TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 1 januari 2009 is op basis van de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie
(Stb. 2008, nr. 590) het instrument van de loonkostensubsidie als een extra en tijdelijk instrument beschikbaar
gesteld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). UWV kon dit instrument
(onder voorwaarden) inzetten voor langdurig werklozen, arbeidsongeschikten of herbeoordeelden
met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Het instrument van de loonkostensubsidie heeft in beginsel een tijdelijk karakter
gekregen. Er zijn alleen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de jaren 2009
tot en met 2011, waarbij 2012 geldt als een uitloopjaar voor de loonkostensubsidies
die in het jaar daarvoor zijn gestart. In deze jaren had moeten blijken dat het instrument
van de loonkostensubsidie toegevoegde waarde heeft. Deze waarde is echter onvoldoende
vast komen te staan.
Vanwege het uitblijven van een duidelijk aantoonbare toegevoegde waarde van het instrument
van de loonkostensubsidie heeft de regering besloten geen nieuwe middelen beschikbaar
te stellen. Om te borgen dat voor dienstbetrekkingen ingegaan na 31 december 2011
geen aanspraak kan worden gemaakt op een loonkostensubsidie, zijn de wettelijke bepalingen
met betrekking tot de loonkostensubsidie bij koninklijk besluit van 6 december 2011
(Stb. 2011, 608) met ingang van 1 januari 2012 komen te vervallen. Daarbij is de inzet steeds geweest
dat werkgevers tot 1 april 2012 aanvragen voor loonkostensubsidies kunnen indienen
voor dienstbetrekkingen die zijn ingegaan voor 1 januari 2012. Dit wordt deels op
wettelijke niveau en deels door middel van de onderhavige ministeriële regeling geregeld.
Voor loonkostensubsidies waarvoor de aanvraag al voor 1 januari 2012 is ingediend
en waarbij de dienstbetrekking is ingegaan voorafgaand aan 1 januari 2012 is overgangsrecht
opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad
voor werk en inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak
en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van
de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies (Kamerstukken
33 065). Voor de afhandeling van deze gevallen bepaalt dit overgangsrecht dat de wettelijke
bepalingen met betrekking tot de loonkostensubsidie en de daarop berustende bepalingen
zoals deze luidden op 31 december 2011 van toepassing blijven.
Voor loonkostensubsidies waarvoor de aanvraag op of na 1 januari 2012 is of wordt
ingediend en waarbij de dienstbetrekking is ingegaan voorafgaand aan 1 januari 2012
geldt de onderhavige subsidieregeling. Daarmee is het voor werkgevers mogelijk om
in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 een aanvraag om loonkostensubsidie
in te dienen conform de wettelijke bepalingen met betrekking tot de loonkostensubsidie
zoals deze luidden op 31 december 2011. Aanvullende voorwaarde die wordt gesteld,
is dat aanvragen alleen mogelijk zijn voor dienstbetrekkingen die zijn aangevangen
voor 1 januari 2012. Doordat de subsidieregeling terug werkt tot 1 januari 2012 kunnen
ook reeds door UWV ontvangen aanvragen op basis van deze regeling worden afgedaan.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit artikel wordt aangegeven wat verstaan wordt onder bepaalde in deze regeling
gebruikte begrippen. Voor de betekenis van de begrippen ‘dienstbetrekking’ en ‘werkgever’
wordt aangesloten bij de betekenis daarvan in de per 1 januari 2012 vervallen wettelijke
artikelen met betrekking tot loonkostensubsidie (oftewel de artikelen 78a en 78b van
de Werkloosheidswet (WW), de artikelen 67f en 67g van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen (WAZ), de artikelen 65i en 65j van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO), de artikelen 2:21, 3:71 en 3:72 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
(Wet Wajong) en 37a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), zoals
die luidden op 31 december 2011).
Artikel 2 Mandaat, volmacht en machtiging UWV
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op subsidieverstrekking door de Minister. Artikel 2 voorziet erin dat de Minister
het UWV mandateert om deze regeling namens hem uit te voeren. Hierbij is tevens mandaat
geregeld voor de behandeling van bezwaar en beroep door het UWV. Omdat het hier het
opdragen van een taak aan het UWV betreft, al is het dan uitvoering in mandaat, is
deze regeling ook gebaseerd op artikel 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen (Wet SUWI).
Artikel 3 Subsidie voor loonkosten
Werkgevers kunnen in de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012 een
aanvraag om loonkostensubsidie indienen conform de wettelijke bepalingen met betrekking
tot de loonkostensubsidie zoals deze luidden op 31 december 2011. Het negende lid
van de artikelen 78a van de WW, 67f van de WAZ, 65i van de WAO, 2:21 en 3:71 van de
Wet Wajong en 37a van de Wet WIA wordt uitgezonderd. Dat negende lid betreft de situatie
dat een dienstbetrekking is aangegaan alvorens een aanvraag om een loonkostensubsidie
voor die dienstbetrekking wordt ingediend, waarbij wordt bepaald dat de aanvraag om
subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid
wordt ingediend. Aan deze situatie wordt niet toegekomen. In artikel 5, tweede lid,
van deze regeling is immers bepaald dat de werkgever de subsidie kan aanvragen tot
en met 31 maart 2012. Verder is in artikel 6, eerste lid, van deze regeling opgenomen
dat de subsidieaanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na de eerste dag van het
verrichten van arbeid op grond van de betreffende dienstbetrekking.
In artikel 3 wordt als aanvullende voorwaarde gesteld, dat een aanvraag alleen mogelijk
is voor een dienstbetrekking die is ingegaan voor 1 januari 2012. Oftewel: er moet
sprake zijn van een dienstbetrekking waarvan de aanvangsdatum ligt voor 1 januari
2012.
Artikel 4 Subsidieaanvrager; artikel 5 Subsidieplafond en aanvraagtijdvak
De subsidie moet worden aangevraagd door de werkgever die met de werknemer een dienstbetrekking
is aangegaan. Indien de werkgever voor subsidieverlening in aanmerking komt, wordt
de subsidie aan de werkgever/subsidieaanvrager verleend. Het is op grond van deze
regeling derhalve niet mogelijk om subsidie voor een ander aan te vragen.
Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de periode vanaf 1 januari
2012 tot en met 31 maart 2012 maximaal € 4 miljoen beschikbaar. Aanvragen voor subsidie
kunnen tot en met 31 maart 2012 worden ingediend en komen ten laste van het subsidieplafond
dat voor periode vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is vastgesteld.
Daarbij worden subsidieaanvragen die vanaf 1 januari 2012, maar voor de inwerkingtreding
van deze regeling zijn ingediend, aangemerkt als subsidieaanvragen op grond van deze
regeling.
Artikel 6 Subsidieaanvraag; artikel 7 Volgorde behandeling subsidieaanvragen
Voor de subsidieaanvraag gelden twee termijnen. De eerste termijn is opgenomen in
artikel 5, tweede lid van deze regeling. Daarin is vermeld dat de subsidie kan worden
aangevraagd tot en met 31 maart 2012. Onverminderd deze eerste termijn, geldt als
tweede termijn dat de subsidieaanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na de eerste
dag van het verrichten van arbeid op grond van de betreffende dienstbetrekking. Deze
tweede termijn komt overeen met de aanvraagtermijn die in het negende lid van de artikelen
78a van de WW, 67f van de WAZ, 65i van de WAO, 2:21 en 3:71 van de Wet Wajong en 37a
van de Wet WIA was opgenomen.
Voor het indienen van een subsidieaanvraag op grond van deze regeling dient gebruik
gemaakt te worden van een door het UWV beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Dit
formulier dient door de subsidieaanvrager na volledige invulling te worden ondertekend.
De subsidieaanvragen worden behandeld volgens het systeem: ‘wie het eerst komt, wie
het eerst maalt’, waarbij alleen de aanvragen in behandeling worden genomen die volledig
voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de regeling. Wanneer een subsidieaanvrager
in de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan te vullen, geldt
als datum van binnenkomst de datum waarop de volledig aangevulde subsidieaanvraag
is ontvangen. Indien subsidieverlening op grond van de subsidieaanvragen die op dezelfde
dag zijn binnengekomen leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt wanneer
de volgorde van de op die dag ontvangen aanvragen niet kan worden vastgesteld, de
volgorde van de op die dag ontvangen subsidieaanvragen door het UWV met behulp van
loting vastgesteld.
Artikel 8 Subsidieverlening, bevoorschotting en ambtshalve vaststelling; artikel 9
Meldingsplicht
Met ingang van 1 januari 2010 gelden de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, 20306) voor alle subsidieverstrekkingen die vanaf deze datum plaatsvinden onder ministeriële
verantwoordelijkheid. Voor zelfstandige bestuursorganen gelden de Aanwijzingen indien
de betreffende minister dat heeft voorgeschreven op grond van een hem toekomende wettelijke
bevoegdheid. De artikelen 8 en 9 zijn overeenkomstig de Aanwijzingen 7, tweede lid,
onder b, 8 en 18 opgesteld. Wanneer het UWV van mening is dat de subsidieaanvrager
voor subsidieverlening in aanmerking komt, geeft het UWV uiterlijk 8 weken na ontvangst
van de volledige subsidieaanvraag een beschikking tot subsidieverlening af. In die
beschikking wordt in ieder geval de inhoud en de overeengekomen duur van de dienstbetrekking
waarop de subsidie betrekking heeft vermeld, alsmede de datum waarop de subsidie uiterlijk
ambtshalve wordt vastgesteld. De datum van ambtshalve vaststelling kan geruime tijd
na de datum van 31 maart 2012 gelegen zijn. Het UWV kan, mede in het licht van artikel
9, hiervoor kiezen teneinde zeker te stellen dat subsidie terecht zal worden verleend.
Gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening, dan wel in die beschikking
wordt tevens een beschikking tot bevoorschotting gegeven. Het voorschot bedraagt 100%
van de te verlenen subsidie.
In artikel 9 is een meldingplicht voor de subsidieontvanger opgenomen. De subsidieontvanger
is verplicht om aan het UWV te melden dat de feitelijke gang van zaken met betrekking
tot de dienstbetrekking waarop de subsidie betrekking heeft, dan wel met betrekking
tot de hem opgelegde verplichtingen afwijkt van de beschikking tot subsidieverlening.
Op basis van die melding zal het UWV besluiten om de subsidie lager of op nihil vast
te stellen. Zo zal bij tussentijdse beëindiging van de dienstbetrekking halverwege
het subsidietraject en na tijdige melding de subsidie ambtshalve op de helft van de
verleende subsidie worden vastgesteld. Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht
zal, indien achteraf mocht blijken dat niet aan de beschikking tot subsidieverlening
is voldaan, met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht de subsidievaststelling
worden ingetrokken omdat de subsidie ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling
onjuist was.
Artikel 10 Verslag UWV; artikel 11 Financiering
Adressant van de artikelen 10 en 11 is niet de subsidieontvanger, maar het UWV. In
artikel 49 van de Wet SUWI is onder meer bepaald dat het UWV een jaarverslag, jaarrekening
en kwartaalverslagen maakt en deze aan de Minister aanbiedt. Aangezien het van belang
is om de resultaten tijdig te monitoren is in artikel 10 bepaald, dat het UWV in het
jaarverslag verslag uitbrengt over de toepassing van deze regeling. In de jaarrekening
worden de uitgaven voor de subsidies en uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.
Het UWV ontvangt een rijksbijdrage voor de subsidies en uitvoeringskosten. Uitgangspunt
is, dat voor de financiering en afdracht en verantwoording van de rijksbijdrage regels
gelden die aansluiten bij die van andere rijksgefinancierde regelingen. In artikel
121a van de Wet financiering sociale verzekeringen is bepaald dat regels kunnen worden
gesteld voor de afdracht en vaststelling van een rijksbijdrage aan UWV met name voor
de financiering van subsidieregelingen die gebaseerd zijn op de Kaderwet SZW-subsidies.
Dit artikel vormt daarmee ook de grondslag voor het bepaalde in artikel 11. Er wordt
een voorschot gegeven aan het UWV op basis van ramingen. De verantwoording in de jaarrekening
is de basis voor de vaststelling van de rijksbijdrage. Bepaald is dat de afdracht
van de rijksbijdrage via de rekening- courant van het UWV loopt. Het UWV brengt dan
vervolgens de middelen ten laste van de fondsen en het Arbeidsondersteuningsfonds
jonggehandicapten, zoals dat ook op basis van de wettelijke bepalingen die zijn komen
te vervallen, gebeurde. Dit is vooral van belang voor de verslaglegging om een beeld
te krijgen van de voorzieningen op grond van de verschillende regelingen.
Artikel 12 Algemene Regeling SZW-subsidies
De Algemene Regeling SZW-subsidies, waarin een stelsel is vervat van declaratie en
verantwoording achteraf past niet bij het in deze tijdelijke subsidieregeling opgenomen
stelsel van ambtshalve vaststelling en is dan ook niet van toepassing verklaard.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.