Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 februari 2012, nr. R&P/RA/2012/2484, tot wijziging van de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien) in verband met de uitbreiding van Actie E voor duurzame sectoren en openstelling van een nieuw tijdvak voor Actie A en Actie E

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, artikel 5 en artikel 8 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, negende lid, wordt na ‘in het kader van Actie E’ ingevoegd: hoofdstuk I, vitale bedrijven,

B

In artikel 9 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag door overmacht niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen, de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

C

In artikel 11, onderdeel h, wordt na ‘Europese’ ingevoegd: of nationale.

D

Artikel 12, tweede lid, wordt vervangen door:

  • 2. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in:

    • a. Actie E, hoofdstuk I, vitale bedrijven, bedraagt 75% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag;

    • b. Actie E, hoofdstuk II, duurzame inzetbaarheid sectoren, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

E

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt de zinsnede: tenzij de minister heeft aangegeven dat verrekening op andere wijze plaatsvindt.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidie-ontvanger in het kader van de ESF Subsidieregeling 2007–2013 (herzien), verleende subsidie.

F

Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen per actie bij de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien), wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel Actie A. Additionele toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt, wordt vervangen door:

Actie A. Additionele toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt

Artikel A1. Structuur
  • 1. De subsidie met betrekking tot een project in het kader van Actie A als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, wordt aangevraagd door:

    • a. het college van burgemeester en wethouders van een gemeente,

    • b. het UWV.

  • 2. Op aanvragen ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zijn de bepalingen van Hoofdstuk I van dit onderdeel van toepassing en op aanvragen van het UWV zijn de bepalingen in Hoofdstuk II van dit onderdeel van toepassing.

HOOFDSTUK I. GEMEENTEN
Artikel A2. Aanvrager
  • 1. De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door een bij het project betrokken college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien wordt samengewerkt met andere bij het project betrokken partijen wordt één college van burgemeester en wethouders aangewezen als aanvrager.

Artikel A3. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden in de resterende programmaperiode nog door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 mei 2012, 09.00 uur, tot en met 31 december 2013, 17.00 uur.

Artikel A4. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak bedoeld in artikel A2, € 50.000.000,–.

Artikel A5. Doel

Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing van personen uit de doelgroepen, bedoeld in artikel A6, te vergroten.

Artikel A6. Doelgroepen

Een project in het kader van hoofdstuk I, gemeenten, richt zich op personen die behoren tot één of meer van de volgende doelgroepen:

  • a. niet-uitkeringsontvangers;

  • b. arbeidsbelemmerden, dan wel gedeeltelijk-arbeidsgeschikten met een aanvullende WWB-uitkering, een aanvullende IOAW-uitkering, een aanvullende IOAZ-uitkering, of een uitkering van het UWV, alsmede jonggehandicapten;

  • c. 55-plussers met een WWB-uitkering, een IOAW-uitkering, een IOAZ- uitkering, of een uitkering van het UWV.

Artikel A7. De aanvraag
  • 1. De aanvraag in het kader van dit hoofdstuk wordt ingediend onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 2. Per aanvrager wordt slechts één subsidie aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

  • 3. In aanvulling op het voorgaande lid kan een aanvrager maximaal één maand voor afloop van de projectperiode van een lopend project, waaraan subsidie is verleend in het kader van dit hoofdstuk, een nieuwe aanvraag indienen.

Artikel A8. Specifieke eisen

Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel A5;

  • b. het project een duur van ten hoogste 18 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag; en

  • c. de in de subsidieaanvraag begrote kosten van het project ten minste € 250.000,– bedragen.

Artikel A9. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen slechts de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstelling uit artikel A5 ondersteunen:

  • a. activiteiten gericht op het vergroten van duurzame arbeidsinpassing van deelnemers, met inbegrip van re-integratietrajecten waaronder begrepen scholing, training en begeleiding;

  • b. werving van niet-uitkeringsontvangers voor het project. De hiermee samenhangende kosten bedragen maximaal 10% van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten.

Artikel A10. Maximum subsidie per aanvrager

Met betrekking tot projecten in het kader van dit hoofdstuk komen bij de projecten betrokken colleges van burgemeester en wethouders in aanmerking voor subsidie tot een maximum van € 5.000.000,– per aanvraag.

HOOFDSTUK II. UWV
Artikel A11. Aanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het UWV.

Artikel A12. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden in de resterende programmaperiode nog door de minister ontvangen in de volgende aanvraagtijdvakken:

  • a. van 1 augustus 2012, 09.00 uur, tot en met 31 augustus 2012, 17.00 uur;

  • b. van 1 maart 2013, 09.00 uur, tot en met 31 maart 2013, 17.00 uur.

Artikel A13. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor elk van de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel A12, € 15.000.000,–.

Artikel A14. Doel

Een project in het kader van dit hoofdstuk, heeft tot doel de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing te vergroten van personen uit de, in artikel A15 omschreven, doelgroep.

Artikel A15. Doelgroepen

Een project in het kader van dit hoofdstuk richt zich op personen die behoren tot een of meer van de volgende doelgroepen:

  • a. arbeidsbelemmerden;

  • b. gedeeltelijk-arbeidsgeschikten met een aanvullende WWB-uitkering, een aanvullende IOAW-uitkering, een aanvullende IOAZ-uitkering, of een uitkering van het UWV;

  • c. jonggehandicapten.

Artikel A16. De aanvraag

De aanvraag in het kader van dit hoofdstuk wordt ingediend onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel A17. Specifieke eisen

Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. het project past binnen het in artikel A14 omschreven doel, en

  • b. het project een duur van ten hoogste 18 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel A18. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten gericht op het vergroten van duurzame arbeidsinpassing van deelnemers, met inbegrip van re-integratietrajecten waaronder begrepen scholing, training en begeleiding, voor zover zij de doelstelling uit artikel A14 ondersteunen.

2. Onderdeel Actie E Sociale innovatie wordt vervangen door:

Actie E. Sociale innovatie

Artikel E1. Structuur
  • 1. De subsidie met betrekking tot een project in het kader van Actie E, bedoeld in artikel 4, onderdeel e, wordt aangevraagd door:

    • a. een natuurlijke- of rechtspersoon die een arbeidsorganisatie in stand houdt.

    • b. een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds (O&O fonds) dat door de minister op grond van de erkenningsregeling als subsidieaanvrager is erkend.

  • 2. Op aanvragen ingediend door een aanvrager als bedoeld onder a zijn de bepalingen van Hoofdstuk I van dit onderdeel van toepassing en op aanvragen van O&O fondsen als bedoeld onder b zijn de bepalingen in Hoofdstuk II van dit onderdeel van toepassing.

HOOFDSTUK I VITALE BEDRIJVEN
Artikel E2. Aanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door een natuurlijke- of rechtspersoon, die een arbeidsorganisatie in stand houdt. Als arbeidsorganisatie wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, waarin door werknemers arbeid wordt verricht.

Artikel E3. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 10 oktober 2011, 9.00 uur, tot en met 21 oktober 2011, 17.00 uur.

Artikel E4. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel E3, € 77.184.000,–.

Artikel E5. Doel

In het kader van dit hoofdstuk kan uitsluitend subsidie worden aangevraagd voor projecten op het terrein van sociale innovatie, gericht op ten minste een van de onderstaande thema’s:

  • a. procesverbetering: het binnen de arbeidsorganisatie(s) verbeteren, herschikken en innoveren van bedrijfsprocessen.

  • b. duurzame inzetbaarheid: het creëren van een cultuuromslag gericht op gezond, vitaal en productief werken van indiensttreding tot aan pensionering, door:

    • het stimuleren van regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit van werknemers,

    • arbeidstijdenmanagement,

    • het bevorderen van gezond, vitaal en veilig werken, of

    • het bevorderen van zelfredzaamheid op de werkvloer.

Artikel E6. De aanvraag
  • 1. De aanvraag in het kader van dit hoofdstuk wordt ingediend onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 2. Per aanvrager wordt slechts één subsidie aanvraag in behandeling genomen.

  • 3. Op een volledige aanvraag wordt na afloop van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel E2, in afwijking van artikel 8, vijfde lid, binnen achttien weken beslist.

  • 4. In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies met betrekking tot dit hoofdstuk, het in artikel E4 vastgestelde subsidieplafond te boven gaat, verdeelt de minister de beschikbare middelen op basis van een bij loting door de notaris vastgestelde volgorde na afloop van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel E3.

  • 5. In de in het voorgaande lid bedoelde situatie is artikel 9, derde lid, niet van toepassing.

Artikel E7. Specifieke eisen

Een project in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. het project past binnen het in artikel E5 omschreven doel;

  • b. het project een duur van ten hoogste negen maanden heeft;

  • c. het project uiterlijk binnen vier weken na verzending van het besluit tot verlening van de subsidie start;

  • d. werknemers van de subsidieaanvrager actief en aantoonbaar betrokken worden bij het project; en

  • e. drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers worden overgelegd met betrekking tot de kennis en ervaring op het terrein van sociale innovatie van de beoogde adviseur of adviseurs.

Artikel E8. Samenloop met andere subsidies

In aanvulling op hetgeen is bepaald in artikel 11 wordt in het kader van dit hoofdstuk geen subsidie verleend:

  • a. aan aanvragers aan wie op grond van Actie E reeds subsidie is toegekend en van wie het verzoek tot vaststelling van de subsidie nog niet is ontvangen;

  • b. aan aanvragers aan wie op grond van enige andere subsidieregeling voor het project subsidie is of zal worden verstrekt.

Artikel E9. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 13 komen in het kader van dit hoofdstuk enkel voor subsidie in aanmerking de kosten van de door de adviseur werkelijk gerealiseerde uren voor ten minste een van onderstaande activiteiten, gericht op een of meer thema’s uit artikel E5:

  • a. het opstellen van een diagnose of advies; of

  • b. het in de praktijk laten uittesten of implementeren van een plan van aanpak.

Artikel E10. Hoogte subsidie
  • 1. Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet verleent de minister steeds een subsidie van maximaal € 18.000,–.

  • 2. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur gemaximeerd op € 125,– exclusief BTW.

  • 3. Voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte BTW wordt geen subsidie verleend.

  • 4. De subsidie wordt op € 0,– vastgesteld wanneer de kosten van de adviseur, bedoeld in artikel E8, lager zijn dan € 13.000,–.

Artikel E11. Voorschotten

Er worden geen voorschotten verstrekt. Artikel 15 en artikel 20 zijn, voor zover zij zien op bevoorschotting, niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van Actie E.

Artikel E12. Einddeclaratie en subsidievaststelling
  • 1. In afwijking van artikel 18, eerste lid, dient de begunstigde binnen vier weken na beëindiging van het project in het kader van dit hoofdstuk, een verzoek tot vaststelling in bij de minister. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt de door de adviseur opgestelde diagnose, het advies, het implementatieplan of een verslag gevoegd en de factuur of facturen van de adviseur(s) en de bijbehorende algemeen aanvaarde betalingsbewijzen.

  • 2. De minister beslist, in afwijking van artikel 18, derde lid, binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling.

HOOFDSTUK II DUURZAME INZETBAARHEID SECTOREN
Artikel E13. Aanvrager
  • 1. De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds (O&O fonds), dat door de minister op grond van de erkenningsregeling in Bijlage 2 van deze regeling, als subsidieaanvrager is erkend.

  • 2. Indien wordt samengewerkt met andere bij het project betrokken partijen wordt één O&O fonds aangewezen als subsidieaanvrager.

Artikel E14. Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 mei 2012, 9.00 uur, tot en met 31 december 2013, 17.00 uur.

Artikel E15. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel E14, € 20.000.000,–.

Artikel E16. Doel
  • 1. In het kader van dit hoofdstuk kan uitsluitend subsidie worden aangevraagd voor projecten die sociale innovatie in de sector stimuleren en specifiek gericht zijn op duurzame inzetbaarheid. Hierbij wordt onder duurzame inzetbaarheid verstaan: het vermogen om gezond, vitaal en productief te blijven tot aan de pensioenleeftijd en de arbeidsproductiviteit te vergroten.

  • 2. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking wanneer het project is gericht op ten minste één van de onderstaande thema’s:

    • a. het stimuleren van arbeidsmobiliteit van werknemers, waaronder regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit;

    • b. het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken en arbeidstijdenmanagement;

    • c. het bevorderen van sociaal innovatief en duurzaam ondernemerschap en employability.

Artikel E17. De aanvraag
  • 1. De aanvraag in het kader van dit hoofdstuk wordt ingediend onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 2. Er worden per aanvrager maximaal twee subsidie aanvragen tegelijk in behandeling genomen, waaronder

    • a. maximaal één aanvraag als bedoeld in artikel E16;

    • b. maximaal één aanvraag die uitsluitend gericht is op het thema intersectorale arbeidsmobiliteit en waarbij aantoonbaar wordt samengewerkt met een andere partij of partijen.

  • 3. Partijen die in een project samenwerken kunnen in maximaal twee projecten tegelijk participeren.

Artikel E18. Specifieke eisen
  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het in artikel E16 omschreven doel;

    • b. het project een duur van ten hoogste vijftien maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag;

    • c. drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers worden overgelegd met betrekking tot de kennis en ervaring op het terrein van sociale innovatie van de beoogde externe adviseur of adviseurs.

  • 2. Niet voor subsidie in aanmerking komen projecten die gericht zijn op technische innovatie of op het uitvoeren van scholingsactiviteiten.

Artikel E19. Samenloop

Onverminderd artikel 11 wordt in het kader van dit hoofdstuk geen subsidie verleend aan aanvragers aan wie op grond van dit hoofdstuk reeds subsidie is toegekend en van wie het verzoek tot vaststelling van de subsidie nog niet is ontvangen.

Artikel E20. Subsidiabele kosten en producten
  • 1. In afwijking van artikel 13 komen enkel voor subsidie in aanmerking de kosten van de door een adviseur of intern personeel werkelijk gerealiseerde uren om te komen tot in ieder geval twee of meer van de onderstaande producten, ter uitvoering van één of meer thema’s uit artikel E16:

    • a. een rapport van onderzoek naar, of analyse van de stand van zaken binnen de sector;

    • b. een sectoraal beleidsplan met concrete doelstellingen en de haalbaarheid daarvan;

    • c. een communicatie- of voorlichtingsplan voor de sector, gericht op bewustwording of op implementatie;

    • d. een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

    • e. de uitvoering en het verslag van een pilot, waarin sociaal innovatieve instrumenten, methoden en werkwijzen zijn getest;

    • f. de uitvoering en een verslag van voorlichtingsactiviteiten en/ of communicatie activiteiten.

  • 2. Aanvragers zijn verplicht om in ieder geval één product als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e of onderdeel f, op te leveren.

  • 3. De producten dienen bij de einddeclaratie te worden gevoegd.

  • 4. De aanvrager betrekt organisaties die onder de werkingssfeer van het O&O fonds vallen actief en aantoonbaar bij het project, hetgeen moet blijken uit de op te leveren producten.

  • 5. De minister maakt de producten openbaar op grond van artikel 19, zevende lid.

  • 6. Kosten voor intern personeel komen enkel voor subsidie in aanmerking voor zover deze aantoonbaar ten behoeve van het project gemaakt zijn en berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon vermeerderd met een opslag van 32% en het aantal werkbare uren per jaar. Enkel bij een voltijds inzet van intern personeel kan gebruik gemaakt worden van een addendum bij de arbeidsovereenkomst.

Artikel E21. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidiabele kosten bedragen per project minimaal € 180.000,– en maximaal € 320.000,–.

  • 2. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur gemaximeerd op € 125,– exclusief BTW.

  • 3. Voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte BTW wordt geen subsidie verleend.

  • 4. Artikel 13, vierde lid, is niet van toepassing, tenzij de aanvrager aanbestedingsplichtig is op grond van de toepasselijke wettelijke regelingen.

  • 5. De subsidie wordt op € 0,– vastgesteld, wanneer bij het indienen, dan wel het controleren van de einddeclaratie blijkt, dat de gemaakte subsidiabele kosten bedoeld in artikel E20, lager zijn dan 60% van de verleende subsidie.

Artikel E22. Voorschotten

Er worden geen tussentijdse voorschotten verstrekt. Artikel 15, eerste tot en met derde lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

G

In Bijlage 2. Erkenning van O&O fondsen, wordt artikel 1 als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, onderdeel f, wordt toegevoegd: of dreigt te verkeren.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De minister kan reeds erkende aanvragers op elk gewenst moment verplichten de meest recente jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, te verstrekken.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 februari 2012

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze wijziging van de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien) beoogt te voorzien in twee nieuwe acties en bijbehorende aanvraagtijdvakken.

  • Actie A, waarbij het UWV en gemeenten subsidie kunnen aanvragen om de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing van specifieke doelgroepen te vergroten;

  • Actie E, hoofdstuk II, waarbij Opleidings- & Ontwikkelingsfondsen (O&O fondsen) subsidie kunnen aanvragen voor sectorale projecten gericht op sociale innovatie (duurzame inzetbaarheid).

2. Actie A: Additionele toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt

2.1 Inleiding

Onder Actie A konden gemeenten, O&O fondsen en het UWV subsidie aanvragen voor additionele toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt. In de periode van 2009–2011 zijn ESF-middelen van Actie A overgeheveld naar de tijdelijke Actie Jeugd en bestemd voor arbeidstoeleiding van jeugdigen naar de arbeidsmarkt.

Periodiek wordt bezien hoe de daadwerkelijke benutting van de middelen bij de verschillende ESF-acties zich verhoudt tot de ramingen. Op basis hiervan wordt bij Actie A (re-integratie van personen met een achterstand op de arbeidsmarkt) en bij de tijdelijke Actie Jeugd enige onderbenutting verwacht. Besloten is beide bedragen van in totaal € 80 miljoen bij elkaar te voegen en nog een laatste tijdvak te openen voor Actie A.

Hoewel er dus geen vervolg is van de Actie Jeugd (deze was destijds als tijdelijke Actie opgezet), betekent dit niet dat kwetsbare jongeren nu buiten de boot vallen. Onder Actie A was al mogelijk dat jongeren die niet meer leerplichtig zijn, werkloos zijn en geen uitkering of een voorziening van overheidswege ontvangen (omdat zij bijvoorbeeld nog thuis wonen), participeren in een ESF-project onder Actie A. De jongere kan als zogenaamde niet-uitkeringsontvanger (NUO-er) worden beschouwd. Veelal betreft het ‘drop outs’ die via specifieke trajecten alsnog een (deel)kwalificatie behalen en/of naar werk worden toe geleid. Ook in de nieuwe regeling Actie A komt deze mogelijkheid terug.

2.2 Vormgeving en keuzes

Ter vergroting van de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing van doelgroepen met grote afstand op of tot de arbeidsmarkt, is de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien), aangepast en voorzien van een nieuwe opzet voor gemeenten en het UWV.

Er is gekozen voor een doorlopend aanvraagtijdvak voor gemeenten van 1 mei 2012 tot en met uiterlijk 31 december 2013. Dit is om twee redenen. In de eerste plaats biedt dit gemeenten enige flexibiliteit. In de tweede plaats biedt dit de mogelijkheid om in het najaar van 2012 het subsidieplafond op te hogen als mocht blijken dat er nog een (beperkt) bedrag extra beschikbaar komt als gevolg van onderuitputting van ESF-middelen. Medio 2012 komen de einddeclaraties beschikbaar van de lopende actie A- en Jeugd2-projecten (aanvraagtijdvak oktober 2010) en zal duidelijk worden in hoeverre de (behoedzame) ramingen en daadwerkelijke realisatie met elkaar overeenstemmen.

In de huidige opzet van Actie A is sprake van een voorrangsregeling: aanvragen van gemeenten gaan voor op die van het UWV, en aanvragen van gemeenten en UWV gaan voor op die van O&O fondsen. Nu wordt overgegaan op een doorlopend aanvraagtijdvak voor gemeenten moet dit systeem worden aangepast.

Actie A wordt daarom gesplitst in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I voor gemeenten en hoofdstuk II ten behoeve van de re-integratie door het UWV van arbeidsbelemmerden, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en wajongeren. Voor elk van beide hoofdstukken wordt een apart subsidieplafond vastgesteld. Actie A wordt dit keer niet meer opengesteld voor O&O fondsen.

Het totaal beschikbare budget bedraagt volgens de huidige raming € 80 miljoen.

Hiervan wordt € 50 mln beschikbaar gesteld voor re-integratie door gemeenten (Actie A, hoofdstuk I ) en € 30 mln voor re-integratie door het UWV (Actie A, hoofdstuk II).

2.3 Subsidievoorwaarden

Actie A, hoofdstuk I (re-integratie door gemeenten)

Gemeenten kunnen gedurende een doorlopend tijdvak van 1 mei 2012 tot en met 31 december 2013 een aanvraag indienen voor projecten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing. Het Agentschap SZW beoordeelt op volgorde van binnenkomst of de ingediende (volledige) subsidieaanvragen aan de gestelde voorwaarden voldoen. Omdat er sprake is van een doorlopend tijdvak zijn de rankingscriteria komen te vervallen. Een project duurt maximaal 18 maanden. Per gemeente kan telkens één aanvraag tegelijk worden ingediend. Wel kan een nieuwe aanvraag worden ingediend 1 maand voordat de projectperiode van de vorige aanvraag afloopt, zolang het subsidieplafond niet is bereikt. Een subsidieaanvraag bevat een projectbeschrijving met bijbehorende begroting en financieringsplan.

Actie A, hoofdstuk II (re-integratie door UWV)

Het UWV kan gedurende twee tranches een aanvraag indienen voor projecten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing van arbeidsbelemmerden, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en wajongeren. Het eerste aanvraagtijdvak is vastgesteld van 1 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 met een subsidieplafond van € 15 mln en het tweede aanvraagtijdvak van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013, met eveneens een subsidieplafond van € 15 mln.

3. Actie E: Sociale innovatie voor sectoren

3.1 Inleiding

Nederland krijgt op langere termijn als gevolg van vergrijzing en ontgroening te maken met een krimpend arbeidsaanbod. Dit leidt mogelijk tot knelpunten op de arbeidsmarkt en opwaartse druk op lonen en overheidsfinanciën. Het kabinet acht het daarom van belang in te zetten op verhoging van de arbeidsparticipatie door het verbeteren van de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Onder duurzame inzetbaarheid wordt verstaan het vermogen om gezond, vitaal en productief te blijven tot de pensioenleeftijd. In de brief over het Vitaliteitspakket van 4 juli 2011 bij het Pensioenakkoord, heeft het kabinet aangegeven welke ondersteuning het werkgevers en werknemers wil bieden om langer doorwerken beter mogelijk te maken.

Met de onderhavige regeling ondersteunt het kabinet O&O fondsen bij het bevorderen van sociale innovatie en in het bijzonder duurzame inzetbaarheid. De regeling krijgt als naam ‘Actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren’.

3.2 Focus op duurzame inzetbaarheid sectoren

Hoofdstuk II van Actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren, is bedoeld om sociale innovatie in sectoren te bevorderen. Concreet gaat het daarbij om ondersteuning in de sector van activiteiten, gericht op bewustwording, implementatie en verspreiding van maatregelen op het gebied van gezondheid, leercultuur en mobiliteit, die de duurzame inzetbaarheid in bedrijven en instellingen bevorderen.

3.3 Thema’s duurzame inzetbaarheid

In het kader van deze regeling kunnen O&O fondsen subsidie aanvragen voor projecten, gericht op ten minste één van de onderstaande thema’s:

  • 3.3.a. het stimuleren van arbeidsmobiliteit van werknemers, waaronder regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit;

  • 3.3.b. het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken en arbeidstijdenmanagement;

  • 3.3.c. het stimuleren van sociaal innovatief en duurzaam ondernemerschap en ‘employability’.

Ad 3.3.a. Stimuleren van arbeidsmobiliteit van werknemers

Het kabinet is met de sociale partners van mening dat de arbeidsmobiliteit van werkenden moet worden bevorderd, met extra aandacht voor oudere werknemers en andere groepen met een achterstand op de arbeidsmarkt, zoals werknemers met arbeidsbeperkingen. Daarnaast is arbeidsmobiliteit tussen sectoren van steeds groter belang om tekorten aan arbeidskrachten op te vangen vanuit sectoren met een overschot. Intersectorale arbeidsmobiliteit krijgt in de onderhavige regeling een extra impuls. Daarbij krijgt een aanvrager naast één aanvraagmogelijkheid op de eerder genoemde thema’s van duurzame inzetbaarheid, facultatief één extra mogelijkheid om in een samenwerkingsverband subsidie aan te vragen, uitsluitend gericht op intersectorale arbeidsmobiliteit.

Met deze subsidie kan bijvoorbeeld:

  • het O&O fonds de doorstroom- en loopbaanmogelijkheden in een sector in kaart brengen;

  • ‘van werk naar werk’-beleid ontwikkeld worden.

Ad 3.3.b. Bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken en arbeidstijdenmanagement

Door het ontwikkelen van sectorbeleid ter bevordering van de gezondheid, vitaliteit en veiligheid van werknemers, kan uitval uit het arbeidsproces en ziekteverzuim worden voorkomen. Gezond, veilig en vitaal werken zijn daarmee belangrijke voorwaarden voor duurzame inzetbaarheid.

Met deze subsidie kan bijvoorbeeld:

  • gezondheids-, veiligheids- en vitaliteitsbeleid worden ontwikkeld;

  • beleid worden ontwikkeld om fysieke belasting en werkdruk te beperken;

  • een toolbox worden ontwikkeld om de participatieve betrokkenheid op de werkvloer te bevorderen.

Daarnaast biedt arbeidstijdenmanagement werkenden meer eigen regelmogelijkheden, die een positieve weerslag kunnen hebben op de balans tussen werk en privé. Dit kan een gunstig effect hebben op de werkdruk.

Met deze subsidie kan bijvoorbeeld:

  • ‘het nieuwe werken’ worden gestimuleerd in de sector;

  • zelfroosteren worden gestimuleerd.

Ad 3.3.c. Stimuleren sociaal innovatief en duurzaam ondernemerschap en ‘employability’

Het zorg dragen voor een stimulerende werkomgeving behoort tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel werkgevers als werknemers. Doel is het creëren van ruimte voor initiatieven en ideeën van ondernemers en werknemers voor duurzame inzetbaarheid, om zo de eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en weerbaarheid te stimuleren. Individuele loopbaan- of ontwikkeltrajecten vallen onder scholingsactiviteiten. Deze zijn in deze regeling uitgezonderd en komen daarmee niet in aanmerking voor subsidie.

Wel kan met deze subsidie bijvoorbeeld:

  • de leercultuur in bedrijven worden bevorderd;

  • een methodiek of een aanpak worden ontwikkeld om de HRM- en ondernemersvaardigheden gericht op duurzame inzetbaarheid te bevorderen;

  • de sociale aspecten bij de introductie van nieuwe technologieën worden bevorderd;

  • een methodiek of een aanpak worden ontwikkeld om werknemers te stimuleren zich te ontwikkelen;

  • sectorbeleid ontwikkeld en/of geïmplementeerd worden om het ervaringscertificaat (EVC) als instrument beter te benutten.

3.4 Vormgeving en keuzes

Ter bevordering van de duurzame inzetbaarheid van werkenden, is de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien), programmaonderdeel Actie E Sociale innovatie, aangepast en voorzien van een nieuwe regeling voor sectoren. De regeling subsidieert zowel de inhuur van extern advies als interne loonkosten. De subsidie bedraagt minimaal € 90.000,– en maximaal € 160.000,–. De aanvrager draagt zelf 50% bij (cofinanciering). Het totaal beschikbare budget bedraagt € 20 miljoen. Met de beschikbare middelen kunnen 125 tot 222 projecten worden gesubsidieerd.

3.5 Aanvragers

Uitsluitend O&O fondsen, die erkend zijn als subsidieaanvrager volgens de Erkenningsregeling van O&O fondsen (Bijlage 2 van de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien)), kunnen onder deze regeling subsidie aanvragen. Nederland kent een groot aantal O&O fondsen. Dit zijn sectorale fondsen, die in het leven zijn geroepen door vertegenwoordigers van een door werkgevers en werknemers beheerd samenwerkingsverband per bedrijfstak of onderneming. Daar waar wordt gesproken over O&O fondsen, wordt ook gedoeld op Arbeidsmarkt- & Opleidingsfondsen (A+O fondsen).

3.6 Gezamenlijke aanpak

Organisaties kunnen hun krachten bundelen en gezamenlijk een subsidieaanvraag indienen. Eén O&O fonds treedt dan op als penvoerder en aanvrager. Het desbetreffende O&O fonds kan in samenwerking met andere branche- en/of arbeidsorganisaties de subsidie aanvragen. Het O&O fonds dat als aanvrager optreedt is daarbij volledig verantwoordelijk voor de aanvraag.

3.7 Werknemers met arbeidsbeperkingen

Het kabinet wil de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen aanmoedigen en bevorderen.Het in eigen onderhoud kunnen voorzien en het verkrijgen en behouden van betaald werk is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf. Hierbij past ook voor mensen met een arbeidsbeperking, een meer activerende benadering. De groep mensen met arbeidsbeperkingen is erg divers. Ze bestaat niet alleen uit mensen met fysieke beperkingen, het gaat ook om een grote groep met gedrags- en ontwikkelingsstoornissen of verstandelijke beperkingen. Deze groep zou bij uitstek gebaat kunnen zijn bij een sociaal innovatief project als bedoeld in deze subsidieregeling. Een voorbeeld van een dergelijke sociale innovatie is dat O&O fondsen voorlichtingscampages ontwikkelen en/of voeren in sectoren met specifieke aandacht voor deze groep.

3.8 Subsidievoorwaarden

O&O fondsen kunnen gedurende een doorlopend tijdvak van 1 mei 2012 tot en met 31 december 2013 een aanvraag indienen voor projecten gericht op sociale innovatie in de sector. Het Agentschap SZW beoordeelt op volgorde van binnenkomst of de ingediende (volledige) subsidieaanvragen aan de gestelde voorwaarden voldoen. Er worden geen tussentijdse voorschotten verstrekt. Een project duurt maximaal 15 maanden.

Een subsidieaanvraag bevat een projectbeschrijving met bijbehorende begroting en financieringsplan.

Om realistisch begroten te bevorderen is in de regeling opgenomen dat aanvragers minimaal 60% van de kosten voor subsidiabele activiteiten daadwerkelijk moeten realiseren. Wanneer de gemaakte kosten bij de einddeclaratie minder blijken te zijn dan 60% van de toegekende subsidie wordt geen subsidie uitbetaald. De verleningsbeschikking is hiervoor het uitgangspunt. Indien de aanvrager minder realiseert dan 60% van de begrote kosten wordt de subsidie op nul gesteld. Deze nihilstelling kan zowel voor als na controle door het Agentschap SZW plaatsvinden.

Bij de einddeclaratie voegt de aanvrager de producten en een cofinancieringsverklaring bij.

Per aanvrager kunnen maximaal twee subsidieaanvragen tegelijk in behandeling worden genomen. Daarvan is maximaal één aanvraag uitsluitend gericht op intersectorale arbeidsmobiliteit en wordt aantoonbaar samengewerkt met een andere partij of partijen. Na afronding van een project, zodra de einddeclaratie is ingediend, kan de aanvrager wel weer een nieuwe aanvraag indienen voor een ander (vervolg)project (zie artikel E19).

Sociale innovatie en duurzame inzetbaarheid vereisen participatieve betrokkenheid van werkgevers en werknemers. Om die reden moet deze betrokkenheid blijken uit de op te leveren producten, en/of dient op sectoraal niveau onderzocht te zijn op welke wijze de werkvloer zal worden betrokken bij de implementatie van het beleid.

De projectresultaten dienen overdraagbaar te zijn zodat andere sectoren hier lering uit kunnen trekken. Daartoe maakt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de projectresultaten openbaar via de website van het Agentschap SZW.

3.9 Subsidiabele activiteiten en producten

De centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, verenigd in de Stichting van de Arbeid hebben in de Beleidsagenda 2020 bij het Pensioenakkoord aangegeven dat voor iedere sector een stappenplan opgesteld zou kunnen worden. Een stappenplan kan inzicht geven in de feiten en de mogelijkheden van duurzame inzetbaarheid. Vervolgens kunnen de centrale sociale partners in cao’s afspraken maken over concrete doelstellingen per sector en over het gericht inzetten van maatregelen.

Een subsidietraject kan in een gefaseerde vorm worden uitgevoerd en bestaan uit activiteiten om te komen tot een (I.) Sectoranalyse en/of (II.) Planvorming en/of (III.) Voorlichting, het testen van de aanpak en monitoring van de voortgang.

Fase I Sectoranalyse

In deze fase voert de gesubsidieerde een analyse uit van de stand van zaken in de sector op de deelgebieden van duurzame inzetbaarheid.

Op te leveren product(en):

  • Rapport van onderzoek naar, of analyse van de stand van zaken binnen de sector.

Fase II Planvorming

In deze fase stelt de gesubsidieerde een sectoraal plan op.

Op te leveren product(en):

  • Sectoraal beleidsplan met concrete doelstellingen en de haalbaarheid daarvan.

  • Communicatie- of voorlichtingsplan voor de sector, gericht op bewustwording of op implementatie;

  • Plan voor effectieve monitoring van de voortgang en effectiviteit van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;

Fase III Voorlichting, testen van de aanpak en monitoring

In deze fase voert de gesubsidieerde een pilot en/of voorlichtingsactiviteiten en/of communicatieactiviteiten uit.

Producten:

  • De uitvoering en het verslag van een pilot, waarin sociaal innovatieve instrumenten, methoden en werkwijzen zijn getest;

  • De uitvoering en een verslag van voorlichtingsactiviteiten en/of communicatie activiteiten.

De fasen kunnen gedeeltelijk overlappen. Aanvragers zijn verplicht om in ieder geval minimaal één van de twee producten uit fase III op te leveren.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B

Het kan gebeuren dat zich een dusdanig grote onvoorziene toestroom van aanvragen voordoet, dat het ICT-systeem daarop niet is berekend. In een dergelijke situatie is het niet mogelijk om de volgorde van binnenkomst van de aanvragen op een bepaalde dag te bepalen. Bij deze wijziging is de mogelijkheid in de regeling opgenomen om in dergelijke gevallen direct over te gaan tot loting, om de volgorde van ontvangst op die dag vast te stellen ( zonder dat daarvoor eerst de regeling moet worden aangepast).

Onderdeel D

De cofinanciering bij projecten in Actie E met betrekking tot sociale innovatie duurzame inzetbaarheid sectoren bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

Onderdeel F (actie A)

In dit onderdeel wordt Actie A gesplitst in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I ziet op subsidie voor gemeenten en hoofdstuk II ziet op subsidie voor het UWV.

Gemeenten

Artikel A2

Gemeenten mogen in een project samenwerken met andere partijen. Daarbij is van belang dat slechts een college van burgemeester en wethouders kan optreden als aanvrager en in die hoedanigheid ook alle verantwoordelijkheid voor de aanvraag draagt en gesprekspartner is van het Agentschap SZW.

Artikel A3, A8 en A10

Subsidie aanvragen kunnen vanaf 1 mei 2012 gedurende een doorlopend aanvraagtijdvak worden ingediend tot en met 31 december 2013. Per aanvraag moeten de begrote kosten minimaal 250.000,– Euro bedragen. Er kan maximaal 5 miljoen Euro subsidie worden verleend. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de regeling, bedraagt de subsidie 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel A4

Zolang het subsidieplafond van 50 miljoen Euro niet is bereikt kan er subsidie worden verleend.

Artikel A7

Zoals gebruikelijk wordt de subsidie aangevraagd door middel van een elektronisch formulier, dat is te vinden op de website van het Agentschap SZW. Per aanvrager wordt slechts een formulier tegelijk in behandeling genomen. Echter, een maand voor afloop van de projectperiode van een lopend project kan de aanvrager een nieuwe aanvraag indienen. Zodoende kan er een hele korte overlap ontstaan om de overgang van het ene project naar het andere soepel te laten verlopen.

UWV

Artikel A11–A13 en A16

Het UWV, als enige aanvrager, heeft in augustus 2012 een maand de tijd om een aanvraag via de elektronische weg in te dienen. Het subsidieplafond ligt op 15 miljoen Euro, waarbij de subsidie op grond van artikel 12, eerste lid, van de regeling 40% van de subsidiabele kosten bedraagt. Daarna volgt nog een laatste aanvraagtijdvak in maart 2013, waar het subsidieplafond wederom 15 miljoen Euro bedraagt.

Actie E Sociale innovatie

Actie E wordt gesplitst in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I ziet op subsidie voor vitale bedrijven en komt overeen met de bestaande Actie E, waarbij op dit moment geen nieuw aanvraagtijdvak wordt opengesteld. Daarnaast ziet hoofdstuk II op de geheel nieuwe doelgroep van sectoren.

Vitale bedrijven

In de tekst van het hoofdstuk over de vitale bedrijven zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht. De tekst is enkel in overeenstemming gebracht met de nieuwe hoofdstukstructuur in verband met de toevoeging van de mogelijkheid voor sectoren om ook subsidie aanvragen in te dienen in het kader van sociale innovatie. Voor de duidelijkheid zijn de specifieke bepalingen per groep aanvragers (bedrijven of sectoren) bij elkaar gezet. Het aanvraagtijdvak voor de vitale bedrijven is inmiddels gesloten.

Duurzame inzetbaarheid sectoren

Artikel E13

Subsidie kan enkel worden aangevraagd door in het kader van de ESF-subsidieregeling erkende O&O fondsen. Erkenning vindt plaats op grond van de erkenningsregeling, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. Het is voor het O&O fonds mogelijk om in het subsidieproject samen te werken met andere partijen. Daarbij is van belang dat slechts één O&O fonds kan optreden als aanvrager en in die hoedanigheid ook alle verantwoordelijkheid voor de aanvraag draagt en gesprekspartner is van het Agentschap SZW.

Artikel E14 en E15

Subsidie aanvragen kunnen vanaf 1 mei 2012 gedurende een doorlopend aanvraagtijdvak worden ingediend tot en met 31 december 2013. Het subsidieplafond is vastgesteld op 20 miljoen Euro. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld over de aanvragen in volgorde van binnenkomst.

Artikel E17 en E19

Vaste regel is dat er per aanvrager maximaal twee projecten tegelijk kunnen lopen. Daarbij geldt dat een extra aanvraag enkel in een samenwerkingsverband kan worden ingediend en uitsluitend ziet op het thema intersectorale arbeidsmobiliteit.

Daarnaast worden aanvragers (in artikel E19) ook in de gelegenheid gesteld om na afronding van een project (d.w.z. na indiening van het verzoek tot vaststelling) eventueel een nieuwe aanvraag in te dienen voor een ander (vervolg)project. Een dergelijke aanvraag kan uiteraard slechts worden gehonoreerd wanneer het vastgestelde subsidieplafond nog niet is bereikt.

Artikel E18

Het is van groot belang dat er wordt gewerkt met deskundige adviseurs. Zodoende wordt in onderdeel c van het eerste lid geëist dat er referenties zijn van externe adviseur(s). Per ingeschakelde externe adviseur moet de aanvrager drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers overleggen. Dat betekent ook dat wanneer er tussentijds gewisseld wordt van adviseur bij het betreffende wijzigingsverzoek drie referenties gevoegd moeten worden die zien op de persoon van de nieuwe adviseur. De referentie heeft betrekking op de kennis en ervaring op het terrein van sociale innovatie van de beoogd adviseur(s) en wordt bij de aanvraag gevoegd. De subsidie wordt geweigerd indien met betrekking tot een adviseur minder dan drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers worden overgelegd.

Verder zijn projecten gericht op technische innovatie van subsidie uitgesloten, evenals projecten die gericht zijn op het uitvoeren van scholingsactiviteiten.

Artikel E20

In het vierde lid van dit artikel wordt benadrukt dat bij de projecten de gezamenlijke aanpak van organisaties in de sector centraal dient te staan om het draagvlak voor sociale innovatie te bevorderen. Bij het opleveren van de producten moet voldaan zijn aan de eis dat organisaties actief en aanwijsbaar betrokken worden. Een project moet hiervoor aandacht besteden aan de wijze waarop draagvlak wordt gecreëerd bij de organisaties.

Een aanvrager komt slechts in aanmerking voor subsidie als de beoogde resultaten van het project algemeen overdraagbaar zijn.

In het vijfde lid wordt aangegeven dat de producten eigendom worden van de minister en dat de minister de producten ook openbaar zal maken.

Artikel E21

Per aanvraag bedragen de subsidiabele kosten minimaal 180.000,– Euro en maximaal 320.000,– Euro. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de regeling, bedraagt de subsidie 50% van de subsidiabele kosten.

Externe loonkosten

De kosten van een ingeschakelde externe adviseur komen in aanmerking voor subsidie tegen overlegging van een factuur, betalingsbewijs en de op te leveren producten.

Het uurtarief van de ingehuurde externe adviseur wordt voor de berekening van de subsidie gemaximeerd op € 125,–, exclusief BTW. BTW is niet subsidiabel. Ook niet voor niet BTW-plichtige organisaties.

Interne loonkosten; op basis van urenadministratie of voltijds addendum

In aanmerking voor subsidie komen kosten voor intern personeel voor zover deze kosten zijn berekend op basis van een administratie van het aantal werkelijk gerealiseerde uren. Een alternatieve mogelijkheid is dat de aanvrager bij de aanvraag een kopie van de arbeidsovereenkomst en een (voltijds) addendum overlegt per ingeschakelde interne medewerker(s). Een kopie van de arbeidsovereenkomst geeft weer voor hoeveel uren de medewerker in dienst is. Uit het (voltijds) addendum blijkt dat hij zijn werktijd volledig besteedt aan het ESF project. Voordeel van het (voltijds) addendum is dat de aanvrager geen urenadministratie hoeft bij te houden. Wel moet de aanvrager inzichtelijk maken welke prestatie de medewerker levert. Het Agentschap SZW controleert dit op basis van de eindproducten. Als de aanvrager bij de eindverantwoording niet in staat is inzicht te verschaffen over de noodzakelijkheid van de gedeclareerde kosten kan de subsidie niet worden uitbetaald.

Het (voltijds) addendum houdt in dat een werknemer zijn volledige contracturen besteedt aan ESF activiteiten. Als een medewerker slechts een gedeelte van zijn werktijd inzet op het ESF-project kan de aanvrager voor deze medewerker geen gebruik maken van het (voltijds) addendum.

Om te voorkomen dat O&O fondsen subsidie aanvragen, maar vervolgens niet of nauwelijks realiseren, is in het vierde lid geregeld dat geen subsidie wordt verstrekt, wanneer de gemaakte kosten lager zijn dan 60% van de aangevraagde subsidie. Ter illustratie: wanneer subsidie van € 100.000 is aangevraagd moet 60% van de begrote projectkosten van € 200.000,– worden gerealiseerd en betekent dit dat de subsidieontvanger uiteindelijk ten minste € 120.000,– aan kosten heeft gemaakt.

Artikel E22

De minister verstrekt in deze regeling geen tussentijdse voorschotten. Voor het goed uitvoeren van een project is een plan van aanpak vereist, maar ook eigen financiële verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger.

Tijdstip inwerkingtreding

In verband met de openstelling van het aanvraagtijdvak van Actie E, duurzame inzetbaarheid sectoren, op 1 mei 2012 wordt afgeweken van de regel van vaste verandermomenten. Er is naar gestreefd de regeling twee maanden voor de openstelling van het tijdvak te publiceren, zodat potentiële aanvragers voldoende tijd hebben om een aanvraag voor te bereiden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

Naar boven