Convenant CO2 emissieruimte binnen het CO2 sectorsysteem glastuinbouw voor de periode 2013–2020

Partijen:

1. De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), de heer dr. H. Bleker,

2. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (I&M), de heer J. Atsma,

3. De Staatssecretaris van Financiën (FIN), de heer mr. drs. F.H.H. Weekers,

Partijen 1 tot en met 3 gezamenlijk te noemen de Overheid.

4. De vereniging LTO Nederland, statutair gevestigd te Den Haag (hierna LTO Nederland), ten deze [rechtsgeldig] vertegenwoordigd door de heer A.J.Maat,

5. LTO Glaskracht Nederland, het landelijk afstemmingsoverleg tussen LTO Noord Glaskracht, ZLTO en LLTB, ten deze [rechtsgeldig] vertegenwoordigd door de heer N. van Ruiten;

6. Het Productschap Tuinbouw, gevestigd te Zoetermeer, ten deze [rechtsgeldig] vertegenwoordigd door mevrouw A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven.

Partijen 4 tot en met 6 gezamenlijk te noemen de Sector.

Overwegende dat:

  • 1. In het in 2008 afgesloten Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren de volgende afspraken zijn opgenomen:

    Artikel 6.1, zesde lid:

    ‘CO2 emissiehandel wordt beschouwd als geschikt middel om bedrijven een prikkel te geven om de CO2 uitstoot te verminderen. Rijksoverheid en glastuinbouwsector hebben afgesproken voor de glastuinbouwbedrijven die niet deelnemen aan het EU-ETS een CO2 sectorsysteem op te zetten.’

    Artikel 6.3, tweede lid:

    ‘De ministeries van VROM en LNV zullen zich voor de glastuinbouwsector inspannen om bij de Europese Commissie verlenging van het verlaagde energiebelastingtarief voor de periode na 2010 te bepleiten. Daarbij zal de tegenprestatie voor de jaren 2011 en 2012 bestaan uit het glastuinbouw CO2 sectorsysteem.’

    Artikel 6.3, vijfde lid:

    ‘De rijksoverheid ondersteunt de glastuinbouw bij de ontwikkeling van het CO2 sectorsysteem en spant zich in ten aanzien van de koppeling van dit systeem aan het EU-ETS vanaf 2013.’

  • 2. De grondslag voor het CO2 sectorsysteem is gelegen in Titel 15.13 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wet). Daar is bepaald dat op glastuinbouwbedrijven een systeem van verevening van kosten verbonden aan het overschrijden van de voor die inrichtingen gezamenlijk voor een bepaalde periode vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies van toepassing is. Nadere regels zijn gesteld bij het Besluit kostenverevening reducties CO2-emissies glastuinbouw.

  • 3. De Overheid heeft in 2011 medewerking gevorderd van het Productschap Tuinbouw voor het implementeren van een systeem van kostenverevening zoals beschreven in artikel 15.51 van de Wet.

  • 4. Het Productschap Tuinbouw in 2011 begonnen is uitvoering te geven aan de door de Overheid gevorderde medewerking door het uitvaardigen van een Verordening voor het PT CO2 Sectorsysteem Glastuinbouw (hierna te noemen CO2 sectorsysteem).

  • 5. Er ten behoeve van het CO2 sectorsysteem tussen de Sector en de Overheid al een emissieruimte is afgesproken van 5,3 Megaton teeltgerelateerde CO2 per jaar voor de periode 2011–2012. Dit is exclusief de emissies van de glastuinbouwbedrijven die verplicht deelnemen aan het Europese systeem voor handel in broeikasgasemissierechten (hierna: het EU-ETS).

  • 6. Er voor de periode 2013-2020 nog een CO2 emissieruimte ten behoeve van het CO2 sectorsysteem voor de glastuinbouw moet worden vastgelegd.

  • 7. Energieonderzoek Centrum Nederland (hierna: ECN)/het Planbureau voor de Leefomgeving en het Landbouw-Economisch Instituut (hierna: het LEI) onderzocht hebben wat de te verwachten ontwikkelingen zijn van de totale CO2 emissies van de sector. Het LEI concludeert dat er bij vergaande emissiereductie in een middenscenario in 2020 een totale sectorale emissie van 6,6 Mton CO2 gerealiseerd kan worden (Quick scan prognose CO2 emissie glastuinbouw, LEI-Nota 10-045, LEI Wageningen UR 2010). ECN komt tot gelijksoortige conclusies (Referentieraming energie en emissies 2010–2020, ECN-E–10-004, april 2010).

  • 8. Partijen de CO2 emissieruimte binnen het CO2 sectorsysteem na 2012 op zodanige wijze willen verdelen over de deelnemende bedrijven dat er een directe prikkel ontstaat om de eigen CO2 emissies op bedrijfsniveau te reduceren.

  • 9. De Sector de emissiekosten die er als gevolg van de invoering van het systeem voor de glastuinbouwbedrijven kunnen gaan ontstaan, wil bezien in samenhang met de lastendruk voor de glastuinbouwbedrijven als gevolg van de energiebelasting en het bestaande financiële stimuleringsbeleid voor de verduurzaming van de energievoorziening van de glastuinbouw.

  • 10. Het voor de Sector wenselijk is dat glastuinbouwbedrijven die nu deelnemen aan het EU-ETS, als dat juridisch mogelijk is en als zij dat ook wensen, vanaf 2013 worden uitgesloten van het EU-ETS en gaan deelnemen aan het CO2 sectorsysteem.

  • 11. De Sector er via een verlaagd belastingtarief voor wenst te zorgen dat de verhouding tussen de kosten van energiebelasting en de totale bedrijfslasten ook na 2012 vergelijkbaar blijft met de energie-intensieve industrie. Om dezelfde reden wenst de Sector geen aanvullend CO2 beleid.

  • 12. Partijen op grond van deze overwegingen een convenant aansluitend bij het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren wensen te sluiten. Het onderhavige convenant laat het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren onverlet. De convenanten zijn niet afhankelijk van elkaar en hebben hun eigen doelstellingen. Voor zover de in dit convenant beoogde wijzigingen in het kostenvereveningssysteem gevolgen hebben voor de directe rechten en verplichtingen voor individuele tuinders worden deze neergelegd in de Wet en de op basis van de Wet vastgestelde nadere regels.

Komen overeen als volgt:

Artikel 1: Begripsbepaling

  • 1. In dit convenant wordt verstaan onder:

    a. Het CO2 sectorsysteem:

    systeem van kostenverevening als bedoeld in titel 15.13 van de Wet milieubeheer ter beperking van de emissies van CO2 door de glastuinbouw.

    b. Deelnemers:

    inrichtingen als bedoeld in artikel 15.51, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

    c. Energie-intensief bedrijf:

    bedrijf waar de kosten van de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0% van de productiewaarde uitmaken, of waar de verschuldigde energiebelasting en accijns op minerale oliën ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt.

    d. Emissiesaldo:

    het verschil tussen de jaar emissieruimte en de jaar CO2 emissie.

    e. Emissierechten:

    Internationaal erkende certificaten die één ton CO2 emissiereducties vertegenwoordigen en die op grond van artikel 5 van de beschikking nr. 406/2009/EG van de EU gebruikt mogen worden om te voldoen aan de EU verplichtingen voor de niet EU-ETS sectoren.

    f. EU-ETS:

    Europese systeem voor handel in broeikasgasemissierechten.

    g. EU ETS-richtlijn:

    richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad.

    h. Jaar CO2 emissie:

    de totale CO2 emissies van de aan het CO2 sectorsysteem deelnemende bedrijven, exclusief de emissies van CO2 geleverd vanuit andere sectoren, zoals die jaarlijks vastgesteld wordt overeenkomstig de regels opgenomen in de verordening van het Productschap Tuinbouw over het CO2 sectorsysteem.

    i. jaar emissieruimte:

    de jaar CO2 emissie waarboven vanuit de deelnemers aan het sectorsysteem een vergoeding verschuldigd is aan de Overheid.

    j. PT:

    Productschap Tuinbouw.

    k. Totale bedrijfslasten:

    alle kosten die zijn gemaakt om de bedrijfsomzet te realiseren, waarbij als kostenposten worden aangemerkt de inkoopkosten (inkoopwaarde van de omzet), de totale personele kosten, de totale overige bedrijfslasten (zoals bijvoorbeeld energiekosten en huisvestingskosten) en de afschrijvingen op vaste activa (conform CBS definitie).

    l. Wet:

    Wet milieubeheer.

Artikel 2: Emissieruimte

  • 1. De basis van de jaar emissieruimte voor de glastuinbouwsector voor het boekjaar 2013 is het gemiddelde van de temperatuur gecorrigeerde emissies van de sector in de periode 2010–2012 zoals vastgesteld in de monitor van het Landbouw-Economisch Instituut. Deze basis CO2 emissie neemt in de periode 2014–2020 lineair af naar 6,2 Megaton in 2020.

  • 2. De Staatssecretaris van I&M stelt in overeenstemming met de Staatssecretaris van EL&I de jaar emissieruimte vast voor het CO2 sectorsysteem, bedoeld in artikel 15.51 van de Wet, door jaarlijks de basis, bedoeld in het eerste lid, te verminderen met de berekende emissieruimte van de glastuinbouwbedrijven die in dat jaar nog deelnemen aan het EU-ETS, vastgesteld conform lid 3.

  • 3. De omvang van de emissieruimte van de glastuinbouwbedrijven die na 2012 nog deelnemen aan het EU-ETS wordt jaarlijks bepaald op basis van de volgende stappen:

    • 1) Bepaald wordt welke glastuinbouwbedrijven in dat jaar deelnemen aan het EU-ETS;

    • 2) Voor betreffende bedrijven wordt bepaald wat het gemiddelde van de jaarlijkse allocatie aan deze bedrijven in de periode 2010–2012 is geweest;

    • 3) Deze gemiddelden worden voor al deze bedrijven bij elkaar opgeteld om te komen tot een totaal gemiddelde allocatie in 2010–2012;

    • 4) De totale gemiddelde allocatie 2010–2012 wordt verminderd met een factor 0,0174 maal het aantal jaren na 2010 om voor het betreffende jaar te komen tot de emissieruimte van de bedrijven die in dat jaar nog in het EU-ETS zitten.

Artikel 3: Afrekening

  • 1. Jaarlijks stelt het Productschap Tuinbouw, op basis van de emissiegegevens van alle deelnemers binnen het CO2 sectorsysteem, vast wat het emissiesaldo is. Dit emissiesaldo wordt uiterlijk 1 december van het volgende jaar gerapporteerd aan de Overheid.

  • 2. Indien het emissiesaldo in enig jaar negatief is, zal het Productschap Tuinbouw, uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarover gerapporteerd wordt, een hoeveelheid emissierechten die overeenkomt met de omvang van het emissiesaldo inleveren bij de overheid.

  • 3. Indien het emissiesaldo in enig jaar positief is, wordt dit saldo in mindering gebracht op eventuele in volgende jaren optredende negatieve saldo’s alvorens emissierechten worden ingeleverd op grond van lid 2. Na 2020 vervalt een eventueel opgebouwd positief saldo.

  • 4. Indien partijen dat prefereren, kunnen ze er voor kiezen om de in lid 2 en lid 3 beschreven betalingen in euro’s te laten plaatsvinden. Partijen zullen dan gezamenlijk overeenkomen wat de basis wordt voor de prijs in euro’s van een emissierecht.

Artikel 4: Aanpassing wetgeving

De overheid zal zich inspannen om tijdig de noodzakelijke wijzigingen in de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regels door te voeren teneinde het CO2-sectorsysteem vanaf 2013 in overeenstemming met dit convenant uit te kunnen voeren.

Artikel 5: Opt-out

De overheid zal voor alle tuinbouwbedrijven die voldoen aan de in artikel 27 van de EU-ETS richtlijn genoemde criteria een opt-out aanvragen bij de Europese Commissie.

Artikel 6: Belastingdruk energiebelasting

De overheid zal zich voor de periode 2013–2020 inspannen om er voor te zorgen dat de verhouding tussen de kosten van energiebelasting en de totale bedrijfslasten voor de glastuinbouwsector van vergelijkbare grootte is als voor andere sectoren van energie-intensieve bedrijven in de periode 2013–2020.

Artikel 7: Aanvullend CO2 beleid

De overheid zal zich, indien er geen wijzigingen komen in het Europese CO2-gerelateerde beleid met betrekking tot de niet emissiehandelssectoren, inspannen om er voor te zorgen dat de sector in de periode tot 2020 niet geconfronteerd wordt met aanvullend beleid dat tot doel heeft de CO2 emissies verder terug te dringen.

Artikel 8: Inwerkingtreding en duur

Dit convenant treedt in werking onmiddellijk na ondertekening door alle partijen en eindigt op 31 december 2020.

Artikel 9: Evaluatie

Het CO2 sectorsysteem als geheel en de in dit convenant gemaakte afspraken zullen uiterlijk begin 2015 worden geëvalueerd.

Artikel 10 Staatssteun

  • 1. De overheid zal de uit de afspraken zoals neergelegd in dit convenant voorvloeiende staatssteun op grond van artikel 108, derde lid, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie aanmelden bij de Europese Commissie.

  • 2. De overheid zal zich zo nodig en waar mogelijk er voor inspannen dat de Europese Commissie tot het oordeel komt dat de in het eerste lid genoemde staatssteun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

  • 3. Indien uit de onderhandelingen van de overheid met de Europese Commissie blijkt dat de Europese Commissie de in het eerste lid genoemde staatssteun niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zal kunnen verklaren, zullen partijen op initiatief van de overheid zo spoedig mogelijk met elkaar overleggen over de ontstane situatie. In dat kader kunnen partijen overwegen dit convenant zodanig te wijzigen of aan te vullen dat aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet worden gekomen.

Artikel 11: Wijziging

  • 1. Indien één van de onderstaande punten optreden:

    • de Europese Commissie tot het oordeel komt dat de uit de afspraken zoals neergelegd in dit convenant voortvloeiende staatssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt;

    • de overheid geen uitvoering geeft aan artikel 5;

    • de vergelijkbare energiebelastingdruk voor de glastuinbouw, zoals geformuleerd in artikel 6, aantoonbaar uiterlijk 31 december 2012 niet tot stand is gekomen;

    • als er in tegenstelling tot het gestelde in artikel 7 toch aanvullend CO2 beleid wordt ingevoerd;

    • Als er nieuwe nationale of sectorale doelstellingen komen op het gebied van de CO2 emissies van de niet emissiehandelssectoren;

    • De Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regels er niet in voorzien dat het CO2-sectorsysteem vanaf 2013 in lijn met dit convenant wordt uitgevoerd.

    Zullen alle in dit convenant vastgelegde afspraken in onderling overleg opnieuw worden gewogen en zal zo nodig een nieuw convenant opgesteld worden.

  • 2. Indien op basis van de ontwikkeling van de jaarlijkse emissies (ETS en non-ETS) de verwachting is dat de totale ETS en non-ETS emissies in 2020 uitkomen boven de 7,1 Mton of onder de 5,7 Mton en indien uit een evaluatie blijkt dat een vergaande verandering in het totale areaal van de glastuinbouwbedrijven of een vergaande verandering van de inzet van centrales voor warmte-krachtkoppeling een bepalende factor is voor deze ontwikkeling, zal in gezamenlijk overleg besproken worden of dit convenant aangepast moet worden.

  • 3. Indien de resultaten van de evaluatie zoals genoemd in artikel 9 daartoe aanleiding zijn kunnen partijen besluiten om in onderling overleg onderdelen van dit convenant te wijzigen.

  • 4. Dit convenant kan alleen worden aangevuld of gewijzigd door en bij een schriftelijke verklaring die door alle partijen bij het convenant is ondertekend. Binnen vier weken na ondertekening van de verklaring wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant

Artikel 12: afdwingbaarheid

Partijen zijn gehouden de afspraken in dit convenant na te komen, maar partijen kunnen op tekortkomingen in de nakoming van dit convenant of van afspraken die daarmee samenhangen, bij de burgerlijke rechter geen beroep doen.

Artikel 13: publicatie

Binnen vier weken na ondertekening van dit convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus opgemaakt en ondertekend, 14 februari 2012

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

De vereniging LTO Nederland, A.J. Maat.

LTO Glaskracht Nederland, N. van Ruiten.

Het Productschap Tuinbouw, A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven.

Naar boven