TOELICHTING
1. Algemeen
Deze wijziging van de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien) beoogt te voorzien
in twee nieuwe acties en bijbehorende aanvraagtijdvakken.
-
– Actie A, waarbij het UWV en gemeenten subsidie kunnen aanvragen om de mogelijkheden
tot duurzame arbeidsinpassing van specifieke doelgroepen te vergroten;
-
– Actie E, hoofdstuk II, waarbij Opleidings- & Ontwikkelingsfondsen (O&O fondsen) subsidie
kunnen aanvragen voor sectorale projecten gericht op sociale innovatie (duurzame inzetbaarheid).
2. Actie A: Additionele toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt
2.1 Inleiding
Onder Actie A konden gemeenten, O&O fondsen en het UWV subsidie aanvragen voor additionele
toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt. In de periode
van 2009–2011 zijn ESF-middelen van Actie A overgeheveld naar de tijdelijke Actie
Jeugd en bestemd voor arbeidstoeleiding van jeugdigen naar de arbeidsmarkt.
Periodiek wordt bezien hoe de daadwerkelijke benutting van de middelen bij de verschillende
ESF-acties zich verhoudt tot de ramingen. Op basis hiervan wordt bij Actie A (re-integratie
van personen met een achterstand op de arbeidsmarkt) en bij de tijdelijke Actie Jeugd
enige onderbenutting verwacht. Besloten is beide bedragen van in totaal € 80 miljoen
bij elkaar te voegen en nog een laatste tijdvak te openen voor Actie A.
Hoewel er dus geen vervolg is van de Actie Jeugd (deze was destijds als tijdelijke
Actie opgezet), betekent dit niet dat kwetsbare jongeren nu buiten de boot vallen.
Onder Actie A was al mogelijk dat jongeren die niet meer leerplichtig zijn, werkloos
zijn en geen uitkering of een voorziening van overheidswege ontvangen (omdat zij bijvoorbeeld
nog thuis wonen), participeren in een ESF-project onder Actie A. De jongere kan als
zogenaamde niet-uitkeringsontvanger (NUO-er) worden beschouwd. Veelal betreft het
‘drop outs’ die via specifieke trajecten alsnog een (deel)kwalificatie behalen en/of
naar werk worden toe geleid. Ook in de nieuwe regeling Actie A komt deze mogelijkheid
terug.
2.2 Vormgeving en keuzes
Ter vergroting van de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing van doelgroepen
met grote afstand op of tot de arbeidsmarkt, is de Subsidieregeling ESF 2007–2013
(herzien), aangepast en voorzien van een nieuwe opzet voor gemeenten en het UWV.
Er is gekozen voor een doorlopend aanvraagtijdvak voor gemeenten van 1 mei 2012 tot
en met uiterlijk 31 december 2013. Dit is om twee redenen. In de eerste plaats biedt
dit gemeenten enige flexibiliteit. In de tweede plaats biedt dit de mogelijkheid om
in het najaar van 2012 het subsidieplafond op te hogen als mocht blijken dat er nog
een (beperkt) bedrag extra beschikbaar komt als gevolg van onderuitputting van ESF-middelen.
Medio 2012 komen de einddeclaraties beschikbaar van de lopende actie A- en Jeugd2-projecten
(aanvraagtijdvak oktober 2010) en zal duidelijk worden in hoeverre de (behoedzame)
ramingen en daadwerkelijke realisatie met elkaar overeenstemmen.
In de huidige opzet van Actie A is sprake van een voorrangsregeling: aanvragen van
gemeenten gaan voor op die van het UWV, en aanvragen van gemeenten en UWV gaan voor
op die van O&O fondsen. Nu wordt overgegaan op een doorlopend aanvraagtijdvak voor
gemeenten moet dit systeem worden aangepast.
Actie A wordt daarom gesplitst in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I voor gemeenten en
hoofdstuk II ten behoeve van de re-integratie door het UWV van arbeidsbelemmerden,
gedeeltelijk arbeidsgeschikten en wajongeren. Voor elk van beide hoofdstukken wordt
een apart subsidieplafond vastgesteld. Actie A wordt dit keer niet meer opengesteld
voor O&O fondsen.
Het totaal beschikbare budget bedraagt volgens de huidige raming € 80 miljoen.
Hiervan wordt € 50 mln beschikbaar gesteld voor re-integratie door gemeenten (Actie A,
hoofdstuk I ) en € 30 mln voor re-integratie door het UWV (Actie A, hoofdstuk II).
2.3 Subsidievoorwaarden
Actie A, hoofdstuk I (re-integratie door gemeenten)
Gemeenten kunnen gedurende een doorlopend tijdvak van 1 mei 2012 tot en met 31 december
2013 een aanvraag indienen voor projecten gericht op het vergroten van de mogelijkheden
tot duurzame arbeidsinpassing. Het Agentschap SZW beoordeelt op volgorde van binnenkomst
of de ingediende (volledige) subsidieaanvragen aan de gestelde voorwaarden voldoen.
Omdat er sprake is van een doorlopend tijdvak zijn de rankingscriteria komen te vervallen.
Een project duurt maximaal 18 maanden. Per gemeente kan telkens één aanvraag tegelijk
worden ingediend. Wel kan een nieuwe aanvraag worden ingediend 1 maand voordat de
projectperiode van de vorige aanvraag afloopt, zolang het subsidieplafond niet is
bereikt. Een subsidieaanvraag bevat een projectbeschrijving met bijbehorende begroting
en financieringsplan.
Actie A, hoofdstuk II (re-integratie door UWV)
Het UWV kan gedurende twee tranches een aanvraag indienen voor projecten gericht op
het vergroten van de mogelijkheden tot duurzame arbeidsinpassing van arbeidsbelemmerden,
gedeeltelijk arbeidsgeschikten en wajongeren. Het eerste aanvraagtijdvak is vastgesteld
van 1 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 met een subsidieplafond van € 15 mln
en het tweede aanvraagtijdvak van 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013, met eveneens
een subsidieplafond van € 15 mln.
3. Actie E: Sociale innovatie voor sectoren
3.1 Inleiding
Nederland krijgt op langere termijn als gevolg van vergrijzing en ontgroening te maken
met een krimpend arbeidsaanbod. Dit leidt mogelijk tot knelpunten op de arbeidsmarkt
en opwaartse druk op lonen en overheidsfinanciën. Het kabinet acht het daarom van
belang in te zetten op verhoging van de arbeidsparticipatie door het verbeteren van
de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Onder duurzame inzetbaarheid wordt verstaan
het vermogen om gezond, vitaal en productief te blijven tot de pensioenleeftijd. In
de brief over het Vitaliteitspakket van 4 juli 2011 bij het Pensioenakkoord, heeft
het kabinet aangegeven welke ondersteuning het werkgevers en werknemers wil bieden
om langer doorwerken beter mogelijk te maken.
Met de onderhavige regeling ondersteunt het kabinet O&O fondsen bij het bevorderen
van sociale innovatie en in het bijzonder duurzame inzetbaarheid. De regeling krijgt
als naam ‘Actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren’.
3.2 Focus op duurzame inzetbaarheid sectoren
Hoofdstuk II van Actie E Sociale innovatie, duurzame inzetbaarheid sectoren, is bedoeld
om sociale innovatie in sectoren te bevorderen. Concreet gaat het daarbij om ondersteuning
in de sector van activiteiten, gericht op bewustwording, implementatie en verspreiding
van maatregelen op het gebied van gezondheid, leercultuur en mobiliteit, die de duurzame
inzetbaarheid in bedrijven en instellingen bevorderen.
3.3 Thema’s duurzame inzetbaarheid
In het kader van deze regeling kunnen O&O fondsen subsidie aanvragen voor projecten,
gericht op ten minste één van de onderstaande thema’s:
-
3.3.a. het stimuleren van arbeidsmobiliteit van werknemers, waaronder regionale en intersectorale
arbeidsmobiliteit;
-
3.3.b. het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken en arbeidstijdenmanagement;
-
3.3.c. het stimuleren van sociaal innovatief en duurzaam ondernemerschap en ‘employability’.
Ad 3.3.a. Stimuleren van arbeidsmobiliteit van werknemers
Het kabinet is met de sociale partners van mening dat de arbeidsmobiliteit van werkenden
moet worden bevorderd, met extra aandacht voor oudere werknemers en andere groepen
met een achterstand op de arbeidsmarkt, zoals werknemers met arbeidsbeperkingen. Daarnaast
is arbeidsmobiliteit tussen sectoren van steeds groter belang om tekorten aan arbeidskrachten
op te vangen vanuit sectoren met een overschot. Intersectorale arbeidsmobiliteit krijgt
in de onderhavige regeling een extra impuls. Daarbij krijgt een aanvrager naast één
aanvraagmogelijkheid op de eerder genoemde thema’s van duurzame inzetbaarheid, facultatief
één extra mogelijkheid om in een samenwerkingsverband subsidie aan te vragen, uitsluitend
gericht op intersectorale arbeidsmobiliteit.
Met deze subsidie kan bijvoorbeeld:
Ad 3.3.b. Bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken en arbeidstijdenmanagement
Door het ontwikkelen van sectorbeleid ter bevordering van de gezondheid, vitaliteit
en veiligheid van werknemers, kan uitval uit het arbeidsproces en ziekteverzuim worden
voorkomen. Gezond, veilig en vitaal werken zijn daarmee belangrijke voorwaarden voor
duurzame inzetbaarheid.
Met deze subsidie kan bijvoorbeeld:
-
• gezondheids-, veiligheids- en vitaliteitsbeleid worden ontwikkeld;
-
• beleid worden ontwikkeld om fysieke belasting en werkdruk te beperken;
-
• een toolbox worden ontwikkeld om de participatieve betrokkenheid op de werkvloer te
bevorderen.
Daarnaast biedt arbeidstijdenmanagement werkenden meer eigen regelmogelijkheden, die
een positieve weerslag kunnen hebben op de balans tussen werk en privé. Dit kan een
gunstig effect hebben op de werkdruk.
Met deze subsidie kan bijvoorbeeld:
Ad 3.3.c. Stimuleren sociaal innovatief en duurzaam ondernemerschap en ‘employability’
Het zorg dragen voor een stimulerende werkomgeving behoort tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid
van zowel werkgevers als werknemers. Doel is het creëren van ruimte voor initiatieven
en ideeën van ondernemers en werknemers voor duurzame inzetbaarheid, om zo de eigen
verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en weerbaarheid te stimuleren. Individuele loopbaan-
of ontwikkeltrajecten vallen onder scholingsactiviteiten. Deze zijn in deze regeling
uitgezonderd en komen daarmee niet in aanmerking voor subsidie.
Wel kan met deze subsidie bijvoorbeeld:
-
• de leercultuur in bedrijven worden bevorderd;
-
• een methodiek of een aanpak worden ontwikkeld om de HRM- en ondernemersvaardigheden
gericht op duurzame inzetbaarheid te bevorderen;
-
• de sociale aspecten bij de introductie van nieuwe technologieën worden bevorderd;
-
• een methodiek of een aanpak worden ontwikkeld om werknemers te stimuleren zich te
ontwikkelen;
-
• sectorbeleid ontwikkeld en/of geïmplementeerd worden om het ervaringscertificaat (EVC)
als instrument beter te benutten.
3.4 Vormgeving en keuzes
Ter bevordering van de duurzame inzetbaarheid van werkenden, is de Subsidieregeling
ESF 2007–2013 (herzien), programmaonderdeel Actie E Sociale innovatie, aangepast en
voorzien van een nieuwe regeling voor sectoren. De regeling subsidieert zowel de inhuur
van extern advies als interne loonkosten. De subsidie bedraagt minimaal € 90.000,–
en maximaal € 160.000,–. De aanvrager draagt zelf 50% bij (cofinanciering). Het totaal
beschikbare budget bedraagt € 20 miljoen. Met de beschikbare middelen kunnen 125 tot
222 projecten worden gesubsidieerd.
3.5 Aanvragers
Uitsluitend O&O fondsen, die erkend zijn als subsidieaanvrager volgens de Erkenningsregeling
van O&O fondsen (Bijlage 2 van de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien)), kunnen
onder deze regeling subsidie aanvragen. Nederland kent een groot aantal O&O fondsen.
Dit zijn sectorale fondsen, die in het leven zijn geroepen door vertegenwoordigers
van een door werkgevers en werknemers beheerd samenwerkingsverband per bedrijfstak
of onderneming. Daar waar wordt gesproken over O&O fondsen, wordt ook gedoeld op Arbeidsmarkt-
& Opleidingsfondsen (A+O fondsen).
3.6 Gezamenlijke aanpak
Organisaties kunnen hun krachten bundelen en gezamenlijk een subsidieaanvraag indienen.
Eén O&O fonds treedt dan op als penvoerder en aanvrager. Het desbetreffende O&O fonds
kan in samenwerking met andere branche- en/of arbeidsorganisaties de subsidie aanvragen.
Het O&O fonds dat als aanvrager optreedt is daarbij volledig verantwoordelijk voor
de aanvraag.
3.7 Werknemers met arbeidsbeperkingen
Het kabinet wil de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen aanmoedigen
en bevorderen.Het in eigen onderhoud kunnen voorzien en het verkrijgen en behouden
van betaald werk is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf.
Hierbij past ook voor mensen met een arbeidsbeperking, een meer activerende benadering.
De groep mensen met arbeidsbeperkingen is erg divers. Ze bestaat niet alleen uit mensen
met fysieke beperkingen, het gaat ook om een grote groep met gedrags- en ontwikkelingsstoornissen
of verstandelijke beperkingen. Deze groep zou bij uitstek gebaat kunnen zijn bij een
sociaal innovatief project als bedoeld in deze subsidieregeling. Een voorbeeld van
een dergelijke sociale innovatie is dat O&O fondsen voorlichtingscampages ontwikkelen
en/of voeren in sectoren met specifieke aandacht voor deze groep.
3.8 Subsidievoorwaarden
O&O fondsen kunnen gedurende een doorlopend tijdvak van 1 mei 2012 tot en met 31 december
2013 een aanvraag indienen voor projecten gericht op sociale innovatie in de sector.
Het Agentschap SZW beoordeelt op volgorde van binnenkomst of de ingediende (volledige)
subsidieaanvragen aan de gestelde voorwaarden voldoen. Er worden geen tussentijdse
voorschotten verstrekt. Een project duurt maximaal 15 maanden.
Een subsidieaanvraag bevat een projectbeschrijving met bijbehorende begroting en financieringsplan.
Om realistisch begroten te bevorderen is in de regeling opgenomen dat aanvragers minimaal
60% van de kosten voor subsidiabele activiteiten daadwerkelijk moeten realiseren.
Wanneer de gemaakte kosten bij de einddeclaratie minder blijken te zijn dan 60% van
de toegekende subsidie wordt geen subsidie uitbetaald. De verleningsbeschikking is
hiervoor het uitgangspunt. Indien de aanvrager minder realiseert dan 60% van de begrote
kosten wordt de subsidie op nul gesteld. Deze nihilstelling kan zowel voor als na
controle door het Agentschap SZW plaatsvinden.
Bij de einddeclaratie voegt de aanvrager de producten en een cofinancieringsverklaring
bij.
Per aanvrager kunnen maximaal twee subsidieaanvragen tegelijk in behandeling worden
genomen. Daarvan is maximaal één aanvraag uitsluitend gericht op intersectorale arbeidsmobiliteit
en wordt aantoonbaar samengewerkt met een andere partij of partijen. Na afronding
van een project, zodra de einddeclaratie is ingediend, kan de aanvrager wel weer een
nieuwe aanvraag indienen voor een ander (vervolg)project (zie artikel E19).
Sociale innovatie en duurzame inzetbaarheid vereisen participatieve betrokkenheid
van werkgevers en werknemers. Om die reden moet deze betrokkenheid blijken uit de
op te leveren producten, en/of dient op sectoraal niveau onderzocht te zijn op welke
wijze de werkvloer zal worden betrokken bij de implementatie van het beleid.
De projectresultaten dienen overdraagbaar te zijn zodat andere sectoren hier lering
uit kunnen trekken. Daartoe maakt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
de projectresultaten openbaar via de website van het Agentschap SZW.
3.9 Subsidiabele activiteiten en producten
De centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, verenigd in de Stichting van de
Arbeid hebben in de Beleidsagenda 2020 bij het Pensioenakkoord aangegeven dat voor
iedere sector een stappenplan opgesteld zou kunnen worden. Een stappenplan kan inzicht
geven in de feiten en de mogelijkheden van duurzame inzetbaarheid. Vervolgens kunnen
de centrale sociale partners in cao’s afspraken maken over concrete doelstellingen
per sector en over het gericht inzetten van maatregelen.
Een subsidietraject kan in een gefaseerde vorm worden uitgevoerd en bestaan uit activiteiten
om te komen tot een (I.) Sectoranalyse en/of (II.) Planvorming en/of (III.) Voorlichting,
het testen van de aanpak en monitoring van de voortgang.
Fase I Sectoranalyse
In deze fase voert de gesubsidieerde een analyse uit van de stand van zaken in de
sector op de deelgebieden van duurzame inzetbaarheid.
Op te leveren product(en):
Fase II Planvorming
In deze fase stelt de gesubsidieerde een sectoraal plan op.
Op te leveren product(en):
-
– Sectoraal beleidsplan met concrete doelstellingen en de haalbaarheid daarvan.
-
– Communicatie- of voorlichtingsplan voor de sector, gericht op bewustwording of op
implementatie;
-
– Plan voor effectieve monitoring van de voortgang en effectiviteit van de activiteiten
op het gebied van duurzame inzetbaarheid;
Fase III Voorlichting, testen van de aanpak en monitoring
In deze fase voert de gesubsidieerde een pilot en/of voorlichtingsactiviteiten en/of
communicatieactiviteiten uit.
Producten:
-
– De uitvoering en het verslag van een pilot, waarin sociaal innovatieve instrumenten,
methoden en werkwijzen zijn getest;
-
– De uitvoering en een verslag van voorlichtingsactiviteiten en/of communicatie activiteiten.
De fasen kunnen gedeeltelijk overlappen. Aanvragers zijn verplicht om in ieder geval
minimaal één van de twee producten uit fase III op te leveren.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel B
Het kan gebeuren dat zich een dusdanig grote onvoorziene toestroom van aanvragen voordoet,
dat het ICT-systeem daarop niet is berekend. In een dergelijke situatie is het niet
mogelijk om de volgorde van binnenkomst van de aanvragen op een bepaalde dag te bepalen.
Bij deze wijziging is de mogelijkheid in de regeling opgenomen om in dergelijke gevallen
direct over te gaan tot loting, om de volgorde van ontvangst op die dag vast te stellen
( zonder dat daarvoor eerst de regeling moet worden aangepast).
Onderdeel D
De cofinanciering bij projecten in Actie E met betrekking tot sociale innovatie duurzame
inzetbaarheid sectoren bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.
Onderdeel F (actie A)
In dit onderdeel wordt Actie A gesplitst in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I ziet op
subsidie voor gemeenten en hoofdstuk II ziet op subsidie voor het UWV.
Gemeenten
Artikel A2
Gemeenten mogen in een project samenwerken met andere partijen. Daarbij is van belang
dat slechts een college van burgemeester en wethouders kan optreden als aanvrager
en in die hoedanigheid ook alle verantwoordelijkheid voor de aanvraag draagt en gesprekspartner
is van het Agentschap SZW.
Artikel A3, A8 en A10
Subsidie aanvragen kunnen vanaf 1 mei 2012 gedurende een doorlopend aanvraagtijdvak
worden ingediend tot en met 31 december 2013. Per aanvraag moeten de begrote kosten
minimaal 250.000,– Euro bedragen. Er kan maximaal 5 miljoen Euro subsidie worden verleend.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de regeling, bedraagt de subsidie 40% van
de subsidiabele kosten.
Artikel A4
Zolang het subsidieplafond van 50 miljoen Euro niet is bereikt kan er subsidie worden
verleend.
Artikel A7
Zoals gebruikelijk wordt de subsidie aangevraagd door middel van een elektronisch
formulier, dat is te vinden op de website van het Agentschap SZW. Per aanvrager wordt
slechts een formulier tegelijk in behandeling genomen. Echter, een maand voor afloop
van de projectperiode van een lopend project kan de aanvrager een nieuwe aanvraag
indienen. Zodoende kan er een hele korte overlap ontstaan om de overgang van het ene
project naar het andere soepel te laten verlopen.
UWV
Artikel A11–A13 en A16
Het UWV, als enige aanvrager, heeft in augustus 2012 een maand de tijd om een aanvraag
via de elektronische weg in te dienen. Het subsidieplafond ligt op 15 miljoen Euro,
waarbij de subsidie op grond van artikel 12, eerste lid, van de regeling 40% van de
subsidiabele kosten bedraagt. Daarna volgt nog een laatste aanvraagtijdvak in maart
2013, waar het subsidieplafond wederom 15 miljoen Euro bedraagt.
Actie E Sociale innovatie
Actie E wordt gesplitst in twee hoofdstukken. Hoofdstuk I ziet op subsidie voor vitale
bedrijven en komt overeen met de bestaande Actie E, waarbij op dit moment geen nieuw
aanvraagtijdvak wordt opengesteld. Daarnaast ziet hoofdstuk II op de geheel nieuwe
doelgroep van sectoren.
Vitale bedrijven
In de tekst van het hoofdstuk over de vitale bedrijven zijn geen inhoudelijke wijzigingen
aangebracht. De tekst is enkel in overeenstemming gebracht met de nieuwe hoofdstukstructuur
in verband met de toevoeging van de mogelijkheid voor sectoren om ook subsidie aanvragen
in te dienen in het kader van sociale innovatie. Voor de duidelijkheid zijn de specifieke
bepalingen per groep aanvragers (bedrijven of sectoren) bij elkaar gezet. Het aanvraagtijdvak
voor de vitale bedrijven is inmiddels gesloten.
Duurzame inzetbaarheid sectoren
Artikel E13
Subsidie kan enkel worden aangevraagd door in het kader van de ESF-subsidieregeling
erkende O&O fondsen. Erkenning vindt plaats op grond van de erkenningsregeling, zoals
opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. Het is voor het O&O fonds mogelijk om in
het subsidieproject samen te werken met andere partijen. Daarbij is van belang dat
slechts één O&O fonds kan optreden als aanvrager en in die hoedanigheid ook alle verantwoordelijkheid
voor de aanvraag draagt en gesprekspartner is van het Agentschap SZW.
Artikel E14 en E15
Subsidie aanvragen kunnen vanaf 1 mei 2012 gedurende een doorlopend aanvraagtijdvak
worden ingediend tot en met 31 december 2013. Het subsidieplafond is vastgesteld op
20 miljoen Euro. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld over de aanvragen in volgorde
van binnenkomst.
Artikel E17 en E19
Vaste regel is dat er per aanvrager maximaal twee projecten tegelijk kunnen lopen.
Daarbij geldt dat een extra aanvraag enkel in een samenwerkingsverband kan worden
ingediend en uitsluitend ziet op het thema intersectorale arbeidsmobiliteit.
Daarnaast worden aanvragers (in artikel E19) ook in de gelegenheid gesteld om na afronding
van een project (d.w.z. na indiening van het verzoek tot vaststelling) eventueel een
nieuwe aanvraag in te dienen voor een ander (vervolg)project. Een dergelijke aanvraag
kan uiteraard slechts worden gehonoreerd wanneer het vastgestelde subsidieplafond
nog niet is bereikt.
Artikel E18
Het is van groot belang dat er wordt gewerkt met deskundige adviseurs. Zodoende wordt
in onderdeel c van het eerste lid geëist dat er referenties zijn van externe adviseur(s).
Per ingeschakelde externe adviseur moet de aanvrager drie referenties van drie verschillende
opdrachtgevers overleggen. Dat betekent ook dat wanneer er tussentijds gewisseld wordt
van adviseur bij het betreffende wijzigingsverzoek drie referenties gevoegd moeten
worden die zien op de persoon van de nieuwe adviseur. De referentie heeft betrekking
op de kennis en ervaring op het terrein van sociale innovatie van de beoogd adviseur(s)
en wordt bij de aanvraag gevoegd. De subsidie wordt geweigerd indien met betrekking
tot een adviseur minder dan drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers
worden overgelegd.
Verder zijn projecten gericht op technische innovatie van subsidie uitgesloten, evenals
projecten die gericht zijn op het uitvoeren van scholingsactiviteiten.
Artikel E20
In het vierde lid van dit artikel wordt benadrukt dat bij de projecten de gezamenlijke
aanpak van organisaties in de sector centraal dient te staan om het draagvlak voor
sociale innovatie te bevorderen. Bij het opleveren van de producten moet voldaan zijn
aan de eis dat organisaties actief en aanwijsbaar betrokken worden. Een project moet
hiervoor aandacht besteden aan de wijze waarop draagvlak wordt gecreëerd bij de organisaties.
Een aanvrager komt slechts in aanmerking voor subsidie als de beoogde resultaten van
het project algemeen overdraagbaar zijn.
In het vijfde lid wordt aangegeven dat de producten eigendom worden van de minister
en dat de minister de producten ook openbaar zal maken.
Artikel E21
Per aanvraag bedragen de subsidiabele kosten minimaal 180.000,– Euro en maximaal 320.000,–
Euro. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de regeling, bedraagt de subsidie 50%
van de subsidiabele kosten.
Externe loonkosten
De kosten van een ingeschakelde externe adviseur komen in aanmerking voor subsidie
tegen overlegging van een factuur, betalingsbewijs en de op te leveren producten.
Het uurtarief van de ingehuurde externe adviseur wordt voor de berekening van de subsidie
gemaximeerd op € 125,–, exclusief BTW. BTW is niet subsidiabel. Ook niet voor niet
BTW-plichtige organisaties.
Interne loonkosten; op basis van urenadministratie of voltijds addendum
In aanmerking voor subsidie komen kosten voor intern personeel voor zover deze kosten
zijn berekend op basis van een administratie van het aantal werkelijk gerealiseerde
uren. Een alternatieve mogelijkheid is dat de aanvrager bij de aanvraag een kopie
van de arbeidsovereenkomst en een (voltijds) addendum overlegt per ingeschakelde interne
medewerker(s). Een kopie van de arbeidsovereenkomst geeft weer voor hoeveel uren de
medewerker in dienst is. Uit het (voltijds) addendum blijkt dat hij zijn werktijd
volledig besteedt aan het ESF project. Voordeel van het (voltijds) addendum is dat
de aanvrager geen urenadministratie hoeft bij te houden. Wel moet de aanvrager inzichtelijk
maken welke prestatie de medewerker levert. Het Agentschap SZW controleert dit op
basis van de eindproducten. Als de aanvrager bij de eindverantwoording niet in staat
is inzicht te verschaffen over de noodzakelijkheid van de gedeclareerde kosten kan
de subsidie niet worden uitbetaald.
Het (voltijds) addendum houdt in dat een werknemer zijn volledige contracturen besteedt
aan ESF activiteiten. Als een medewerker slechts een gedeelte van zijn werktijd inzet
op het ESF-project kan de aanvrager voor deze medewerker geen gebruik maken van het
(voltijds) addendum.
Om te voorkomen dat O&O fondsen subsidie aanvragen, maar vervolgens niet of nauwelijks
realiseren, is in het vierde lid geregeld dat geen subsidie wordt verstrekt, wanneer
de gemaakte kosten lager zijn dan 60% van de aangevraagde subsidie. Ter illustratie:
wanneer subsidie van € 100.000 is aangevraagd moet 60% van de begrote projectkosten
van € 200.000,– worden gerealiseerd en betekent dit dat de subsidieontvanger uiteindelijk
ten minste € 120.000,– aan kosten heeft gemaakt.
Artikel E22
De minister verstrekt in deze regeling geen tussentijdse voorschotten. Voor het goed
uitvoeren van een project is een plan van aanpak vereist, maar ook eigen financiële
verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger.
Tijdstip inwerkingtreding
In verband met de openstelling van het aanvraagtijdvak van Actie E, duurzame inzetbaarheid
sectoren, op 1 mei 2012 wordt afgeweken van de regel van vaste verandermomenten. Er
is naar gestreefd de regeling twee maanden voor de openstelling van het tijdvak te
publiceren, zodat potentiële aanvragers voldoende tijd hebben om een aanvraag voor
te bereiden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.