Regeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 maart 2012, nr. CZW/2012-0000145108, tot wijziging van de Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 4, vijfde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘een vut-overeenkomst van personen die behoren of behoorden tot het personeel van de instelling’ vervangen door: de vut-overeenkomst.

2. In het tweede lid wordt ‘voor de in het eerste lid bedoelde personen’ vervangen door: voor personen die behoren of behoorden tot het personeel van de instelling.

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt indien sprake is van een afwikkeling van de aansluiting het bedrag van de vergoeding door het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel vastgesteld op de contante waarde van de te missen premie-inkomsten ten opzichte van een reguliere aansluiting.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2012.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies.

TOELICHTING

Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in bepaalde situaties regels stellen voor de dekking van de financiële lasten van het Vut-fonds overheidspersoneel.

In artikel 2 van de Regeling ingevolge de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel stelt de minister van BZK regels voor de dekking van financiële lasten die ontstaan doordat een instelling geheel of gedeeltelijk uittreedt uit het ABP en het Vut-fonds. Op basis van artikel 2, tweede lid, kan het Vut-fonds het verzekeringstechnisch nadeel in rekening brengen bij de uittredende werkgever.

In de praktijk blijkt dat de consequenties van verplicht uittreden voor werknemers groot kunnen zijn. Zo verliezen werknemers geboren vóór 1950 bijvoorbeeld hun FPU-aanspraken en verliezen werknemers geboren ná 1949 hun voorwaardelijke inkoop. In verband met deze en andere consequenties zijn nieuwe constructies mogelijk gemaakt, die niet voorzien waren ten tijde van het opstellen van deze rekenregels. Om die reden wordt nu een nieuw lid toegevoegd aan het huidige artikel 2. De nieuwe constructies die ontstaan door de overstap naar een ander pensioenfonds, maken het mogelijk dat de reeds bij het ABP en het Vut-fonds aangesloten werknemers van een werkgever die uittreedt, aangesloten kunnen blijven. Nieuw personeel van de betreffende werkgever, kan niet meer deelnemen. Zo ontstaat er een afgebakende steeds kleiner wordende groep personeel die is aangesloten bij het ABP en het Vut-fonds. Dit noemen we een afwikkelingsaansluiting. Een afwikkelingsaansluiting is alleen mogelijk als het Vut-fonds daarmee instemt en het pensioenfonds ABP onder wiens werkingssfeer de betreffende werknemers vallen zich daar niet tegen verzet.

Er is sprake van een afwikkelingsaansluiting, in de volgende gevallen:

  • a. De aansluiting van de werkgever bij (ABP) en het Vut-fonds wordt beëindigd, in die zin dat alle op dat moment zittende deelnemers aangesloten blijven bij (ABP en) het Vut-fonds, maar dat werknemers, die na die datum in dienst treden, niet meer worden aangemeld.

  • b. Er wordt een deel van een organisatie aangesloten bij (het ABP en) het Vut-fonds afgesplitst. Het afgesplitste gedeelte wordt verzelfstandigd of gaat op in een nieuwe organisatie die niet is aangesloten bij (het ABP en) het Vut-fonds. Alle in het afgesplitste gedeelte van de organisatie zittende werknemers blijven aangemeld bij (het ABP en) het Vut-fonds. De werknemers, die na datum afsplitsing in dienst treden bij het afgesplitste deel, worden niet meer aangemeld.

  • c. De situatie onder a en b maar dan alleen voor de personen met uitzicht op FPU. In deze situatie blijven alleen personen geboren voor 1950 met uitzicht op FPU aangemeld bij (het ABP en) het VUT-fonds. De overige werknemers worden afgemeld (treden uit). Dit is een combinatie van uittreden met een afwikkelingsaansluiting.

In het geval van de afwikkeling van een aansluiting, waarbij (een gedeelte van) het reeds bij het Vut-fonds aangemelde personeel deelnemer blijft, en er geen sprake meer is van een normaal verloop (er is geen sprake meer van vervanging van uittredende werknemers, waardoor steeds minder premie wordt ontvangen), ontstaat een financieel nadeel voor het Vut-fonds. Dat is niet de bedoeling van de wetgever. Om dit financiële nadeel te voorkomen, wordt de contante waarde van de te missen premie-inkomsten ten opzichte van een reguliere aansluiting in rekening gebracht bij de uittredende instelling. Het aan artikel 2 toegevoegde lid (lid 3) biedt het Vut-fonds de mogelijkheid om deze kosten bij de (gedeeltelijk) uittredende werkgever in rekening te brengen. Aldus wordt een financiële situatie gecreëerd die actuarieel gelijk is aan de situatie waarin de betreffende werkgever niet zou zijn uitgetreden.

Indien een instelling er stilzwijgend toe overgaat nieuw in dienst tredende werknemers onder te brengen in een rechtspersoon die niet is aangesloten bij het Vut-fonds, valt dit onder de werking van artikel 5.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies.

Naar boven