HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
Artikel 1. Begripsbepaling
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. minister:
-
de Minister van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap;
- b. wet:
-
de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;
- c. MBO-opleiding:
-
een opleiding op het niveau van een beroepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste
lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- d. HBO-opleiding:
-
een niet-voltijdse initiële opleiding op het niveau van hoger beroepsonderwijs, bedoeld
in artikel 1.1, onderdeel d, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek;
- e. wetenschapsgebieden:
-
de wetenschapsgebieden die worden onderscheiden in het hoger onderwijs en onderzoek,
te weten: landbouw, natuur, techniek, gezondheid, economie, recht, gedrag & maatschappij,
taal & cultuur en divers.
- f. KNAW:
-
de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen;
- g. NWO:
-
de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek;
- h. universiteit:
-
een bekostigde universiteit als bedoeld in de onderdelen a en b, van de bijlage bij
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- i. verklaring:
-
een verklaring als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, van de wet, inzake de vergelijkbaarheid
van het niveau en kwaliteit van een opleiding, die een werknemer volgt in een andere
lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte, tot een MBO- of HBO-opleiding.
HOOFDSTUK 2. PROCEDURE AFGIFTE VERKLARINGEN
Artikel 2. Aanvraag verklaring
-
1. De minister verstrekt een verklaring op aanvraag van de inhoudingsplichtige.
-
2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier, opgenomen
in de bijlage bij deze regeling.
-
3. Een aanvraag inzake de vergelijking van een buitenlandse opleiding met een MBO-opleiding
respectievelijk een HBO-opleiding geeft in ieder geval inzicht in de vooropleiding
die toegang geeft tot de opleiding.
-
4. Een aanvraag inzake de vergelijking van een buitenlandse opleiding met een MBO-opleiding
geeft daarnaast in ieder geval inzicht in:
-
a. het vakkenpakket waaruit de opleiding bestaat;
-
b. de hoeveelheid lesuren waaruit de opleiding is opgebouwd; en
-
c. het aandeel van de beroepspraktijkvorming, als onderdeel van de opleiding.
Artikel 3. Gelijkwaardigheid buitenlandse opleidingen
De minister beoordeelt een buitenlandse opleiding als gelijkwaardig aan een Nederlandse
opleiding op het niveau van een MBO-, respectievelijk HBO-opleiding, indien de buitenlandse
opleiding in dat land is erkend en het niveau vergelijkbaar is met een Nederlandse
opleiding.
Artikel 4. Vermelding ingangsdatum afdrachtvermindering
De minister vermeldt in de verklaring de datum, bedoeld in artikel 14a, vijfde lid,
van de wet.
HOOFDSTUK 3. INLICHTINGEN INZAKE DE WERKING VAN HOOFDSTUK 5 VAN DE WET
Artikel 5. Aanwijzing instanties belast met het verschaffen van inlichtingen
De colleges van bestuur van de universiteiten, het algemeen bestuur van NWO en het
algemeen bestuur van de KNAW zijn belast met het verschaffen van inlichtingen ten
behoeve van het verkrijgen van inzicht in de werking van hoofdstuk 5 van de wet.
Artikel 6. Soort inlichtingen
-
1. Het college van bestuur van een universiteit verstrekt voor 1 juli van elk kalenderjaar
met betrekking tot de werknemer die op 31 december van het daaraan voorafgaande kalenderjaar
is aangesteld als assistent in opleiding of promovendus bij een universiteit als bedoeld
in artikel 14, eerste lid onderdeel b, van de wet, onderscheidenlijk een privaatrechtelijke
rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek (TNO), bedoeld in artikel 14 eerste lid onderdeel c, van de wet, de navolgende
inlichtingen:
-
a. de naam van de universiteit;
-
b. binnen welke van de wetenschapsgebieden betrokkene onderzoek verricht;
-
c. het geslacht van betrokkene;
-
d. het soort bedrijf ten behoeve waarvan betrokkene onderzoek verricht.
-
2. Het algemeen bestuur van NWO en het algemeen bestuur van de KNAW verstrekken elk
voor 1 juli van elk kalenderjaar met betrekking tot de werknemer die op 31 december
van het daaraan voorafgaande kalenderjaar als onderzoeker in opleiding in dienst is
bij NWO onderscheidenlijk bij de KNAW, of als onderzoeker in opleiding in dienst is
van een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling, als bedoeld in
artikel 14 eerste lid onderdeel b, van de wet, aan de minister de navolgende inlichtingen:
-
a. de naam van de universiteit bij welke betrokkene voornemens is te promoveren;
-
b. binnen welke van de wetenschapsgebieden betrokkene onderzoek verricht;
-
c. het geslacht van betrokkene;
-
d. het soort bedrijf ten behoeve waarvan betrokkene onderzoek verricht.
HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN
Artikel 7. Intrekking regeling
De Regeling monitoring fiscale faciliteit wetenschappelijk onderzoek wordt ingetrokken.
Artikel 8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2012.
Artikel 9. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering onderwijs.
TOELICHTING
1. Algemeen
Op grond van artikel 14 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen (hierna wet) is de afdrachtvermindering onderwijs van toepassing
op werkgevers die een beroepspraktijkvormingsplaats aanbieden aan personen die in
Nederland een bepaalde opleiding volgen. Het betreft de varianten beroepsbegeleidende
leerweg (bbl), beroepsopleidende leerweg (bol) op mbo-niveau en werkend-leren op hbo-niveau.
De afdrachtvermindering is sinds de inwerkingtreding van het Belastingplan 2012 met
ingang van 1 januari 2012 ook van toepassing indien de opleiding buiten Nederland
wordt gevolgd in de EU of in de EER. Die opleiding moet qua niveau en kwaliteit vergelijkbaar
zijn met Nederlandse, voor de afdrachtvermindering onderwijs kwalificerende, opleidingen.
Of sprake is van een met de Nederlandse opleiding vergelijkbare buitenlandse opleiding
wordt vastgesteld in een verklaring die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap wordt afgegeven.
In artikel 14a, eerste lid, van de wet, is sinds 1 januari 2012 opgenomen dat, bij
ministeriële regeling, door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, regels
worden gesteld met betrekking tot de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag voor
zo’n verklaring moeten worden overgelegd. Met hoofdstuk 2 van de onderhavige regeling
wordt uitvoering gegeven aan artikel 14a, eerste lid, van de wet.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het bepaalde in de Regeling monitoring fiscale
faciliteit wetenschappelijk onderzoek (Regeling monitoring), die zijn grondslag heeft
in artikel 15 van de wet, in de onderhavige regeling op te nemen in hoofdstuk 3 van
deze regeling, zodat de Regeling monitoring kan vervallen.
2. Artikelsgewijs
Hoofdstuk 2
Artikel 2
Verklaringen kunnen worden aangevraagd bij DUO door middel van het aanvraagformulier
dat is opgenomen in de bijlage bij de regeling. Het aanvraagformulier is te downloaden
via de website www.duo.nl.
Op grond van artikel 4:4 van de Awb is een aanvraagformulier vastgesteld in de bijlage.
Een aanvraag die zonder gebruikmaking van het formulier is ingediend hoeft op grond
van artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Awb niet in behandeling te worden genomen.
Wel kan een aanvrager zijn aanvraag herstellen binnen een door de Minister te stellen
termijn.
Het derde lid van artikel 2 stelt aanvullende eisen aan de aanvraag voor een vergelijking
van een buitenlandse MBO-opleiding. Voor de beoordeling van de vergelijkbaarheid met
een Nederlandse opleiding zijn de onder a, b en c genoemde gegevens van belang.
Specifiek voor de vergelijking van MBO-opleidingen is voorts nog relevant wat de opbouw
is van het vakkenpakket en het aantal lesuren en wat het aandeel is van de beroepspraktijkvorming,
als onderdeel van de opleiding. Veelal zal die informatie te vinden zijn via internet.
Daarom wordt in het aanvraagformulier, naast algemene gegevens van de opleiding, gevraagd
naar het internetadres van de opleidingsinstelling. Mocht deze niet beschikbaar zijn,
of onvoldoende informatie bevatten om de vergelijkbaarheid te toetsen, zal DUO verzoeken
om aanvullende gegevens te verstrekken; bijvoorbeeld in de vorm van een schoolgids
of een onderwijsovereenkomst, gesloten tussen de student en de opleidingsinstelling.
De onderwijsovereenkomst, hiervoor bedoeld, moet overigens niet verward worden met
onderwijsarbeidsovereenkomst, respectievelijk stageovereenkomst, gesloten tussen de
werkgever en de opleidingsinstelling respectievelijk student-werknemer, waarover de
werkgever op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel d, respectievelijk artikel
14a, tweede lid, van de wet, dient te beschikken. De gegevens die deze overeenkomsten,
op grond van artikel 12 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering, dienen te
bevatten richten zich met name op de beroepspraktijkvorming en bieden als zodanig
onvoldoende aanknopingspunten voor een oordeel over de opleiding in zijn geheel. Deze
overeenkomsten zouden waarschijnlijk wel op onderdelen de ontbrekende informatie kunnen
aanvullen.
Artikel 3
Voor de inhoudelijke beoordeling van de vergelijkbaarheid met bedoelde Nederlandse
opleidingen zal DUO advies vragen bij de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven,
voorheen Colo, en de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het
hoger onderwijs, die beiden de nodige expertise hebben opgebouwd op het terrein van
waardering van internationale opleidingen en diploma’s. Veel opleidingen binnen Europa
zijn dan ook inmiddels door deze instanties in kaart gebracht. Voor de uitvoering
van deze regeling behoeft voor die opleidingen geen nieuwe inhoudelijke beoordeling
plaats te vinden.
Voor nog onbekende of nieuwe opleidingen is voor de vergelijking de informatie uit
het formulier en de aanvullende informatie bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid
relevant. Voorts is het voor de vergelijkbaarheid van de opleidingen van belang te
weten welke vooropleiding toegang geeft tot de buitenlandse opleiding.
Artikel 4
In artikel 14a, vijfde lid, van de wet, is opgenomen dat indien de verklaring omtrent
vergelijkbaarheid wordt afgegeven, het recht op afdrachtvermindering met terugwerkende
kracht kan worden geëffectueerd vanaf de datum dat de aanvraag voor de verklaring
voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. Dat betekent dat een volledig ingevuld
aanvraagformulier moet worden ingediend; al dan niet nadat op grond van artikel 4:5,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht om aanvulling is verzocht. Artikel 4
verplicht de minister om dit moment op te nemen in de verklaring.
Op grond van artikel 14a, vierde lid, van de wet, dient het besluit op een aanvraag
voor een verklaring binnen acht weken te worden genomen. Ook voor die beslistermijn
is het moment waarop de aanvraag aan alle daaraan gestelde wettelijke eisen voldoet,
bepalend.
Hoofdstuk 3
De Regeling monitoring fiscale faciliteit wetenschappelijk onderzoek is in 1996 in
werking getreden. Grondslag voor de regeling is artikel 15 van de wet. Bij deze regeling
worden regels gesteld inzake het verstrekken van inlichtingen over de werking van
de afdrachtvermindering onderwijs. Het gaat er daarbij om werknemers te volgen, die
wetenschappelijk onderzoek verrichten, hetzij in dienst van een universiteit, van
NWO of van de KNAW hetzij in dienst van het bedrijf en de resultaten aan analyse te
onderwerpen. Op basis van die informatie kan inzicht worden verkregen of de maatregel
resulteert in de daarmee beoogde effecten, op onder meer de uitbreiding van het aantal
plaatsen voor promotieonderzoek en de wisselwerking tussen universiteiten, waar het
onderzoek plaatsvindt, en de onderzoekinstellingen enerzijds en het bedrijfsleven
waarvoor dat onderzoek en de resultaten van dat onderzoek zijn bedoeld anderzijds.
De regeling betreffende het verstrekken van bovengenoemde inlichtingen wordt samengevoegd
met de regeling betreffende het verstrekken van verklaringen, inzake de vergelijkbaarheid
van buitenlandse opleidingen, omdat beide onderwerpen hun oorsprong vinden in hoofdstuk
V van de wet en zo logisch bij elkaar staan.
Hoofdstuk 4
De regeling werkt terug tot en met 1 januari 2012, omdat artikel 14a van de wet met
ingang van die datum in werking is getreden. Gelet op het feit dat hier sprake is
van een begunstigende regeling, is de terugwerkende kracht geoorloofd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.