Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 februari 2012, nr. IVV/FB/2012/2118, tot Wijziging Regeling WWB in verband met regels voor de betaling van uitkeringen en aanvullende uitkeringen aan gemeenten

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 75 van de Wet werk en bijstand en artikel 10, derde lid, van het Besluit WWB 2007;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling WWB wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a Opschorting betaling bij vaststelling ernstige tekortkomingen

  • 1. Indien de minister toepassing geeft aan artikel 72, derde lid, van de wet schort hij de betaling van de vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet gedurende ten minste drie maanden op met ingang van de eerstvolgende kalendermaand waarin de uitkering nog niet betaalbaar is gesteld.

  • 2. De betaling van de uitkering wordt hervat op of omstreeks de vijftiende dag van de kalendermaand nadat de periode van drie maanden is verstreken dan wel nadat de langere periode van opschorting, die de minister met toepassing van artikel 72, derde lid, van de wet heeft vastgesteld is verstreken.

B

Onder vernummering van zevende en achtste lid tot achtste en negende lid wordt in artikel 15 na het zesde lid, een lid ingevoegd luidende:

  • 7. Het vierde lid, onderdeel b, onder ten eerste, is niet van toepassing, indien de onrechtmatige uitvoering in 2012 geheel of grotendeels verband houdt met de uitvoering van het op 1 januari 2012 in werking getreden artikel 32, derde lid, van de wet in samenhang met de vaststelling van het gezin, bedoeld in artikel 4 van de wet.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 februari 2012

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

TOELICHTING

Nadere regels voor opschorting van de uitkering bij voornemen tot aanwijzing (artikel 5a)

Met de wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2012 is de aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Minister van SZW) toekomende bevoegdheid aangescherpt om gemeenten een aanwijzing te geven indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van de onder hem ressorterende wetten een ernstige tekortkoming signaleert. Deze aanscherping houdt ondermeer in dat de Minister van SZW gehouden is de betaling van het budget als bedoeld in artikel 69 van de WWB gedurende ten minste drie maanden op te schorten indien hij een ernstige tekortkoming heeft vastgesteld. Dit is geregeld in artikel 72, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), waarin tevens is aangegeven wanneer de opschorting van de betaling wordt beëindigd.

Met het nieuwe artikel 5a wordt de opschorting afgestemd op het feitelijk betaalritme van het WWB-budget (de uitkering, bedoeld in artikel 69 van de WWB), zoals dit is geregeld in artikel 5 van de Regeling WWB. Het moment waarop de opschorting van de maandelijkse betaling van het budget kan ingaan, is afhankelijk van het moment waarop het voornemen van de aanwijzing aan de gemeente kenbaar wordt gemaakt. Het moment waarop de voorgenomen aanwijzing kenbaar wordt gemaakt is te duiden als een onbekende variabele, zodat het niet mogelijk is in de regelgeving exact aan te geven met ingang van welke maand de opschorting ingaat. Zodoende wordt geregeld dat de opschorting ingaat de eerstvolgende kalendermaand waarin het budget nog niet betaalbaar is gesteld. In het ene geval kan dat de eerstvolgende maand zijn, in het andere geval een maand later. In dit verband moet het begrip ‘betaalbaarstelling’ ruim worden opgevat. Het gaat hierbij niet alleen om het moment waarop het WWB-budget op of ten behoeve van de rekening van de gemeente wordt gestort, maar ook om het administratieve proces dat bij het departement aan de storting vooraf gaat. De opschorting heeft betrekking op alle betalingen die de minister van SZW anders ten behoeve van de gemeente zou verrichten met betrekking tot het in artikel 69 van de WWB bedoelde budget.

Nadat de Minister van SZW zijn voornemen omtrent de aanwijzing kenbaar heeft gemaakt, heeft het college acht weken de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarmee zal de Minister van SZW in de regel ook helderheid verkrijgen of het college bereid is de als ernstige tekortkoming bestempelde onrechtmatigheid in de uitvoering weg te nemen. De minister kan zijn definitieve besluit omtrent het geven van een aanwijzing nemen binnen de minimum opschortingsperiode van drie maanden. Met die besluitvorming kan de opschorting na drie maanden worden beëindigd: indien het college de onrechtmatigheid heeft weggenomen is er geen aanleiding om de opschorting te verlengen en indien de Minister van SZW zich in het andere geval genoodzaakt ziet het college een aanwijzing te geven, wordt de opschorting opgevolgd door een korting op het WWB-budget als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 72 WWB.

De opschorting zal een langere periode dan drie maanden voortduren indien de zienswijze van het college eerst na de periode van acht weken wordt ontvangen, maar ook indien het college zijn zienswijze tijdig kenbaar maakt, doch hij de onrechtmatigheid niet direct maar eerst op termijn wegneemt of het college niet heeft voldaan aan de in de aanwijzing opgenomen verplichtingen.

Al deze omstandigheden voor de periode van opschorting zijn benoemd in artikel 72, derde lid, van de WWB. Daarom wordt daarnaar in het tweede lid van artikel 5a verwezen.

Nadat de opschorting is beëindigd, worden de door de Minister van SZW aangehouden betalingen uitbetaald aan de gemeente.

Toekenning incidentele aanvullende uitkering (artikel 15)

Ter bevordering van de deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden is de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 gewijzigd en samengevoegd met de Wet investeren in jongeren. Vanwege het grote belang van een snelle invoering van de gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets, heeft de wetgever besloten dat de wijziging per 1 januari 2012 geldt voor nieuwe gevallen en uiterlijk per 1 juli 2012 voor lopende gevallen. Voor de in- en uitvoering van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets moeten gemeenten veel werk verzetten, waarbij niet valt uit te sluiten dat dit niet in alle gevallen vlekkeloos zal verlopen. Omdat het kabinet van mening is dat gemeenten hiervan niet de dupe mogen worden, is bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel toegezegd dat in het kader van de incidentele aanvullende uitkering voor het jaar 2012 coulance wordt betracht bij het beoordelen van de rechtmatigheid van de in- en uitvoering van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets. Ter uitwerking van die toezegging wordt artikel 15 van de Regeling WWB gewijzigd. De praktische betekenis van deze wijziging zal overigens eerst in 2013 aan de orde zijn, bij gemeentelijke verzoeken om IAU-uitkering over 2012.

De coulanceregeling kent afbakeningen naar tijd en inhoud. Immers, de coulanceregeling heeft alleen betrekking op rechtmatigheidstekortkomingen die in 2012 direct gerelateerd zijn aan de in- en uitvoering van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets. Dit betekent dat de coulance geen betrekking heeft op:

  • a. onrechtmatigheden die zich vóór of na 2012 hebben voorgedaan c.q. zullen gaan voordoen;

  • b. tekortkomingen die zich in 2012 voordoen bij andere aspecten dan de in- en uitvoering van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets, zoals bijvoorbeeld een niet toegestane vorm van categoriale bijzondere bijstand of een onrechtmatige besteding van het participatiebudget.

In artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB is ondermeer bepaald, dat slechts een incidentele aanvullende uitkering wordt toegekend, indien de overstijging (meer uitgaven aan uitkeringen dan de hoogte van de uitkering aan de gemeente) niet het gevolg is onrechtmatige uitvoering van de WWB (onderdeel b, onder ten eerste).

In het nieuwe zevende lid van artikel 15 wordt nu bepaald, dat deze toetsing op de onrechtmatigheid niet van toepassing is, indien de onrechtmatige uitvoering die over het jaar 2012 zou worden vastgesteld geheel of grotendeels betrekking heeft op de uitvoering van het artikel dat gaat over het vaststellen van het inkomen van de gezinsleden (artikel 32, derde lid) in samenhang met de vaststelling van de omvang van het gezin en wie de gezinsleden zijn van wie het inkomen meetelt op grond van de bepalingen in artikel 4. Artikel 4 van de wet bevat de definitie van gezin en regelt wie niet tot het gezin (kunnen) behoren. Deze bepalingen zijn op 1 januari 2012 in werking getreden.

Inwerkingtreding

Deze regeling bevat bepalingen, die een nadere uitwerking geven aan wettelijke bepalingen, die op 1 januari 2012 in werking zijn getreden. Daarom dient deze regeling zo spoedig mogelijk in werking te treden en eerder dan het vaste verandermoment van 1 april.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

Naar boven