Circulaire bijzondere opsporingsgelden

Aan:

– de voorzitter van het College van Procureurs-generaal

– de hoofdofficieren van justitie

– de korpsbeheerders en korpschefs van de regionale politiekorpsen en van het KLPD

– de bevelhebber der Koninklijke marechaussee

– de directeur van de Rijksrecherche

– de hoofden van de bijzondere opsporingsdiensten

Datum: 30 december 2010

Ons kenmerk: 5679199/10

Archiefcode:187.121

Bijzonderheden: Vervangt circulaire nr. 5389067/505 d.d. 1 februari 2006

Aard circulaire: Bekendmaking van beleid

Geldig van/tot: 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2015

Bijlagen: 2

Houdende regels van de Minister van Veiligheid en Justitie inzake het toekennen en beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van de financiële beloning van informanten, burgerinfiltranten, burgerpseudokopers, burgerpseudodienstverleners en tipgevers, alsmede voor het toekennen en beschikbaar stellen van toon-, pseudokoop-, opkoop- en andere bijzondere gelden ter ondersteuning van de opsporing.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Tipgeld
  • a. Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper of burgerpseudodienstverlener wegens door hem verstrekte inlichtingen of door hem verrichte diensten, die hebben geleid of mede hebben geleid tot de opheldering van een strafbaar feit.

  • b. Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper of burgerpseudodienstverlener wegens door hem verstrekte concrete inlichtingen, die hebben geleid tot de inbeslagneming van contant geld dan wel ander waardevol (on)roerend goed, en welke inbeslagneming zonder die inlichtingen niet zou hebben kunnen plaatsvinden, voorzover het Openbaar Ministerie de ontneming dan wel verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen contant geld dan wel ander waardevol (on)roerend goed vordert of heeft gevorderd, dan wel bij vonnis door de rechter is uitgesproken.

  • c. Geld dat, zonder dat de verstrekte inlichtingen of de verrichte diensten tot opheldering van een strafbaar feit hebben geleid, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant of een burgerinfiltrant in een geval dat:

    • i. het plegen van een strafbaar feit, op grond van veiligheidsrisico's of andere zwaarwegende belangen in opdracht van het openbaar ministerie door de politie is voorkomen;

    • ii. de met betrekking tot een strafbaar feit verstrekte inlichtingen het algemeen belang of een zwaarwegend economisch belang hebben gediend;

    • iii. de inlichtingen hebben geleid tot de opsporing van zaken van (nagenoeg) onvervangbare waarde;

    • iv. de informant of burgerinfiltrant in opdracht van het openbaar ministerie niet langer in een onderzoek kan worden gebruikt in verband met zijn veiligheid of met het afbreukrisico voor dit onderzoek;

    • v. de informant of burgerinfiltrant, gelet op de duur van het onderzoek waarin hij wordt gebruikt, naar het oordeel van het openbaar ministerie, een incidentele aanmoedigingspremie in de vorm van een voorschot op het naar verwachting toe te kennen tipgeld dient te worden verstrekt;

    • vi. op grond van prioriteitstelling door het openbaar ministerie, het tactisch onderzoek naar aanleiding van de verstrekte inlichtingen gedurende langere tijd wordt uitgesteld;

    • vii. de verstrekte inlichtingen hebben geleid tot een voltooide opkoop, zoals bedoeld in artikel 1, onder f. van deze regeling;

    • viii. de door specifieke bron(nen) verstrekte inlichtingen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan een strategisch, tactisch en/of operationeel keuzedocument, of in een afgeschermde toelichting daarop, welke binnen het stuur- en weegmodel van het Openbaar Ministerie en de politie gezamenlijk, tot een concrete beslissing aanleiding heeft gegeven; of

    • ix de verstrekte inlichtingen hebben geleid tot de aanhouding van een gezochte en/of gesignaleerde verdachte of veroordeelde van een ernstig misdrijf.

d. Pseudokoop

Hetgeen daaronder wordt verstaan in de artikelen 126i en 126q (politiële pseudokoop) en de artikelen 126ij en 126z (burgerpseudokoop) van het Wetboek van Strafvordering.

e. Beloning

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een tipgever.

f. Opkopen

Het met toestemming van de betrokken hoofdofficier van justitie, zonder strafvorderlijk oogmerk, kopen van een voor het leven of de gezondheid van personen bijzonder gevaarlijk goed, waarvan het ongecontroleerd bezit bovendien in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

g. Opkoopgeld

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor het opkopen van een goed.

h. Toongeld

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie voor bepaalde duur ter beschikking wordt gesteld om een infiltrant van een opsporingsdienst in staat te stellen blijk te geven van zijn belangstelling en kredietwaardigheid voor de aankoop van criminele goederen.

i. Onkosten- en uurvergoedingen

De geldelijke vergoeding aan een informant of burgerinfiltrant ter goedmaking van of tegemoetkoming in de met machtiging van het Openbaar Ministerie en op verzoek van een opsporingsdienst met betrekking tot het inwinnen van criminele inlichtingen gemaakte onkosten of gewerkte uren.

j. Schadevergoeding

De geldelijke vergoeding aan de burger die, in een geval waarop de Circulaire bijzondere opsporingsgelden ziet, bijstand heeft verleend aan de politie, ter goedmaking van of tegemoetkoming in geleden materiële schade met betrekking tot de normale lijfsgoederen, alsmede met betrekking tot een voertuig of een ander privé- eigendom, dat op verzoek van een opsporingsdienst en met machtiging van het openbaar ministerie met betrekking tot de bijstandsverlening is gebruikt.

Artikel 2 Soorten toe te kennen bijzondere opsporingsgelden

  • 1. Op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie kan de Minister van Veiligheid en Justitie op grond van deze circulaire de volgende gelden toekennen:

    • a. (een voorschot op) tipgeld;

    • b. een beloning;

    • c. pseudokoopgeld;

    • d. opkoopgeld; en

    • e. toongeld.

  • 2. Onkosten- en uurvergoedingen, als bedoeld in artikel 1, onder i en schadevergoedingen, als bedoeld in artikel 1, onder j, worden in beginsel uit de financiële middelen van de betrokken opsporingsdienst betaald. In bijzondere gevallen kan de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, echter besluiten een onkosten-, uur- of schadevergoeding toe te kennen.

  • 3. In het belang van de opsporing van een ernstig misdrijf of de voorkoming daarvan, of indien andere zwaarwichtige redenen in het kader van de opsporing daartoe aanleiding geven, kan de Minister van Veiligheid en Justitie onder nader te stellen voorwaarden, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, ook in andere gevallen dan genoemd in het eerste en tweede lid, bijzondere gelden toekennen.

Artikel 3 Centrale registratie en jaaroverzicht bijzondere opsporingsgelden

  • 1. Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) registreert in een doorlopend register alle zaken waarbij het in het kader van de uitvoering van deze circulaire betrokken is geweest.

  • 2. Jaarlijks, in de maand maart, zendt de korpschef van het KLPD, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, aan de Minister van Veiligheid en Justitie een overzicht van de zaken waarin in het voorafgaande kalenderjaar tipgeld is toegekend. De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket zendt een exemplaar van dit overzicht ter kennisneming aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal.

    Dit overzicht bevat, uitgesplitst per opsporingsdienst:

    • 1. het totaal aantal zaken per delictsoort;

      het gemiddeld uitbetaalde bedrag per delictsoort;

      het totale bedrag aan tipgeld dat is toegekend; en

      de door derden, al dan niet met een afgegeven garantstelling, in het vooruitzicht

      gestelde of uitbetaalde financiële beloningen ten behoeve van informanten.

    Het jaaroverzicht bevat voorts het aantal en de soort zaken (met vermelding van de bedragen), waarin het KLPD bij de uitvoering van toongeld-, pseudokoopgeld- of opkoopgeldzaken, dan wel zaken als bedoeld in artikel 2, derde lid, een adviserende, ondersteunende of uitvoerende rol heeft gespeeld.

    Daarnaast worden in dit overzicht gegevens opgenomen over de uitgeloofde beloningen.

    In het jaaroverzicht worden geen gegevens vermeld die herleidbaar zijn tot concrete zaken of personen.

Artikel 4 Geen toekenning of beschikbaarstelling van tipgeld

Onverminderd de overige voorwaarden die in deze circulaire aan de toekenning of beschikbaarstelling zijn gesteld, wordt geen tipgeld toegekend of beschikbaar gesteld indien:

  • a. blijkt dat de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt als verdachte kan worden aangemerkt met betrekking tot de strafbare feiten waarover hij informeert;

  • b. drie of meer jaren zijn verstreken nadat de verstrekte inlichtingen voor tactisch gebruik bij proces-verbaal beschikbaar zijn gesteld dan wel nadat de diensten zijn verricht. Bij langlopende onderzoeken kan op deze termijn een uitzondering worden gemaakt op gemotiveerd verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie.

Artikel 5 Financiële beloning van informanten door derden

  • 1. In het geval met betrekking tot een Nederlands strafrechtelijk onderzoek een derde een financiële beloning ten behoeve van een informant in het vooruitzicht heeft gesteld of aan de desbetreffende opsporingsdienst heeft uitbetaald, wordt in beginsel door de Minister van Veiligheid en Justitie geen tipgeld meer beschikbaar gesteld.

  • 2. In het geval de door een derde ten behoeve van een informant in het vooruitzicht gestelde of betaalde financiële beloning meer dan € 250 lager ligt dan de financiële beloning die in het concrete geval door de Minister van Veiligheid en Justitie zou zijn toegekend, kan een informant, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, ter aanvulling tot het gebruikelijke bedrag, tipgeld worden toegekend.

Artikel 6 Geen toekenning of beschikbaarstelling van een beloning

Onverminderd de overige voorwaarden die in deze circulaire aan de toekenning of beschikbaarstelling zijn gesteld, wordt geen beloning toegekend of beschikbaar gesteld indien:

  • a. blijkt dat de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt als verdachte kan worden aangemerkt met betrekking tot de strafbare feiten waarover hij informeert; of

  • b. een met machtiging van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket uitgeloofde beloning niet (tijdig) is gepubliceerd. Publicatie geschiedt door middel van een raambiljet van de betrokken hoofdofficier van justitie, vervaardigd en landelijk verspreid door Dienst IPOL van het KLPD. In plaats van of naast het gebruik van een raambiljet, kan publicatie, na voorafgaande toestemming van de behandelend ambtenaar van het Team Informatie en Operationele Coördinatie, ook plaatsvinden in een landelijk of regionaal televisieprogramma van een zendgemachtigde waarmee het Openbaar Ministerie een samenwerkingscontract voor de opsporingsberichtgeving heeft gesloten.

Artikel 7 Verplicht volgen aanvraagprocedures

Aanvragen voor de toekenning en beschikbaarstelling van de gelden, genoemd in artikel 2 van deze circulaire, worden afgehandeld overeenkomstig de procedure zoals voor het betreffende geval in de instructie van het Openbaar Ministerie is voorgeschreven.

Artikel 8 Verzoek tot herziening van een beslissing

  • 1. Indien (voor een deel) een afwijzende beslissing is genomen op een op grond van deze circulaire gedaan verzoek, kan de betrokken hoofdofficier van justitie de Minister van Veiligheid en Justitie, door tussenkomst van de aangewezen ambtenaar van het Landelijk Parket en uiterlijk binnen zes weken na het bekend worden van de beslissing, verzoeken een nieuwe beslissing te nemen.

  • 2. Een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en bevat de gronden waarop de bezwaren tegen de beslissing rusten.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze circulaire treedt in werking op 1 januari 2011.

Artikel 10 Citeertitel

Deze circulaire kan worden aangehaald als: Circulaire bijzondere opsporingsgelden.

Den Haag, 30 december 2010

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

TOELICHTING

Algemeen

De groeiende praktijk van het kopen van inlichtingen ten behoeve van de criminaliteitsbestrijding en de inrichting van formele criminele inlichtingendiensten bij de politie, maakten uniforme regeling van de toekenning en beschikbaarstelling van bijzondere opsporingsgelden noodzakelijk. In 1986 zijn daarom de voorwaarden en procedures voor het toekennen en beschikbaar stellen van extra overheidsgeld voor de onderhavige doeleinden vastgelegd in de regeling Tip-, toon- en voorkoopgelden (voorloper van de Circulaire bijzondere opsporingsgelden).

Ondanks de sterke groei van verschillende andere tactische en technische opsporingsmethoden in de afgelopen jaren, komt het belang van het betalen voor informatie nog steeds grote en zelfstandige betekenis toe.

In 1998, twaalf jaar na het in werking treden van de eerste tipgeldregeling, was een eerste, grondige herziening van de oude regeling noodzakelijk. De oude regeling was niet meer voldoende toegesneden op de huidige opsporingspraktijk en het op grond van de Politiewet 1993 gereorganiseerde politiebestel. Daarnaast vormden de uitkomsten van de parlementaire enquête inzake het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden (Commissie Van Traa) een belangrijke impuls om onderdelen van de regeling tegen het licht te houden en aan te passen aan de eisen en inzichten van deze tijd. De herziening van de regeling in 1998, die toen de nieuwe naam Regeling bijzondere opsporingsgelden kreeg, schiep nieuwe kaders voor de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de procedures waarlangs extra gelden ter ondersteuning van de opsporing door de Minister van Veiligheid en Justitie konden worden toegekend en beschikbaar gesteld.

In 2001 is de Regeling bijzondere opsporingsgelden opnieuw herzien. Er werden enige wijzigingen opgenomen die noodzakelijk waren geworden door onder andere de inwerkingtreding van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB).

De begripsbepalingen in de regeling ten aanzien van de informant, burgerinfiltrant, de burgerpseudokoper en burgerpseudodienstverlener zijn voor zoveel mogelijk aan de Wet BOB aangepast. In een aantal gevallen kon worden volstaan met een verwijzing naar de relevante artikelen van de Wet BOB. In 2005 is de regeling van 2001 met een jaar verlengd. In de Regeling bijzondere opsporingsgelden van 2006 zijn wijzigingen doorgevoerd vanwege de invoering van de Euro in het jaar 2002, de in werking getreden procedureregeling ‘Kasvoorschot Ministerie van Veiligheid en Justitie’ in het jaar 2003 en het feit dat de bijzondere opsporingsdiensten sinds 1 januari 2004 een beroep kunnen doen op deze regeling.

Een van de belangrijkste wijzigingen in de thans voorliggende circulaire ten opzichte van de Regeling bijzondere opsporingsgelden van 2006 is dat de huidige circulaire alleen nog de noodzakelijke bepalingen bevat voor het toekennen van bijzondere opsporingsgelden. De voorwaarden en aanvraagprocedures voor het toekennen en beschikbaar stellen van bijzondere opsporingsgelden zijn opgenomen in een afzonderlijke instructie van het College van procureurs-generaal.

Daarnaast is de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket door de Minister van Veiligheid en Justitie gemachtigd om namens hem besluiten te nemen over de toekenning van bijzondere opsporingsgelden. Met ingang van 01-01-2009 zijn de uitvoerende taken ondergebracht bij het Landelijk Parket.

Artikelgewijs

De toelichting beperkt zich tot die artikelen en artikelleden die nadere uitleg behoeven.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a en b. Tipgeld

Dit ziet op betaling van geld wegens verstrekte inlichtingen. Met verstrekte inlichtingen wordt niet alleen bedoeld de informatie die bij proces-verbaal voor operationeel gebruik aan de opsporingsdienst beschikbaar wordt gesteld, maar ook de informatie afkomstig van een informant die niet is opgenomen in een CIE proces-verbaal, maar wel heeft geleid tot het in kaart brengen van een crimineel samenwerkingsverband en er naar aanleiding van deze informatie ook daadwerkelijk een opsporingsonderzoek wordt gestart.

In definitie van tipgeld, onder a wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt van de circulaire: het ‘no cure, no pay-beginsel’. Onder ‘cure’ wordt in dit verband bedoeld de opheldering van strafbare feiten, waaronder begrepen de veroordeling van de daders ervan. Het beginsel dat zonder dader geen financiële beloning wordt gegeven, dateert reeds van de eerste tipgeldregeling van 1986. In de opsporingspraktijk bestond echter de behoefte om de gevallen die als ‘cure’ kunnen worden aangemerkt, te verruimen. Strikt toegepast zou het uitgangspunt ‘no cure, no pay’ betekenen dat steeds inlichtingen moeten zijn verkregen die hebben geleid tot de veroordeling in hoogste instantie van één of meer daders. Op dat moment staat pas vast dat de betrokken persoon ook de dader is. Met een dergelijke strikte toepassing van het uitgangspunt ‘no cure, no pay’ zou het gebruik van informanten ernstig onder druk komen te staan. Uitbetaling van tipgeld zou immers in sommige gevallen pas na enkele jaren kunnen plaatsvinden. Daarom wordt in de praktijk sinds jaar en dag reeds tipgeld betaald als de verstrekte informatie heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg dan wel reeds na aanhouding van een verdachte of het bekend worden van zijn identiteit, gekoppeld aan een positieve vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie.

Met betrekking tot het ‘no cure, no pay-beginsel’ geldt tevens dat de verstrekte inlichtingen een direct verband hebben met het (de) uiteindelijk opgehelderde strafbare feit(en).

Artikel 1, onder b kan worden gezien als een species van artikel 1, onder a. Ook hier hebben de verstrekte inlichtingen (mede) geleid tot opheldering van een strafbaar feit. Het bijzondere hierbij is dat op grond van de verstrekte inlichtingen contant geld of ander waardevol (on)roerend goed inbeslaggenomen is, welke inbeslagneming zonder die inlichtingen niet zou hebben kunnen plaatsvinden. Het tipgeld is dus bedoeld voor dat deel van de inlichtingen dat de inbeslagneming mogelijk heeft gemaakt; het gaat derhalve om concrete informatie. Andere voorwaarde voor toekenning is dat het Openbaar Ministerie de ontneming dan wel de verbeurdverklaring vordert of bij vonnis door de rechter is uitgesproken.

Met het in het vooruitzicht stellen van tipgeld in dergelijke situaties wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Een probleem dat zich in de praktijk met enige regelmaat voordeed, was dat informanten die goede informatie hadden gegeven, geen tipgeld op grond van de circulaire kon worden betaald, omdat de verstrekte inlichtingen of de verrichte diensten niet tot de vereiste strafvorderlijke resultaten hadden geleid. De opsporingsdiensten moesten die informanten dan met lege handen laten staan of uit eigen kas betalen. Daarom zijn sinds de regeling van 1 juni 1998 uitzonderingssituaties op het ‘no cure, no pay-beginsel’ opgenomen. Deze zijn omschreven in artikel 1, onder c, sub i tot en met ix. De situaties genoemd onder i tot en met iii, viii en ix behoeven een nadere toelichting.

De situatie genoemd onder i ziet op het ‘stukmaken’ van de zaak. In beginsel komen alleen misdrijven in aanmerking waarbij in het concrete geval het niet ‘stukmaken’ tot onaanvaardbare risico’s voor leven of gezondheid van de potentiële slachtoffers zal leiden. Bij het ‘stukmaken’ van de zaak kan gedacht worden aan het plaatsen van opvallende politieauto’s voor een bankfiliaal ter voorkoming van een overval, maar ook aan het voorkomen van een liquidatie. Aanleiding voor het ‘stukmaken’ is steeds de informatie van een informant dat een misdrijf op handen is.

Het tipgeldbedrag is afhankelijk van de ernst van het misdrijf en de mate van aannemelijkheid dat het misdrijf zonder de inlichtingen van de informant daadwerkelijk zou zijn gepleegd. De mate van aannemelijkheid wordt bepaald door de concreetheid van de verstrekte informatie (bijvoorbeeld informatie dat een bivakmuts of een wapen in aangeschaft of een vluchtauto is gestolen) en de mate van betrouwbaarheid van de informant, in combinatie met het criminele verleden van de potentiële daders. Naar mate het toe te kennen tipgeldbedrag in een concreet geval boven een, door het Landelijk Parket vastgesteld, richtbedrag zal uitstijgen, zullen zwaardere eisen aan de vaststelling van de zekerheid dat het misdrijf zonder de inlichtingen van de informant daadwerkelijk zou zijn gepleegd, worden gesteld. De omstandigheden van de zaak op basis waarvan wordt verondersteld dat een misdrijf op handen is, moeten worden verwoord in het rapport voor de aanvraag van tipgeld.

Onder de situatie genoemd onder ii valt bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van tipgeld voor informatie die heeft geleid tot de inbeslagneming van goederen van grote financiële waarde of van maatschappelijk gevaarlijke goederen zoals verdovende middelen en wapens, zonder dat verdachten worden opgespoord of vervolgd.

Ook valt onder dit artikellid de mogelijkheid dat tipgeld wordt toegekend in geval een informant inlichtingen heeft verstrekt in het kader van bestuurlijke maatregelen (Wet Bevordering Integriteits Beoordelingen Openbaar Bestuur). Tipgeld kan alleen worden uitgekeerd indien de verstrekte informatie is overgenomen in het uiteindelijke advies aan het bestuursorgaan en dat het bestuursorgaan ook daadwerkelijk het advies heeft meegenomen in de besluitvorming (no cure no pay beginsel).

Onder zaken van (nagenoeg) onvervangbare waarde, zoals genoemd onder onder iii, wordt bijvoorbeeld nationaal cultureel erfgoed, zoals ‘De Nachtwacht’ van Rembrandt, verstaan.

De situatie genoemd onder viii is opgenomen in de circulaire, omdat in de praktijk is gebleken dat dergelijke inlichtingen van groot nut kunnen zijn, terwijl de informant met lege handen bleef staan. Daarnaast sluit deze situatie aan bij de ontwikkeling van het Nationaal Intelligence Model (NIM) en de informatiegestuurde opsporing, waarbij het NIM veronderstelt dat ten behoeve van strategische en tactische keuzes binnen de opsporing en overig politiewerk mede gebruik wordt gemaakt van informatie van informanten.

De situatie genoemd onder ix is opgenomen in de circulaire, omdat in de praktijk is gebleken dat dergelijk informatie van belang is om ‘ondergedoken’ verdachten of veroordeelden, waarvan de aanhouding dringend gewenst is, op te sporen en aan te houden. Voor de opsporing en aanhouding van gezochte personen geldt een, door het Landelijk Parket te bepalen, richtbedrag. Van dit bedrag kan worden afgeweken indien de noodzakelijkheid van de aanhouding in combinatie met de ernst van het gepleegde misdrijf daartoe aanleiding geeft. Daarnaast kan aan een informant een hoger bedrag worden toegekend indien de verstrekte inlichtingen leiden tot de aanhouding van een gezochte persoon waarvoor de hoofdofficier van justitie een beloning heeft uitgeloofd. Daarvoor gelden aanvullende voorwaarden die verwoord zijn in de instructie van het College van procureurs-generaal. In dit geval wordt, voor wat betreft de hoogte van het bedrag, geen onderscheid gemaakt tussen de tipgever en de bij een CIE ingeschreven informant die op de uitgeloofde beloning responderen. Er wordt wel onderscheid gemaakt in de aanvraagprocedure bij een eventuele beschikbaarstelling van het geld. Voor de informant geldt dan de gebruikelijke aanvraag van tipgeld door tussenkomst van de NCIE.

f en g. Opkopen en opkoopgeld

Naar aanleiding van een in de opsporingspraktijk gegroeide behoefte zijn de nieuwe begrippen ‘opkopen’ en ‘opkoopgeld’ sinds 1998 in de circulaire opgenomen. Het betreft gevallen waarin door bijzondere omstandigheden met het kopen van een zaak (nog) geen strafvorderlijk doel kan worden nagestreefd, maar waarin het belang nadrukkelijk is gelegen in het acuut uit het criminele verkeer halen van een zaak, gelet op het bijzonder gevaarlijke karakter daarvan (bijvoorbeeld springstof, zware schietwapens, ernstig vervuilde drugs of andere zwaar vergiftigde stoffen die een onmiddellijk gevaar voor leven of gezondheid van personen opleveren).

Vanzelfsprekend dienen in beginsel de strafvorderlijke doelen (aanhouding en inbeslagneming) te worden nagestreefd. Deze strafvorderlijke mogelijkheden dienen dan ook eerst zorgvuldig te worden onderzocht. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de strafvorderlijke doelen (nog) buiten bereik liggen en het niet verantwoord is handelend optreden in de vorm van het opkopen van de goederen, gelet op het acuut dreigende gevaar, langer uit te stellen.

De situatie waarin tot een opkoop zou kunnen worden besloten, zal zich in het algemeen voordoen in een CIE-traject waarbinnen een informant inlichtingen heeft verstrekt. Naast het toekennen van opkoopgeld, kan de ingeschreven (of voor de opkoopzaak in te schrijven) informant in aanmerking komen voor tipgeld. De opkoop is daartoe als uitzondering op het ‘no cure, no pay-beginsel’ opgenomen: zie artikel 1, achtste lid onder c, sub vii.

h. Toongeld

Toongeld mag onder geen beding uit handen worden gegeven aan derden, niet zijnde opsporingsambtenaren. Voorts dient bij de uitvoering van de toongeldactie zowel het vervoer als het daadwerkelijk tonen van het geld plaats te vinden onder voortdurende observatie van een politie-eenheid.

Artikel 2 Soorten toe te kennen bijzondere opsporingsgelden

Zoals dat ook in de vorige circulaire het geval was, is in artikel 2, tweede lid, het beginsel gehandhaafd dat onkosten-, uur- en schadevergoedingen voor burgers die bijstand aan de opsporing hebben verleend, uit de financiële middelen van de betrokken opsporingsdienst worden betaald. Slechts in bijzondere gevallen kan dit beginsel worden doorbroken. Daarbij valt te denken aan gevallen waarin bedoelde kosten of de schade door de bijzondere omstandigheden van het geval dermate hoog zijn, dat dit in redelijkheid niet ten laste van het budget van de betrokken dienst kan worden gebracht.

In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin de circulaire niet voorziet, terwijl de betrokken hoofdofficier van justitie, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, van oordeel is dat beschikbaarstelling van extra geld in het kader van de ondersteuning van de opsporing wenselijk is. Daarom is de bepaling van artikel 2, derde lid, als kapstokartikel voor bedoelde onvoorziene situaties in decirculaire opgenomen. De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket kan (en zal) in een concreet geval voorwaarden stellen aan het toekennen en feitelijk beschikbaar stellen van geld voor het gevraagde doel. Om de reikwijdte van deze bepaling in te kaderen dient dit doel te zijn gerelateerd aan de opsporing of voorkoming van ernstige misdrijven.

Te denken valt aan een geval van ontvoering waarbij door de ontvoerders een hoog bedrag aan losgeld wordt geëist. Uitgangspunt is dat het losgeld door de ontvoerde of diens naaste betrekkingen dan wel het bedrijf of de instelling waaraan de ontvoerde is verbonden, beschikbaar moet worden gesteld. Slechts in gevallen waarin het gevraagde bedrag niet of niet geheel uit genoemde bronnen kan worden verstrekt, zal (aanvullend) geld op grond van dit artikel door de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket beschikbaar kunnen worden gesteld.

Een ander voor de hand liggend voorbeeld waarin de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket onder te stellen voorwaarden kan besluiten met toepassing van dit artikellid geld toe te kennen en beschikbaar te stellen, is een grote afpersingszaak waarbij de afgeperste persoon, overeenkomstig het hierboven bij een ontvoering gestelde, het geëiste bedrag niet zelf kan fourneren.

Artikel 3 Centrale registratie, advisering en uitvoering

Het KLPD heeft een adviserende en op onderdelen ook ondersteunende/uitvoerende rol met betrekking tot bepaalde taken die uit deze circulaire voortvloeien. Deze rol van het KLPD heeft de afgelopen jaren in belangrijke mate bijgedragen aan de vorming en bewaking van een landelijk uniform beleid, met name op het vlak van (de hoogte van) de tipgelden.

Om adequate invulling te kunnen geven aan deze rol houdt het KLPD een centrale registratie bij van met name de tipgeldzaken, die kwantitatief gezien een zeer prominente plaats innemen bij de adviserende rol van het KLPD. Aanknopend bij de gegroeide praktijk dat de politie in (nagenoeg) alle tipgeldzaken eerst in overleg trad met het KLPD, is reeds in de circulaire van 1998 besloten de vrijblijvendheid van de tussenkomst van het KLPD niet langer te handhaven. In de verschillende procedures inzake de uitvoering van deze regeling, wordt sindsdien dan ook de verplichte tussenkomst van het KLPD/NCIE voorgeschreven (zie instructie College van procureurs-generaal).

Artikel 4 Geen toekenning of beschikbaarstelling van tipgeld

In artikel 4 aanhef en onder a is de verplichting voor de opsporingsdienst neergelegd om in alle gevallen onderzoek te doen naar de eventuele betrokkenheid van de informatieverstrekker bij de strafbare feiten waarover hij heeft geïnformeerd.

Artikel 5 Financiële beloning van informanten door derden

Dit artikel ziet op financiële beloningen voor informanten door derden (in de meeste gevallen verzekeringsmaatschappijen) en de meldplicht van de opsporingsdiensten aan de NCIE inzake garantstellingen en betalingen door die derden.

Het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie hebben in 1991 met de verzekeraars afspraken gemaakt hoe de verzekeringsbranche en de opsporingsdiensten dienen te handelen indien een burger zich bij een verzekeraar meldt met informatie over ontvreemde goederen of andere verzekerde belangen (Gedragscode 1991). Deze gedragscode is een aantal jaren geleden herzien en vervangen door het ‘Convenant tipgelden 2004’. Het Verbond van Verzekeraars, het College van procureurs-generaal, de politiekorpsen en de Koninklijke Marechaussee zijn partij bij dit convenant, welk convenant als bijlage bij de instructie van het College van procureurs-generaal is opgenomen.

Artikel 6 Geen toekenning of beschikbaarstelling van een beloning

In artikel 6 aanhef en onder a is, net als bij tipgeld, de verplichting voor de opsporingsdienst neergelegd om in alle gevallen onderzoek te doen naar de eventuele betrokkenheid van de informatieverstrekker bij de strafbare feiten waarover hij heeft geïnformeerd.

Ingevolge artikel 6 aanhef en onder b wordt geen beloning toegekend of beschikbaar gesteld, indien de uitgeloofde beloning niet of niet tijdig is gepubliceerd. Met het uitloven van een beloning worden potentiële getuigen onder het publiek uitgenodigd om tegen een financiële beloning met informatie over bepaalde, ernstige misdrijven naar voren te treden. Hieruit volgt dat een aanvraag voor een machtiging tot het uitloven van een beloning niet kan worden gehonoreerd in het geval dat het Openbaar Ministerie pas na het moment dat een burger met goede informatie is gekomen, tot deze aanvraag besluit. Ook is pas sprake van een uitgeloofde beloning, indien aan het publicatievereiste zoals verwoord in deze circulaire, is voldaan. Dit betekent dat wanneer een burger informatie verschaft nog vóórdat er publiciteit aan het uitloven van de beloning is gegeven, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket de beloning niet beschikbaar zal stellen. In dat geval kan niet worden gezegd dat die burger naar voren is getreden vanwege de uitgeloofde financiële beloning; hij kon immers nog geen weet hebben van een beloning op het moment dat hij zijn informatie verstrekte. Die burger heeft kennelijk uit andere motieven dan financieel gewin informatie verstrekt. Bijvoorbeeld vanuit een gevoelde burgerplicht.

Aan het publicatievereiste kan op twee manieren worden voldaan. In beginsel zal bij het uitloven van een beloning door de Dienst IPOL van het KLPD een raambiljet worden vervaardigd en landelijk verspreid. Er kunnen zich echter gevallen voordoen die zich niet goed lenen voor het verspreiden van een raambiljet. In een dergelijk geval kan, na voorafgaande toestemming van de ambtenaar van het Landelijk Parket die de aanvraag behandelt, de aankondiging van de uitgeloofde beloning worden gedaan in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ of in een televisiebericht in een ander landelijk of regionaal programma van een zendgemachtigde waarmee het Openbaar Ministerie een samenwerkingscontract in het kader van de opsporingsberichtgeving heeft gesloten. Vanzelfsprekend bestaat er geen enkel bezwaar tegen het verspreiden van een raambiljet en het daarnaast ook nog eens aankondigen van die beloning in een daarvoor toegelaten televisieprogramma. Des te groter het bereik van de boodschap, des te groter is ook de kans op de ‘gouden tip’. In de praktijk zal spoedheidshalve de aankondiging op de televisie vaak vooraf gaan aan de landelijke verspreiding van het raambiljet. Ook daartegen bestaat geen enkel bezwaar.

Artikel 7

De onderhavige circulaire bevat alleen nog de noodzakelijke bepalingen voor het toekennen van bijzondere opsporingsgelden. In de instructie ‘Aanvraag bijzondere opsporingsgelden’ van het Openbaar Ministerie zijn procedures en voorwaarden opgenomen voor het aanvragen van bijzondere opsporingsgelden.

Artikel 8 Verzoek tot herziening van een beslissing

In dit artikel wordt voorzien in een procedure om op te komen tegen een (gedeeltelijk) afwijzende beslissing op een op grond van deze circulaire gedaan verzoek.

De praktijk om bij verschil van inzicht over de toepasselijkheid van de regeling of over de hoogte van het toegekende (tip)geldbedrag de Minister van Veiligheid en Justitie om een nieuwe beslissing te vragen, werd reeds in de circulaire van 1998 geformaliseerd.

Hoewel het artikel voorschrijft dat een verzoek tot herziening van een beslissing schriftelijk is, neemt dit niet weg dat de betrokken CIE-officier van justitie voordat hij een dergelijk verzoek indient, telefonisch contact kan opnemen met het Landelijk Parket teneinde de zaak te bespreken. De CIE-officier van justitie is immers tot dan toe nog niet direct bij de afhandeling van de desbetreffende tipgeldaanvraag betrokken geweest; de aanvraag is namelijk mondeling afgedaan tussen het hoofd van de CIE van een opsporingsdienst, een ambtenaar van de NCIE en een ambtenaar van het Landelijk Parket. Het telefonische contact tussen de CIE-officier van justitie en het Team Informatie en Operationele Coördinatie kan ertoe leiden dat de CIE-officier van justitie afziet van een verzoek tot herziening, dan wel dat de CIE-officier van justitie handvatten worden geboden voor een deugdelijke motivering van de gronden voor het herzieningsverzoek.

Naar boven