Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in bepaalde situaties
regels stellen voor de dekking van de financiële lasten van het Vut-fonds overheidspersoneel.
In artikel 2 van de Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
stelt de minister van BZK regels voor de dekking van financiële lasten die ontstaan
doordat een instelling geheel of gedeeltelijk uittreedt uit het ABP en het Vut-fonds.
Op basis van artikel 2, tweede lid, kan het Vut-fonds het verzekeringstechnisch nadeel
in rekening brengen bij de uittredende werkgever.
In de praktijk blijkt dat de consequenties van verplicht uittreden voor werknemers
groot kunnen zijn. Zo verliezen werknemers geboren vóór 1950 bijvoorbeeld hun FPU-aanspraken
en verliezen werknemers geboren ná 1949 hun voorwaardelijke inkoop. In verband met
deze en andere consequenties zijn nieuwe constructies mogelijk gemaakt, die niet voorzien
waren ten tijde van het opstellen van deze rekenregels. Om die reden wordt nu een
nieuw lid toegevoegd aan het huidige artikel 2. De nieuwe constructies die ontstaan
door de overstap naar een ander pensioenfonds, maken het mogelijk dat de reeds bij
het ABP en het Vut-fonds aangesloten werknemers van een werkgever die uittreedt, aangesloten
kunnen blijven. Nieuw personeel van de betreffende werkgever, kan niet meer deelnemen.
Zo ontstaat er een afgebakende steeds kleiner wordende groep personeel die is aangesloten
bij het ABP en het Vut-fonds. Dit noemen we een afwikkelingsaansluiting. Een afwikkelingsaansluiting
is alleen mogelijk als het Vut-fonds daarmee instemt en het pensioenfonds ABP onder
wiens werkingssfeer de betreffende werknemers vallen zich daar niet tegen verzet.
Er is sprake van een afwikkelingsaansluiting, in de volgende gevallen:
-
a. De aansluiting van de werkgever bij (ABP) en het Vut-fonds wordt beëindigd, in die
zin dat alle op dat moment zittende deelnemers aangesloten blijven bij (ABP en) het
Vut-fonds, maar dat werknemers, die na die datum in dienst treden, niet meer worden
aangemeld.
-
b. Er wordt een deel van een organisatie aangesloten bij (het ABP en) het Vut-fonds afgesplitst.
Het afgesplitste gedeelte wordt verzelfstandigd of gaat op in een nieuwe organisatie
die niet is aangesloten bij (het ABP en) het Vut-fonds. Alle in het afgesplitste gedeelte
van de organisatie zittende werknemers blijven aangemeld bij (het ABP en) het Vut-fonds.
De werknemers, die na datum afsplitsing in dienst treden bij het afgesplitste deel,
worden niet meer aangemeld.
-
c. De situatie onder a en b maar dan alleen voor de personen met uitzicht op FPU. In
deze situatie blijven alleen personen geboren voor 1950 met uitzicht op FPU aangemeld
bij (het ABP en) het VUT-fonds. De overige werknemers worden afgemeld (treden uit).
Dit is een combinatie van uittreden met een afwikkelingsaansluiting.
In het geval van de afwikkeling van een aansluiting, waarbij (een gedeelte van) het
reeds bij het Vut-fonds aangemelde personeel deelnemer blijft, en er geen sprake meer
is van een normaal verloop (er is geen sprake meer van vervanging van uittredende
werknemers, waardoor steeds minder premie wordt ontvangen), ontstaat een financieel
nadeel voor het Vut-fonds. Dat is niet de bedoeling van de wetgever. Om dit financiële
nadeel te voorkomen, wordt de contante waarde van de te missen premie-inkomsten ten
opzichte van een reguliere aansluiting in rekening gebracht bij de uittredende instelling.
Het aan artikel 2 toegevoegde lid (lid 3) biedt het Vut-fonds de mogelijkheid om deze
kosten bij de (gedeeltelijk) uittredende werkgever in rekening te brengen. Aldus wordt
een financiële situatie gecreëerd die actuarieel gelijk is aan de situatie waarin
de betreffende werkgever niet zou zijn uitgetreden.
Indien een instelling er stilzwijgend toe overgaat nieuw in dienst tredende werknemers
onder te brengen in een rechtspersoon die niet is aangesloten bij het Vut-fonds, valt
dit onder de werking van artikel 5.