Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 april 2012, nr. Minbuza-2012.7941, houdende beperkende maatregelen jegens Iran (Sanctieregeling Iran 2012)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op Resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 23 december 2006;

Gelet op Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van de Europese Unie van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (Pb L 100);

Gelet op Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (Pb L 88);

Gelet op Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (Pb L 195);

Gelet op artikel 2, tweede lid, en artikel 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, artikel 3, eerste en vierde lid, artikel 4, artikel 5, eerste lid en tweede lid, artikel 8, eerste lid, artikel 9, artikel 11, eerste lid, artikel 13, eerste lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, artikel 17, eerste en vierde lid, artikel 18, eerste lid, artikel 22, artikel 23, eerste tot en met vierde lid, artikel 30, eerste lid, artikel 31, eerste lid, artikel 32, eerste lid, artikel 33 tot en met artikel 35, eerste en vierde lid, artikel 36, eerste lid, artikel 37, eerste en tweede lid, artikel 40, eerste lid, en artikel 41 van Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 (Pb L 88).

  • 2. Een verbod als bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing in gevallen waarin artikel 6, artikel 7, eerste lid, artikel 10, artikel 12, artikel 14, artikel 19, eerste lid, artikel 20, artikel 21, artikel 24 tot en met artikel 28, artikel 29, eerste en tweede lid, of artikel 35, tweede en derde lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012 van toepassing is.

Artikel 2

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met artikel 1 bis, artikel 1 ter, eerste lid, artikel 1 quater, eerste lid, artikel 2 en artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van de Europese Unie van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen, in verband met de situatie in Iran (Pb L 100).

  • 2. Een verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6 of artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 van toepassing is.

Artikel 3

  • 1. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, artikel 5, tweede lid, onder a, artikel 7, artikel 18, artikel 19 en artikel 39 van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, artikel 10, artikel 12, artikel 14, artikel 20 en artikel 21 van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.

  • 3. De bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 24 tot en met 29 van Verordening (EU) nr. 267/2012 is de Minister van Financiën wat betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van tegoeden en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wat betreft de vrijgave of beschikbaarstelling van economische middelen.

  • 4. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de Financial Intelligence Unit-Nederland.

  • 5. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 267/2012, is, afhankelijk van de aard van de informatie, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de Minister van Financiën dan wel de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet.

  • 6. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 30, eerste, derde en vierde lid, artikel 31, eerste lid, en artikel 36 van Verordening (EU) nr. 267/2012, is de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet.

  • 7. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1 ter, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011, is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 1 quater, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011, is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekken.

  • 8. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, artikel 6, tweede lid, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 is, wat betreft de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden de Minister van Financiën.

  • 9. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4, eerste lid, artikel 5, eerste lid, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 359/2011 is, wat betreft de beschikbaarstelling van economische middelen de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 10. De bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 359/2011 zijn, elk voor het gebied waartoe hun competenties zich uitstrekt:

    • de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    • de Minister van Financiën.

Artikel 4

Het is verboden om militaire goederen, alsmede militaire technologie, aangewezen in de Uitvoeringsregeling strategische goederen, dan wel onderdelen daarvan, direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan, dan wel door of uit te voeren naar entiteiten of personen in Iran of voor gebruik in of ten behoeve van Iran, ongeacht het land van oorsprong. Dit verbod geldt niet voor voertuigen, niet zijnde gevechtsvoertuigen, die zijn gemaakt van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming van personeel van de Europese Unie en haar lidstaten in Iran.

Artikel 5

  • 1. Het is verboden om gespecialiseerde vorming of opleiding die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Iran en aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens te verstrekken aan Iraanse onderdanen, die niet beschikken over een met het oog op deze verstrekking door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verleende ontheffing of in afwijking van de aan deze ontheffing verleende beperkingen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, strekt zich niet uit tot bacheloropleidingen, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. Een ontheffing wordt geweigerd, indien de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het risico dat het aanbieden van de bedoelde vorming of opleiding aan de Iraanse onderdaan voor wie de ontheffing is bestemd, zal bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Iran of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens in Iran, onaanvaardbaar groot acht.

  • 3. Een ontheffing op grond van het eerste lid kan onder beperkingen worden verleend.

  • 4. In de bij deze regeling behorende bijlage wordt bepaald op welke gebieden van onderwijs en onderzoek het verbod, bedoeld in het eerste lid, in elk geval betrekking heeft.

Artikel 6

De Sanctieregeling Iran 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 5

Natuurwetenschappen

  • Chemie, specifiek gericht op de ontwikkeling van vaste en vloeibare raketbrandstoffen;

  • Materiaalkunde, specifiek gericht op de ontwikkeling en behandeling van corrosiebestendig staal en metaallegeringen met aluminium (metallurgie) en de ontwikkeling en fabricage van composietmaterialen (composiettechniek);

  • Natuurkunde, specifiek betrekking hebbend op (tweefasen-)stromingsleer in relatie tot de ontwikkeling van raketmotoren en kokend water reactoren;

  • Natuurkunde, specifiek gericht op lasertechnologie zoals toegepast in nucleaire technologie, m.n. laserverrijking.

Techniek

  • Werktuigbouwkunde, specifiek gericht op de ontwikkeling en productie van (onderdelen van) gasturbines en raketmotoren;

  • Luchtvaart- ruimtevaarttechniek, waarbij alle technieken toepasbaar in raketsystemen relevant zijn;

  • Productietechnologie, specifiek gericht op technologie relevant voor het ontwerpen en inrichten van productieprocessen voor raketsystemen;

  • Metaalbewerking, betrekking hebbend op CNC-machines met 3 of meer assen, specifiek betrekking hebbend op de productie van onderdelen bruikbaar in het (uranium) verrijkingsproces of raketsystemen;

  • Vacuümtechnologie, specifiek gericht op het ontwerpen en fabriceren van apparatuur voor het bereiken van vacuümtoestand voor zover specifiek toepasbaar in het (uranium)verrijkingsproces of raketsystemen.

TOELICHTING

Algemeen

Vanwege de nucleaire activiteiten van Iran gelden er vanaf 2007 sancties jegens dat land. Deze sancties bestaan onder andere uit een wapenembargo, visumrestricties, handelsrestricties, onderwijsrestricties en financiële restricties ten einde te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over goederen en technologie die een bijdrage kunnen leveren aan met name proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten.

De Raad van de Europese Unie heeft op 1 december 2011 herhaald dat hij zich steeds ernstiger zorgen maakt over het karakter van het nucleaire programma van Iran, en in het bijzonder over de bevindingen uit het verslag van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) met betrekking tot ontwikkelingen van nucleaire technologie voor militair gebruik. In het licht van die bezorgdheid is de Raad overeengekomen om de bestaande sancties te verbreden. De Raad heeft op 23 januari 2012 zijn goedkeuring gehecht aan Besluit 2012/35/GBVB en op 23 maart 2012 aan Verordening (EU) nr. 267/2012 waarbij aanvullende beperkende maatregelen tegen Iran werden vastgesteld.

De aanvullende beperkende maatregelen jegens Iran, zoals opgenomen in Verordening (EU) nr. 267/2012, zijn de volgende:

Uitvoer en invoer beperkingen

De aanvullende beperkingen hebben betrekking op de handel in goederen en technologie voor tweeërlei gebruik, op essentiële uitrusting en technologie die kunnen worden gebruikt in de petrochemische industrie, een verbod op de invoer van aardolie en aardolieproducten en petrochemische producten uit Iran, alsook een verbod op investeringen in de petrochemische industrie. Verboden is voorts de handel in goud, edelmetaal en diamanten met de regering van Iran en eveneens is verboden de levering van bankbiljetten en munten aan of ten behoeve van de Centrale Bank van Iran (zie de artikelen 1 tot en met 16 van Verordening (EU) nr. 267/2012 ten aanzien van voorafgaande vergunningen en uitzonderingsbepalingen).

Bevriezing tegoeden en economische middelen

De bijlagen met personen, entiteiten en lichamen waarop de bestaande verplichting tot bevriezing van alle tegoeden en economische middelen van toepassing was, is uitgebreid met personen en lichamen die financiële, materiële en logistieke steun verlenen aan de regering van Iran of er banden mee onderhouden. Bekend zijn reeds de Centrale Bank van Iran en de Bank Tejerat; toegevoegd is een aantal leden van de Iraanse revolutionaire garde.

Naast de bestaande verplichting tot bevriezing van de tegoeden van de Islamic Republic of Iran Shipping Line (IRISL), van entiteiten die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van de IRISL en het laden en lossen van vracht in en uit schepen die eigendom zijn van of gehuurd worden door de IRISL, is ook de eigendomsoverdracht verboden van schepen die eigendom zijn van, onder zeggenschap staan van of gecharterd worden door de IRISL.

Beperkingen van overdracht van kapitaal en op financiële diensten

In de artikelen 17 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 267/2012 zijn de bepalingen opgenomen die moeten worden nageleefd bij de overdracht van financiële middelen van en naar een Iraanse persoon of entiteit. Om te voorkomen dat Iran de bepalingen van de verordening omzeilt door gebruik te maken van zijn financiële stelsel, wordt een grotere waakzaamheid noodzakelijk geacht. Om die reden zijn o.a. de bepalingen inzake de controle van kapitaalovermakingen herzien.

Beperkingen van vervoer

De bestaande informatieplicht is aangepast aan de sinds 1 januari 2012 bestaande algemene verplichting om informatie te verstrekken voor alle goederen die de EU binnenkomen en verlaten.

Voor meer informatie over de beperkende maatregelen zij verwezen naar de website van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

www.rijksoverheid.nl/exportcontrole.

Artikelsgewijs

In artikel 1 is de overtreding van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van Verordening (EU) nr. 267/2012 strafbaar gesteld. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

In artikel 2 wordt overtreding van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van Verordening (EU) nr. 359/2011 strafbaar gesteld. In verband met de schendingen van mensenrechten in Iran wordt in Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van de Europese Unie van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen, in verband met de situatie in Iran (Pb EU L 100) voorzien in de bevriezing van de tegoeden en de economische middelen van bepaalde personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran. Deze personen zijn vermeld in bijlage I bij voornoemde verordening. Verordening (EU) nr. 264/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 359/2011 breidt het aantal beperkende maatregelen uit. Deze omvatten o.a. een verbod op de verkoop, overdracht en uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, alsmede een verbod op het leveren of financieren van programmatuur, apparatuur of diensten voor toezicht of interceptie van telecommunicatie of internet aan, of (in)direct ten behoeve van de regering van Iran of personen of entiteiten die namens de regering of op aanwijzing van de regeling handelen.

In artikel 3 worden de instanties vermeld die als bevoegde autoriteit zijn aangewezen in Verordening (EU) nr. 267/2012 en in Verordening (EU) nr. 359/2011. Voor nadere gegevens zij verwezen naar www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/internationale-vrede-en-veiligheid/sancties.

In artikel 4 van de regeling is een wapenembargo neergelegd, ter uitvoering van het Besluit 2010/413/GBVB.

Artikel 5 van de onderhavige sanctieregeling is gelijkluidend aan artikel 3 van de Sanctieregeling Iran 2010. Artikel 5 strekt tot uitvoering van de bepalingen, neergelegd in paragraaf 17 van resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en in artikel 21 van het Besluit 2010/413/GBVB. Het oogmerk van het kennisembargo is te voorkomen dat Iran door de tussenkomst van zijn onderdanen in het buitenland kennis verwerft die bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten van dat land en aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens.

De Sanctieregeling Iran 2010, gebaseerd op de ingetrokken Verordening (EU) nr. 961/2010 wordt krachtens artikel 6 van de onderhavige regeling ingetrokken.

De Minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal.

Naar boven