Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 11 april 2012, nr. Minbuza-2012.7786, tot vaststelling van beleidsregels voor het deelnemen aan samenwerkingsverbanden op het terrein van voedselzekerheid en private sector ontwikkeling (Call for ideas PPP facililteit duurzaam ondernemen en voedselzekerheid 2012)

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 32, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001;

Besluit:

Artikel 1

Voor het deelnemen aan samenwerkingsverbanden op het terrein van voedselzekerheid en private sector gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juli 2013.

Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen.

BIJLAGE CALL FOR IDEAS – PPP FACILITEIT DUURZAAM ONDERNEMEN EN VOEDSELZEKERHEID (FDOV)

1. Inleiding

Ontwikkelingssamenwerking zet in op duurzame economische groei. Met de huidige toegenomen inzet op economische ontwikkeling wordt beoogd de zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden te vergroten. Het bedrijfsleven, hier en in ontwikkelingslanden, speelt daarbij een belangrijke rol. Deze inzet gebeurt in het bijzonder op de OS prioriteiten, zoals water en voedselzekerheid. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de topsectoren water, tuinbouw en agro-food. De inzet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is hierbij gericht op publiek-private partnerschappen (PPP’s). Allereerst door opschaling van bestaande PPP’s. Maar ook door het opzetten van twee nieuwe PPP-faciliteiten voor de thema’s ‘duurzaam ondernemen en voedselzekerheid’ en ‘water’1.

Samenwerking tussen diverse partijen, publiek en privaat, is in veel situaties een effectieve strategie om bij te dragen aan een inclusieve groei, dat wil zeggen economische bedrijvigheid waar ook kleine producenten (boeren) en ondernemers en de bredere bevolking van profiteert. PPP’s kunnen tevens bijdragen aan verbeteringen in de randvoorwaarden voor economische groei.

De onderhavige faciliteit beoogt de totstandkoming van partnerschappen te faciliteren met partijen uit Nederland, inclusief de Nederlandse overheid, en daarbuiten, die gezamenlijk initiatieven in OS landen ontwikkelen, op de thema’s voedselzekerheid en private sector ontwikkeling. De partijen bij het partnerschap stellen middelen beschikbaar, financieel en niet-financieel, op basis van een uitgewerkt plan. Een daarmee samenhangende subsidieaanvraag behoort tot de mogelijkheden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken stelt hier in totaal EUR 60 mln voor beschikbaar, waarbij wordt uitgegaan van een verdeling van ongeveer twee derde voor voedselzekerheidsvoorstellen en een derde voor private sector ontwikkeling.

2. Beleidsmatige uitgangspunten

2.1 Doel

De doelstelling van de PPP faciliteit voedselzekerheid en private sector ontwikkeling is het stimuleren van duurzame economische ontwikkeling door middel van publiek private partnerschappen voor verbetering van voedselzekerheid (VZH) en private sector ontwikkeling (PSD). Beide thema’s zijn prioriteiten in het nieuwe kabinetsbeleid en zijn nader uitgewerkt in kamerbrieven (zie website BZ)

Het thema voedselzekerheid richt zich op vier pijlers:

  • 1) toename van duurzame productie,

  • 2) betere toegang tot gezond voedsel,

  • 3) efficiëntere markten en

  • 4) verbetering ondernemingsklimaat. Deze laatste pijler heeft veel overlap met het terrein van PSD.

De focus voor deze pijlers ligt met name op de nationale en regionale markten in ontwikkelingslanden.

Het thema private sector ontwikkeling richt zich op de individuele ondernemer, maar ook op het ondernemingsklimaat en dienstverlening aan bedrijven. Om de ontwikkelingsimpact van bedrijven te vergroten dient er bovendien aandacht te zijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De pijlers waar private sector ontwikkeling zich op richt zijn:

  • 1) wet- en regelgeving

  • 2) infrastructuurontwikkeling

  • 3) financiële sector ontwikkeling

  • 4) kennis en kunde en

  • 5) markttoegang en marktontwikkeling.

Hoewel nauw verbonden aan elkaar, hebben beide thema’s zelfstandige doelstellingen. PSD kan ondersteunend zijn aan initiatieven op het gebied van voedselzekerheid maar PSD activiteiten met een brede spin-off voor ondernemers kunnen ook eigenstandig worden uitgevoerd, bijvoorbeeld beroepsonderwijs op het gebied van business skills, uitbreiding financiële diensten voor een brede doelgroep, wijziging van regelgeving ten behoeve van financiële producten etc.

2.2 De Call

Deze ‘call for ideas’ is een uitnodiging van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan partijen die deel willen nemen aan een samenwerkingsverband, gericht op de hiervoor genoemde doelstellingen, om ‘ideas’ bij hem in te dienen2. Het gaat om voorstellen gericht op de totstandkoming en werking van een samenwerkingsverband en de verankering daarvan in een samenwerkingsovereenkomst met o.a. de staatssecretaris. De voorstellen die naar het oordeel van de staatssecretaris het meeste perspectief bieden op de realisering van de beleidsdoelstellingen die aan deze Call ten grondslag liggen, zullen als uitgangspunt worden gekozen voor een onderhandelingstraject waarin de ‘ideas’ nader uitgewerkt worden en dat, bij gebleken overeenstemming, kan uitmonden in een samenwerkingsovereenkomst. Agentschap Nl is door de staatssecretaris belast met de uitvoering van deze Call.

Van belang is dat in de ‘ideeën’ (hierna genoemd: voorstellen) de dwarsdoorsnijdende thema’s milieu, klimaat, gender en goed bestuur goed zijn geïntegreerd. Bij de beoordeling van de voorstellen weegt dit mee en ook de uitvoering zal hierop getoetst worden. Partnerschappen kunnen in de ontwikkelfase van voorstellen informatie krijgen via Agentschap NL over de manier waarop deze onderwerpen zouden kunnen worden opgenomen in het voorstel.

De werkzaamheden van het samenwerkingsverband dienen te voldoen aan de regels met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)3. Zowel bij de beoordeling van de voorstellen als tijdens de uitvoering wordt hier op getoetst. In paragraaf 3.2 wordt dit verder toegelicht.

Het instrument staat open voor activiteiten in de 60 landen, genoemd in de bijlage 1.

2.3 Publiek Private Partnerschappen

BZ definieert een PPP als volgt: ‘Een PPP is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGOs, vakbonden en/of kennisinstellingen waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten’.

Deelname aan de call staat open voor publieke instellingen, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen, in een samenwerkingsverband waarin mede een bedrijf is vertegenwoordigd. Aangezien de Call mede gericht is op de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst waarin ook de staatssecretaris partij zal zijn, zal de publieke component in het PPP in elk geval uit BZ bestaan. Daarnaast kunnen bij voorkeur ook andere publieke instellingen deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

De indiener van een voorstel bezit rechtspersoonlijkheid. In het partnerschap is tenminste één partij (anders dan de Nederlandse overheid) afkomstig uit Nederland en één partij uit het land waar het programma zal worden uitgevoerd.

Eén partij zal namens de deelnemers aan het partnerschap het voorstel indienen. Dit ‘penvoerderschap’ staat open voor zowel Nederlandse als buitenlandse partijen. Indien na totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst subsidie zal worden verleend voor de activiteiten van het samenwerkingsverband, zal een daartoe strekkende aanvraag ook door een penvoerder moeten worden gedaan.

De faciliteit richt zich op het oplossen van knelpunten dan wel het benutten van economische kansen waarvoor een publiek-private samenwerking een duidelijke meerwaarde heeft. De focus ligt op aspecten die op een structurele wijze bijdragen aan verbeteringen op het gebied van voedselzekerheid of private sector ontwikkeling, die zullen bijdragen aan duurzame economische groei en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden.

Als de PPP zich richt op het oplossen van knelpunten, moet het duidelijk zijn waarom dit een knelpunt is, wat de beste strategie is om het knelpunt aan te pakken, wie de partijen zijn die dit moeten, kunnen en willen doen, hoe dit wordt gedaan en wanneer er welk resultaat te verwachten is.

Als de PPP zich richt op het benutten van (economische) kansen, dan zal duidelijk moeten worden gemaakt op welke manier de interventie gebaseerd is op een verdienmodel en welk bedrijfsmodel ten grondslag ligt aan de PPP waaruit op termijn financiële duurzaamheid wordt bereikt. In dergelijke PPP’s kunnen ook zaken worden geadresseerd die het behalen van commerciële kansen in de weg staan.

2.4 Financiële en niet-financiële bijdragen

Met de indieners van de geselecteerde voorstellen zal een onderhandelingstraject worden ingezet. Tijdens de onderhandelingen om te komen tot een samenwerkingsovereenkomst zullen afspraken gemaakt worden over de bijdrage van alle partijen aan de realisering van de doelstellingen van de PPP. Dit kunnen zowel financiële als niet-financiële middelen zijn. Zo kan de bijdrage van de overheid bestaan uit de inzet van de ambassades voor economische diplomatie, netwerking en brokering, de inzet van andere bedrijfsleven instrumenten en het verstrekken van subsidies.

Projectomvang bedraagt tenminste € 2 miljoen.

De vereiste eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is vastgesteld op minimaal 50% van het totale budget. Een groter aandeel van de eigen bijdrage wordt aangemoedigd. De prijs- kwaliteitverhouding wordt meegewogen tijdens de beoordeling.

De helft van de eigen bijdrage mag samengesteld zijn uit subsidies, niet afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en uit middelen afkomstig van not-for profit organisaties, voor zover deze middelen niet afkomstig zijn uit subsidies van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan die organisaties. Dit betekent dat minimaal 25% van het totale programmabudget voor activiteiten in partnerlanden moet bestaan uit middelen afkomstig van bedrijven.

De faciliteit voorziet ook in de mogelijkheid van subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid. Hierbij is de inzet van kennis en kunde van het bedrijfsleven onontbeerlijk. De faciliteit financiert echter geen commerciële investeringen van bedrijven maar biedt uitsluitend steun waar de markt het laat afweten omdat het risico te groot wordt geacht (conform OESO-DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante getoetst.

3. Beoordeling

3.1 Inleiding

Het oogmerk van deze call is het selecteren van een of meer partijen die via een PPP willen bijdragen aan verbetering van voedselzekerheid en/of private sector ontwikkeling. Voorstellen hiertoe zullen in twee fasen worden beoordeeld.

  • 1. Geïnteresseerde partijen dienen een voorstel in met een omvang van ca. 5 pagina’s, waarin de activiteit en het partnerschap worden beschreven en toegelicht. Een selectie vindt plaats op basis van een set criteria (zie elders)4.

  • 2. Met geselecteerde partijen zal vervolgens in onderling overleg een samenwerkingsverband worden ontwikkeld. Als dit overleg tot overeenstemming leidt, zal de samenwerking worden verankerd in een samenwerkingsovereenkomst. Hierna kan in een afzonderlijk traject subsidie worden aangevraagd en verstrekt voor bekostiging van een deel van de werkzaamheden van de partijen in het PPP.

Deelname aan de Call brengt geen andere verplichtingen of aanspraken mee dan die uiteindelijk zullen voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst en in voorkomend geval uit de subsidiebeschikking. De selectie van een of meer partijen waarmee een onderhandelingstraject, gericht op de totstandkoming van een overeenkomst, zal worden geopend, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hetzelfde geldt voor het al dan niet aangaan van een samenwerkingsovereenkomst. Tegen de beslissingen in het kader van de Call staan derhalve geen bezwaar en beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open. Bezwaar en beroep staan uitsluitend open tegen het besluit op de subsidieaanvraag en tegen de besluiten die in het kader van de subsidiebeschikking door BZ worden genomen.

Fase 1

Agentschap NL toetst de ingediende voorstellen aan de drempelcriteria en maakt een vergelijkende beoordeling op basis van de lichte programma- en partnerschapstoets. De beoordeling van Agentschap NL wordt voor commentaar voorgelegd aan het ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades) en voor advies aan een externe adviescommissie, waarna een definitieve selectie wordt gemaakt. Het advies van de commissie is hierbij zwaarwegend. Daar waar – in uitzonderingsgevallen – wordt afgeweken van deze adviezen, zal dit met redenen worden omkleed.

Puntenverdeling lichte partnerschapstoets en programmatoets

In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de toetsing van de ingediende voorstellen. Dit is als volgt verdeeld.

Totaal aantal punten

100

Lichte Programmatoets

60

Lichte Partnerschapstoets

40

Ook geldt een minimumscore voor deze toetsen. Voorstellen die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Binnen de programmatoets moet bovendien worden voldaan aan een minimumscore voor de onderwerpen Beleidsrelevantie, Duurzaamheid en Dwarsdoorsnijdende thema’s. Wordt aan deze eisen niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen.

Minimaal aantal punten

 

Lichte programmatoets (totaal)

• Beleidsrelevantie

• Duurzaamheid

40

• 5

• 5

Lichte partnerschapstoets

30

Naast de 100 punten die te verdienen zijn voor de programma- en de partnerschapstoets worden er 5 extra punten toegekend voor voorstellen voor activiteiten in één van de OS-partnerlanden.

Bonuspunten

 

Partnerlanden

5

3.2 Procedure

Fase 2

Voor geselecteerde voorstellen formuleert Agentschap NL aanwijzingen hoe deze verder uitgewerkt dienen te worden en vervolgens begint het onderhandelingsproces dat is gericht op de totstandkoming van een volledig programmavoorstel en een samenwerkingsovereenkomst.

Het volledige programmavoorstel zal Agentschap NL toetsen aan de hand van de uitgebreide programmatoets en de uitgebreide partnerschapstoets zoals hieronder omschreven. De uitkomst van deze toets vormt de basis voor het verdere overleg met de indieners richting de samenwerkingsovereenkomst.

Deel van het overleg met de indieners zal erop gericht zijn om afspraken te maken over de instrumenten die de overheid (BZ, de ambassades en EL&I) kan inzetten om het beoogde doel van de samenwerking te realiseren. Het betreft hier zowel niet-financiële als financiële middelen.

Wanneer de onderhandelingen tot een positief einde komen, wordt een concept samenwerkingsovereenkomst opgesteld, waarna wederom voorlegging aan het ministerie van Buitenlandse Zaken en aan de externe adviescommissie zal plaatsvinden.

Fase 3

Na definitieve goedkeuring kan de penvoerder van de indieners, voor zover daarover afspraken zijn gemaakt in de samenwerkingsovereenkomst, een subsidieaanvraag indienen voor dat deel van de programmakosten waarvoor publieke financiële ondersteuning gewenst is. Deze subsidieaanvraag zal door Agentschap NL worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Subsidieregeling Ministerie Buitenlandse Zaken 2006, op basis van technische/financiële kwaliteit en op basis van wat is overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst.

Voor subsidieaanvragen die in het kader van de PPP worden ingediend geldt voor de gehele looptijd van een PPP een ondergrens van de subsidie van € 1.000.000. De bovengrens is € 20 mln. De subsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van het project.

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit:

  • kosten van duurzame kapitaalgoederen (hardware) die ingezet worden in het productieproces, met uitzondering van bestaande gebouwen en land.

  • kosten voor technische assistentie, zoals projectmanagement, training, advieskosten, certificering.

Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening van de aanvraag worden gemaakt ter voorbereiding van het project niet leiden tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen. Het moet dan dus gaan om voorbereidingskosten en niet om projectactiviteten.

Bij positieve beoordeling van de aanvraag verstrekt Agentschap NL namens de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken de subsidie aan de penvoerder van de indieners.

3.3 Beoordeling en Toetsing

De beoordeling van voorstellen geschiedt in twee fasen. De voorstellen zullen worden beoordeeld aan de hand van hieronder omschreven drempelcriteria en (lichte) programma- en (lichte) partnerschapstoets:

Fase 1

Drempelcriteria waaraan alle voorstellen moeten voldoen zijn:

  • Het programma betreft activiteiten in één of meerdere van de landen opgenomen op de landenlijst genoemd in bijlage 1.

  • Alle deelnemers aan het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt uit een bijgevoegde inschrijving bij de Kamer van Koophandel (of lokaal equivalent daarvan).

  • Ontwikkelingsrelevant: het programma is gericht op structurele armoedebestrijding, duurzame economische groei en zelfredzaamheid.

  • Voorstellen richten zich op één van bovengenoemde thematische pijlers

  • Tenminste een van de deelnemers is een bedrijf. Vaak zal ook een NGO, vakbond en/of kennisinstelling betrokken zijn. Van de deelnemers is tenminste één partij afkomstig uit Nederland (anders dan BZ) en één partij afkomstig uit het land waar de activiteit voor is opgezet. Aangezien de Call mede gericht is op de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst waarin ook de staatssecretaris partij zal zijn, zal de publieke component in het PPP elk geval uit BZ bestaan. Daarnaast wordt deelname van andere publieke instellingen aan het samenwerkingsverband aangemoedigd.

  • Het voorstel toont aan dat gedurende de looptijd de eigen bijdrage (minimaal 50% van het totale budget) kan worden opgebracht. Eigen bijdragen mogen niet direct of indirect ten laste van BZ-subsidies komen. Minimaal 25% van het totale programma wordt met eigen middelen van het private bedrijf ingebracht.

  • Het projectbudget omvat niet minder dan € 2 miljoen.

  • De activiteiten hebben een maximale looptijd van 7 jaar.

  • Het deelnemende bedrijf verklaart bekend te zijn met de eis van het ministerie van Buitenlandse Zaken, het gebruik van kinder- en dwangarbeid in de handels- en investeringsketen uit te sluiten. Het bedrijf verklaart tevens dat ze zich confirmeert aan de OESO-richtlijnen voor multinationale bedrijven met betrekking tot IMVO, de ILO verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN Conventie over Biologische Diversiteit. Een zelfverklaring conform ISO 26000 is een mogelijkheid hierover te rapporteren.

Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder wordt beoordeeld.

Lichte programmatoets

Probleemanalyse: Het knelpunt of de economische kans met betrekking tot de toepasselijke thema’s (private sector ontwikkeling of voedselzekerheid) moet helder zijn omschreven en er wordt aannemelijk gemaakt dat een PPP het juiste instrument is voor de oplossing voor dit probleem of het benutten van de kans.

  • Interventiestrategie: Er wordt duidelijk gemaakt op welke wijze de beoogde activiteiten en outputs bijdragen aan duurzame economische groei, zelfredzaamheid en structurele armoedebestrijding?

  • Financiële duurzaamheid: De strategie om tot financiële duurzaamheid te komen wordt helder omschreven. Tevens wordt duidelijk gemaakt dat het voorstel binnen de looptijd niet commercieel haalbaar is.

  • Klimaat en milieu: de risico’s van klimaatverandering en milieudegradatie zijn voldoende afgedekt in het voorstel.

Lichte partnerschapstoets
  • Er wordt duidelijk gemaakt wie de partners zijn en wat hun ervaring is met het werken in partnerschappen; de voorkeur gaat uit naar partnerschappen waarbij de partijen al eerder in PPP-verband hebben gewerkt.

  • De partijen werken aan een gezamenlijk doel.

  • De mate waarin, en de manier waarop de partners elkaar aanvullen om het gezamenlijke doel te bereiken.

  • De mate waarin het doel van het partnerschap aansluit op de core-business van de betrokken partners.

Fase 2
(Uitgebreide) programmatoets

De beoordeling van het programma gebeurt aan de hand van de volgende criteria:

  • Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is wordt in deze fase van het beoordelingstraject getoetst op de volgende elementen:

    • o Het programma geeft een heldere analyse van de sociale, economische en politieke factoren in het land waar het programma zal worden uitgevoerd en biedt een logisch antwoord op die analyse.

    • o Voor partnerlanden: in welke mate sluiten de activiteiten aan of zijn ze aanvullend op de bilaterale programma’s in die landen.

    • o In welke mate het voorstel aansluit bij de bestaande behoeften/wensen. Dit betekent betrokkenheid van de doelgroep in het OS land en aandacht voor kwetsbare groepen in de samenleving5.

  • Interventiestrategie: er dient een uitgewerkte business case of theory of change aan het programma ten grondslag te liggen

  • Prijs-Kwaliteit-verhouding: Het projectbudget moet in verhouding staan tot de beoogde resultaten

  • Verdienmodel: Het project mag binnen de looptijd niet commercieel haalbaar zijn, maar dient binnen de gehele levenscyclus (‘life cycle’) wel voldoende cashflow te genereren (bestaande uit de voorziene inkomsten en financiële bijdragen van de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst en de inkomsten die door het project worden gegenereerd) om de operationele kosten en de projectkosten te dekken. Beide aspecten worden aangetoond met behulp van een standaard rekenmodel. Ook voorstellen die gericht zijn op het oplossen van knelpunten (theory of change) zullen worden getoetst op de wijze waarop het resultaat van de interventie kan voortbestaan na afloop van de projectperiode.

  • Het voorstel dient concrete resultaten te bevatten. Het voorstel dient uitgewerkt te zijn in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs en de daarvoor benodigde middelen. Deze resultaten moeten voldoende specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn uitgewerkt (SMART).

  • Risico’s, monitoring en bijsturing:

    • o het projectvoorstel moet een realistische analyse van de risico’s en mitigerende maatregelen bevatten. IMVO aspecten worden meegenomen in de risicoanalyse. Dit wordt gedaan op basis van IFC risico categorieën en conform de OESO richtlijnen.

    • o Het voorstel moet een systeem voor monitoring en bijsturing bevatten, waarin ook aandacht bestaat voor de IMVO aspecten die uit de risicoanalyse naar voren zijn gekomen.

    • o In het voorstel moet de eigen bijdrage voor de uitvoering van het programma zijn gewaarborgd.

    • o Het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het niet leidt tot marktverstoring in het land van uitvoering en in Europa.

    • o Minimaal 2% van het programmabudget is gereserveerd voor M&E

    • o Programma’s boven de 5 mln. moeten door een onafhankelijke partij geëvalueerd worden.

  • Duurzaamheid: Duurzaamheid wordt getoetst volgens het F.I.E.T.S. principe6. Het programma moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam zijn. Duurzaamheid moet verwerkt zijn in het systeem van monitoring en bijsturing.

  • Innovatief karakter: de mate waarin het voorstel vernieuwend is voor het land waar het wordt uitgevoerd. De vernieuwing kan bijvoorbeeld bestaan uit innovatieve processen of producten.

  • Schaal: Het programma dient ofwel een eenmalige grote impact te hebben, ofwel de potentie om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken.

  • Aandacht voor dwarsdoorsnijdende thema’s: gender, goed bestuur, klimaat en milieu7.

(Uitgebreide) partnerschapstoets

Om de kansen op een succesvolle PPP te vergroten zal het partnerschap worden getoetst. De partnerschapstoets bestaat uit een beoordeling van de capaciteit van het partnerschap en de meerwaarde van het partnerschap.

  • De capaciteit van het partnerschap

    Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de verschillende individuele partijen van belang.

    • Het partnerschap dient te beschikken over voldoende expertise (op het gebied van samenwerking, het thema en de context waarin gewerkt zal worden).

    • Het partnerschap dient te beschikken over voldoende capaciteit op het gebied van intern management, beleidsuitvoering en beheer capaciteit om het programma succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording af te leggen. Daarom wordt getoetst op track record, planning, monitoring en evaluatie en financieel en administratief management.

    • Track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaar behaalde resultaten in staat om geplande ‘outcomes’ en ‘outputs’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.

    • Planning, monitoring en evaluatie: De gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang ten aanzien van outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisaties laten periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd systeem voor kwaliteitsbeheer t.a.v. de hoofdprocessen.

    • Financieel en administratief management: De partijen hebben een adequaat beleid t.a.v. het financieel toezicht op organisaties met wie zij een financieringsrelatie hebben, zij maken gebruik van een adequate toets om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft te toetsen, zij hebben een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om (dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis.

    • Het partnerschap is gebaseerd op een haalbaarheidsanalyse. In deze analyse is in ieder geval aandacht besteed aan: de succes- en risicofactoren dan wel de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.

    • Het deelnemende bedrijf zal een IMVO-beleid (conform OESO-richtlijnen) bij het programmavoorstel overleggen of zal dit op korte termijn opstellen.

  • De meerwaarde van het partnerschap

    Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren. Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor het inhoudelijke doel van het programma, ten opzichte van zelfstandige projecten.

    • Het partnerschap kent een strategische meerwaarde (voor de OS- doelstellingen). De strategische meerwaarde van het partnerschap kan in verschillende factoren zijn gelegen, waaronder in synergie (thematische specialisatie), efficiencywinst (intern functioneren partnerschap), of vernieuwing van producten/processen.

    • In hoeverre is het partnerschap cruciaal voor het behalen van de beoogde doelen; waarom kunnen de partijen de doelen niet onafhankelijk van elkaar behalen?

De uitkomst van deze toetsing vormt de basis voor de volgende fase van het onderhandelingsproces. Als de onderhandelingen tot overeenstemming leiden, zal de samenwerking worden verankerd in een samenwerkingsovereenkomst. Deze samenwerkingsovereenkomst zal de volgende elementen bevatten:

  • Reikwijdte en doelen van de samenwerking.

  • De wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan het partnerschap, de wijze van samenwerking en vertegenwoordiging, en de wijze waarop de besluitvorming in het partnerschap plaatsvindt.

  • hoe bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn gedefinieerd en hoe het onderscheid tussen bestuurs- en toezichtfuncties is geregeld.

  • Planning, monitoring en evaluatie. De pme-systemen van alle partijen sluiten op elkaar aan.

  • Financiële afspraken, waaronder de verdeling van (eigendom van) middelen, apparaats/overheadkosten (tarieven en verdeling), voorschotten en afrekeningen.

  • Overige bepalingen, waaronder een geschillenregeling, anti-corruptiebeleid, sanctiebeleid, een klachtenregeling en een exit strategie.

  • De mate waarin de deelnemers de risico’s verbonden aan de uitvoering van de werkzaamheden dragen en de maatregelen om deze risico’s te beheersen.

In een afzonderlijk traject zal subsidie kunnen worden aangevraagd en verstrekt voor bekostiging van een deel van de werkzaamheden van de partijen in het PPP. De subsidieaanvraag zal vervolgens worden beoordeeld in het licht van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken, op basis van technische/financiële kwaliteit en op basis van wat is overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst.

3.4 Indieningsprocedure

Voorstellen dienen schriftelijk (1 origineel en 3 kopieën) en volledig te worden ingediend bij Agentschap NL conform het aanvraagformulier8. Het voorstel omvat geen subsidieaanvraag. Tegelijkertijd moet een elektronische kopie worden ingeleverd op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Het voorstel dient tijdig te zijn ingediend. De uiterlijke indieningsdatum van de voorstellen is maandag 11 juni, 15.00 uur (Nederlandse tijd). Het adres waar het voorstel dient te worden ingediend is:

   

Bezoekadres

Postadres

Agentschap NL, t.a.v. FDOV

Agentschap NL, t.a.v. FDOV

Prinses Beatrixlaan 2

Postbus 93144

Den Haag

2509 AC Den Haag

Het voorstel dient te worden opgesteld in de Engelse taal. Naast de penvoerder dienen alle andere partijen het voorstel mede te ondertekenen. Een begrippenlijst en meer algemene informatie over de PPP faciliteit FDOV kan worden gevonden op www.agentschapnl.nl/FDOV

Binnen 7 weken na de uiterste indieningsdatum van de voorstellen wordt de selectie van de voorstellen afgerond.


X Noot
1

Het Fonds Duurzaam Water is op 22 maart gelanceerd.

X Noot
2

Het format voor indiening van ‘ideas’ is geplaatst op www.agentschapnl.nl/fdov.

X Noot
3

Geeft invulling aan motie Dikkers (32505/27), alsmede motie Ferrier (32605/45) en El Fassed (32605/34).

X Noot
4

Hiervoor geldt een standaard aanvraagformat.

X Noot
5

Geeft invulling aan motie Dikkers (32605/28) en motie El Fassed (32605/34).

X Noot
6

Geeft invulling aan motie El Fassed (33000/51).

X Noot
7

Geeft invulling aan motie Ferrier (32605/45) en El Fassed (32605/34).

X Noot
8

Zie www.agentschapnl.nl/fdov.

Naar boven