Regeling van de Minister voor Veiligheid en Justitie van 13 december 2012, nr. 330698, houdende nadere regels over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met c, van de Politiewet 2012 (Regeling klachtbehandeling politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 68, eerste lid, van de Politiewet 2012;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

b. de wet:

de Politiewet 2012;

c. ambtenaren van politie:

de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b en c, van de wet;

d. Landelijke eenheid:

de landelijke eenheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling beheer politie;

e. een ondersteunende dienst:

een ondersteunende dienst als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling beheer politie.

Artikel 2

  • 1. Er is een klachtencommissie voor de Landelijke eenheid en voor iedere regionale eenheid. De klachtencommissie heeft tot taak het behandelen van een klacht over een gedraging van een ambtenaar van politie die bij de desbetreffende eenheid is tewerkgesteld. De klachtencommissie adviseert voorts, gevraagd en ongevraagd de politiechef bij zijn taak, genoemd in artikel 70, tweede lid, van de wet.

  • 2. Iedere klachtencommissie voor de regionale eenheid is tevens belast met het gevraagd en ongevraagd adviseren van de korpschef over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een ondersteunende dienst en hun werkgebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, onder 3, van het Besluit algemene rechtspositie politie hebben in het gebied dat de regionale eenheid bestrijkt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, kan de politiechef van een eenheid, in voorkomende gevallen besluiten, na overleg met de voorzitter van de klachtencommissie van die eenheid, de behandeling van en advisering over een klacht over te dragen aan een klachtencommissie voor een andere eenheid.

Artikel 3

  • 1. De leden van de klachtencommissie worden op basis van een open sollicitatieprocedure benoemd en ontslagen door de korpschef, op voordracht van de politiechef. De klachtencommissie wijst uit haar midden een vaste voorzitter en een plaatsvervanger aan, die de onafhankelijkheid van de commissie bewaken.

  • 2. Een advies dient door drie leden tot stand te komen. In nader te bepalen gevallen, te bepalen in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 5, zesde lid, kan hiervan worden afgeweken.

  • 3. Bij de samenstelling van de commissie wordt in ieder geval zorg gedragen voor de benodigde juridische deskundigheid, vaardigheden op het gebied van geschillenbeslechting of bemiddeling en kennis van het politiewerk. De leden van de commissie komen uit diverse maatschappelijke geledingen.

  • 4. De politiechef wijst een ambtelijk secretaris aan. De ambtelijk secretaris neemt niet deel aan de besluitvorming van de commissie en is niet betrokken bij de behandeling of coördinatie van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie.

  • 5. De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar en kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 6. De leden van de commissie ontvangen een vergoeding overeenkomstig de door de korpschef te stellen regels.

  • 7. De zittingen van de commissie zijn niet openbaar, tenzij de voorzitter anders beslist.

Artikel 4

  • 1. Er is een nationale klachtencommissie, die de Minister en de korpschef gevraagd en ongevraagd adviseert bij hun in artikel 70, derde en vijfde lid, van de wet genoemde taken.

  • 2. De nationale klachtencommissie bestaat uit de voorzitters van de klachtencommissies, bedoeld in artikel 3, eerste lid, tweede volzin.

  • 3. De commissie wijst uit haar midden een vaste voorzitter en een plaatsvervanger aan, die de onafhankelijkheid van de commissie bewaken.

  • 4. Een advies dient door drie leden tot stand te komen. In nader te bepalen gevallen, te bepalen in het huishoudelijk reglement zoals bedoeld in artikel 5, zesde lid, kan hiervan worden afgeweken.

  • 5. De Minister wijst een ambtelijk secretaris aan wanneer de nationale klachtencommissie in functie komt. De ambtelijk secretaris neemt niet deel aan de besluitvorming van de commissie en is niet betrokken bij de behandeling of coördinatie van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie.

  • 6. De leden van de commissie ontvangen een vergoeding overeenkomstig de door de korpschef te stellen regels.

  • 7. De zittingen van de commissie zijn niet openbaar, tenzij de voorzitter anders beslist.

Artikel 5

  • 1. De klachtencommissie stelt jaarlijks een jaarverslag van haar werkzaamheden vast overeenkomstig een door de korpschef in overeenstemming met de voorzitters van de klachtencommissies vastgesteld model. De nationale klachtencommissie stelt alleen een jaarverslag op wanneer de commissie in het betreffende jaar de Minister of de korpschef heeft geadviseerd bij hun in artikel 70, derde en vijfde lid, van de wet genoemde taken.

  • 2. De klachtencommissies registreren de klachten conform de uniforme rubricering zoals bepaald krachtens artikel 6, eerste lid.

  • 3. Het jaarverslag wordt uiterlijk 1 maart aangeboden aan de politiechef, alsmede aan de korpschef ten behoeve van het jaarverslag van de politie. Het jaarverslag van de nationale klachtencommissie wordt in voorkomende gevallen uiterlijk 1 maart aangeboden aan de Minister en de korpschef.

  • 4. De Minister, de korpschef en de politiechef verstrekken de commissies alle gegevens die zij voor behandeling en advisering nodig achten.

  • 5. De leden van de klachtencommissie gaan vertrouwelijk om met informatie die zij vernemen tijdens de klachtbehandeling.

  • 6. De klachtencommissies stellen gezamenlijk een huishoudelijk reglement op waarin in ieder geval afspraken staan over een gedeelde werkwijze en de werking van de nationale klachtencommissie. De korpschef biedt hierin ondersteuning.

Artikel 6

  • 1. De Minister, de korpschef en de politiechefs registreren op basis van een uniforme rubricering de bij hen ingediende klachten, de wijze waarop de klacht is afgedaan en de genomen beslissingen. De korpschef draagt zorg voor de uniforme rubricering.

  • 2. De korpschef doet eenmaal per jaar een verslag over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie aan de Minister toekomen.

  • 3. De Minister biedt het verslag, bedoeld in het tweede lid, aan de Tweede Kamer aan.

  • 4. De verslagen, bedoeld in dit artikel en in artikel 5, bevatten geen gegevens die tot individuele personen herleidbaar zijn.

Artikel 7

De korpschef stelt nadere regels vast omtrent de uniforme wijze waarop de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie binnen de politieorganisatie wordt uitgevoerd.

Artikel 8

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 met uitzondering van artikel 3, vierde lid, tweede volzin, die in werking treedt met ingang van 1 januari 2015.

  • 2. De verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, om de leden van de klachtencommissie te benoemen op basis van een open sollicitatieprocedure, is niet van toepassing op de benoeming met ingang van 1 januari 2013, voor zover het een commissielid betreft dat voor 1 januari 2013 lid was van een klachtencommissie als bedoeld in artikel 61, tweede lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, zoals dit luidde voor 1 januari 2013.

  • 3. In afwijking van artikel 3, vijfde lid kan een commissielid dat voor 1 januari 2013 langer dan zeven jaar lid was van een klachtencommissie als bedoeld in artikel 61, tweede lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, zoals dit luidde voor 1 januari 2013, met ingang van 1 januari 2013 benoemd worden voor een periode van maximaal één jaar.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling klachtbehandeling politie

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In de Politiewet 2012 is in artikel 68 bepaald dat de Minister nadere regels vaststelt over de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onderdelen a,b en c, Politiewet 2012 en dan met name over de klachtencommissie, de registratie en de publicatie van klachten. In artikel 7 van deze ministeriële regeling is bepaald dat de korpschef nadere regels vaststelt over de uniforme werkwijze van de klachtbehandeling in alle eenheden. Samenvattend wordt de klachtbehandeling bij de politie geregeld door hoofdstuk 7 van de Politiewet 2012, hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, deze ministeriële regeling en de uitvoeringsregeling. Op deze manier is geborgd dat de klachtbehandeling uniform verloopt binnen alle eenheden van de politie en de ondersteunende diensten.

In de afgelopen jaren heeft de klachtbehandeling een ontwikkeling doorgemaakt van een formele behandeling naar een voorkeur voor direct persoonlijk contact en bemiddeling tussen de klager en beklaagde. Hierbij is van belang dat klager en beklaagde gelijk behandeld worden. De behandeling geschiedt in twee fasen. In de eerste fase wordt zo snel mogelijk persoonlijk contact gezocht met de klager. Dit kan telefonisch zijn, waarna een persoonlijk gesprek kan volgen met de klachtbehandelaar, bij voorkeur in bijzijn van de beklaagde. Uit de praktijk blijkt dat het grootste deel van de klachten hierna afgehandeld is omdat de klager aangeeft tevreden te zijn. Een klein deel belandt in de tweede fase, te weten dat de politiechef oordeelt over de klacht na behandeling en advisering door de onafhankelijke klachtencommissie. Deze trend van een formele schriftelijke behandeling naar persoonlijk contact en bemiddeling, verbetert het contact tussen politie en klager. Het maakt de behandeling minder juridisch van aard wat gepaard gaat met een reductie van administratieve lasten. Deze trend wordt de komende jaren doorgezet binnen de politie.

De onderwerpen die in deze regeling nader worden behandeld - te weten de klachtencommissie, de registratie en de publicatie van klachten - zijn gericht op het herstel van het vertrouwen van de klager in de politie, alsmede op de versterking van het lerend vermogen van de politie en op het afleggen van verantwoording. Deze regeling moet bijdragen aan de ontwikkeling van een organisatiecultuur waarin klachten serieus worden genomen, zorgvuldig worden behandeld en uiteindelijk zoveel mogelijk worden voorkomen. In dit licht moeten deze nadere regels worden beschouwd.

2. De onafhankelijke klachtencommissie

De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en functioneren zonder last of ruggespraak. De vaste voorzitter en zijn plaatsvervanger zijn lid van de commissie en bewaken de onafhankelijkheid van de commissie. De ambtelijk secretaris is geen lid van de commissie, neemt niet deel aan de besluitvorming en vervult geen rol bij het proces van de klachtbehandeling of klachtencoördinatie bij de politie.

De onafhankelijkheid van de commissie zit ook in de uitstraling van de commissie naar de klager toe. Zo is het is van belang dat de locatie van de zitting op neutraal terrein plaatsvindt, bijvoorbeeld in het gemeentehuis, dat gebruik gemaakt wordt van neutraal briefpapier, dat de commissie een open en onpartijdige kijk heeft op de zaak etc. Hierbij is van belang dat de leden van de klachtencommissie die ter zitting aanwezig zijn, de klager noch de beklaagde persoonlijk kennen. In verband met de voorwaarde van onafhankelijkheid vergt de wijze waarop voorzien wordt in de kennis van het politiewerk in de commissie nog enige toelichting. Dit kan worden ingebracht door een voormalig politieambtenaar, die werkzaam is geweest in een andere eenheid om te voorkomen dat de beklaagde wordt gekend.

Tot slot is de wijze van werving, selectie, beloning en ontslag van belang bij het onafhankelijk opereren van de commissie. Binnen het landelijke politiekorps wordt deze verantwoordelijkheid voor de klachtencommissie voor de regionale en landelijke eenheden ‘op afstand’ gelegd bij de korpschef. Vanuit praktisch oogpunt geschiedt de voordracht door de politiechef. Hierbij wordt aangetekend dat de werving geschiedt door middel van een open sollicitatieprocedure en de selectie vindt plaats op basis van de criteria als vermeld in artikel 3, lid 2 van deze regeling. In de voordracht dient dit tot uitdrukking te komen. De zittende klachtencommissie wordt betrokken bij de werving, selectie en voordracht van nieuwe leden. De beloning is voor alle klachtencommissies gelijk en de regels hiervoor worden vastgesteld door de korpschef.

De behandeling door de commissie.

Het doel van klachtbehandeling is herstel van vertrouwen van de burger in de politie door een zorgvuldige behandeling van zijn klacht. De aanpak van de onafhankelijke klachtencommissie is afhankelijk van welke aanpak naar verwachting het meest effectief is om dit doel te bereiken.

Globaal variëren de verschillende werkwijzen tussen een meer informele aanpak met een blik naar de (omgang in de) toekomst en een meer formele aanpak met een terugblik op een gedraging van de politie in het verleden en een oordeel van de klachtencommissie hierover. De te verwachten effectiviteit is doorslaggevend bij het bepalen van de aanpak voor een klacht.

De competenties van de leden van de commissie moeten hierbij aansluiten waarbij gedacht wordt aan leden met ervaring met geschillenbeslechting en bemiddeling. Ook moet bij de werving worden gelet op diversiteit in de achtergrond van de leden om het inlevingsvermogen in het gedrag van verschillende soorten klagers en beklaagden te vergroten.

3. Registratie en publicatie

Het aantal klachten en de aard hiervan geven een indicatie van de kwaliteit van de relatie tussen burger en politie. Deze kwaliteit wordt in essentie gevormd door behoorlijk gedrag over en weer, met als kenmerken respect en elkaar serieus nemen. Wanneer dit ontbreekt dan is het niet goed gesteld met het vertrouwen in en de legitimiteit van het optreden van de politie. Het is dan ook van het grootste belang dat inzicht bestaat in de aard en de omvang van klachten ten einde de relatie burger en politie van tijd tot tijd te kunnen herijken.

Om een goed beeld te krijgen en cijfers te kunnen vergelijken is een registratie volgens uniforme rubricering van de aard van de klacht en van het oordeel een voorwaarde. De korpschef is verantwoordelijk voor het invoeren van zo’n rubricering binnen alle eenheden van de politie. In het verlengde hiervan bestaat de noodzaak van een uniform informatie- en registratiesysteem.

Het leren van klachten bestaat op drie niveaus: bij de beklaagde, binnen de regionale en landelijke eenheden en de ondersteunende diensten, en bij de politie als geheel. In dit verband is de trend bij de klachtbehandeling om meer tot bemiddeling tussen klager en beklaagde over te gaan van groot belang. Dit ondersteunt niet alleen het herstel van de relatie van burger en politie maar de beklaagde krijgt ook direct feedback op zijn gedrag waardoor hij de kans krijgt dit bij te stellen. Wat het tweede en derde niveau betreft is goede registratie en analyse van belang. Dit gebeurt binnen de eenheden en de ondersteunende diensten. Op het derde niveau is de korpschef actief. Het is de verantwoordelijkheid van de korpschef om de klachten binnen de politie te verzamelen en eventuele structurele tekortkomingen binnen de politie als geheel aan het licht te brengen en hier actie aan te verbinden. Dit vindt zijn weerslag in het jaarverslag van de klachtbehandeling bij de politie dat wordt aangeboden aan de Minister.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Deze ministeriële regeling bestrijkt het interne klachtrecht binnen de politie. De politieorganisatie is verantwoordelijk voor een behoorlijke behandeling van de klacht. De korpschef of de politiechef vraagt conform artikel 67a van de wet de klachtencommissie om advies als de klager niet tevreden is na de behandeling van zijn klacht in eerste instantie binnen de politieorganisatie. In de Uitvoeringsregeling wordt omschreven hoe de klacht in de eerder genoemde eerste fase behandeld dient te worden.

De keuze binnen de politie voor een klachtencommissie per eenheid is ingegeven omwille van de laagdrempeligheid voor de klager en de beklaagde en de hanteerbaarheid van het aantal klachten. Als hoofdregel is bepaald dat elke regionale eenheid en de landelijke eenheid een klachtencommissie heeft die zich ten principale buigt over klachten betreffende politieambtenaren die werkzaam zijn in de eigen eenheid. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat in voorkomende gevallen hiervan kan worden afgeweken. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende gevallen. Het kan voorkomen dat in een periode waarin veel klachten moeten worden behandeld de werkdruk van de klachtencommissie van de eigen eenheid zo hoog wordt dat de termijn van afhandeling zoals genoemd in artikel 72 van de wet wordt overschreden. De politiechef kan dan na overleg met de eigen klachtencommissie contact zoeken met een politiechef en een klachtencommissie van een andere eenheid met het verzoek een aantal klachten te behandelen en aan hem advies uit te brengen.

In geval van politieoptreden waaraan is deelgenomen door ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij verschillende eenheden kan de klachtencommissie van de politieregio waarbinnen dit politieoptreden heeft plaatsgevonden worden belast met de behandeling van en de advisering over klachten die samenhangen met dat politieoptreden. Indien de commissie een klacht behandelt over een gedraging van een ambtenaar van politie van een andere eenheid brengt zij advies uit aan de politiechef van de eenheid waarbij de betrokken ambtenaar van politie werkzaam is.

De behandeling van klachten die worden ingediend over politieambtenaren behorend tot de ondersteunende diensten vindt plaats door de klachtencommissie van de regionale eenheid waar diegene zijn werkgebied heeft (voorbeeld: een klacht over een ambtenaar die bij de korpsstaf van de landelijke korpsleiding in Den Haag werkt wordt behandeld door de commissie van eenheid Haaglanden).

De klachtencommissie van de regionale of landelijke eenheid kan er, in overleg met de politiechef, voor kiezen om de commissie te splitsen in kamers en op meerdere locaties zitting te laten houden, in verband met de reistijd van de klager, de beklaagde en de leden van de commissie. Elke kamer heeft dan een fungerend voorzitter. Het aantal leden van de klachtencommissie is afhankelijk van de werkdruk, die kan verschillen per eenheid. In dit verband is geen maximaal aantal leden genoemd in deze regeling.

De klachtencommissie kan de korpschef of de politiechef (on)gevraagd advies geven over alle aspecten van de klachtbehandeling binnen de regionale of landelijke eenheid. Dit kan dus betrekking hebben op individuele klachten maar ook op het proces van de klachtbehandeling of eventuele structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie. In dit verband verdient het aanbeveling dat er ten minste jaarlijks een gesprek plaatsvindt tussen de klachtencommissie en de korpschef of de politiechef om zodoende een moment te creëren om het een en ander te bespreken.

Artikel 3

Nieuwe leden van de klachtencommissie worden geworven door middel van een open sollicitatieprocedure. De politiechef en de zittende leden van de klachtencommissie bepalen gezamenlijk het functieprofiel en verzorgen de selectie. Iedere burger met relevante competenties zoals omschreven in lid 2 en voldoende tijd voor de frequentie van vergaderen kan in aanmerking komen. De leden van de klachtencommissie worden - na verleende toestemming - vooraf gescreend op basis van artikel 4:3 lid 1 onder f van het Besluit politiegegevens.

Een lid van de commissie kan door de korpschef, op voordracht van de politiechef, worden ontslagen. De reden hiervoor kan onder meer zijn dat gebleken is van wangedrag.

De commissie benoemt een vaste voorzitter uit haar midden, alsmede een vaste plaatsvervanger. Dit wordt nodig geacht om een aantal redenen. Ten eerste is de onafhankelijkheid van de commissie van groot belang, wat gediend is met een constante in de aanwezigheid van de voorzitter die de onafhankelijkheid bewaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat de voorzitter ervoor waakt dat geen lid van de commissie ter zitting de klager of beklaagde kent. Ook zorgt de voorzitter, in samenspraak met de politie, voor een externe locatie voor de zittingen. Ten tweede kan de voorzitter expertise opbouwen en lijn brengen in de (wijze van) beoordeling van klachten, alsmede dienen als vast aanspreekpunt voor de politiechef, dan wel de korpschef of de Minister, of andere klachtencommissies. Ten derde maakt de voorzitter deel uit van de nationale klachtencommissie, zie voor verdere toelichting artikel 4 van deze regeling.

Bij de behandeling van een klacht zijn in beginsel tenminste drie leden betrokken die in gezamenlijkheid tot een advies komen zodat het advies vanuit verschillende invalshoeken tot stand komt. In het huishoudelijk reglement kan in afwijking hiervan bepaald worden dat in nader te bepalen gevallen, bijvoorbeeld vanwege de aard van de klacht, de voorzitter bevoegd is alleen advies uit te brengen. Ook kan de commissie ervoor kiezen de klacht door middel van bemiddeling te behandelen en ook in dat geval is het niet noodzakelijk dat dit door drie leden gezamenlijk gebeurt.

De zittingen van de klachtencommissie zijn in principe niet openbaar omdat het hier een interne klachtprocedure betreft waarbij privacygevoelige informatie voor de klager en beklaagde ter sprake komt. Zij kunnen ten behoeve van persoonlijke ondersteuning een beperkt aantal personen meenemen naar een eventuele zitting. Over de noodzaak van het raadplegen van getuigen, deskundigen en anderen beslist de voorzitter.

Artikel 4

De nationale klachtencommissie kan om advies worden gevraagd bij klachten over de politiechefs, de korpschef en de korpsleiding. Aangezien dit een beperkt aantal personen betreft die in de regel weinig direct contact hebben met burgers ligt het in de lijn der verwachting dat er op jaarbasis zeer weinig klachten over deze personen worden ingediend. Vanuit reden van efficiëntie verdient het dan ook de voorkeur om voor deze klachten geen afzonderlijke vaste commissie samen te stellen. Gezien de expertiseopbouw bij de vaste voorzitters van de reguliere klachtencommissies in combinatie met de mogelijke gevoeligheid van de klacht, gaat de voorkeur uit om de voorzitters te vragen een voorkomende klacht te behandelen. Uit hun midden kiezen zij een voorzitter voor deze gelegenheid. In het huishoudelijk reglement (zie artikel 5, lid 6) worden de mogelijke werkwijzen beschreven alsmede het aantal en de selectie van leden die een klacht behandelt.

Artikel 5

Bij de onafhankelijke positie van de klachtencommissie hoort een eigen jaarverslag. Hierin wordt verslag gedaan van haar werkzaamheden, met een (kritische) beschouwing van de klachtbehandeling in de eenheid. De informatie is niet tot personen herleidbaar, maar wel herleidbaar naar gemeenten. Dit ondersteunt het afleggen van verantwoording door de burgemeester in de gemeenteraad. De jaarverslagen worden in een uniform format en conform de rubricering van de aard van de klachten en het oordeel zoals die worden gehanteerd door de politie, aangeboden aan de politiechef en de korpschef. Deze verwerkt de informatie over structurele tekortkomingen en de aanbevelingen uit de jaarverslagen van de klachtencommissies in het jaarverslag van het landelijk politiekorps dat wordt aangeboden aan de Minister. De korpschef stelt in overeenstemming met de klachtencommissies een uniform format vast voor de jaarverslagen. De politie verstrekt aan de klachtencommissie alleen die gegevens die noodzakelijk zijn voor een goede behandeling van de klacht. De leden van de commissie zijn vervolgens voor de verwerking van persoonsgegevens gehouden aan de wettelijke kaders, zoals de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor wat betreft de justitiële en strafvorderlijke gegevens, de Wet politiegegevens voor wat betreft de politiegegevens en de Wet bescherming persoonsgegevens voor wat betreft de andere persoonsgegevens.

De voorzitters van de klachtencommissies stellen gezamenlijk een huishoudelijk reglement op waarin een gedeelde werkwijze wordt beschreven. Hierbij kan worden gedacht aan een beschrijving van de verschillende manieren van behandeling bijvoorbeeld schriftelijk, bemiddeling, hoorzittingen etc. alsmede het werken in kamers. Er worden regels opgenomen over de werkwijze van de nationale commissie. De korpschef verleent praktische ondersteuning bij de totstandkoming van dit reglement.

Artikel 6

De Minister, de korpschef en de politiechefs registeren de klachten op uniforme wijze. De publicatie vindt niet meer plaats in de eenheid maar door middel van het jaarverslag van de korpschef over de klachtbehandeling bij de politie, die de Minister aanbiedt aan de Tweede Kamer. Hierbij is bijzondere aandacht voor de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en, indien nodig, aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen. Ten behoeve van deze analyse sturen onder meer de klachtencommissies hun jaarverslagen aan de korpschef. Een punt van aandacht is de lokale herleidbaarheid van de klachten ten behoeve van de verantwoording in de gemeenteraden door de burgemeester. In het jaarverslag van de politie zal hiervoor aandacht zijn op het abstractieniveau dat vergelijking tussen gemeenten en tussen eenheden mogelijk is. De regionale eenheden moeten hiernaast op verzoek van de burgemeester of hoofdofficier gegevens over klachten in een gemeente of arrondissement beschikbaar hebben. Ten behoeve van voornoemde uniforme registratie, analyse en publicatie zal de korpschef zo snel mogelijk overgaan op een landelijk uniform registratie -en informatiesysteem.

Artikel 7

Binnen de politie is het niet alleen van belang dat de registratie van klachten op uniforme wijze geschiedt maar ook de werkwijze in de eenheden moet uniform zijn waarbij aandacht is voor een verdere professionalisering van de klachtbehandeling. De korpschef stelt hiervoor een uitvoeringsregeling vast.

Artikel 8

Binnen de regionale politiekorpsen onder het regime van de Politiewet 1993 was het niet ongebruikelijk dat de ambtelijk secretaris tevens klachtencoördinator was of op andere wijze bij de klachtbehandeling betrokken. In die gevallen maakt artikel 3, derde lid, tweede volzin het noodzakelijk personele wijzigingen door te voeren, die echter nog niet doorgevoerd mogen worden voorafgaand aan de totale personele reorganisatie die binnen de nationale politie gaat plaatsvinden in de eerste jaren na inwerkingtreding van de Politiewet 2012. Om die reden treedt bedoelde bepaling pas in werking op 1 januari 2015. Uiteraard dient er wel naar gestreefd te worden dit zoveel eerder als mogelijk blijkt toch te realiseren.

Bij de benoeming van leden die al commissielid waren onder de Politiewet 1993 zal voor de benoemingstermijn in beginsel worden aangesloten bij hun lopende benoemingstermijn. De oude benoemingstermijnen bij regiokorpsen waren soms langer dan de twee maal vier jaar uit de onderhavige regeling en dat zou betekenen dat deze leden niet meer benoemd kunnen worden. Om de continuïteit te waarborgen wordt de mogelijkheid geboden deze leden nog voor een periode van één jaar te benoemen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven