De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 75 van de Wet werk en bijstand en artikel 10, derde lid, van het
Besluit WWB 2007;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling WWB wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5a Opschorting betaling bij vaststelling ernstige tekortkomingen
-
1. Indien de minister toepassing geeft aan artikel 72, derde lid, van de wet schort
hij de betaling van de vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid,
van de wet gedurende ten minste drie maanden op met ingang van de eerstvolgende kalendermaand
waarin de uitkering nog niet betaalbaar is gesteld.
-
2. De betaling van de uitkering wordt hervat op of omstreeks de vijftiende dag van de
kalendermaand nadat de periode van drie maanden is verstreken dan wel nadat de langere
periode van opschorting, die de minister met toepassing van artikel 72, derde lid,
van de wet heeft vastgesteld is verstreken.
B
Onder vernummering van zevende en achtste lid tot achtste en negende lid wordt in
artikel 15 na het zesde lid, een lid ingevoegd luidende:
-
7. Het vierde lid, onderdeel b, onder ten eerste, is niet van toepassing, indien de
onrechtmatige uitvoering in 2012 geheel of grotendeels verband houdt met de uitvoering
van het op 1 januari 2012 in werking getreden artikel 32, derde lid, van de wet in
samenhang met de vaststelling van het gezin, bedoeld in artikel 4 van de wet.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Den Haag, 14 februari 2012
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.
TOELICHTING
Nadere regels voor opschorting van de uitkering bij voornemen tot aanwijzing (artikel
5a)
Met de wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2012 is de aan de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Minister van SZW) toekomende bevoegdheid
aangescherpt om gemeenten een aanwijzing te geven indien hij met betrekking tot de
rechtmatige uitvoering van de onder hem ressorterende wetten een ernstige tekortkoming
signaleert. Deze aanscherping houdt ondermeer in dat de Minister van SZW gehouden
is de betaling van het budget als bedoeld in artikel 69 van de WWB gedurende ten minste
drie maanden op te schorten indien hij een ernstige tekortkoming heeft vastgesteld.
Dit is geregeld in artikel 72, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), waarin
tevens is aangegeven wanneer de opschorting van de betaling wordt beëindigd.
Met het nieuwe artikel 5a wordt de opschorting afgestemd op het feitelijk betaalritme
van het WWB-budget (de uitkering, bedoeld in artikel 69 van de WWB), zoals dit is
geregeld in artikel 5 van de Regeling WWB. Het moment waarop de opschorting van de
maandelijkse betaling van het budget kan ingaan, is afhankelijk van het moment waarop
het voornemen van de aanwijzing aan de gemeente kenbaar wordt gemaakt. Het moment
waarop de voorgenomen aanwijzing kenbaar wordt gemaakt is te duiden als een onbekende
variabele, zodat het niet mogelijk is in de regelgeving exact aan te geven met ingang
van welke maand de opschorting ingaat. Zodoende wordt geregeld dat de opschorting
ingaat de eerstvolgende kalendermaand waarin het budget nog niet betaalbaar is gesteld.
In het ene geval kan dat de eerstvolgende maand zijn, in het andere geval een maand
later. In dit verband moet het begrip ‘betaalbaarstelling’ ruim worden opgevat. Het
gaat hierbij niet alleen om het moment waarop het WWB-budget op of ten behoeve van
de rekening van de gemeente wordt gestort, maar ook om het administratieve proces
dat bij het departement aan de storting vooraf gaat. De opschorting heeft betrekking
op alle betalingen die de minister van SZW anders ten behoeve van de gemeente zou
verrichten met betrekking tot het in artikel 69 van de WWB bedoelde budget.
Nadat de Minister van SZW zijn voornemen omtrent de aanwijzing kenbaar heeft gemaakt,
heeft het college acht weken de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.
Daarmee zal de Minister van SZW in de regel ook helderheid verkrijgen of het college
bereid is de als ernstige tekortkoming bestempelde onrechtmatigheid in de uitvoering
weg te nemen. De minister kan zijn definitieve besluit omtrent het geven van een aanwijzing
nemen binnen de minimum opschortingsperiode van drie maanden. Met die besluitvorming
kan de opschorting na drie maanden worden beëindigd: indien het college de onrechtmatigheid
heeft weggenomen is er geen aanleiding om de opschorting te verlengen en indien de
Minister van SZW zich in het andere geval genoodzaakt ziet het college een aanwijzing
te geven, wordt de opschorting opgevolgd door een korting op het WWB-budget als bedoeld
in het eerste en tweede lid van artikel 72 WWB.
De opschorting zal een langere periode dan drie maanden voortduren indien de zienswijze
van het college eerst na de periode van acht weken wordt ontvangen, maar ook indien
het college zijn zienswijze tijdig kenbaar maakt, doch hij de onrechtmatigheid niet
direct maar eerst op termijn wegneemt of het college niet heeft voldaan aan de in
de aanwijzing opgenomen verplichtingen.
Al deze omstandigheden voor de periode van opschorting zijn benoemd in artikel 72,
derde lid, van de WWB. Daarom wordt daarnaar in het tweede lid van artikel 5a verwezen.
Nadat de opschorting is beëindigd, worden de door de Minister van SZW aangehouden
betalingen uitbetaald aan de gemeente.
Toekenning incidentele aanvullende uitkering (artikel 15)
Ter bevordering van de deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid
van uitkeringsgerechtigden is de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 gewijzigd
en samengevoegd met de Wet investeren in jongeren. Vanwege het grote belang van een
snelle invoering van de gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets, heeft de wetgever
besloten dat de wijziging per 1 januari 2012 geldt voor nieuwe gevallen en uiterlijk
per 1 juli 2012 voor lopende gevallen. Voor de in- en uitvoering van de gezinsbijstand
en de huishoudinkomenstoets moeten gemeenten veel werk verzetten, waarbij niet valt
uit te sluiten dat dit niet in alle gevallen vlekkeloos zal verlopen. Omdat het kabinet
van mening is dat gemeenten hiervan niet de dupe mogen worden, is bij de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel toegezegd dat in het kader van de incidentele aanvullende
uitkering voor het jaar 2012 coulance wordt betracht bij het beoordelen van de rechtmatigheid
van de in- en uitvoering van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets. Ter uitwerking
van die toezegging wordt artikel 15 van de Regeling WWB gewijzigd. De praktische betekenis
van deze wijziging zal overigens eerst in 2013 aan de orde zijn, bij gemeentelijke
verzoeken om IAU-uitkering over 2012.
De coulanceregeling kent afbakeningen naar tijd en inhoud. Immers, de coulanceregeling
heeft alleen betrekking op rechtmatigheidstekortkomingen die in 2012 direct gerelateerd
zijn aan de in- en uitvoering van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets. Dit
betekent dat de coulance geen betrekking heeft op:
-
a. onrechtmatigheden die zich vóór of na 2012 hebben voorgedaan c.q. zullen gaan voordoen;
-
b. tekortkomingen die zich in 2012 voordoen bij andere aspecten dan de in- en uitvoering
van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets, zoals bijvoorbeeld een niet toegestane
vorm van categoriale bijzondere bijstand of een onrechtmatige besteding van het participatiebudget.
In artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB is ondermeer bepaald, dat slechts een
incidentele aanvullende uitkering wordt toegekend, indien de overstijging (meer uitgaven
aan uitkeringen dan de hoogte van de uitkering aan de gemeente) niet het gevolg is
onrechtmatige uitvoering van de WWB (onderdeel b, onder ten eerste).
In het nieuwe zevende lid van artikel 15 wordt nu bepaald, dat deze toetsing op de
onrechtmatigheid niet van toepassing is, indien de onrechtmatige uitvoering die over
het jaar 2012 zou worden vastgesteld geheel of grotendeels betrekking heeft op de
uitvoering van het artikel dat gaat over het vaststellen van het inkomen van de gezinsleden
(artikel 32, derde lid) in samenhang met de vaststelling van de omvang van het gezin
en wie de gezinsleden zijn van wie het inkomen meetelt op grond van de bepalingen
in artikel 4. Artikel 4 van de wet bevat de definitie van gezin en regelt wie niet
tot het gezin (kunnen) behoren. Deze bepalingen zijn op 1 januari 2012 in werking
getreden.
Inwerkingtreding
Deze regeling bevat bepalingen, die een nadere uitwerking geven aan wettelijke bepalingen,
die op 1 januari 2012 in werking zijn getreden. Daarom dient deze regeling zo spoedig
mogelijk in werking te treden en eerder dan het vaste verandermoment van 1 april.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.