Besluit van 16 april 2012, nr. 12.000887 houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte krachtens artikel 72a van de onteigeningswet in de gemeente Stadskanaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit op het verzoek van de gedeputeerde staten van Groningen bij brief van 21 oktober 2011, kenmerk 2011-47813, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de reconstructie van de provinciale weg N366 (A.G. Wildervanckweg) vanaf 920 meter voor de ongelijkvloerse kruising met de Musselweg (km. 23.625) tot 120 meter na de ongelijkvloerse kruising met de Musselweg (km. 24.675), alsmede de aanleg van een dubbele pookaansluiting, met bijkomende werken, in de gemeente Stadskanaal.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 1 maart 2012, nr. RWSCD BJV 2012/443, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed.

Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben het ontwerp van het te nemen besluit alsmede de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van vrijdag 23 december 2011 tot en met donderdag 2 februari 2012 in de gemeente Stadskanaal en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in het huis-aan-huisblad ‘De Kanaalstreek’ alsmede in de Staatscourant, nr. 23325 van woensdag 21 december 2011.

Voorts is overeenkomstig artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp van het te nemen besluit toegezonden aan belanghebbenden en aan de verzoeker om onteigening. Belanghebbenden zijn hierbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de gemeente Stadskanaal op donderdag 2 februari 2012. In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen.

De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt:

  • 1. TenneT TSO B.V., rechthebbende met betrekking tot de onroerende zaken met de grondplannummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8;

  • 2. de heer G.H. Mestemaker, eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 5 en 6.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72a, eerste lid van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, bermen, bermsloten en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten, waaronder op grond van artikel 72a, tweede lid sub a mede begrepen wordt onteigening voor de aanleg en verbetering van werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Reclamante sub 1

Reclamante voert in haar zienswijze aan dat zich op de onroerende zaken kadastraal bekend gemeente Onstwedde, Sectie W, nummers 818, 774, 772, 771, 788, 769 en 790 de 330 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden en de 110 kV-verbinding Musselkanaal Jipsingboermussel – Stadskanaal bevinden, ten behoeve waarvan ter hoogte van de kruising N366-Exloërweg zich de mast 194 bevindt. Zij verzoekt om bij onteigening van deze zaken, voor zover de belemmerende stroken van de hoogspanningsverbindingen daarbij betrokken zijn, rekening te houden met de aanwezigheid van de hoogspanningsverbindingen en haar juridische positie als landelijke beheerder van het hoogspanningsnet. Dit houdt in dat de zakelijke rechten na onteigening wederom zullen worden gevestigd. Daarnaast wijst reclamante erop, dat werkzaamheden binnen de belemmerende strook aan belangrijke beperkingen onderhevig zijn. Uitvoering van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen zonder inachtneming van de veiligheidsvoorschriften is levensgevaarlijk. Reclamante verzoekt om ervoor zorg te dragen dat voor aanvang van de werkzaamheden met haar overleg wordt gevoerd.

Ten aanzien van deze zienswijze overwegen Wij vooreerst in het algemeen dat, indien de verzoeker om onteigening er niet in slaagt met de eigenaar van de onroerende zaak waarop het opstalrecht van reclamante gevestigd is tot overeenstemming te komen en het uiteindelijk tot een gerechtelijke onteigening komt, ingevolge artikel 59 derde lid van de onteigeningswet dit opstalrecht door inschrijving van het vonnis van onteigening vervalt (titelzuiverende werking). In dat geval geldt op grond van artikel 41a juncto artikel 40 van de onteigeningswet dat reclamante hiervoor volledig schadeloos wordt gesteld. Daarbij verplicht de onteigeningswet niet tot een schadeloosstelling in een andere vorm dan geld, bijvoorbeeld door (her)vestiging van het opstalrecht.

Hierbij merken Wij op, dat uit de Ons door de verzoeker overgelegde stukken en verstrekte informatie is gebleken dat tussen september 2010 en januari 2012 veelvuldig is gesproken met reclamante over de aanwezige hoogspanningsverbindingen en de consequenties van de veiligheidsvoorschriften die door reclamante worden gesteld. De verzoeker heeft voorts bij brief van 7 september 2011 aan reclamante kenbaar gemaakt dat de huidige (zakelijke) rechten zullen worden gehandhaafd danwel onder dezelfde voorwaarden worden hergevestigd. De kosten die daarmee gemoeid zijn zal de verzoeker voor haar rekening nemen. Bij brief van 16 februari 2012 heeft de verzoeker de met reclamante gemaakte afspraken nogmaals bevestigd.

Voor het overige merken Wij op, dat de verzoeker heeft toegezegd bij de uitvoering van de werkzaamheden op de onroerende zaken rekening te houden met de aanwezige hoogspanningslijnen en de geldende veiligheidsvoorschriften.

Voordat met de uitvoering van werkzaamheden in de belemmerende strook wordt gestart zal er, zoals overigens gebruikelijk is, contact worden opgenomen met reclamante en zal voor de uitvoering toestemming worden gevraagd.

Reclamant sub 2

Reclamant heeft op 1 februari 2012 mondeling een zienswijze ingediend en verder toegelicht tijdens de hoorzitting van 2 februari 2012. Reclamant stelt dat hij bereid is te verkopen, maar dat hij de aangeboden schadevergoeding te laag vindt. Hij is het niet eens met de gehanteerde grondprijs en stelt dat de schatting van de taxateur dateert van drie jaar geleden en niet meer actueel is. Verder is volgens hem geen rekening gehouden met de vormverslechtering van zijn perceel, waardoor het moeilijker te bewerken is. Een andere schadepost waar volgens reclamant geen of onvoldoende rekening mee is gehouden zijn de kosten van mestafvoer als gevolg van verkleining van de oppervlakte. Ook noemt hij de toeslagrechten die in het nieuwe systeem met een kleinere oppervlakte niet meer gebeurd kunnen worden. Verder voert reclamant aan dat tussen de in het kadaster aangegeven oppervlakte en de te bewerken oppervlakte soms wel 10% verschil zit en daardoor de niet bewerkbare oppervlakte relatief groter is. De verzoeker laat dit verschil volgens reclamant niet in haar schadevergoeding tot uiting komen. Reclamant is voorts van mening dat hij verhoudingsgewijs meer gezakt is in zijn vraagprijs dan dat de verzoeker gestegen is in haar aanbod tot schadevergoeding. Ten slotte geeft reclamant aan dat hij de voorkeur geeft aan compensatiegrond boven een schadevergoeding.

Naar aanleiding van de zienswijze van reclamant overwegen Wij vooreerst dat deze financieel van aard is en in hoofdzaak betrekking heeft op de schade die hij stelt te lijden en op de hoogte van de schadeloosstelling. Voorts overwegen Wij dat onteigening een uiterst middel is en dat ten opzichte van de burger eerst naar het middel van onteigening kan en mag worden gegrepen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm overeenstemming kan worden bereikt. Daarbij geldt dat in de procedure op grond van titel IIa van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam aan deze eis is voldaan, indien vóór de tervisielegging van de onteigeningsbescheiden een aanvang met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure kan worden begonnen. Daarbij is het wenselijk doch niet altijd noodzakelijk, dat ten tijde van de tervisielegging van de onteigeningsbescheiden reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen voor de aanleg van het werk nodig is langs minnelijke weg te verwerven. In dat geval kan een verzoeker om onteigening, teneinde op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het betreffende plan van het werk over te kunnen gaan, in beginsel de administratieve onteigeningsprocedure laten starten. Het zou te ver gaan de eis te stellen dat partijen reeds ten tijde van de tervisielegging van het plan van het werk in eerste instantie moeten zijn ‘uitonderhandeld’. Het is, zoals hiervoor beschreven, voldoende als op dit tijdstip met de onderhandelingen een aanvang is gemaakt en genoegzaam is komen vast te staan, dat deze onderhandelingen voorlopig niet tot het gewenste resultaat zullen leiden.

In dit verband merken Wij verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn onroerende zaak lijdt. De hoogte van de schadeloosstelling staat in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over verwerving van de voor het werk benodigde gronden bezien worden. De noodzaak van de onteigening is immers mede afhankelijk van de wijze waarop dit minnelijk overleg is verlopen. Met betrekking tot het minnelijk overleg valt voor zover hier van belang, op te merken dat uit de door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en informatie met de onderhandelingen over de verwerving van de gronden van reclamant door de verzoeker een aanvang is gemaakt in januari 2010. De verzoeker tekent hierbij aan de reclamant ook betrokken is in de administratieve onteigeningsprocedure ten behoeve van de reconstructie van de provinciale weg N366 (A.G. Wildervanckweg) vanaf 815 meter voor de ongelijkvloerse kruising met de Exloërweg (kilometer 21.247) tot 270 meter na de ongelijkvloerse kruising met de Exloërweg (kilometer 22.332), alsmede de aanleg van een dubbele pookaansluiting, met bijkomende werken, in de gemeente Stadskanaal. Reclamant is hier eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 1.

Tot september 2011 hebben de onderhandelingen met reclamant betrekking gehad op de totaalaankoop van alle in beide onteigeningen (Musselweg/Kruisstraat en Exloërweg) betrokken onroerende zaken.

Bij brief van 29 juli 2010 heeft de verzoeker een bod uitgebracht voor de aankoop van in totaal 0.35.75 hectare. Hierover heeft de verzoeker in de loop van 2010 een aantal overleggen gehad met reclamant waarin is gesproken over de uitgangspunten en de opbouw van de schadeloosstelling. Bij brief van 19 januari 2011 heeft de verzoeker een nieuw aanbod gedaan, waarbij de schadeloosstelling verhoogd is. Na een aantal gesprekken meldt de vertegenwoordiger van reclamant op 8 juni 2011 aan de verzoeker dat hij zich niet kan verenigen met het voorgestelde bedrag van de schadeloosstelling. Bij brief van 21 juli 2011 verhoogt de verzoeker daarop zijn aanbod nog .Ter voorbereiding op de – twee afzonderlijke -administratieve onteigeningsprocedures brengt de verzoeker bij brief van 12 september 2011 vervolgens een splitsing aan in haar aanbod, van respectievelijk voor de aankoop van 0.30.45 hectare voor de reconstructie van de Exloërweg en voor de aankoop van totaal 0.05.30 hectare voor de reconstructie van de Musselweg/Kruisstraat. Vervolgens heeft de verzoeker in oktober 2011 nog overleg gehad met de wethouder van Stadskanaal, die bezoeken heeft afgelegd bij alle in de onteigening betrokken grondeigenaren. Naar aanleiding van dat overleg heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de verzoeker en reclamant en zijn vertegenwoordiger om de mogelijkheden te onderzoeken om alsnog overeenstemming te bereiken. Bij die gelegenheid heeft de verzoeker nogmaals een (verhoogd) bod uitgebracht, dat door reclamant is afgewezen. Afgesproken is dat reclamant een lijstje met mogelijke zaken die naar zijn mening nog voor vergoeding in aanmerking komen nog apart aan de verzoeker voor zal leggen.

Voor zover reclamant in de zienswijze verder de wens tot vervangende grond tot uitdrukking brengt, overwegen Wij dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening niet verplicht tot schadeloosstelling in een andere vorm dan geld. Mogelijkheden tot schadeloosstelling in de vorm van een grondruil ofwel compensatiegrond zullen veelal in overleg met particuliere grondeigenaren en/of andere overheden bezien moeten worden. Desondanks kan dit onderwerp wel aan de orde komen bij de toetsing van het minnelijk overleg. Indien immers een belanghebbende in het minnelijk overleg duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond, is de verzoeker om onteigening gehouden te onderzoeken of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Voor het met reclamant gevoerde minnelijk overleg verwijzen Wij naar het hierboven gestelde. Daarbij merken Wij op dat uit de Ons door de verzoeker overgelegde stukken is gebleken dat het accent in de onderhandelingen met de verzoeker ligt op de samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling. In de hoorzitting van 2 februari 2012 breng reclamant naar voren dat hij het onderwerp grondruil wel heeft aangesneden bij de verzoeker, maar dat de verzoeker daar gelet op de geringe oppervlakte die in geding is afwijzend op heeft gereageerd. De verzoeker voegt daar aan toe dat de taxateur in 2010 wel de mogelijkheid van ruilgrond heeft onderzocht, maar dat er destijds geen mogelijkheden waren.

Het bovenstaande in aanmerking nemend, zijn Wij van oordeel dat de verzoeker om onteigening voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken stond genoegzaam vast dat de verzoeker niet binnen een redelijke termijn met reclamante, al dan niet in de door haar gewenste vorm, tot overeenstemming kon komen.

De verzoeker om onteigening heeft serieuze inspanningen verricht om de benodigde onroerende zaken in der minne te verwerven. Op het moment van de start van deze procedure stond genoegzaam vast dat met reclamant op basis van de aanbiedingen geen overeenstemming kon worden bereikt. Het overleg met reclamant dient te worden voortgezet. Tijdens de hoorzitting op 2 februari 2011 heeft de verzoeker een nieuwe afspraak met reclamant gemaakt, waarbij behalve de grondverwerver van de provincie ook de projectleider van de N366 aanwezig zal zijn. Toegezegd is dat er ook opnieuw naar mogelijkheden voor vervangende grond zal worden gekeken. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet vooraf dient te gaan aan de start van de gerechtelijke onteigeningsprocedure zal wellicht alsnog tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Overige overwegingen

De plannen voor de uit te voeren werken zijn grotendeels in overeenstemming met het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ van de gemeente Stadskanaal, vastgesteld op 23 maart 2009, gedeeltelijk goedgekeurd op 24 november 2009 en in werking getreden op 5 januari 2010. Aangezien er nog enkele beroepen lopen, is het plan nog niet onherroepelijk.

Gedeelten van de gronden die benodigd zijn voor de uit te voeren werken vallen nog onder de bestemming ‘Agrarisch’, hetgeen in strijd is met de reconstructie van de provinciale weg. Teneinde de bestemming van ‘agrarisch’ in ‘verkeer’ te wijzigen, heeft de gemeente Stadskanaal een ‘Ontwerp-omgevingvergunning Landelijk gebied – N366 reconstructie oprit Kruisstraat’ in procedure gebracht. Dit ontwerpbesluit heeft ter visie gelegen vanaf 1 augustus 2011 tot en met 14 september 2011. Tegen de ontwerp-omgevingsvergunning is een zienswijze ingebracht.

De wegverbinding N366 verbindt de kernen Veendam, Stadskanaal en Ter Apel. Hoewel de weg een belangrijke verbinding is en op wegvakniveau in 2020 (en ook daarna tot 2030) voldoende capaciteit heeft, vertoont ze een ongelijkmatig en niet eenduidig beeld. Dit geldt zowel voor de weginrichting als voor de aansluitingen die variëren van gelijkvloers in de vorm van rotondes, verkeerslichten, aansluitingen tot semi-ongelijkvloers (de zogenaamde pookaansluitingen). Met name de inrichting (veel aansluitingen en deels gelijkvloers aansluitingen) past niet bij de aan de weg toegekende functie van stroomweg. Dit komt tot uitdrukking in de verkeersveiligheidssituatie, waarbij voor vrijwel de gehele verbinding geldt dat de feitelijke slachtofferratio hoger ligt dan wat voor een stroomweg geldt. Uit onderzoek blijkt dat in de directe invloedssfeer van de kruising vooral veel voorrangsongevallen plaatsvinden.

In juli 2004 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de wegverbinding, waarin de volgende uitgangspunten ter verbetering van de inrichting naar voren zijn gekomen:

  • de opwaardering van de provinciale weg (N366) Veendam – Stadskanaal – Ter Apel tot autoweg (stroomweg, 100 km/uur) met ongelijkvloerse aansluitingen;

  • de vermindering van het aantal aansluitingen, het aanbrengen van continuïteit in weginrichting/wegbeeld en het tegengaan van sluipverkeer op het onderliggend wegennet.

In maart 2010 hebben Provinciale Staten ingestemd met de reconstructie van de aansluiting van de N366 met de Kruisstraat te Musselkanaal. De reconstructie is noodzakelijk vanwege de verkeersonveiligheid ter plaatse en ter bevordering van de doorstroming van het verkeer. Per etmaal maken ruim 15.000 voertuigen gebruik van de N366 ter hoogte van de kruising met de Kruisstraat. In de directe invloedssfeer van de kruising vinden vooral voorrangsongevallen plaats, en minder op de plaats van de huidige kruising met de N366. De bestaande gelijkvloerse kruising voldoet niet aan het eindbeeld van een volledig ongelijkvloerse kruising. Bij de herinrichting van deze kruising ontstaat in de nieuwe situatie een ongelijkvloerse aansluiting. Momenteel ligt aan de westzijde een pookaansluiting. Aan de oostzijde wordt een nieuwe pookaansluiting toegevoegd, waardoor een zogenaamde dubbele pookoplossing ontstaat, waarbij de Kruisstraat over de N366 wordt geleid. De parallelweg aan de oostzijde van de N366 wordt aan de nieuwe situatie aangepast. Door deze oplossing ontstaat uitsluitend in- en uitvoegend verkeer op de N366. Het kruisend verkeer, dat momenteel veel ongevalrisico’s geeft, vervalt bij de nieuwe oplossing. Ook in de invloedssfeer van de kruising verandert het nodige waardoor de ongevallen in dat gebied naar verwachting fors zullen afnemen. Door de voorgestelde maatregelen kan het aantal ongevallen met 75% worden gereduceerd.

Provinciale Staten van Groningen hebben op 21 april 2010 ingestemd met de financiering en uitvoering van het project. De start van de werkzaamheden was oorspronkelijk voorzien in 2010. Gezien de lopende planologische procedure is dit niet gehaald. De start van de werkzaamheden staat thans gepland voor medio 2012.

Het eindbeeld van de N366 is vastgelegd in het provinciale Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT). Vanuit de Brede Doeluitkering (BDU) wordt jaarlijks gespaard voor dit project. De gemeente Stadskanaal en de Stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën hebben zich bereid verklaard een financiële bijdrage te verstrekken.

Het moet in het belang van de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid noodzakelijk worden geacht, dat de provincie Groningen de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken.

De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet, moet worden afgewezen.

Beslissing;

Gelet op de onteigeningswet,

Gehoord de afdeling Advisering van de Raad van State, advies van 21 maart 2012, nr. W14.12.0063/IV, en gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 3 april 2012, RWSCD BJV 2012/657, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed,

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de reconstructie van de provinciale weg N366 (A.G. Wildervanckweg) vanaf 920 meter voor de ongelijkvloerse kruising met de Musselweg (km. 23.625) tot 120 meter na de ongelijkvloerse kruising met de Musselweg (km. 24.675), alsmede de aanleg van een dubbele pookaansluiting, met bijkomende werken, in de gemeente Stadskanaal zullen ten algemenen nutte en ten name van de provincie Groningen worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Stadskanaal en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst ter inzage heeft gelegen als:

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Onstwedde

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

1

0

90

14

wonen terrein (akkerbouw)

2

64

20

W 880

Johannes Hermannus Mensen, gehuwd met Anna Catharina Maria Scholte, Mussel.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

                   

2

0

89

00

terrein (akkerbouw)

4

24

00

W 881

Johannes Hermannus Mensen, gehuwd met Anna Catharina Maria Scholte, Mussel.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

                   

3

0

86

15

terrein (akkerbouw)

5

13

50

W 879

Herman Heinrich Johannes Rüschen, gehuwd met Anna Helena Maria Feringa, Musselkanaal.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

                   

4

0

03

95

terrein (akkerbouw)

1

00

15

W 897

Als grondplannummer 3.

                   

5

0

01

75

terrein (akkerbouw)

2

80

80

W 896

Geert Hendrik Mestemaker, gehuwd met Greetje Snijder, Sellingen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

                   

6

00

03

55

terrein (akkerbouw)

7

05

00

W 878

Als grondplannummer 5.

                   

8

00

00

25

terrein (akkerbouw)

5

58

40

W 873

Johannus Henderikus Willem Rüschen, gehuwd met Geertruida Fenna Spijkman, Musselkanaal.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen: Saranne B.V., Arnhem.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

Den Haag, 16 april 2012

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Naar boven