De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit;
Besluit:
Artikel 1
De beleidsregels volgens welke het indicatieorgaan vaststelt of en in hoeverre de
verzekerde is aangewezen op een of meer van de in artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit
aangewezen vormen van zorg, zijn opgenomen in de bijlagen 1 tot en met 9 van deze
beleidsregels.
Artikel 2
De Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012 worden ingetrokken.
Artikel 3
Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2013.
Artikel 4
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2013.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn
BIJLAGE 1
Algemeen
1 Inleiding
Artikel 9a van de AWBZ bepaalt dat Burgemeester en Wethouders voorzien in een onafhankelijk
indicatieorgaan dat besluit of iemand is aangewezen op bij Algemene maatregel van
Bestuur aan te wijzen vormen van zorg.
Artikel 9b van de AWBZ bepaalt dat de verzekerde slechts aangewezen is op bepaalde
vormen zorg in het kader van de AWBZ als daar een indicatie voor is.
Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is door alle gemeenten aangewezen om die
rol van onafhankelijk indicatieorgaan, zoals bedoeld in artikel 9a van de AWBZ, te
vervullen.
Het Zorgindicatiebesluit (Zib) bepaalt dat de indicatiestelling plaatsvindt voor de
zorg in de artikelen 4 tot en met 6, 8, 9, eerste en tweede lid, 9a, 10, en 13, tweede
lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) en de wijze waarop deze indicatiestelling
plaats moet vinden.
Een nadere uitwerking van de vraag hoe moet worden vastgesteld of een verzekerde is
aangewezen op deze vormen van zorg, is vastgesteld in artikel 2 lid 1 en 2 van het
Bza. Hierin staat dat de verzekerde aanspraak heeft op deze zorg, behoudens voor zover
het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling
of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw. Ook bestaat de aanspraak op zorg slechts
voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige
zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
Leeswijzer
Bijlage 1 bevat, in de vorm van bijlage Algemeen, een nadere uitwerking van punten
die op alle bijlagen bij de beleidsregels indicatiestelling AWBZ van toepassing zijn.
Bijlage 2 bevat de bijlage Grondslagen.
Bijlage 3 bevat de bijlage Gebruikelijke Zorg, gegeven artikel 1 eerste lid onder
b en artikel 2 derde lid van het Bza.
De bijlagen 4 tot en met 9 hebben betrekking op de artikelen 4 tot en met 6 en 8 tot
en met 10 en artikel 13 tweede lid van het Bza:
-
• Bijlage 4: Persoonlijke Verzorging (artikel 4 Bza);
-
• Bijlage 5: Verpleging (artikel 5 Bza);
-
• Bijlage 6: Begeleiding (artikel 6 Bza) inclusief Vervoer (artikel 10 Bza);
-
• Bijlage 7: Behandeling (artikel 8 Bza) inclusief Vervoer (artikel 10 Bza);
-
• Bijlage 8: Verblijf (artikel 9, eerste en tweede lid) inclusief voortgezet verblijf
(artikel 13 tweede lid Bza);
-
• Bijlage 9: Kortdurend Verblijf (artikel 9a Bza).
2 Algemeen
2.1 Definities
Onderstaande definities zijn op alle bijlagen bij de beleidsregels indicatiestelling
AWBZ van toepassing.
- 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen1
-
Niet bij wet gecreëerde voorzieningen buiten de AWBZ om, die indien voorhanden in
redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de verzekerde (boodschappendienst,
kinderopvang anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang, alarmering et cetera).
- 2. Cliëntprofiel
-
Een profiel van zorgvragers met een vergelijkbare zorgbehoefte en beperkingen op dezelfde
terreinen, bij wie de verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen
naar aard en inhoud overeenkomen en die op verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste
en tweede lid, of artikel 13, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zijn
aangewezen.
- 3. Dagdeel
-
Aaneengesloten periode van maximaal 4 uren.
- 4. Doelmatigheid
-
De zorg die het goedkoopst adequaat is.
- 5. Formulierenset
-
De door het CIZ vastgestelde formulierenset wordt gehanteerd bij het indicatieonderzoek
en de registratie van onderzoeksgegevens en de indicatie. De formulierenset is gebaseerd
op:
-
a. de DSM-IV-TR (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, versie 4),
-
b. en de ICD-10 (International Statistical Classification of Diseases and Related Health
Problems, versie 10) voor het bepalen van ziektes en aandoeningen,
-
c. en de ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) voor
het vaststellen van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
- 6. Gebruikelijke zorg
-
De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten
geacht worden elkaar onderling te bieden.
- 7. Gebruikelijke zorger
-
Partner, ouder, inwonend kind of andere huisgenoot die de normale, dagelijkse zorg
biedt aan een partner, kind of andere huisgenoot.
- 8. Gelijkwaardig indicatiebesluit
-
De inhoud van het nieuwe indicatiebesluit is zowel qua zorg als qua omvang gelijk
aan het indicatiebesluit direct voorafgaande aan dit nieuwe indicatiebesluit.
- 9. Gezamenlijk huishouden
-
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf
in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel
van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen
hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
-
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee
gelijk zijn gesteld;
-
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind
van de een door de ander;
-
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens
een geldend samenlevingscontract; of
-
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding
die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in
het vierde lid, artikel 1 AWBZ.
- 10. Huisgenoot
-
De persoon met wie de verzekerde duurzaam een gezamenlijk huishouden voert.
- 11. Inherente afwijkingsbevoegdheid
-
(vgl. art 4:84 Awb) Van een (bijlage bij een) beleidsregel moet worden afgeweken als
de (bijlage bij een) beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zouden
hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de
met de (bijlagen bij de) beleidsregels te dienen doelen. Bij bijzondere omstandigheden
gaat het om omstandigheden die niet al in de (bijlagen bij de) beleidsregels zijn
verdisconteerd én waarin de strikte navolging van de (bijlage bij de) beleidsregel
zou leiden tot een niet beoogde uitkomst.
- 12. Instelling
-
Een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge
artikel 6 AWBZ of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel
d, van de Zorgverzekeringswet, moet voor het verlenen van die zorg een toelating hebben
van Onze Minister (artikel 1, lid 1d en artikel 5, lid 1 Wet toelating zorginstellingen).
- 13. Jong volwassene
-
Verzekerde in de leeftijd vanaf 18 tot 23 jaar.
- 14. Kind
-
Verzekerde jonger dan 18 jaar.
- 15. Langdurige zorgbehoefte
-
Een zorgbehoefte van de verzekerde die ten minste een jaar zal bestaan vanaf het moment
dat de zorgvrager volgens het indicatiebesluit op zorg is aangewezen.
- 16. Leefklimaat
-
Leefomgeving waarop verzekerde is aangewezen in verband met noodzakelijk samenhangende
zorg. Het leefklimaat kan bestaan uit een beschermende woonomgeving, een therapeutisch
leefklimaat of er wordt permanent toezicht geboden.
- 17. Mantelzorg
-
Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan
een hulpbehoevende, door personen uit diens omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks
voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt. In het kader
van deze (bijlagen bij de) beleidsregels gaat het bij mantelzorg om AWBZ-zorg waarop
de verzekerde kan zijn aangewezen.
- 18. Ouder
-
Degene die feitelijk de dagelijkse verzorging en/of opvoeding van een minderjarige
op zich heeft genomen. Een pleegouder is voor de bepaling van de AWBZ-aanspraak gelijk
aan een ouder.
- 19. Palliatief terminale zorg
-
Zorg in de terminale levensfase van een verzekerde met een levensbedreigende ziekte,
waarvoor verzekerde geen (medische) behandeling meer krijgt die gericht is op herstel
of levensverlenging. De zorg is vooral gericht op pijnbestrijding en behoud van kwaliteit
van leven.
- 20. Partner
-
Huisgenoot met wie de verzekerde is gehuwd of een relatie onderhoudt die daarmee gelijk
wordt gesteld.
- 21. Respijtzorg
-
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die
feitelijk gebruikelijke zorg op zich dient te nemen, maar daartoe niet in staat is
wegens (dreigende) overbelasting, die anderszins niet door hem is op te lossen. Alleen
dan kan in de AWBZ-aanspraak van de verzekerde, op titel van respijtzorg, de zorg
die als gebruikelijke zorg moet worden beschouwd, worden meegenomen. Het gaat dan
om indiceerbare zorg als woont de verzekerde zonder gebruikelijke zorger.
- 22. Terminale levensfase
-
De levensfase waarin de levensverwachting van verzekerde korter is dan drie maanden.
Het is de behandelend arts van verzekerde die dit vaststelt.
- 23. Verzekerde
-
Artikel 5 AWBZ, lid 1: verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene
die:
Artikel 5 AWBZ, lid 2: in afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet
rechtmatig in Nederland verblijf genieten […] niet verzekerd.
- 24. Wettelijke voorliggende voorzieningen
-
Wettelijke regelingen, anders dan de AWBZ, waarmee zorg kan worden bekostigd waarop
verzekerde is aangewezen of waarmee de beperking van de verzekerde kan worden opgeheven.
- 25. Zelfzorg
-
Het begrip ‘zelfzorg’ refereert aan de algemene vereiste dat een verzekerde goed voor
de eigen gezondheid dient te zorgen. Niet alleen in algemene zin (uitvoeren, het regelen
en organiseren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen zoals wassen en kleden,
eten, drinken), maar ook in verband met een gezondheidsprobleem (zoals het innemen
van medicatie, zichzelf injecteren of wond verzorgen).
- 26. Zorgzwaartepakket
-
Naar aard, inhoud en omvang bij een cliëntprofiel passende samenhangende zorg als
omschreven in de Regeling zorgaanspraken AWBZ.
2.2 Grondslagen
Het Besluit Zorgaanspraken AWBZ (Bza) geeft aan dat er op zorginhoudelijke gronden
slechts toegang tot AWBZ-zorg kan zijn als er sprake is van een of meer met name genoemde
'grondslagen'.
Grondslag: een aandoening, beperking of handicap als gevolg waarvan de verzekerde
op een of meerdere vormen van zorg kan zijn aangewezen.
De grondslagen voor AWBZ-zorg zijn:
-
1. een 'somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking',
-
2. een 'verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap'.
Het verschilt per functie (zie 2.3) van welke grondslag sprake moet zijn om toegang
te kunnen verkrijgen tot die functie.
In de bijlage Grondslagen wordt weergegeven op welke manier het CIZ de grondslag van
een verzekerde bepaalt.
2.3 Functies
De zorg vanwege de AWBZ, die indicatieplichtig is vanwege artikel 2 van het Zib, is
vastgelegd in een aantal functies (artikel 4 t/m 6, 8, 9, 9a en artikel 13 lid 2 van
het Bza):
-
1. Persoonlijke Verzorging (PV);
-
2. Verpleging (VP);
-
3. Begeleiding (BG individueel en BG groep);
-
4. Behandeling (BH individueel en BH groep);
-
5. Verblijf (VB);
-
6. Kortdurend Verblijf (KVB);
-
7. Voortgezet verblijf op psychiatrische grondslag.
Als de verzekerde is aangewezen op Begeleiding of Behandeling in groepsverband moet
het CIZ vaststellen of de verzekerde om medische redenen is aangewezen op Vervoer
(artikel 10 van het Bza).
Artikel 13 lid 1 van het Bza, voortgezet verblijf op een andere grondslag dan psychiatrische
grondslag, is niet indicatieplichtig.
In de bijlagen bij de beleidsregels wordt weergegeven op welke manier het CIZ de behoefte
(aard, omvang en geldigheidsduur) van een verzekerde aan bovenstaande functies vaststelt.
2.4 Omvang
Artikel 13, eerste en tweede lid van het Zib:
-
1. Indien een zorgvrager is aangewezen op een vorm van zorg of vormen van zorg als bedoeld
in artikel 2, worden in het indicatiebesluit aangegeven:
-
a. de vorm van zorg of vormen van zorg waarop de zorgvrager is aangewezen,
-
b. de aandoening, beperking of handicap als gevolg waarvan de zorgvrager op de vorm van
zorg of vormen van zorg is aangewezen, en
-
c. de hoeveelheid zorg in tijd per zorgvorm.
-
2. In afwijking van het eerste lid worden indien een zorgvrager is aangewezen op verblijf
als bedoeld in artikel 9, eerste lid, of voortgezet verblijf als bedoeld in artikel
13, tweede lid, van het besluit in het indicatiebesluit aangegeven:
-
a. het verblijf of voortgezet verblijf met de daarbij behorende samenhangende zorg waarop
de zorgvrager is aangewezen,
-
b. de aandoening, beperking of handicap als gevolg waarvan de zorgvrager op het verblijf
of voortgezet verblijf met de daarbij behorende samenhangende zorg is aangewezen,
-
c. het bij de zorgvrager best passende cliëntprofiel, en
-
d. de omvang van de samenhangende zorg.
De omvang van de zorg wordt bepaald door de behoefte van de verzekerde aan:
-
1. gemiddelde tijd (minuten per zorgmoment2 x aantal malen per dag/week), waarbij in bepaalde gevallen ook de aanwezigheid om
interventies te kunnen verrichten kan worden meegenomen;
-
2. zorg in groepsverband (gedurende een of meer dagdelen);
-
3. zorg met Verblijf (gedurende een of meer etmalen).
Ad 1.
De gemiddelde tijden zijn basisminuten voor verzekerden die zich ‘normaal’ kunnen
bewegen, meewerken, geen gedragsproblemen hebben enzovoort. De gemiddelde tijd bevat
niet alleen de tijd gemoeid met de directe zorg/handeling maar ook de ‘indirecte’
tijd gemoeid met het binnen komen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken
of bijwerken en het vertrekken. Als het zorgmoment twee of meer handelingen bevat,
dan is sprake van samenvallende activiteiten. Daarvoor wordt in totaal minder tijd
geïndiceerd, omdat de zorg efficiënter wordt geboden en de indirecte tijd gerekend
wordt per zorgmoment.
Zorg door twee zorgverleners
Bij verzekerden met een complexe zorgvraag kan het noodzakelijk zijn dat de zorg door
twee zorgverleners geleverd wordt. Bij de indicatiestelling wordt eerst beoordeeld
of daarvoor voorliggend mogelijkheden zijn in de vorm van bijvoorbeeld mantelzorg
en gebruik van hulpmiddelen, zoals een tillift, glijlaken, rollaken etc. Vervolgens
wordt de omvang van de resterende zorg, te verlenen door twee zorgverleners, berekend
en meegeteld bij de totale omvang van de indicatie. De volledige tijd van de handeling
wordt dubbel geïndiceerd en niet alleen het gedeelte dat door twee personen moet worden
uitgevoerd. Wanneer bijvoorbeeld de verzekerde voor het wassen en aankleden door twee
personen moet worden gedraaid, maar de daadwerkelijke verzorging door een persoon
kan plaatsvinden, wordt toch de volledige (gemiddelde)tijd dubbel geïndiceerd vanwege
de noodzakelijke aanwezigheid van die tweede persoon. Als er sprake is van ‘Gebruikelijke
Zorg’, dan wordt dit toegepast op de te leveren zorg door de eerste persoon. Voor
de door de tweede persoon te leveren zorg wordt de (gemiddelde)tijd volledig geïndiceerd.
Voor de aanwezigheid van een tweede zorgverlener ter ondersteuning van bijvoorbeeld
een fysiotherapeut is verzekerde niet aangewezen op AWBZ-zorg, de verantwoordelijkheid
voor de adequate zorgverlening ligt bij therapeut zelf.
Zorg zonder Verblijf
De omvang van zorg zonder Verblijf wordt uitgedrukt in een klasse. De volgende klassen
zijn mogelijk:
-
1. Klassen op basis van een gemiddeld aantal uren zorg per week. De klassen zijn gedefinieerd
in de vorm van een bandbreedte in uren. Deze zijn van toepassing op de functies Persoonlijke
Verzorging, Verpleging en Begeleiding individueel (BG individueel).
-
2. Klassen op basis van dagdelen per week. Deze zijn van toepassing op Begeleiding en
Behandeling in groepsverband (BG groep respectievelijk BH groep).
-
3. De omvang van Behandeling individueel wordt niet uitgedrukt in een klasse.
-
4. De omvang van Vervoer wordt niet uitgedrukt in een klasse. Deze omvang is gerelateerd
aan de omvang van Begeleiding en Behandeling in groepsverband.
De klassen lopen (per functie verschillend) op van klasse 0 tot en met de maximum
klasse 9. Als in uitzonderingsgevallen de zorgbehoefte van de verzekerde uitgaat boven
de hoogste klasse, wordt additionele zorg in uren en/of dagdelen gemotiveerd geïndiceerd.
De paragrafen ‘4.1 omvang’ in de bijlagen Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding
en Behandeling zijn alleen van toepassing op de omvang voor zorg zonder Verblijf.
Zorg met (Kortdurend) Verblijf
De omvang van Verblijf en Kortdurend Verblijf worden uitgedrukt in etmalen per week.
Als een verzekerde is aangewezen op één, twee en drie etmalen per week zorg met Kortdurend
Verblijf, wordt de omvang van Kortdurend Verblijf en de daarmee gepaard gaande zorg
vastgesteld in functies en klassen. Als een verzekerde is aangewezen op meer dan drie
etmalen per week Verblijf in een instelling met daarbij horende samenhangende zorg,
wordt de omvang van Verblijf met de daarbij behorende samenhangende zorg uitgedrukt
in termen van een zorgzwaartepakket. Een zorgzwaartepakket is naar aard, inhoud en
omvang bij een cliëntprofiel passende samenhangende zorg. Bijlage 8 gaat nader in
op indicatiestelling voor Verblijf.
2.5 Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van een indicatiebesluit is, conform de Zorgindicatieregeling,
maximaal vijftien jaar en wordt vastgesteld met inachtneming van:
-
a. de beperkingen van de verzekerde en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;
-
b. de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de verzekerde en
veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;
-
c. het bereiken van een leeftijd van de verzekerde die van invloed kan zijn op de aanspraak.
Een indicatiebesluit voor zorg zonder verblijf die noodzakelijk is in verband met
een ziekte of aandoening die er toe leidt dat de levensverwachting van de verzekerde
naar het oordeel van de behandelend arts korter is dan drie maanden blijft geldig
tot de verzekerde is overleden.
Het CIZ oordeelt en beslist over een aanvraag van zorg binnen zes weken na de datum
waarop de aanvraag hiervoor is ingediend.
Daarnaast is de volgende situatie als bedoeld in artikel 16 Zib mogelijk: "Een zorgverzekeraar
kan in situaties waarin onmiddellijke verlening van zorg als bedoeld in artikel 2
redelijkerwijs noodzakelijk is, besluiten dat een verzekerde zijn aanspraak op zorg
gedurende ten hoogste twee weken tot gelding kan brengen, zonder dat hij beschikt
over een indicatiebesluit, waaruit blijkt dat hij op zodanige zorg is aangewezen."
In dat geval beslist het CIZ binnen twee weken op de aanvraag van zorg, die gedaan
is op of zo snel mogelijk na de datum aanvang zorg.
De datum indicatiebesluit is de datum waarop het CIZ beslist. De geldigheidsduur gaat
in op de datum indicatiebesluit. Vanaf die datum kan de geïndiceerde zorg worden gerealiseerd
in een zorgaanbod.
De ingangsdatum van de zorg kan per geïndiceerde functie verschillen. De datum ingang
geïndiceerde functie kan wel liggen na, maar niet vóór de datum indicatiebesluit.
Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk:
-
1. Bij standaardindicatieprotocollen en indicatiemeldingen waarbij op de datum aanvraag
de zorg al wordt verleend, maar het CIZ niet op de datum aanvraag beslist. In dat
geval beslist het CIZ binnen twee weken. De ingangsdatum van de geïndiceerde functie
is dan de datum waarop de aanvraag bij het CIZ binnenkomt. In bijzondere omstandigheden
(bijvoorbeeld als de zorg is gestart op een feestdag) moet de aanvraag zo spoedig
mogelijk, maar maximaal 5 (kalender)dagen na de start van de zorg bij het CIZ worden
ingediend. De ingangsdatum van de geïndiceerde zorg is dan de datum waarop de zorg
is gestart.
-
2. Als er sprake is van de volgende drie cumulatieve voorwaarden:
-
a. het valt niet aan de verzekerde te verwijten dat het indicatiebesluit niet eerder
kon worden genomen,
-
b. de feiten zijn niet aan twijfel onderhevig en dusdanig duidelijk dat met zekerheid
of daaraan grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de verzekerde ook
in het verleden op de gevraagde zorg was aangewezen,
-
c. en de aanvraag een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig3 indicatiebesluit betreft.
Op de eis van niet-verwijtbaarheid (2a) wordt een uitzondering gemaakt als:
-
– een verzekerde heeft verzocht om voortzetting van de eerder geïndiceerde zorg en
-
– vaststaat dat verzekerde op dezelfde zorg als voorheen is aangewezen en
-
– eveneens vaststaat dat verzekerde die zorg in de betreffende periode heeft ingekocht
en daadwerkelijk heeft ontvangen.
2.6 Langdurige zorgbehoefte
De geldigheidsduur, zoals vastgelegd in paragraaf 2.5, is gekoppeld aan de grondslag
waarop de verzekerde op zorg is aangewezen, de vormen van zorg waarop de verzekerde
is aangewezen, alsmede de omvang van die zorg. Het CIZ kan echter de verwachting hebben
dat de verzekerde ook na de duur van een kortdurend indicatiebesluit op zorg zal zijn
aangewezen. Van een langdurige zorgbehoefte is sprake wanneer de zorgbehoefte van
de verzekerde, naar het oordeel van het CIZ, ten minste een jaar zal bestaan vanaf
het moment dat de verzekerde volgens het indicatiebesluit op zorg is aangewezen (artikel
14, eerste lid, van het Zib).
Het CIZ neemt bij het oordeel of er sprake is van een langdurige zorgbehoefte dezelfde
feiten en omstandigheden in acht die gelden voor het bepalen van de geldigheidsduur
(artikel 6 van het Zib). Zie ook paragraaf 2.5.
Indien de geldigheidsduur van het indicatiebesluit korter is dan een jaar, geeft het
CIZ in het indicatiebesluit aan of de verzekerde een langdurige zorgbehoefte heeft.
Dit wordt voor die verzekerde een apart onderdeel van het indicatiebesluit.
Het indicatieorgaan laat het oordeel over de duur van de zorgbehoefte achterwege indien
de zorgvrager bij de aanvraag van een indicatiebesluit heeft aangegeven voornemens
te zijn het indicatiebesluit niet met een persoonsgebonden budget (PGB), maar met
zorg in natura (ZIN), af te nemen (artikel 14, tweede lid, Zib). Bij standaardindicatieprotocollen
en indicatiemeldingen blijft ook de beoordeling van de zorgbehoefte achterwege, omdat
deze altijd voor ZIN worden aangevraagd.
Een verzekerde kan na zijn indicatiebesluit zijn voorkeur voor een leveringsvorm wijzigen.
Verzekerden met een indicatiebesluit dat een geldigheidsduur heeft van korter dan
een jaar die hun voorkeur willen wijzigen van ZIN naar PGB, kunnen bij het CIZ om
een herindicatie verzoeken, om vast te stellen of sprake is van een langdurige zorgbehoefte.
2.7 Advies bij besluit
Naast de grondslag(en), functie(s), omvang en geldigheidsduur wordt er aanvullende
informatie bij het indicatiebesluit gegeven. Deze informatie maakt geen onderdeel
uit van het indicatiebesluit. Om die reden kan hiertegen geen bezwaar worden gemaakt.
Als aanvullende informatie bij het indicatiebesluit kunnen de volgende voor de verzekerde
relevante items worden vermeld:
-
1. leveringsvorm;
-
2. activiteit(en).
Ad.1 Leveringsvorm
De verzekerde heeft, onder omstandigheden, de keus zorg te ontvangen in één van twee
‘leveringsvormen’, te weten ‘Zorg in Natura’ (ZIN) of een ‘Persoonsgebonden Budget’
(PGB). In de Regeling subsidies AWBZ staat of de verzekerde, mede op basis van de
indicatie, recht heeft op een PGB. De indicatiestelling zelf vindt plaats zonder onderscheid
te maken tussen de twee leveringsvormen.
Wanneer de verzekerde ten tijde van het indicatieonderzoek zijn keuze voor ZIN of
PGB bekend heeft gemaakt bij het CIZ, wordt deze voorkeur bij het indicatiebesluit
aangegeven. De verzekerden met indicaties voor de functies Behandeling en ADL-assistentie
en voor de zorgzwaartepakketten ZZP LVG 4, ZZP LVG 5, ZZP SGLVG, de ZZP’s GGZ-B en
ZZP VV 9B komen op grond van de Regeling subsidies AWBZ echter niet in aanmerking
voor een PGB. In deze gevallen zal het indicatiebesluit vermelden dat de verzekerde
de zorg met ZIN tot gelding zal brengen. Verzekerden met een indicatie voor bovengenoemde
zorgzwaartepakketten die reeds budgethouder zijn voor de zorgzwaartepakketten ZZP
LVG 4, ZZP LVG 5, ZZP SGLVG, de ZZP’s GGZ-B en ZZP VV 9B behouden hun pgb voor de
betreffende ZZP’s. Voor hen zal de voorkeur voor leveringsvorm niet worden gewijzigd
in ZIN.
Nadat het CIZ een indicatiebesluit heeft genomen, kan de verzekerde een PGB aanvragen
bij het zorgkantoor. Het zorgkantoor beslist op grond van de Regeling subsidies AWBZ
of de verzekerde recht heeft op een PGB.
Ad.2 Activiteiten
Activiteiten: één of meerdere zorghandelingen of dagprogramma’s, die de geïndiceerde
functie(s) nader specificeren.
3 Afwegingskader
Het CIZ toetst of een verzekerde is aangewezen op AWBZ-zorg. Artikel 6 van het Zib
schrijft het volgende voor wat betreft het onderzoek:
‘Voor zover dit voor het nemen van een indicatiebesluit van belang is, wordt onderzoek
verricht naar:
-
a. de algemene gezondheidstoestand van de zorgvrager;
-
b. de beperkingen die de zorgvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van een
somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke,
lichamelijke of zintuiglijke handicap;
-
c. de woning en de woonomgeving van de zorgvrager;
-
d. het psychisch en sociaal functioneren van de zorgvrager;
-
e. de sociale omstandigheden van de zorgvrager;
-
f. de aard en de omvang van de aan de zorgvrager geboden professionele en niet-professionele
hulp en zorg en de mogelijkheden tot continuering en uitbreiding daarvan.
-
g. welk cliëntprofiel het beste bij de zorgvrager past.’
Voor dit onderzoek wordt een uniform afwegingskader gehanteerd: het ‘trechtermodel’.
In schema:
Het ‘trechtermodel’ leidt van aanvraag via onderzoek en weging van de resultaten daarvan
tot het indicatiebesluit voor de zorg, waarop de verzekerde, gelet op zijn behoefte
en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs is aangewezen.
3.1 Stap 1: Probleemanalyse: zorgsituatie van de verzekerde (‘foto‘)
Actie:
Onderzoeken van de zorgsituatie van de verzekerde, conform hetgeen daarover is bepaald
in het Zorgindicatiebesluit.
In deze stap vindt geen weging plaats: met behulp van de door het CIZ vastgestelde
formulierenset wordt vastgesteld wat de verzekerde wel en niet kan, mede in relatie
tot zijn directe omgeving. Het gaat voornamelijk om:
-
1. de relevante ziekten, aandoeningen en/of stoornissen van de verzekerde. Daarbij wordt
ook meegenomen een eventueel lopende behandeling en de ziektebiografie van verzekerde
-
2. de aard en de mate van de beperkingen van de verzekerde. Daarbij gaat het om beperkingen
van activiteiten, die relevant zijn in relatie tot de zorgvraag en om beperkingen
van activiteiten die te beoordelen zijn. De verwachte duur van de beperkingen wordt
ook onderzocht in verband met de invloed daarvan op de duur van de indicatie. Wat
de verzekerde wil bereiken en wat hij nodig vindt, zoals hulpmiddelen, omgevingsaanpassing,
hulp, etc. maakt ook deel uit van het onderzoek.
Aan de hand van het onderzoek naar ziekte/aandoening/stoornis en de beperkingen bepaalt
het CIZ de grondslag.
-
3. de omgeving van de verzekerde. Daarbij gaat het om:
-
a. de aard en omvang van de zorgactiviteiten waarin wordt voorzien door de gebruikelijke
zorg en eventueel de mantelzorg;
-
b. de gezondheid, belasting en toekomstige zorgmogelijkheden van de gebruikelijke zorg
en de eventuele mantelzorg;
-
c. de huidige woonsituatie van de verzekerde, zijn eventuele problemen met de woning,
woonomgeving en woongedrag en zijn eventuele verhuiswens;
-
4. de voorzieningen waar de verzekerde al gebruik van maakt op het gebied van wonen,
welzijn, zorg, arbeid en onderwijs.
Resultaat:
Bepaling van de zorgsituatie van de verzekerde (‘foto’) inclusief tenminste één grondslag,
uitgedrukt in scores op de onderzochte stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
De stoornissen (oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch functioneren, stoornissen
in motorisch functioneren, gedragsproblemen, verslavingsproblemen, psychisch (on-)welbevinden),
beperkingen (sociale redzaamheid, mobiliteit, persoonlijke zorg, huishoudelijk leven)
en participatieproblemen (sociale relaties en maatschappelijk leven, leren en werken,
informele zorg, wonen) van de verzekerde worden gescoord op een vierpuntsschaal.
Stoornissen:
score 0: ‘Geen probleem/geen hulp van een ander nodig’
Er is geen sprake van een stoornis of het optreden van de stoornis leidt niet tot
een zorgvraag omdat deze onder controle is door middel van behandeling medicatie of
een hulpmiddel.
score 1: ‘Wel probleem: af en toe hulp, toezicht of sturing nodig’
De stoornis leidt af en toe tot een zorgvraag. Af en toe is 1 tot 6 keer per week.
score 2: ‘Wel probleem: vaak hulp, toezicht of sturing nodig’
De stoornis leidt vaak tot een zorgvraag. Vaak is 1 tot 2 keer per dag.
score 3: ‘Wel probleem: continu hulp, toezicht of sturing nodig’
De stoornis leidt voortdurend tot een zorgvraag. Voortdurend is 3 of meerdere keren
per dag.
Beperkingen en participatieproblemen:
score 0: ‘Kan deze activiteit zelf/er is geen hulp van een ander nodig’
Deze score wordt geregistreerd als verzekerde geen beperkingen heeft ten aanzien van
de betreffende activiteit.
score 1: ‘Kan deze activiteit zelf maar een ander moet toezien of stimuleren’
Deze score wordt geregistreerd als verzekerde een andere persoon nodig heeft, die
hem ondersteunt, begeleidt, stimuleert en instrueert om de betreffende activiteit
zoveel mogelijk zelf uit te voeren en die erop toeziet dat het daadwerkelijk gebeurt.
score 2: ‘Kan deze activiteit slechts met veel moeite/een ander moet helpen’
Deze score wordt geregistreerd als verzekerde de activiteit gedeeltelijk en/of slechts
met veel moeite zelf kan uitvoeren. Een andere persoon moet de activiteit gedeeltelijk
overnemen, waarbij de resterende zelfredzaamheid van verzekerde gerespecteerd en/of
zoveel mogelijk bevorderd wordt.
score 3: ‘Kan deze activiteit niet zelfstandig/een ander moet dit overnemen’
Deze score wordt geregistreerd als verzekerde de activiteit in het geheel niet zelf
kan uitvoeren. Een andere persoon moet de activiteit geheel overnemen.
3.2 Stap 2: Oplossingsanalyse: bruto vastgestelde (AWBZ-) zorgbehoefte
Actie:
Bepalen van het compenserend vermogen van de context van de verzekerde.
In deze stap wordt de ‘weging’ gemaakt. Gewogen wordt of er bestaande adequate of
nieuwe oplossingen zijn met behulp van:
-
1. behandeling (al dan niet via de AWBZ), revalidatie, reactivering, leren. Behandeling
kan niet worden afgedwongen als de lichamelijke integriteit in het geding komt (bijvoorbeeld
bij een operatie);
-
2. aanpassing van de omgeving of hulpmiddelen.
Daarnaast kunnen op drie terreinen oplossingen bestaan, die voorgaan op AWBZ-zorg.
Daarbij gaat het om:
-
1. Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen
en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.
Deze zorg gaat voor op AWBZ-zorg voor zover deze beschikbaar is. (Dreigende) overbelasting
van de huisgenoten is van invloed op de weging (zie respijtzorg hieronder).
-
2. Wettelijke voorliggende voorzieningen: wettelijke regelingen, anders dan de AWBZ,
waarmee zorg kan worden bekostigd waarop verzekerde is aangewezen, of waarmee de beperking
van de verzekerde kan worden opgeheven. Voor zover het zorg betreft die vanuit een
wettelijk voorliggende voorziening kan worden bekostigd of waarmee de beperking van
de verzekerde kan worden opgeheven, dient deze zorg door het verantwoordelijke orgaan
geregeld te worden.
-
3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen: niet bij wet gecreëerde voorzieningen buiten
de AWBZ om in de zorgbehoefte te voorzien (boodschappendienst, kinderopvang anders
dan bedoeld in de Wet Kinderopvang, alarmering etc.).
Deze voorzieningen gaan voor op AWBZ-zorg voor zover de voorzieningen beschikbaar
zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de verzekerde.
Respijtzorg
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die
feitelijk gebruikelijke zorg op zich dient te nemen daartoe niet in staat is wegens
(dreigende) overbelasting, die anderszins niet door hem is op te lossen. Alleen dan
kan in de AWBZ-aanspraak van de verzekerde op titel van respijtzorg, de zorg die als
gebruikelijke zorg moet worden beschouwd, worden meegenomen. Het gaat dan om indiceerbare
zorg als woont de verzekerde zonder gebruikelijke zorger. Ter toelichting hierop het
volgende.
Als is vastgesteld dat de ouder(s) of partner of andere huisgenoten in de thuissituatie
overbelast is/zijn, of dit ten gevolge van het bieden van gebruikelijke zorg dreigt/dreigen
te raken en daarom niet meer in staat is/zijn de gebruikelijke zorg te leveren, dan
dient deze gebruikelijke zorger eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen
te zoeken om de overbelasting op te heffen.
Als dit onvoldoende oplossing biedt, dan kan een AWBZ indicatie gesteld worden, waarin
de gebruikelijke zorgtaken tijdelijk worden overgenomen. Indien er al een indicatie
voor AWBZ-zorg is en deze zorg door de partner, ouder, volwassen kind en/of andere
huisgenoot zelf wordt geleverd, dan is het voorliggend om de zorg door (andere) zorgverleners
uit te laten voeren/in te kopen.
Als alleen het overnemen op titel van respijtzorg van Persoonlijke Verzorgings-/Verplegingstaken,
bijvoorbeeld bij verzekerden met gedragsproblematiek, onvoldoende oplossing biedt,
dan kan ook toezicht worden geïndiceerd. Het toezicht wordt, afhankelijk van wat in
geval van verzekerde het meest doelmatig is, geïndiceerd in de vorm van Begeleiding
groep, Begeleiding individueel of Verpleging in de vorm van Verpleegkundig toezicht
i.v.m. thuisbeademing (zie beleidsregel verpleging, paragraaf 5).
Het indicatiebesluit waarbij sprake is van respijtzorg wordt in eerste instantie afgegeven
voor een half jaar; daarna kan verlenging volgen. Gedurende dit eerste half jaar wordt
onderzocht hoe de overbelasting zich ontwikkelt en wat er is geprobeerd om het op
te lossen.
Resultaat:
Vaststelling van de bruto AWBZ-zorgbehoefte wat betreft aard, omvang, geldigheidsduur
en indien van toepassing het leefklimaat.
3.3 Stap 3: Oplossingsanalyse: netto vastgestelde (AWBZ-)zorgbehoefte
Actie:
Bepalen van het compenserend vermogen van de mantelzorg van de verzekerde.
In stap 1 is de aard en omvang van de aanwezige mantelzorg geïnventariseerd. Daarnaast
is onderzocht of de mantelzorg deze zorg in de toekomst (vrijwillig) kan en wil blijven
geven en of de verzekerde de mantelzorg wil blijven ontvangen. Mantelzorg in de vorm
van zorg, die valt binnen de aanspraken van het Bza, is zorg waarvoor een indicatie
mogelijk is. Daarvoor wordt niet geïndiceerd, tenzij de verzekerde en de mantelzorger
daar indicatie voor wensen. De beschikbare vrijwillige mantelzorg wordt in dat geval
in mindering gebracht op de bruto vastgestelde AWBZ-zorg. Om de mantelzorger te kunnen
ondersteunen bij de vrijwillig op zich genomen taak, kan een reguliere indicatie worden
gesteld voor het gedeelte van de zorg dat de mantelzorger (tijdelijk) niet kan bieden.
Bijvoorbeeld in de vorm van het opheffen van het toezicht gedurende een aantal dagdelen
(zie in § 3.4 voor de omvang).
Resultaat:
In geval de wens is dat de mantelzorg in mindering wordt gebracht op de bruto vastgestelde
AWBZ-zorg:
-
1. vaststellen van de omvang van de mantelzorg als onderdeel van de bruto vastgestelde
AWBZ-zorgbehoefte;
-
2. vaststelling van de netto AWBZ-zorgbehoefte wat betreft aard, omvang, geldigheidsduur
en indien van toepassing het leefklimaat.
3.4 Stap 4: Beslissing: AWBZ-zorg met of zonder Verblijf
Actie:
Bepalen of er sprake is van AWBZ-zorg met of zonder Verblijf.
Als de zorg waarop de verzekerde is aangewezen noodzakelijkerwijs gepaard gaat met
een van de volgende leefklimaten: beschermende woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat
dan wel permanent toezicht, dan is er sprake van AWBZ-zorg met Verblijf.
Als op verzoek de mantelzorg in mindering is gebracht en de mantelzorg een zodanig
deel van de zorg omvat dat dientengevolge verzekerde niet meer op Verblijf is aangewezen
kan er sprake zijn van AWBZ-zorg zonder verblijf. De maximaal mogelijke ondersteuning
is hieronder beschreven.
Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling groep en/of Verpleging
in de vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing wordt geïndiceerd, dan
kan dit voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per week
moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school, arbeid en (medisch)
kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken per jaar 9 dagdelen
per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52 weken.
Enige ondoelmatigheid
Bij terminale zorg en bij zorg bij kinderen en jong volwassenen is enige ondoelmatigheid
acceptabel en kan worden afgeweken van de maximaal mogelijke ondersteuning zoals hiervoor
beschreven. Bij zorg bij kinderen is enige ondoelmatigheid acceptabel als:
-
a. het de wens is van de ouders om het kind thuis te laten wonen; en
-
b. het in het belang is van het kind; en
-
c. dat leidt tot een doeltreffende en verantwoorde oplossing; en
-
d. de mantelzorger het resterende deel van de zorg overneemt.
Bij jong volwassenen is enige ondoelmatigheid acceptabel als voldaan wordt aan bovenstaande
cumulatieve voorwaarden en dit noodzakelijk is in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld
het ontwikkelen naar een min of meer zelfstandige woonsituatie of het afronden van
een opleiding of stage.
Resultaat:
Beslissing om te indiceren voor AWBZ-zorg met of zonder Verblijf.
3.5 Stap 5: Indicatiebesluit
Actie:
Het vaststellen van een indicatiebesluit met de AWBZ-zorg waarop de verzekerde is
aangewezen.
In deze stap wordt vastgesteld op welke AWBZ-zorg de verzekerde is aangewezen.
In geval van AWBZ-zorg zonder Verblijf wordt de zorgbehoefte van verzekerde vertaald
in een aanspraak op AWBZ-zorg in termen van functies en klassen.
In geval van AWBZ-zorg met Verblijf wordt de zorgbehoefte van verzekerde gerelateerd
aan het voor hem best passende cliëntprofiel en vervolgens vertaald in een aanspraak
op AWBZ-zorg in termen van Verblijf met samenhangende zorg. Verblijf met samenhangende
zorg wordt uitgedrukt in de vorm van een zorgzwaartepakket. De verzekerde die is aangewezen
op Verblijf of op Voortgezet Verblijf heeft aanspraak op zorg die is opgenomen in
het zorgzwaartepakket, behorend bij het cliëntprofiel waarin hij het best past. Een
zorgzwaartepakket is naar aard, inhoud en omvang bij een cliëntprofiel passende samenhangende
zorg. Bijlage 8 gaat nader in op indicatiestelling voor Verblijf.
De grondslag voor en de geldigheidsduur van de zorg met of zonder Verblijf wordt ook
vastgesteld. De geadviseerde activiteiten worden geregistreerd evenals, indien mogelijk,
de voorkeur van de verzekerde voor de leveringsvorm. Bij een voorkeur voor de leveringsvorm
PGB wordt, indien de geldigheidsduur van het indicatiebesluit korter is dan een jaar,
in het indicatiebesluit ook opgenomen of sprake is van een langdurige zorgbehoefte.
Resultaat:
Een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg conform het Zib. Het indicatiebesluit wordt ter
kennis van de verzekerde gebracht. Tegen het indicatiebesluit staat bezwaar en beroep
conform de Algemene wet bestuursrecht open.
BIJLAGE 2
Grondslagen
1 Algemeen
Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Grondslagen’.
Relevante wet- en regelgeving
Het Besluit zorgaanspraken geeft aan, dat er aanspraak op AWBZ-zorg kan zijn op basis
van ‘een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking,
of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap’ (art. 4 t/m 6, 8, 9
en 13 tweede lid Bza).
De volgende omschrijving van het begrip grondslag is hieruit af te leiden:
‘een aandoening, beperking, of handicap als gevolg waarvan de verzekerde op één of
meerdere vormen van zorg kan zijn aangewezen’.
2 Aandachtspunten
2.1 Grondslagen en functies
Niet alle grondslagen geven toegang tot alle functies. In onderstaand schema wordt
de koppeling zichtbaar tussen de grondslagen en de functies, afgeleid uit de artikelen
4 tot en met 6, 8 en 9 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ.
Grondslag
|
Functies
|
Somatische aandoening/beperking
|
Geeft toegang tot alle functies
|
Psychogeriatrische aandoening/beperking
|
Geeft toegang tot alle functies
|
Psychiatrische aandoening/beperking
|
Geeft toegang tot de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding.
Geeft geen toegang tot de functies Verpleging en Behandeling. In combinatie met Verblijf:
zie toelichting I hieronder.
|
Lichamelijke handicap
|
Geeft toegang tot alle functies
|
Verstandelijke handicap
|
Geeft toegang tot alle functies, behalve tot Verpleging
|
Zintuiglijke handicap
|
Geeft toegang tot alle functies, behalve tot Verpleging
|
Toelichting I
Grondslag psychiatrische aandoening/beperking:
Verblijf (en bijbehorende functies):
-
• Vanaf de eerste dag: Verblijf, waarop de verzekerde is aangewezen anders dan vanwege
de noodzaak van geneeskundige GGZ-zorg. De bijkomende functies kunnen dan zijn Persoonlijke
Verzorging en Begeleiding;
-
• Na 365 dagen: Voortgezet Verblijf1.Er is sprake van een psychiatrische aandoening die gepaard gaat met behandeling als
bedoeld in artikel 8 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ. Naast Behandeling kunnen
de bijkomende functies zijn: Persoonlijke Verzorging, Verpleging, of Begeleiding.
Artikel 13 lid 1 van het Bza, voortgezet verblijf op een andere grondslag dan de psychiatrische
grondslag, is niet indicatieplichtig.
2.2 Vaststellen grondslag
Het CIZ stelt vast welke grondslag een verzekerde heeft en maakt daarbij gebruik van
informatie zoals diagnostiek, die wordt verstrekt door een ter zake deskundige.
Medisch moeilijk objectiveerbare aandoeningen.
Bij ‘medisch moeilijk objectiveerbare aandoeningen’ (MMOA) is er sprake van beperkingen,
die niet direct kunnen worden gerelateerd aan een bepaald ziektebeeld. Soms is de
oorzaak van de beperking wel bekend maar ontbreekt geobjectiveerde informatie over
een achterliggende ziekte of aandoening.
Beperkingen ten gevolge van een MMOA moeten, net als in andere situaties, altijd worden
geobjectiveerd. Het oordeel van een arts is bij een MMOA noodzakelijk. Het hiertoe
noodzakelijke onderzoek behoort plaats gevonden te hebben in het reguliere medische
circuit (2e compartiment) voordat er sprake kan zijn van AWBZ zorg.
Het zichtbare beperkingenbeeld van de MMOA’s ligt vrijwel altijd op het somatische
vlak. Bij het ontbreken van nadere diagnostiek kan daarom voorlopig voor een somatische
grondslag worden gekozen. Op basis daarvan is een kortdurende indicatie mogelijk.
Indien de behandelaar aangeeft dat de situatie onomkeerbaar is en de beperkingen blijvend,
dan is een langdurige indicatie mogelijk op basis van een somatische grondslag.
Bij een verzekerde met een MMOA of een vermoeden daarvan, dient bij zorginzet op basis
van een niet (volledig) geobjectiveerd beperkingenbeeld het eventuele anti-revaliderende
effect van de zorg zorgvuldig in overweging te worden genomen.
Bij een verzekerde met een MMOA of het vermoeden van een MMOA wordt altijd de medisch
adviseur van het CIZ geraadpleegd.
2.3 Eén of meerdere grondslag(en)
Om in aanmerking te komen voor toegang tot AWBZ-zorg, moet een verzekerde in elk geval
beschikken over één grondslag. Sommige verzekerden hebben echter meerdere grondslagen.
Voor een compleet inzicht in de problematiek van de verzekerde en de onderlinge samenhang
van de meerdere aanwezige grondslagen is het van belang om deze te vermelden.
Als er sprake is van meer dan één grondslag stelt het CIZ vast welke van die grondslagen
de ‘dominante’ grondslag is. De dominante grondslag wordt bepaald door de zwaarstwegende
beperkingen in relatie tot de geobjectiveerde zorgbehoefte. De dominante grondslag
wordt in het dossier als eerste vermeld. De andere grondslagen zijn ‘bijkomend’. Bijkomende
grondslagen zijn tijdelijk of structureel aanwezig.
Het kan zijn dat het CIZ bij een onderzoek naar het recht op AWBZ-zorg een andere
dominante grondslag vaststelt, dan op basis waarvan de verzekerde nu zorg ontvangt.
In geval bijvoorbeeld aanvankelijk somatiek de dominante grondslag was kan dat later
wijzigen wanneer een tweede grondslag dominant wordt, bijvoorbeeld de grondslag psychogeriatrische
aandoening/beperking. Deze situatie kan zich voordoen bij een verzekerde, die al vele
jaren zorg ontvangt binnen een bepaalde zorgsector. Vanwege het feit dat het wijzigen
van de grondslag ingrijpende gevolgen kan hebben voor de verzekerde onderbouwt het
CIZ deze wijziging terdege en zorgvuldig.
3 De 6 grondslagen
3.1 Somatische aandoening of beperking en lichamelijke handicap
Somatische aandoening of beperking
Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische
(lichamelijke) ziekte of aandoening.
In sommige situaties bereikt een chronische somatische aandoening op enig moment een
‘eindstadium’. Dat wil zeggen, dat bij de somatische aandoening een stabiele toestand
is bereikt waarin geen functionele verbetering meer te verwachten is. Verdere behandeling
zal niet leiden tot verder herstel en bepaalde beperkingen worden daarmee blijvend.
Het vaststellen hiervan is aan de behandelend arts. Een aandoening die gekenmerkt
wordt door stabiele fases en bij verergering door medische en/of paramedische behandeling
(nog) kan genezen of verbeteren, heeft als grondslag Somatische aandoening of beperkingen,
dus niet de grondslag Lichamelijke handicap.
Wanneer sprake is van blijvende beperkingen, niet veroorzaakt door stoornissen van
het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat (bot-/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel),
dan is de grondslag Somatische aandoening of beperking van toepassing. Dit is ook
het geval bij een terminale situatie2 (als voorbeeld: verzekerde met een hersentumor).
Lichamelijke handicap
Ook een lichamelijke handicap is op te vatten als een fysieke aandoening. Wanneer
sprake is van beperkingen als gevolg van stoornissen van het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat
(bot-/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel) waarbij geen functionele verbetering
meer mogelijk is (er kan nog wel sprake zijn van een verslechtering) en er geen sprake
is van een terminale situatie3, dan is de grondslag Lichamelijke handicap van toepassing. Het vaststellen van de
mogelijkheid tot een functionele verbetering is aan de behandelend arts.
3.2 Psychogeriatrische aandoening of beperkingen
Een psychogeriatrische grondslag wordt gevormd door een ziekte, aandoening of stoornis
in of van de hersenen. Veelal is er een aantasting te zien van onder andere denkvermogen,
gevoelsleven, intellect, herinneringscapaciteit al of niet in combinatie met afname
van motorische functies en vermindering van de sociale redzaamheid.
Dementie is een verzamelnaam voor een aantal ziekteverschijnselen die allemaal veroorzaakt
worden door niet-aangeboren afwijkingen in de hersenen, ook wel dementieel syndroom
genoemd.
3.3 Psychiatrische aandoening of beperkingen
Psychiatrische ziektebeelden/aandoeningen worden ook wel psychische stoornissen genoemd,
omdat een of meer symptomen van de stoornis veroorzaakt wordt door in de psyche gelegen
factoren. Bij de classificatie van psychiatrische stoornissen worden vaak internationaal
vastgestelde criteria gehanteerd die uitgaan van een (groep van) symptomen (DSM-IV
TR)).
3.4 Verstandelijke handicap
Er is conform de DSM-IV TR classificatie sprake van een verstandelijke handicap als
de verzekerde cognitief/intellectueel beneden gemiddeld scoort op een algemene intelligentietest
(norm: IQ 70 of lager) en er blijvende beperkingen zijn op het gebied van de sociale redzaamheid en dit voor het 18e levensjaar is ontstaan.
In de DSM IV is de mate van verstandelijke handicap ingedeeld op basis van de niveaus
van intellectueel functioneren:
-
• Lichte zwakzinnigheid (lichte verstandelijke beperking) IQ 50-70
-
• Matige zwakzinnigheid (matige verstandelijke beperking) IQ 35-50
-
• Ernstige zwakzinnigheid (ernstige verstandelijke beperking) IQ 20-35
-
• Diepe zwakzinnigheid (zeer ernstig, diep verstandelijk beperkt) IQ <20
-
• Zwakzinnigheid (ernst niet gespecificeerd; intelligentietest is niet mogelijk)
Op grond van historische overwegingen is er in Nederland consensus dat, als er sprake
is van ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid, leerproblemen
en/of gedragsproblemen, een IQ-score tussen 70 en 85 eveneens mag worden opgevat als
een licht verstandelijke handicap. In dat geval kan het CIZ een verzekerde als zodanig
ook onder de grondslag verstandelijke handicap indiceren voor AWBZ-zorg.
3.5 Zintuiglijke handicap
De grondslag zintuiglijke handicap wordt in de regel toegekend aan alle verzekerden
die een visuele1 of auditief-communicatieve2 handicap of een (zeer) ernstig spraak-/taalprobleem3 (of -stoornis) hebben.
1Visuele stoornissen en beperkingen
Van een visuele handicap is sprake als er ernstige stoornissen in het gezichtsvermogen
zijn vastgesteld. Visuele beperkingen worden in Nederland gedefinieerd volgens de
ICD-10 classificatie van de WHO en ingedeeld op basis van gezichtsscherpte (visus)
en gezichtsveld, waarbij de diagnostiek plaatsvindt door middel van metingen met hulpmiddel
(bril). Een visuele handicap valt onder de grondslag ZG als er sprake is van:
-
1. een gezichtsscherpte van < 0.3 aan het beste oog, en/of;
-
2. een gezichtsveld < 30 graden en/of;
-
3. een gezichtsscherpte tussen 0.3 en 0.5 aan het beste oog met daaraan gerelateerde
ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren.
2Auditief-communicatieve handicap
Van een auditieve beperking is sprake als door of namens een arts stoornissen in het
gehoorvermogen zijn vastgesteld. De mate van gehoorverlies wordt vastgesteld middels
audiometrie van het beste oor, zonder gebruik van een eventueel hulpmiddel zoals een
gehoorapparaat.
Er is sprake van een auditieve stoornis en daarmee een grondslag zintuiglijke handicap
als het drempelverlies bij het audiogram ten minste 35 dB bedraagt, verkregen door
het gehoorverlies bij frequenties van 1000, 2000 en 4000 Hz te middelen, of als het
drempelverlies groter is dan 25 dB bij meting volgens de Fletcher index, het gemiddelde
verlies bij frequenties van 500, 1000 en 2000 Hz.
De auditieve beperking kan voorkomen met ermee samenhangende communicatieve beperkingen,
ernstige sociaal emotionele problematiek, ernstige spraak/taal stoornis en/of leerachterstand.
Van communicatieve beperking is sprake als een verzekerde als gevolg van een medische
oorzaak zodanige problemen in de communicatie ondervindt, dat hij in het contact met
anderen afhankelijk is van ondersteunende communicatiemiddelen.
3Spraak-/taalprobleem (of-stoornis)
Kern van het vaststellen van een spraak-/taalprobleem (of -stoornis) onder de grondslag
van de zintuiglijke handicap is dat er een in de persoon gelegen oorzaak is aan te
wijzen. Dat kunnen zowel neurobiologisch als neuropsychologische factoren zijn.
Als de genoemde stoornis/beperking zijn oorsprong vindt in omgevingsfactoren dan is
er geen sprake van een grondslag voor de AWBZ. Voorbeelden van omgevingsfactoren zijn
opvoedingsproblemen of het spreken van een andere taal.
Een spraak-/taalprobleem (of -stoornis) wordt onder de grondslag zintuiglijke handicap
vastgesteld als er een aandoening of stoornis is vastgesteld die leidt tot ernstige
of zeer ernstig beperkingen op één of meer van de hieronder genoemde aspecten:
-
1. Spraakstoornis/beperking (spreekt woorden en/of zinnen niet goed uit).
-
2. Centrale auditieve stoornis/beperking (er is aangetoond dat de verwerking van geluid/spraak
door de hersenen niet goed verloopt).
-
3. Taal-begripstoornis/beperking (moeite met begrijpen wat anderen zeggen).
-
4. Taal-productiestoornis/beperking (moeite taal te gebruiken om zich aan anderen duidelijk
te maken).
-
5. Pragmatische taalstoornis/beperking (te weinig rekening houden met anderen tijdens
gesprek, alleen op kernwoorden reageren, uitingen te letterlijk opvatten waardoor
misverstanden ontstaan, van de hak op de tak springen, teveel praten, geen onderscheid
maken tegen wie je praat, herhalen, te precies taalgebruik, in zichzelf praten, moeite
met beginnen van een gesprek).
Een communicatieprobleem is pas een geobjectiveerde spraak-/taal-stoornis wanneer
dit is aangetoond door middel van multidisciplinaire diagnostiek verricht in het tweede
compartiment. Het is van belang om spraak-/taalstoornissen te onderscheiden van communicatieproblemen
die inherent zijn aan ziektebeelden als autisme en verstandelijke handicap.
BIJLAGE 3
Gebruikelijke zorg
1 Algemeen
-
1. Deze bijlage is gebaseerd op het Besluit zorgaanspraken, artikel 1, onderdeel b en
artikel 2, lid 3 en is van toepassing op de bijlagen Persoonlijke Verzorging, Verpleging,
Begeleiding en Verblijf.
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Gebruikelijke zorg’.
-
3. Op deze bijlage is de bijlage ‘Algemeen’ van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 1, onderdeel b Besluit zorgaanspraken:
‘Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen
of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.’
Artikel 2, lid 3 Besluit zorgaanspraken:
‘De aanspraak op zorg bestaat slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte
en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.’
Hiermee is expliciet tot uitdrukking gebracht dat een verzekerde redelijkerwijs niet
is aangewezen op zorg die naar algemeen aanvaarde maatstaven door zijn sociale omgeving
moet worden geboden. De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen
of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden wordt aangeduid als
gebruikelijke zorg.
In deze bijlage is uitgewerkt wat onder gebruikelijke zorg wordt verstaan.
2 Toepassing op de functies Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding en/of
Verblijf
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere
huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is verzekerde niet aangewezen op AWBZ-zorg
wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding en/of Verblijf.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende
kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen
geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen
van dezelfde leeftijd zonder AWBZ-grondslag kan de omvang van de zorg (per dag) verschillen.
Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Gebruikelijke zorg bij
kinderen kan activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.
Bij gebruikelijke zorg gaat het om activiteiten als omschreven in de beleidsregels
Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding en bij Verblijf om het leefklimaat
beschermende woonomgeving1. Van bovengebruikelijke zorg bij kinderen in chronische situaties is pas sprake wanneer
de omvang van de zorg substantieel meer is dan een gezond kind van dezelfde leeftijd
gemiddeld nodig heeft. Met substantieel wordt bij de functies Persoonlijke Verzorging,
Verpleging en Begeleiding bedoeld een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal.
Dit uur per etmaal is geen bovengebruikelijke zorg, maar hoort nog tot gebruikelijke
zorg. Bij de functie Verblijf gaat het om het bieden van een beschermende woonomgeving,
die gezien de levensfase van het kind als gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen
moet worden aangemerkt2.
2.1 Gebruikelijke Persoonlijke Verzorging
-
1. Persoonlijke Verzorging van de volwassen verzekerde door zijn partner is alleen gebruikelijke
zorg als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig
herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van
de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over
het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Van partners wordt in die
situatie verwacht, dat zij elkaar alle persoonlijke verzorging bieden. De zorgplicht
van partners onderling betreft persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van
assistentie en overname bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, maar ook aandacht
en begeleiding bij een aandoening.
-
2. Alle Persoonlijke Verzorging door de ouder aan het kind is gebruikelijke zorg als
er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel
van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde,
dat AWBZ-zorg daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen
over een periode van maximaal drie maanden.
Een kind is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij
de gebruikelijke zorg in vergelijking tot kinderen zonder AWBZ-grondslag van dezelfde
leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke bijdrage3 van een ouder aan de Persoonlijke Verzorging van een kind wordt gesteld op de omvang
van de Persoonlijke Verzorging die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is
binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel, indien er voor dat kind
geen grondslag is voor een AWBZ-indicatie.
-
3. Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke verzorging aan derden
(familie, vrienden) is gebruikelijke zorg.
Uitzonderingen
-
1. Voor zover een partner of ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden
mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging ten behoeve van verzekerde uit te voeren
en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
-
2. Voor zover een partner of ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of
haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Daarbij
geldt het volgende:
-
a. Wanneer er voor de partner of ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen
zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden
en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van
(dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient
men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit
te laten voeren/in te kopen.
-
b. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten
buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging, wel of niet in combinatie met een
fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging
voor op die maatschappelijke activiteiten.
-
3. Voor zover gebruikelijke Persoonlijke Verzorging bij kinderen van niet uitstelbare
aard is en degene die de gebruikelijke zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens
reguliere school- of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een
indicatie worden gesteld.
-
4. Voor zover de verzekerde zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen gebruikelijke
persoonlijke verzorging verwacht van een partner of ouder.
-
5. Voor zover het kind van 12 jaar of ouder geen intieme Persoonlijke Verzorging wil
ontvangen van de ouder wordt geen bijdrage verwacht van de ouder.
2.2 Gebruikelijke Verpleging
-
1. Verpleging van de volwassen verzekerde is geen gebruikelijke zorg.
-
2. Het uitvoeren van verpleegkundige handelingen door ouders van een thuiswonend kind
is gebruikelijke zorg, wanneer deze handelingen aan te leren zijn. Zie bijlage Verpleging
voor onderscheid tussen Zvw en AWBZ. Verpleegkundige handelingen door ouders aan kinderen,
die aan te leren zijn, vallen onder gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende
zorgsituatie. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie
maanden. Verpleegkundige handelingen, door ouders aan kinderen, die aan te leren zijn,
zijn in chronische situaties wel indiceerbare zorg indien de gebruikelijke zorg in
vergelijking tot kinderen zonder AWBZ-grondslag van dezelfde leeftijdscategorie substantieel
wordt overschreden.
-
3. Voor het aanleren van verpleegkundige handelingen aan de gebruikelijke zorger en/of
mantelzorger kan een indicatie worden afgegeven. Bij de afweging of een indicatie
kan worden afgegeven voor het aanleren of overnemen van verpleegkundige handelingen,
wordt in de afweging meegenomen of, gelet op de duur en frequentie in relatie tot
de periode die nodig is voor het gedegen aanleren, sprake is van doelmatigheid. Als
bij een verzekerde gedurende korte periode een verpleegkundige handeling moet worden
verricht, dient het aanleren niet meer tijd te kosten dan het gedurende een paar weken
overnemen van die handeling.
Uitzonderingen
-
1. Voor zover een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist
om verpleegkundige handelingen ten behoeve van verzekerde uit te voeren en deze vaardigheden
niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
-
2. Voor zover een ouder overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen bijdrage
verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
-
a. Wanneer er voor de ouder eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn
om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of
voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende)
overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient men die overbelasting
op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te
kopen.
-
b. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten
buiten de gebruikelijke verpleegkundige zorg, wel of niet in combinatie met een fulltime
school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke zorg voor op die maatschappelijke
activiteiten.
-
3. Voor zover gebruikelijke Verpleging bij kinderen van niet uitstelbare aard is en degene
die de gebruikelijke zorg moet verlenen niet beschikbaar is, wegens reguliere school-
of werkweek van hem/haar zelf of van het kind, kan hiervoor een indicatie worden gesteld.
-
4. Voor zover het kind zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht
van een ouder.
-
5. Voor zover het kind van 12 jaar of ouder geen intieme Verpleging wil ontvangen van
de ouder wordt geen bijdrage verwacht van de ouder.
2.3 Gebruikelijke Begeleiding
-
1. Alle Begeleiding van de verzekerde door de ouder, door partners onderling, door inwonende
kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke zorg als er sprake is van een kortdurende
zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de
daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de verzekerde, dat AWBZ-zorg daarna niet
langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal
drie maanden.
-
2. Een kind is aangewezen op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij
de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot kinderen zonder AWBZ-grondslag van
dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke bijdrage4 van een ouder aan de Begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de Begeleiding
die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale
ontwikkelingsprofiel, indien er voor dat kind geen grondslag is voor een AWBZ-indicatie.
-
3. Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen verzekerde
gebruikelijke zorg wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door
partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer
onderling aan elkaar moet worden geboden.
-
4. Het leren omgaan van derden (familie, vrienden) met de verzekerde is gebruikelijke
zorg.
Uitzonderingen
-
1. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot
geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke
begeleiding ten behoeve van verzekerde uit te voeren en deze vaardigheden niet kan
aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.
-
2. Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast
is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht,
totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
-
a. Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen
mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting
op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe
te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf
leveren van geïndiceerde AWBZ-zorg, dient men die overbelasting op te heffen door
deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
-
b. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten
buiten de gebruikelijke begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school-
of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke begeleiding voor op die maatschappelijke
activiteiten.
-
3. Voor zover de verzekerde zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage
verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.
2.4 Beschermende woonomgeving en kinderen
-
1. Het door de ouders aan het kind bieden van een beschermende woonomgeving (als omschreven
in de bijlage Verblijf) moet afhankelijk van de levensfase van het kind als gebruikelijke
zorg worden aangemerkt, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening
of beperking. In hoofdstuk 3 zijn per levensfase richtlijnen ten aanzien van de gebruikelijke
zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel opgenomen.
-
2. Als een kind niet bij (een van) de ouder(s) kan wonen, vanwege de onmogelijkheden
van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van
de ouder(s), is verblijf op grond van de Wet op de jeugdzorg aan de orde. Daarnaast
kan er in deze situaties bij kinderen met een aandoening, stoornis of beperking aanspraak
zijn op AWBZ-verblijf als de zorg noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een therapeutisch
leefklimaat en/of permanent toezicht.
3 Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een
normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie
tot AWBZ-zorg
Kinderen van 0 tot 3 jaar
• hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;
• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;
• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid
is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
|
Kinderen van 3 tot 5 jaar
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte
tijd op
gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;
• ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;
• hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden,
eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;
• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;
• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid
is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
|
Kinderen van 5 tot 12 jaar
• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van
22 tot 25 uur/week;
• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv.
kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
• hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
• zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining
van de ouders/verzorgers;
• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar
school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.
• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid
is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
|
Kinderen van 12 tot 18 jaar
• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;
• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;
• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;
• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;
• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;
• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk
of het zelfstandig gaan wonen).
• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale
veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.
|
BIJLAGE 4
Persoonlijke Verzorging
1 Inleiding
-
1. Deze bijlage is van toepassing op de indicatiestelling voor de functie Persoonlijke
Verzorging, zoals bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken (Bza).
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Persoonlijke Verzorging’.
-
3. Op deze bijlage zijn de bijlagen ‘Algemeen’, ‘Grondslagen’ en ‘Gebruikelijke zorg’
van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 4 Besluit zorgaanspraken:
‘Persoonlijke Verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten
op het gebied van de Persoonlijke Verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische
of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke
handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.’
2 Doelstelling functie1
2.1 Algemeen
De functie Persoonlijke Verzorging is gericht op activiteiten op het gebied van de
dagelijkse levensverrichtingen in de vorm van persoonlijke zorg. Daarbij kan het gaan
om het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten, het stimuleren om de activiteiten
zelf te doen of het aanleren van de activiteiten.
Persoonlijke verzorging is: alles wat mensen gebruikelijk als zelfzorg uitvoeren.
Dat geldt niet alleen voor de persoonlijke verzorging die iedereen nodig heeft (zoals wassen, eten), maar ook voor de persoonlijke verzorging die nodig
is in verband met een gezondheidsprobleem (zoals stoma, sonde).
2.2 Inhoud Persoonlijke Verzorging
Voor het bepalen van de inhoud van de AWBZ-functies Persoonlijke Verzorging en Verpleging
is het uitgangspunt dat activiteiten die verzekerden gebruikelijk zelf uitvoeren,
zoals de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), vallen onder persoonlijke
verzorging.
Naast de reguliere ADL-activiteiten is er nog een aantal andere activiteiten die onder
de functie Persoonlijke Verzorging thuishoren, zoals (geen limitatieve lijst):
-
1. het aanreiken van medicijnen die vallen onder de apotheekverstrekking Zvw of zijn
voorgeschreven door een arts;
-
2. het toedienen van orale, vaginale of rectale medicatie (zoals bedoeld bij 1.) bij
een lokaal intacte huid, het zalven van de lokaal intacte huid, het druppelen van
oog, oor of neus bij een lokaal intacte huid; het aanbrengen van medicinale pleisters
-
3. het inbrengen buiten de bloedbaan, en af laten vloeien van (vloei)stoffen via sondes,
katheters enz.
-
4. het schoonhouden en verzorgen van natuurlijke en onnatuurlijke lichaamsopeningen (stoma,
tracheastoma, insteekopening PEG-sonde) bij een lokaal intacte huid.
Voorbehouden handelingen, zoals injecteren, vallen niet onder Persoonlijke Verzorging.
Aanleren en begeleiden
Aanleren
Voor het aanleren van persoonlijke verzorging in combinatie met medisch verpleegkundig
handelen geldt dat deze persoonlijke ver-zorging in het ziekenhuis (voor het ontslag)
aan (gebruikelijke zorger) van verzekerde worden geleerd. Zo hoort het aanleren van
bijvoorbeeld de zorg voor een stoma of het toedienen van sondevoeding niet tot de
aanspraken van de AWBZ, maar dienen deze vaardigheden vanuit de Zvw aangeleerd te
worden aan verzekerde (gebruikelijke zorger).
Bij de regeling zorgverzekering hulpmiddelenzorg hoort behalve het leveren van het
hulpmiddel ook een instructie over het gebruik. Als er na deze instructie nog aanleren
nodig is dan kan dit ten laste van de AWBZ.
Als een verzekerde niet in staat is de anders dan hierboven bedoelde persoonlijke
zorg zelf uit te voeren, wordt tijdens een indicatieonderzoek onderzocht of de verzekerde
(gebruikelijke zorger) gegeven diens leerbaarheid, deze persoonlijke zorg aan kan
leren.
Als bij een verzekerde (gebruikelijke zorger) gedurende een korte periode een handeling
moet worden verricht, dient het aanleren ervan niet meer tijd te kosten dan het gedurende
een paar weken overnemen van die handeling.
2.3 Onderscheid tussen Persoonlijke Verzorging en Begeleiding
Met de uitvoering van de zogenoemde Persoonlijke Verzorging zorg ‘met de handen op
de rug’ wordt het volgende onderscheid gemaakt.
-
• Persoonlijke Verzorging kan ook worden geïndiceerd ten behoeve van het aanleren van
de PV-activiteiten door de verzekerde (of gebruikelijke zorger of mantelzorger).
-
• Als een verzekerde beperkingen heeft op het gebied van de persoonlijke zorg, ten gevolge
van beperkingen in de sociale redzaamheid kan er voor het bieden van toezicht op en
het aansturen en stimuleren van de verzekerde bij het zelf uitvoeren van deze persoonlijke
zorg een aanspraak zijn op Persoonlijke Verzorging.
-
• Als de verzekerde (of gebruikelijke zorger of mantelzorger) de persoonlijke zorg (zelf)
uitvoert kan het noodzakelijk zijn om toch Persoonlijke Verzorging te indiceren met
als doel het onderhouden en borgen van de kwaliteit van zelfzorg.
Tijdens het uitvoeren van al deze PV-activiteiten is de hulpverlener aanwezig.
Hulp bij het plannen- en evalueren van deze (persoonlijke) zorg kan onderdeel uitmaken
van de aanspraak op de functie Begeleiding. De hulp is dan niet noodzakelijk aanwezig
tijdens het uitvoeren van de Begeleiding bij de persoonlijke verzorging.
3 Indicatiecriteria
De verzekerde kan toegang verkrijgen tot de functie Persoonlijke Verzorging als er
sprake is van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking
of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.
Om in aanmerking te komen voor de functie Persoonlijke Verzorging dient tevens te
zijn vastgesteld dat de verzekerde (en/of gebruikelijke zorger):
-
1. beperkingen heeft op het gebied van persoonlijke zorg, en;
-
2a. de vaardigheden/kennis mist om de persoonlijke zorg zelfstandig uit te voeren en deze
vaardigheden/kennis niet kan aanleren, of;
-
2b. de vaardigheden/kennis mist om de persoonlijke zorg zelfstandig uit te voeren en wel
leerbaar/trainbaar is om de handelingen rondom de persoonlijke zorg aan te leren.
3.1 Afbakening Wmo en AWBZ
Voorliggend zijn wettelijke regelingen, anders dan de AWBZ, waarmee zorg waarop verzekerde
is aangewezen of een voorziening waarmee de verzekerde de (zelf)zorg weer kan uitvoeren,
worden bekostigd.
Van veel voorliggende voorzieningen kan de verzekerde direct gebruik maken. Maar sommige
voorzieningen, zoals een woningaanpassing, zijn niet direct te realiseren. De verzekerde
heeft dan tijdelijk aanspraak op AWBZ-zorg (Persoonlijke Verzorging) om de tijd tot
realisatie van de voorliggende voorziening te overbruggen. De voorliggende voorziening
moet echter wel binnen redelijke termijn zijn gerealiseerd. Daarna vervalt de aanspraak
op AWBZ-zorg. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de te treffen voorzieningen.
Woonvoorzieningen Wmo en uitleenservice:
Binnen de Wmo zijn de volgende drie groepen woonvoorzieningen te onderscheiden:
-
1. Roerende (niet bouwkundige) woonvoorzieningen
-
2. Kleine (bouwkundige) woningaanpassingen
-
3. Grote (bouwkundige) woningaanpassingen
Tabel met woonvoorzieningen is een niet-limitatieve lijst
Roerende woonvoorzieningen
|
Kleine woningaanpassingen
|
Grote woningaanpassingen
|
Losse douchestoel
|
Douchezitje
|
Badkameraanpassingen1
|
Toiletstoel
|
Verhoogd toilet
|
Keukenaanpassingen2
|
Badplank
|
Handgrepen/beugels
|
Traplift
|
Toiletverhoger
|
(Stof)drempels verwijderen
|
Aanbouw
|
Tillift
|
Trapleuning plaatsen
|
|
Binnen 3 maanden te leveren/overbrugging via uitleenservice/gebruik van verpleegartikelen
|
Binnen 3 maanden te realiseren
|
Binnen 1 jaar te realiseren
|
X Noot
1 Zoals het verwijderen van een ligbad en het creëren van een douchemogelijkheid om
zittend te kunnen douchen.
X Noot
2 Zoals het plaatsen van een onderrijdbare keuken.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
De omvang van de functie Persoonlijke Verzorging wordt bepaald door het per aangewezen
handeling vermenigvuldigen van de gemiddelde tijd met de frequentie (zie 4.4 voor
een overzicht) en het optellen van de uitkomst van de vermenigvuldigingen.
Aanpassing van de berekende omvang is mogelijk, op basis van meerdere (en mogelijk
samenvallende) activiteiten en/of door bijzonderheden van de verzekerde.
Klassen
De omvang van de functie Persoonlijke Verzorging wordt vastgesteld in klassen, met
daarin een bandbreedte in uren. De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 1:
|
0 – 1,9 uur per week
|
klasse 2:
|
2 – 3,9 uur per week
|
klasse 3:
|
4 – 6,9 uur per week
|
klasse 4:
|
7 – 9,9 uur per week
|
klasse 5:
|
10 – 12,9 uur per week
|
klasse 6:
|
13 – 15,9 uur per week
|
klasse 7:
|
16 – 19,9 uur per week
|
klasse 8:
|
20 – 24,9 uur per week
|
4.2 Afbakening Onderwijs en AWBZ
Voor de omvang van Persoonlijke Verzorging wordt ook rekening gehouden met de omvang
van de persoonlijke verzorging die al onderdeel is van de clusterindicatie (zie tabel).
Cluster
|
Onderwijssoort
|
PV in minuten per week
|
LG : Cluster III
(= Lichamelijk gehandicapte kinderen)
|
Speciaal onderwijs
|
241
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
176
|
LZ : Cluster III
(= Langdurig zieke kinderen)
|
Speciaal onderwijs
|
98
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
0
|
ZMLK: Cluster III
(=Zeer moeilijk lerende kinderen)
|
Speciaal onderwijs
|
50
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
30
|
LG/ZMLK*: Cluster III
|
Speciaal onderwijs
|
185
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
189
|
4.3 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Persoonlijke Verzorging
gelden de algemene criteria (zie de bijlage ‘Algemeen’, paragraaf 2.5).
De geldigheidsduur van de indicatie die is gericht op het ‘aanleren en begeleiden’
(zie paragraaf 2.2 en paragraaf 3 onder 2b) is 6 weken. Als ten gevolge van cognitieve
beperkingen, onzekerheid of onhandigheid sprake is van vertraagde leerbaarheid, kan
een indicatie voor maximaal drie maanden gesteld worden.
4.4 Gemiddelde tijden
De gemiddelde tijden zijn basisminuten voor verzekerden die zich ‘normaal’ kunnen
bewegen, meewerken, geen gedragsproblemen hebben, enzovoort. De gemiddelde tijd bevat
niet alleen de tijdbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling,
maar ook het binnenkomen, gedag zeggen, handen wassen, het zorgdossier kort inkijken
of bijwerken en het vertrekken (indirecte zorg). Als meerdere handelingen/activiteiten
tijdens hetzelfde zorgmoment worden uitgevoerd, dan is sprake van ‘samenvallende activiteiten’.
Daarvoor wordt in totaal minder tijd geïndiceerd, omdat de zorg efficiënter wordt
geboden. Bij een enkelvoudige activiteit wordt de totale gemiddelde tijd als basis
genomen. Bij meerdere activiteiten wordt van elke activiteit 3,5 minuut indirecte
tijd in mindering gebracht en per zorgmoment wordt vervolgens 3,5 minuut indirecte
tijd weer opgeteld. De gemiddelde tijd van de indirecte zorg is ontleend aan het onderzoeksrapport
van bureau HHM2.
De omvang waarin de persoonlijke zorg wordt geïndiceerd, is basaal en niet meer dan
nodig om verantwoorde zorg (in hygiënisch, medisch, gedragswetenschappelijk opzicht,
et cetera) te bieden en is ook inclusief het schoonhouden van apparatuur, hulpmiddelen
en protheses.
De gemiddelde tijden kunnen bij kinderen verschillen in vergelijking met die van volwassenen.
Bijvoorbeeld: wassen en kleden duurt bij een kind korter dan bij een volwassene, terwijl
eten en drinken weer langer kan duren.
Overzicht van te adviseren activiteiten1 als onderdeel van de functie Persoonlijke Verzorging
|
Overzicht van handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteit2
|
Gemiddelde tijd3 per keer
|
Frequentie per dag
|
1.1
|
Zich wassen
|
• Delen van het lichaam
• Gehele lichaam
|
10
20
|
1x
1x
|
1.2
|
Zich kleden
|
• Volledig aankleden/uitkleden4
• Gedeeltelijk uitkleden
• Gedeeltelijk aankleden
• Steunkousen aantrekken
• Steunkousen uittrekken
|
15
10
10
10
7
|
2x
1x
1x
1x
1x
|
1.3
|
In en uit bed gaan
|
• Hulp bij uit bed komen5
• Hulp bij in bed gaan
• Hulp bij middagrust (bijv. op de bank)
• Hulp bij middagrust (bijv. van de bank)
|
10
10
10
10
|
1x
1x
1x
1x
|
1.4
|
Zich verplaatsen in zit- of lighouding (hulp bij beweging, houding)
|
|
20
|
Naar noodzaak
|
1.5
|
Naar toilet gaan en zich reinigen c.q. incontinentiemateriaal verwisselen
|
|
15
|
Naar noodzaak
|
1.6
|
Eten en drinken
|
• Helpen bij het eten van de broodmaaltijd (excl. drinken)
• Helpen bij het eten van warm eten (excl. drinken)
• Hulp bij het drinken
|
10
15
10
|
2x
1x
6x
|
1.7
|
Ondersteuning bij uitscheiding
|
• Stomaverzorging bij lokaal intacte huid
• Stomazakje wisselen
• Katheterzak legen/wisselen
• Blaasspoelen via bestaande katheter
• Uritip aanbrengen
• Klysma microlax
|
20
10
10
15
15
15
|
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
|
1.8
|
Sondevoeding
|
• Sondevoeding toedienen (inclusief aan-/en afkoppelen)
• Sondevoeding toedienen bij kinderen
• Sondevoeding via PEG (bij volwassenen en kinderen)
|
20
40
40
|
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
|
1.9
|
Medicatie
|
• Medicijnen aanreiken6
• Medicijnen toedienen (oraal/via sonde)
• Aanbrengen medicinale pleister
• Toedienen oog-, oor- of neusdruppels of ooggel, medicatie toedienen (vaginaal of
rectaal)
• Vernevelen
|
5
5
5
10
20
|
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
|
2.1
|
Persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid
|
• Zorg voor tanden
• Zorg voor haren
• Zorg voor nagels
• Scheren
• Inspectie van de intacte huid op (dreigende) vervormingen, ontstekingen en/of infecties
• Zalven van de intacte huid
• Verzorging van smetplekken (roodheid en irritaties van de huid)
• Verzorging van de intacte huid rondom natuurlijke en onnatuurlijke lichaamsopeningen
(zoals PEG-katheter, suprapubiskatheter, tracheastoma7, sonde)
|
5
5
5
10
10
10
10
10
|
2x
1x
1x (per week)
1x
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
|
2.2
|
Aanbrengen/verwijderen van prothese/hulpmiddel8
|
• Aanbrengen prothese/hulpmiddel
• Verwijderen prothese/hulpmiddel
• Aanbrengen D.P.S
• Verwijderen D.P.S
• Aanbrengen T.E.N.S
• Verwijderen T.E.N.S
|
15
15
5
5
5
5
|
1x
1x
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
Naar noodzaak
|
2.5
|
Aanleren en begeleiden van PV-activiteiten
|
• Aanleren van verzekerde, gebruikelijke zorger en mantelzorger gekoppeld aan activiteiten
1.1 tot en met 2.2
|
Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten 1.1. tot en met 2.2 plus maximaal
in totaal 30 minuten per week
|
Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten 1.1. tot en met 2.2.
|
|
|
• Begeleiden van verzekerde, gebruikelijke zorger en mantelzorger bij de uitvoering
van de activiteiten 1.1 tot en met 2.2
Het gaat om het onderhouden en borgen van de kwaliteit van de door verzekerde, gebruikelijke
zorger of mantelzorger uitgevoerde AWBZ zorg. Om de kwaliteit van de handelingen die
onder persoonlijke verzorging horen op het juiste niveau te houden, komt er een zorgverlener
langs die daarin begeleidt.
|
30 minuten per week
|
Gemiddelde tijd naar eigen inzicht verdelen over de week
|
X Noot
1 De nummering van de activiteiten sluit niet altijd aan. Dit vanwege het aansluiten
van deze nummering met de nummering zoals deze binnen de AWBZ brede Zorg Registriatie
(AZR) is opgenomen.
X Noot
2 Dit overzicht is niet limitatief.
X Noot
3 Deze tijd is inclusief de indirecte zorg (3.5 minuut).
X Noot
4 Hier wordt bedoeld aan- en uitkleden bij het opstaan en het ’s avonds naar bed gaan.
X Noot
5 Hier wordt de hulp bedoeld bij het uit bed komen naar uiteindelijk bijvoorbeeld een
stoel en vice versa.
X Noot
6 Inclusief uit de koelkast, weekdoos/baxter pakken, inschenken enz.
X Noot
7 Bij het verwisselen van de tracheacanule (onderdeel VP) maakt de verzorging van de
huid rondom de tracheastoma onderdeel uit van deze handeling. De verzorging wordt
dan ook niet geïndiceerd bij het verwisselen van de tracheacanule.
X Noot
8 Hiermee worden o.a. ledemaatprotheses en/of gehoorapparaten bedoeld.
BIJLAGE 5
Verpleging
1 Inleiding
-
1. Deze bijlage is van toepassing op de indicatiestelling voor de functie Verpleging,
zoals bedoeld in artikel 5 van het Besluit zorgaanspraken (Bza).
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Verpleging’.
-
3. Op deze bijlage zijn de bijlagen ‘Algemeen’, ‘Grondslagen’ en ‘Gebruikelijke zorg’
van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
-
1. Artikel 5 Besluit zorgaanspraken:
-
2. ‘Verpleging omvat verpleging in verband met een somatische of psychogeriatrische
aandoening of beperking of een lichamelijke handicap, gericht op herstel of voorkoming
van verergering van de aandoening, beperking of handicap.’
2 Doelstelling functie1
2.1 Algemeen
De functie Verpleging is gericht op herstel of voorkoming van verergering van een
aandoening, beperking of lichamelijke handicap door:
-
1. het uitvoeren van directe handelingen die tot de functie Verpleging horen, die in
opdracht van een arts uitgevoerd worden;
-
2. het aanleren van (AWBZ) verpleegkundige handelingen, als onderdeel van een aanspraak
op de functie Verpleging en het begeleiden bij de juiste uitvoering van deze verpleegkundige
handelingen wanneer de verzekerde (of de gebruikelijke zorger of mantelzorger) deze
zorg zelf uitvoert.
-
3. Het begeleiden van een verzekerde (of de gebruikelijke zorger) bij het zelf juist
uitvoeren van een aangeleerde (AWBZ) verpleegkundige handeling om de kwaliteit te
behouden en borgen.
Daarbij kan het gaan om het ondersteunen bij of het overnemen van handelingen, het
stimuleren om de handelingen zelf te doen of het aanleren van de handelingen.
-
4. Advies, Instructie Voorlichting (hiervoor is geen indicatie vereist).
Advies, instructie en voorlichting (AIV) is een onderdeel van de AWBZ-functie Verpleging.
Voor deze vorm van verpleging is geen indicatie vereist, omdat het vaak gaat om goed
geprotocolleerde zorg die in omvang zeer klein is. Voor het product AIV is een arts
niet direct verantwoordelijk. AIV wordt ingezet ten behoeve van mensen met chronische
ziekten waarin de verpleegkundige samen met de verzekerde nagaat hoe deze met de ziekte
kan omgaan. Dit kan een eenmalige activiteit zijn, maar het kan ook zijn dat er een
periodiek contact is (enkele keren per jaar) waarin, veelal op basis van een protocol,
wordt nagegaan of aanpassing van attitude of gedrag kan leiden tot het beter hanteren
van de ziektegevolgen. Ook motiveren van de verzekerde dit gedrag daadwerkelijk te
tonen valt onder AIV.
AIV is dus in het bijzonder gericht op secundaire en tertiaire preventie bij chronisch
zieke mensen. Vaak is in een keten afstemming bereikt over de manier waarop de verschillende
actoren in de keten hun taak uitoefenen en is dit in een protocol vastgelegd. Continuïteit
van zorg binnen de keten, zoals van ziekenhuis naar thuis, is een belangrijk aandachtspunt.
Dit laat onverlet dat de arts voor deze activiteiten geen verantwoor-delijkheid draagt
maar dat er sprake is van een zelfstandige verantwoordelijkheid van de verpleegkundige.
Veelal hebben de betrokken verpleegkundigen een specifieke aanvullende expertise ten
aanzien van een bepaald ziektebeeld ontwikkeld.
2.2 Inhoud Verpleging
Bij het onderscheid tussen de AWBZ-functies Persoonlijke Verzorging en Verpleging
kan worden uitgegaan van een aantal algemene uitgangspunten.
Handelingen die onder de functie Verpleging thuishoren zijn (geen limitatieve lijst):
-
1. het toedienen van medicatie bij lokaal niet-intacte huid, zoals het geval is bij injecteren en het aanbrengen van medicatie in een wond;
-
2. het schoonhouden en verzorgen van natuurlijke en onnatuurlijke lichaamsopeningen (stoma,
tracheastoma) bij een lokaal niet-intacte huid;
-
3. het inbrengen en verwijderen van sondes, katheters en dergelijke;
-
4. het toedienen van vloeistoffen in de bloedbaan (infuus).
3 Indicatiecriteria
De verzekerde kan toegang verkrijgen tot de functie Verpleging als sprake is van een
somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap.
Een verstandelijke of zintuiglijke handicap levert geen grondslag op voor Verpleging.
Een psychiatrische aandoening of beperking levert alleen een grondslag voor Verpleging
in combinatie met verblijf en behandeling na de eerste 365 dagen.
Om in aanmerking te komen voor de functie Verpleging dient ook onderstaande te zijn
vastgesteld:
-
1. er is een door een arts vastgestelde medische noodzaak voor de verpleegkundige handeling
-
2. en de verzekerde (en/of gebruikelijke zorger) is beperkt in zijn mogelijkheden om
voor de eigen gezondheid te zorgen; of
-
3a. heeft beperkingen en/of mist de vaardigheden/kennis om de verpleegkundige handeling
zelfstandig uit te voeren en kan deze verpleegkundige handelingen niet aanleren, of;
-
3b. mist de vaardigheden/kennis om de verpleegkundige zorg zelfstandig uit te voeren en
is wel leerbaar/trainbaar om de verpleegkundige handelingen aan te leren.
De beperkingen kunnen gelegen zijn in:
3.1 Afbakening Zvw en AWBZ
De verpleging die noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg, valt
niet onder de aanspraken van de AWBZ maar onder de Zvw. Deze zorg omvat ook verpleegkundige
handelingen. Voor verpleging geldt dat bepalend is, wie verantwoordelijk is voor de
verpleging: als dat de huisarts is, betreft het AWBZ, als het een medisch specialist
is, de Zvw. Alle zorg die onder de functie persoonlijke verzorging valt, komt ten
laste van de AWBZ, ook als dat noodzakelijk is in verband met medisch specialistische
zorg.
Voor thuisbeademing en palliatief terminale zorg geldt dat de verpleging ten laste
van de AWBZ komt, ook als die noodzakelijk is i.v.m. medisch-specialistische zorg
(art 2.11 lid 2 Besluit Zorgverzekering).
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
De omvang van de functie Verpleging wordt bepaald aan de hand van gemiddelde tijden
(zie 4.4 hieronder), die vervolgens leiden tot klassen. Aanpassing van de berekende
omvang kan op basis van meerdere en samenvallende activiteiten en/of door persoonlijke
bijzonderheden van de verzekerde mogelijk zijn.
Klassen
De omvang van de functie Verpleging wordt vastgesteld in klassen, met daarin een bandbreedte
in uren. De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 0:
|
0 – 0,9 uur per week
|
klasse 1:
|
1 – 1,9 uur per week
|
klasse 2:
|
2 – 3,9 uur per week
|
klasse 3:
|
4 – 6,9 uur per week
|
klasse 4:
|
7 – 9,9 uur per week
|
klasse 5:
|
10 – 12,9 uur per week
|
klasse 6:
|
13 – 15,9 uur per week
|
klasse 7:
|
16 – 19,9 uur per week
|
4.2 Afbakening Onderwijs en AWBZ
Voor de omvang van VP wordt ook rekening gehouden met de verpleging die onderdeel
is van de clusterindicatie (zie tabel).
Cluster
|
Onderwijssoort
|
VP minuten per week
|
LG : Cluster III
(= Lichamelijk gehandicapte kinderen)
|
Speciaal onderwijs
|
30
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
30
|
LZ : Cluster III
(= Langdurig zieke kinderen)
|
Speciaal onderwijs
|
80
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
30
|
ZMLK: Cluster III
(=Zeer moeilijk lerende kinderen)
|
Speciaal onderwijs
|
0
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
0
|
LG/ZMLK*: Cluster III
|
Speciaal onderwijs
|
30
|
Voortgezet speciaal onderwijs
|
30
|
4.3 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Verpleging gelden
de algemene criteria (zie de bijlage ‘Algemeen’ paragraaf 2.5).
De geldigheidsduur van de indicatie die is gericht op het ‘aanleren en begeleiden’
is 6 weken. Als ten gevolge van cognitieve beperkingen, onzekerheid of onhandigheid
sprake is van vertraagde leerbaarheid, kan een indicatie voor maximaal drie maanden
gesteld worden.
4.4 Gemiddelde tijden
De gemiddelde tijden zijn basisminuten voor verzekerden die zich ‘normaal’ kunnen
bewegen, meewerken, geen gedragsproblemen hebben, enzovoort. De gemiddelde tijd bevat
niet alleen de tijdbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling,
maar ook het binnenkomen, gedag zeggen, handen wassen, het zorgdossier kort inkijken
of bijwerken en het vertrekken (indirecte zorg).
Als meerdere handelingen/activiteiten tijdens hetzelfde zorgmoment worden uitgevoerd,
dan is sprake van ‘samenvallende activiteiten’. Daarvoor wordt in totaal minder tijd
geïndiceerd, omdat de zorg efficiënter wordt geboden.
Bij een enkelvoudige activiteit wordt de totale gemiddelde tijd als basis genomen.
Bij meerdere activiteiten wordt van elke activiteit 3,5 minuut indirecte tijd in mindering
gebracht en per zorgmoment wordt vervolgens 3,5 minuut indirecte tijd weer opgeteld.
De gemiddelde tijd van de indirecte zorg is ontleend aan het onderzoeksrapport van
bureau HHM2.
De omvang is ook inclusief het schoonhouden van apparatuur en hulpmiddelen. De gemiddelde
tijden kunnen bij kinderen verschillen in vergelijking met die van volwassenen. Voor
thuisbeademing geldt een andere wijze van omvangbepaling (zie hoofdstuk 5).
Overzicht van te adviseren activiteiten1 als onderdeel van de functie Verpleging
|
Overzicht van handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteit.
(*: VP-handelingen waarbij het gaat om verpleging, noodzakelijk in verband met medisch
specialistische zorg)
|
Gemiddelde tijd2 per keer
|
1.2 Controle lichaamsfuncties
|
• Temperatuur meten/pols tellen/controle ademhaling/controle gewicht
• Aanleggen van vochtbalans/controle en/of ingrijpen op vochtbalans
• Controle huid/vochthuishouding/uitscheiding urine/faeces
• Bloeddruk meten
• Bloedsuiker prikken (bijvoorbeeld t.b.v. dagcurve)
|
10
15
10
10
10
|
1.3 Wond- en/of stomaverzorging
|
• Verzorging wonden en de niet-intacte huid rondom onnatuurlijke lichaamsopeningen
• Wondverzorging
• Zalven van niet-intacte huid
• Aanleggen druk/steunverband na wondverzorging
• Decubitus: risico bepalen, preventieplan op- en bijstellen
• Advies m.b.t. preventieve maatregelen geven
• Stomaverzorging bij een lokaal niet-intacte huid
|
15
25
10
15
20
10
20
|
1.4 Ondersteuning bij uitscheiding
|
• Manueel faeces verwijderen
• Inbrengen rectum canule
• Klysma geven (hoog)
• Darmspoelen
• Katheteriseren (eenmalig)
• Katheter inbrengen (verblijfs)
• Blaasspoelen via nog aan te brengen katheter
• Spoelen nefrostomiecatheter*
|
15
15
30
30
15
30
20
20
|
1.5 Medicatie
|
• Toedienen medicatie via injecteren (of via infuus*)
• Subcutane medicatietoediening via de pomp
|
10
45
|
1.7 Verpleegkundige begeleiding bij uitvoeren zelfzorg3
|
Dit betreft het observeren, signaleren, controleren van de activiteiten 1.2 tot met
1.5 en 1.10 tot en met 2.1. Het gaat om het onderhouden en borgen van de kwaliteit
van de door verzekerde, gebruikelijke zorger of mantelzorger uitgevoerde AWBZ-zorg.
Om de kwaliteit van de handelingen die onder verpleging horen op het juiste niveau
te houden, komt een zorgverlener langs die daarin begeleidt. Bij het ‘vertellen’ van
een diagnose van een ernstige ziekte door een behandelaar uit de eerste lijn aan de
verzekerde hoort begeleiding bij het verwerken/accepteren van deze diagnose en het
omgaan met de ziekte. Als sprake is van acceptatie-problemen die niet door de behandelaar
zijn te ondervangen, kan de inzet van maatschappelijk werk of een psycholoog aangewezen
zijn. Hiervoor is geen indicatie VP mogelijk.
|
Tot 60 minuten per week.
|
1.9 Aanleren van VP-activiteiten
|
Aanleren van verzekerde, gebruikelijke zorger en mantelzorger gekoppeld aan activiteiten
1.2 tot en met 1.5 en 1.10 tot en met 2.1
|
Gelijk aan een of meer van de aan te leren activiteiten plus ‘aanleertijd’ afhankelijk
van de aan te leren activiteit tot een maximum van 45 minuten per week
|
1.10 Niet nader gespecificeerd verpleegkundig handelen
|
• Compressief zwachtelen een been
• Compressief zwachtelen twee benen
• Zuurstof toedienen*
• Inbrengen sonde
|
15
25
10
30
|
2.1 Gespecialiseerd verpleegkundig handelen
|
• Inbrengen infuus*
• Epidurale/spinale pijnbestrijding*
• Intraveneuze medicatietoediening*
• Intraveneuze vocht- en voedingtoediening*
• Drainage maag/thorax*
• Fototherapie*
• Uitzuigen trachea, mond/keelholte*
• Verwisselen van de buitencanule*
• Verwisselen van de binnencanule*
• Bronchiaal toilet (sprayen NaCl)*
|
20
30
20
20
20
30
10
30
10
15
|
4.1 Toezicht i.v.m. thuisbeademing
|
Toezicht in geval van thuisbeademing *
|
zie § 5
|
X Noot
1 De nummering van de activiteiten sluit niet altijd aan. Dit vanwege het aansluiten
van deze nummering met de nummering zoals deze binnen de AWBZ brede Zorg Registriatie
(AZR) is opgenomen.
X Noot
2 Deze tijd is inclusief de indirecte zorg (3,5 minuut).
X Noot
3 Dit is andere zorg dan AIV. De omschrijving van AIV is opgenomen onder punt 4 van
hoofdstuk 2 ‘doelstelling functie’, 2.1 ‘algemeen’.
5 Thuisbeademing op grond van de AWBZ
5.1 Beademing/soorten beademing en aandoeningen waarbij dit voorkomt
Er is sprake van beademing wanneer de ademhaling mechanisch door apparatuur wordt
overgenomen, al dan niet volledig of ter ondersteuning. Dit kan continu het geval
zijn. Maar ook intermitterend, bijvoorbeeld alleen gedurende de nacht of mede 'on
demand' (automatische inschakeling van de apparatuur bij het wegvallen van de ademhaling
bij de verzekerde. (Mechanische) beademing met behulp van apparatuur kan plaatsvinden
via een tracheostoma (invasief) of via een mond-/neuskap (non-invasief). Bij beide
vormen is voor de uiteindelijke indicatiestelling van de AWBZ-zorg de responstijd3, maar ook de aan-/afwezigheid van de handfunctie van belang. Het aan-/afwezig zijn
van de handfunctie is enerzijds van belang voor wat betreft het zelf kunnen uitvoeren
van handelingen rondom de beademing (zelfzorg). Anderzijds kan dit een risico zijn
bij het ongewenst verwijderen van de tracheacanule of mond-/neuskap, iets wat regelmatig
bij met name jonge kinderen wordt gezien. Dit vanwege de onwetendheid van verzekerde
voor de consequenties van het ‘losmaken’ van de canule of mond-/neuskap. Aandoeningen
waarbij vaak beademing wordt toegepast zijn: spierziekten, ernstige kyfo-scoliose,
een ‘hoge’ dwarslaesie en neurologische ziektebeelden (bijvoorbeeld ALS). Uitgebreide
informatie over (thuis)beademing staat op de website van de VSCA (www.vsca.nl). Hier is ook een brochure met algemene informatie en informatie over de basisverzorging
te downloaden.
Wat valt niet onder ‘beademing’ en hiermee niet tot de aanspraak Verpleging AWBZ/medisch
specialistische verpleging:
-
• Het incidenteel beademen via de tracheostoma met behulp van een ballon, al dan niet
bij calamiteiten; er is geen sprake van continue of intermitterende beademing naast
dit incidentele gebruik van de beademingsballon.
-
• Het toedienen van zuurstof via een ‘brilletje’, flowsnor, tracheostoma of anderszins;
het bewaken van het zuurstofgehalte in het bloed met behulp van een saturatiemeter;
-
• Het hebben van een tracheostoma;
-
• apparatuur die wordt toegepast bij slaapapneu.
Aanvragen voor dergelijke AWBZ-zorg, worden als reguliere AWBZ aanvragen afgehandeld.
5.2 Indicatiecriteria
De direct (verpleegkundige) handelingen die tot de zorg rondom de thuisbeademing horen kunnen zijn (niet limitatief):
-
– Bronchiaal toilet, ook wel ‘sprayen NACl’ of ‘druppelen’ genoemd;
-
– Uitzuigen van slijm;
-
– Verzorgen van de tracheostoma;
-
– Periodiek verwisselen van de beademingscanule;
-
– Aan- en afkoppelen van de beademingsmachine.
5.3 Omvang
In onderstaand schema zijn de handelingen opgenomen met de bijbehorende gemiddelde
tijden. En waar mogelijk de standaard geadviseerde frequentie. De tijdsomvang of de
handeling die door meerdere personen moet worden uitgevoerd, kan afhankelijk zijn
van de individuele situatie van de verzekerde.
Handeling
|
Functie/Activiteit
|
Handeling omvat
|
Gemiddelde tijd1
|
Standaard
frequentie2
|
Bijzonderheden
|
Uitzuigen trachea of mond-/keelholte
|
VP 2.1
|
Afkoppelen beademings-machine, het uitzuigen van de trachea of mond-/keelholte en
het aankoppelen van de beademings-machine
|
5 tot 10 minuten per keer
|
Afhankelijk van individuele noodzaak
|
Deze handeling maakt vaak onderdeel uit van andere activiteiten zoals bronchiaal toilet.
Wanneer het uitzuigen samenvalt met een andere handeling, wordt hiervoor niet apart
geïndiceerd.
De te indiceren tijd kan per verzekerde verschillen. Factoren die hierop van invloed
zijn betreffen de taaiheid van het slijm en of de verzekerde al dan niet hiernaast
sondevoeding krijgt toegediend.
N.B.: Redenen voor afwijken normtijd beleidsregel VP (20 minuten per keer) zijn: De
uitzuigapparatuur (uitzuigcatheter) ligt altijd klaar voor gebruik en er is sprake
van gewenning bij het uitvoeren van de handeling, de meestal hoge frequentie is van
invloed op de hoeveelheid uit te zuigen slijm.
|
Bronchiaal toilet
Ook wel druppelen/sprayen/spoelen met NaCl genoemd of het gebruik van een coughlator
|
VP 2.1
|
Afkoppelen beademings-ma-chine, uitzuigen, balloneren (indien aan de orde), druppelen/spoelen
van de NaCl en het aankoppelen van de beademingsma-chine
|
15 minuten per keer
|
3 à 4 x per dag
|
Het gebruik van een hoestmachine (coughlator) is een mechanisch alternatief voor deze
handeling. Deze handeling wordt dan ook in plaats van het bronchiaal toilet uitgevoerd.
Dit betekent dat de frequenties van beide handelingen op elkaar moeten worden afgestemd.
|
Balloneren is het beademen met behulp van een beademingsballon.
|
|
|
Balloneren wordt als samenvallende activiteit toegepast bij bronchiaal toilet. Wanneer
dit in geval van nood moet worden toegepast, wordt hier niet apart voor geïndiceerd.
Deze handeling valt bij deze ‘noodsituaties’ onder de totale verzorging rondom de
beademing.
|
Airstacken
|
VP 2.1
|
Het met een beademingsballon in de longen blazen van lucht tot de maximale inblaasbare
hoeveelheid is bereikt.
|
8,5 minuten per keer
|
3 x per dag
Bij luchtweginfecties, kriebelhoest of vaker verslikken, kan de gemiddelde frequentie
per dag hoger liggen
|
Airstacken wordt regelmatig in combinatie met andere handelingen uitgevoerd. Wanneer
het gaat om airstacken in verband met luchtweginfecties, het niet voldoende kunnen
hoesten of bij het zich verslikken, betreft dit een op zichzelf staande handeling.
Het doel van airstacken is het verbeteren van de hoestkracht, het voorkomen of verminderen
van het verstijven van de borstkas, het voorkomen van slijmophoping in de luchtwegen
en het samenvallen van de longblaasjes.
|
Peppen
(positive expiratory pressure
|
VP 2.1
|
Het met behulp van een PEP tijdens de uitademing opbouwen van druk in de longen waardoor
slijmproppen beter kunnen worden opgehoest.
|
15 minuten per keer
|
Naar noodzaak
|
|
Verwisselen van de beademingscanule
|
VP 2.1
|
Het verwisselen van de buitencanule die in het stoma blijft.
Handeling is inclusief het verzorgen van de huid rondom de tracheastoma.
|
30 minuten per persoon per keer
|
Wekelijks of meer wekelijks. Dit op voorschrift Centrum Thuisbeade-ming. Frequentie
is afhankelijk van het type canule dat wordt gebruikt. Zilver, kunststof, met- of
zonder cuff.
|
Bij beademing is sprake van een binnen- en buitencanule. Kinderen hebben geen binnencanule.
De te indiceren tijd wordt gemiddeld over het aantal weken dat de handeling moet worden
uitgevoerd.
|
Het verwisselen van de binnencanule
|
10 minuten per keer
|
2 x per dag.
Bij veel slijmvorming ligt de frequentie per dag hoger.
|
Handeling is met name aan de orde bij volwassenen.
|
Verzorging van de niet-intacte huid rondom de tracheostoma
|
VP 1.3
|
Het los- en vastmaken van het canulebandje (canule blijft in stoma); het reinigen
van de huid rondom het stoma; het inzalven/aanstippen van de huidrand
|
15 minuten per keer
|
1x per dag
|
Als er sprake is van een niet intacte huid, is dit VP.
Ook wordt deze handeling onder VP geïndiceerd wanneer er sprake is van continue tracheostomale
beademing.
|
Het aanbrengen en verwijderen van de mond-/neuskap Ook wel aan- en afkoppelen van
de beademings-apparatuur genoemd.
|
VP 2.1
|
Het aanbrengen en verwijderen van de mond-neuskap,
inclusief de uit te voeren controles en evt. uitzuigen.
|
Aan-
koppelen:
15 minuten
Afkoppelen:
5 minuten
|
Afhankelijk van het aantal periodes dat wordt beademd.
(niet aaneen-
sluitend).
|
Er wordt tijd geïndiceerd wanneer sprake is van niet aaneensluitende periodes van
beademing. Bijv. beademing gedurende de nacht en de middagrust. Bij het tussendoor
naar het toilet gaan, is het niet noodzakelijk dat de mond-/neuskap wordt verwijderd.
Het loskoppelen van de slang van de apparatuur kan eenvoudig en snel plaatsvinden.
Hier wordt dan geen tijd voor geïndiceerd.
N.B. als er tijdens de periode dat er wordt beademd gedronken moet worden, dan moet
het masker volledig worden verwijderd en herplaatst.
|
Het aan- en afkoppelen van de beademingsapparatuur bij beademing via de trachea
|
VP 2.1
|
Het aan- en afkoppelen van de beademings-apparatuur bij beademing via de trachea,
inclusief de uit te voeren controles en evt. uitzuigen.
|
Zie bijzonder-heden
|
Zie bijzonder-heden
|
Bij tracheostomale beademing maken deze handelingen deel uit van de handelingen die
het aan-/afkoppelen noodzakelijk maken.
Bijvoorbeeld bij het verwisselen van de canule, het verzorgen hiervan, het bronchiaal
toilet e.d. Daarnaast vergt de handeling nauwelijks tijd. Om deze reden wordt er ten
behoeve van deze handeling geen aparte tijd geïndiceerd.
|
Controle lichaamsfuncties
|
VP 1.2
|
Het controleren, interpreteren van lichaamsfuncties en alarmen die tot de handelingen
rondom lichaamsfuncties behoren zoals omschreven bij activiteit 1.2, inclusief het
controleren van het zuurstofgehalte, het toedienen van zuurstof en het vastmaken van
de saturatiemeter.
|
Zie bijzonderheden
|
Zie bijzonderheden
|
Het controleren en interpreteren van lichaamsfuncties maakt integraal onderdeel uit
van de veelvuldig per dag uit te voeren zorg en verpleegkundige handelingen rondom
de beademing.
Er wordt dan ook geen aparte tijd geïndiceerd.
|
X Noot
1 Ook hier betreft het basisminuten voor verzekerden die zich ‘normaal’ kunnen bewegen,
meewerken, geen gedragsproblemen hebben, enzovoort.
X Noot
2 Met ‘standaard frequentie’ wordt de frequentie bedoeld die meestal aan de orde is.
5.4 Criteria voor het indiceren van individueel verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing
Inleiding
Individueel verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing is in 2009 geïntroduceerd
ter ondersteuning/ontlasting van de ouders (mantelzorg) van kinderen die thuis wonen
en zijn aangewezen op chronische ademhalingsondersteuning. Hiermee is beoogd om in
de vorm van verpleegkundig toezicht een oplossing te bieden voor de nachtzorg. Om
in aanmerking te komen voor verpleegkundig toezicht dient er sprake te zijn van een
frequent voorkomende zorgvraag, waarbij onmiddellijk zorg geboden moet worden omdat
bij het uitblijven van deze zorg een acute levensbedreigende situatie ontstaat. Uitgangspunt
daarbij is dat kinderen bij hun ouders moeten kunnen opgroeien. Per 2013 is het ook
mogelijk om individueel verpleegkundig toezicht te indiceren ter ondersteuning/ontlasting
van mantelzorgers binnen een gezamenlijk huishouden met een thuiswonende volwassene
die is aangewezen op chronische ademhalingsondersteuning.
De indicatiestelling voor individueel verpleegkundig toezicht is een complexe weging
van diverse factoren waaronder:
-
• beademingsvrije tijd van de cliënt
-
• handfunctie
-
• frequentie en duur van zorghandelingen
-
• mogelijkheid te kunnen alarmeren
-
• het toezicht dat mantelzorg biedt
-
• de draagkracht/draaglast van de mantelzorg
-
• doeltreffendheid van de geïndiceerde zorg
-
• doelmatigheid
In de veldnorm chronische beademing is vastgelegd dat de eindverantwoordelijkheid
voor de chronische ademhalingsondersteuning in de thuissituatie bij de Centra voor
Thuisbeademing (CTB) ligt.
Criteria
Om in aanmerking te komen voor verpleegkundig toezicht dient er sprake te zijn van
-
– chronische ademhalingsondersteuning in de thuissituatie;
-
– noodzaak van permanent toezicht;
-
– het permanent toezicht wordt geleverd door mantelzorg binnen een gezamenlijk huishouden
en;
-
– er is ondersteuning/ontlasting van de mantelzorg noodzakelijk en;
-
– er is een positief advies van het Centrum voor Thuisbeademing dat de beademing in
de thuissituatie veilig kan plaatsvinden.
Omvang
Individueel verpleegkundig toezicht is een integraal pakket en bevat ook alle Persoonlijke
Verzorging, Verpleging en Begeleiding individueel die tijdens de uren verpleegkundig
toezicht moet worden gegeven.
Bij individueel verpleegkundig toezicht gaat het om overname van toezicht van de mantelzorg
binnen een gezamenlijk huishouden. Het betreft toezicht tijdens de nacht (twee dagdelen)
of gedurende een aantal aaneengesloten uren tijdens de dag (dagdelen).
Individueel verpleegkundig toezicht wordt vastgesteld in termen van dagdelen (één
dagdeel staat gelijk aan 4 aaneengesloten uren).
De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 1:
|
1 dagdeel per week (= 4 uren)
|
klasse 2:
|
2 dagdelen per week (= 8 uren)
|
klasse 3:
|
3 dagdelen per week (= 12 uren)
|
klasse 4:
|
4 dagdelen per week (= 16 uren)
|
klasse 5:
|
5 dagdelen per week (= 20 uren)
|
klasse 6:
|
6 dagdelen per week (= 24 uren)
|
klasse 7:
|
7 dagdelen per week (= 28 uren)
|
klasse 8:
|
8 dagdelen per week (= 32 uren)
|
klasse 9:
|
9 dagdelen per week (= 36 uren)
|
Doelmatigheid en doeltreffendheid
Bij de beoordeling of er een noodzaak is tot het indiceren van verpleegkundig toezicht
op individuele basis, wordt eerst vastgesteld dat andere vormen van toezicht geen
doelmatige oplossing bieden. Het individueel verpleegkundig toezicht moet leiden tot
een doeltreffende ontlasting van de mantelzorg. Dit verpleegkundig toezicht wordt
geïndiceerd naast de tijd die nodig is voor de dagelijkse verpleging van de verzekerde.
Omdat het verpleegkundig toezicht een integraal pakket bevat worden alle handelingen
die binnen het verpleegkundig toezicht noodzakelijk moeten worden uitgevoerd niet
apart geïndiceerd.
Ook bij het beoordelen van aanvragen voor individueel Verpleegkundig toezicht bij
thuisbeademing geldt de norm dat mantelzorgers maximaal drie dagen (18 dagdelen) vrij
van zorg mogen zijn. Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling groep
en/of Verpleging in de vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing wordt
geïndiceerd, dan kan dit voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze
3 etmalen per week moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school,
arbeid en (medisch) kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken
per jaar 9 dagdelen per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per
week per 52 weken.
Het indicatiebesluit waarbij sprake is van verpleegkundig toezicht bij thuisbeademing
wordt in eerste instantie afgegeven voor een half jaar; daarna kan verlenging volgen.
Na dit half jaar wordt de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de ingezette zorg
onderzocht.
Voor bewoners van ADL-clusters is per 1 januari 2012 de nieuwe tijdelijke aanspraak
ADL-assistentie ingevoerd. In ADL-clusters wonen ook cliënten die zijn aangewezen
op ademhalingsondersteuning in de vorm van thuisbeademing. ADL-assistentie omvat 7
x 24 uur zorg met alarmopvolging met de grootst mogelijke spoed (tenminste binnen
5 minuten). Omdat ADL-assistentie alarmopvolging bevat voor mensen met thuisbeademing,
kan verpleegkundig toezicht niet in combinatie met ADL-assistentie worden geïndiceerd
in 2013. ADL-assistentie betreft een tijdelijke aanspraak waarover advisering en besluitvorming
plaatsvindt in 2013.
BIJLAGE 6
Begeleiding
1 Inleiding
-
1. Deze bijlage van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ is van toepassing op de indicatiestelling
voor de functie Begeleiding, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken
(Bza) en voor Vervoer zoals bedoeld in artikel 10 van het Besluit zorgaanspraken (Bza).
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Begeleiding’.
-
3. Op deze bijlage zijn de bijlagen ‘Algemeen’, ‘Grondslagen’ en ‘Gebruikelijke zorg’
van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 6 Besluit zorgaanspraken:
-
1. ‘Begeleiding omvat activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische
of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of
zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van
-
a. de sociale redzaamheid,
-
b. het bewegen en verplaatsen,
-
c. het psychisch functioneren,
-
d. het geheugen en de oriëntatie, of
-
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
-
2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op bevordering, behoud of
compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling
of verwaarlozing van de verzekerde.
-
3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:
-
a. het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen,
-
b. het ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van
regie, of
-
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde."
Artikel 10 Besluit zorgaanspraken:
‘Indien de verzekerde zorg als bedoeld in artikel 6 of 8 gedurende een dagdeel in
een instelling ontvangt, omvat de zorg tevens vervoer naar en van de instelling indien
daarvoor een medische noodzaak bestaat.’
2 Doelstelling functie
2.1 Algemeen
De functie Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren
van zelfredzaamheid van de verzekerde. De Begeleiding is bedoeld voor verzekerden
die zonder deze Begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen.
De verzekerde kan zijn aangewezen op Begeleiding in de vorm van individuele begeleiding
(BG-individueel) of begeleiding in groepsverband (BG-groep).
De functie Begeleiding kan (deels) zijn aangewezen als is vastgesteld dat behandeling
geen adequate oplossing biedt om de zelfredzaamheid van de verzekerde te bevorderen
of te handhaven. Als verbetering van de beperkingen door behandeling mogelijk is,
is de verzekerde daarop in eerste instantie aangewezen. Tijdens die behandeling kan,
in overleg met de behandelaar, zo nodig tijdelijk Begeleiding worden geïndiceerd.
2.2 Het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie begeleiding gaat het om de lichamelijke,
cognitieve en psychische mogelijkheden die verzekerde in staat stellen om binnen de
persoonlijke levenssfeer te functioneren.
In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte
of afwezige regelvermogen van verzekerde, waardoor hij onvoldoende of geen regie over
het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten,
regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.
Omdat de grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie niet altijd
scherp te trekken is, zal voor verzekerden met matige en zware beperkingen binnen
de functie Begeleiding ook ondersteuning mogelijk zijn in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, etc.
Ten tweede kan Begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij
het uitvoeren dan wel het eventueel ondersteunen bij/oefenen van handelingen/vaardigheden
die zelfredzaamheid tot doel hebben.
In de derde plaats kan het gaan om het overnemen van toezicht.
2.3 Directe omgeving
Begeleiding kan zich (in tijdelijke vorm) ook richten op mantelzorg in de directe
omgeving van verzekerde, zoals zijn ouders, als dit ten goede komt aan een verzekerde.
De Begeleiding is dan gericht op het oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger
hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de verzekerde.
De indicatie is echter gesteld op naam van verzekerde en niet op naam van degene op
wie de oefening zich direct richt.
2.4 Het bieden van een dagprogramma ter vervanging van onderwijs, arbeid of andersoortige
dagstructurering
De functie Begeleiding in de vorm van een dagprogramma kan aangewezen zijn omdat verzekerde
vanwege de aard, omvang en duur van zijn beperkingen niet in staat is om tot een vorm
van dagstructurering te komen, ook niet door gebruik te maken van reguliere of speciale
vormen van onderwijs of arbeid.
2.5 Activiteiten
Overzicht van te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie Begeleiding
|
Overzicht van handelingen die deel uit kunnen maken van de activiteit
|
1.1
|
Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie
|
• Hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen
en gevolgen daarvan wegen.
• Hulp bij het regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk,inkomen,
iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type
instanties2 (dit betreft niet het meegaan naar- aanwezig zijn bij het gesprek).
• Hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten.
• Hulp bij het initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning; dagelijkse
routine.
• Inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten.
• Hulp bij zich aan regels, afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.
|
Deze activiteit richt zich met name op de beperkingen en stoornissen in de sociale
redzaamheid en het psychisch functioneren, op oriëntatiestoornissen en op probleemgedrag.
|
2.3
|
Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid
|
• Hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of
bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen.
• Hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd zijn tijdens AWBZ- of GGZ-behandeling.
• Hulp bij het beheren van (huishoud)geld.
• Hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen).
• Hulp bij openbaar vervoer gebruik (alleen in de zin van oefenen).
• Hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen afhandeling praktische
zaken.
• Hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke
dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril,
het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen
van een boek, telefoon e.d.
• Hulp bij plannen en stimuleren van contact in persoonsgebonden sociale omgeving.
• Hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.
|
Deze activiteit richt zich met name op de beperkingen in de sociale redzaamheid en
het zich bewegen en verplaatsen.
|
3.4
|
Het bieden van toezicht.
|
• Toezicht op en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders
(bijvoorbeeld tijdens onderwijs).
• Toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen
bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte.
|
4.5
|
Oefenen met het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren
van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben.
|
• Oefenen door de verzekerde zelf: oefenen met vaardigheden (al dan niet aangeleerd
tijdens AWBZ- of GGZ-behandeling) zoals gebruik geleidestok en gebruik hulpmiddelen
voor communicatie6, stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag.
• Oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen
van de aandoening, stoornis of beperking van de verzekerde.
|
X Noot
1 Deze activiteit staat gelijk aan activiteit b in het wettelijk kader: het ondersteunen
bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie.
X Noot
2 Van instanties als gemeenten, woningbouwverenigingen, UWV, onderwijsinstellingen
maar ook bijvoorbeeld banken mag deskundigheid in het contact met diverse doelgroepen
worden verwacht. Hulp bij het meegaan naar winkels e.d. behoort tot de eigen verantwoordelijkheid
of kan worden ingevuld door vrijwilligers.
X Noot
3 Deze activiteit staat gelijk aan activiteit a in het wettelijk kader: het ondersteunen
bij of oefenen met vaardigheden of handelingen.
X Noot
4 Deze activiteit staat gelijk aan activiteit c in het wettelijk kader: het overnemen
van toezicht op de verzekerde.
X Noot
5 Deze activiteit staat gelijk aan activiteiten a en b in het wettelijk kader.
X Noot
6 Het gaat hier om het oefenen in het het gebruik van de apparatuur (telefoon/computer)
zelf.
3 Indicatiecriteria
De verzekerde kan toegang verkrijgen tot de functie Begeleiding als sprake is van
een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of van
een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.
Om in aanmerking te komen voor de functie Begeleiding dient te zijn vastgesteld dat
de onderzochte beperkingen van verzekerde betekenen dat verzekerde matige tot zware
beperkingen heeft op één of meer van de volgende vijf terreinen:
-
1. sociale redzaamheid,
-
2. bewegen en verplaatsen,
-
3. probleemgedrag,
-
4. psychisch functioneren of
-
5. geheugen- en oriëntatiestoornissen.
Bij een kind in de leeftijd van 0 tot 12 maanden, dat als gevolg van een somatische
aandoening of beperking aanspraak heeft op Persoonlijke Verzorging of Verpleging in
combinatie met het leefklimaat permanent toezicht zoals beschreven in bijlage 8 Verblijf
en bij wie deze zorgbehoefte leidt tot (dreigende) overbelasting van de ouder(s),
is er tevens toegang tot de functie Begeleiding.
Bij verzekerden met een grondslag zintuiglijke handicap geldt dat zij op basis van
de voorwaarden die gesteld zijn aan deze grondslag toegang hebben tot de functie Begeleiding.
Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware
beperkingen wordt op elk van deze vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal
aspecten.
Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:
-
1. Begrijpen wat anderen zeggen.
-
2. Een gesprek voeren.
-
3. Zich begrijpelijk maken.
-
4. Initiëren en uitvoeren eenvoudige taken.
-
5. Kunnen lezen, schrijven en rekenen.
-
6. Communicatiehulpmiddel gebruiken.
-
7. Dagelijkse bezigheden.
-
8. Problemen oplossen en besluiten nemen.
-
9. Dagelijkse routine regelen.
-
10. Zelf geld beheren.
-
11. Initiëren en uitvoeren complexere taken.
-
12. Zelf administratie zaken bijhouden.
Lichte beperkingen houden in:
Verzekerde heeft lichte problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van
met name complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij/zij in
staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld
te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school,
op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin,
het sociale netwerk en/of school. Verzekerde kan zelf om hulp vragen en er is geen
noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Matige beperkingen houden in:
Het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse
bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) zijn voor verzekerde
niet vanzelfsprekend en leveren af en toe zodanige problemen op dat de verzekerde
afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat verzekerde
soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk
kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Zware beperkingen houden in:
Complexe taken moeten voor verzekerde worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige
taken en communiceren gaan moeizaam. Verzekerde kan niet zelfstandig problemen oplossen
en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De
zelfredzaamheid wordt problematisch, Voor de dagstructuur en het voeren van de regie
is verzekerde afhankelijk van de hulp van anderen.
Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
-
1. Lichaamspositie handhaven.
-
2. Grove hand- en armbewegingen maken.
-
3. Fijne handbewegingen maken.
-
4. Lichtere voorwerpen tillen.
-
5. Gecoördineerd bewegingen maken met benen en voeten.
-
6. Lichaampositie veranderen.
-
7. Trap op en af gaan zonder hulp(middelen).
-
8. Zich verplaatsen met hulp(middelen).
-
9. Voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen).
-
10. Gebruik maken van openbaar vervoer.
-
11. Eigen vervoermiddel gebruiken.
-
12. Voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen).
-
13. Korte afstanden lopen.
-
14. Zwaardere voorwerpen tillen.
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde kan niet meer zelf fietsen of autorijden en kan zich buitenshuis niet meer
zonder hulpmiddel (bv een rollator) voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen
kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan verzekerde geen zware voorwerpen tillen.
Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en
eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. Verzekerde kan de genoemde beperkingen in
voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van
hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Matige beperkingen houden dan in:
Het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten levert soms problemen op. Fijne
handbewegingen worden minder vanzelfsprekend maar ook de grove hand- en armbewegingen
beginnen problemen te geven. Verzekerde kan zich, ook met behulp van een rollator
of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk
voor verzekerde geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven
mogelijk.
Zware beperkingen houden dan in:
Bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen moet verzekerde
volledig worden geholpen. Binnenshuis is verzekerde voor zijn verplaatsingen zowel
naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen.
Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik
van hulpmiddelen kan verzekerde de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks
leven.
Bij gedragsproblemengaat het om de volgende aspecten:
-
1. Destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk).
-
2. Dwangmatig gedrag.
-
3. Lichamelijk agressief gedrag.
-
4. Manipulatief gedrag.
-
5. Verbaal agressief gedrag.
-
6. Zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.
-
7. Grensoverschrijdend seksueel gedrag.
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen directe
of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief
eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van verzekerde, het gezin en/of de school.
Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont gedrag dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken
vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van verzekerde
voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional.
Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van verzekerde.
Zware beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont ernstig probleemgedrag en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen.
Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden.
Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van verzekerde of zijn omgeving is er continu
hulp of begeleiding nodig.
Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft lichte problemen met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak
kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit,
stemmingsproblemen, dan wel prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit
tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige
aansturing is de zelfredzaamheid van verzekerde voldoende te ondersteunen. Er is geen
noodzaak tot het overnemen van taken.
Matige beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft vaak zodanige problemen met de concentratie en informatieverwerking
dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt
geboden, ervaart verzekerde in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft ernstige problemen met de concentratie, het geheugen en denken en
ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een
deskundige professional noodzakelijk.
Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten
Lichte beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen
van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en
toe voor en verzekerde kan zich met hulp vanuit zijn netwerk, zelfstandig redden.
De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want verzekerde kan
veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden dan in:
Verzekerde heeft problemen met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid
van verzekerde staat onder druk. Verzekerde heeft vaak hulp nodig van anderen bij
het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige
begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van verzekerde.
Zware beperkingen houden dan in:
Verzekerde vertoont ernstige problemen in het herkennen van personen en van zijn omgeving.
Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaam is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering
en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan
de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Oefenen
In geval van het oefenen (zie § 2.5 het schema, bij punt 4) dient bovendien te zijn vastgesteld:
-
1. dat verzekerde gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is;
-
2. dat het oefenen programmatisch en doelmatig plaatsvindt;
-
3. en/of dat mantelzorg in de directe omgeving en/of gebruikelijke zorger van de verzekerde
gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is.
3.1 Afbakening Onderwijs en AWBZ
Als een kind een grondslag heeft voor AWBZ-zorg, kan het binnen het onderwijs in aanmerking
komen voor de functie begeleiding indien er sprake is van matige of zware beperkingen
op het terrein van
-
a. de sociale redzaamheid,
-
b. het bewegen en verplaatsen,
-
c. het psychisch functioneren,
-
d. het geheugen of de oriëntatie, of
-
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertoont.
In algemene zin geldt daarbij het volgende.
Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis en beperkingen, gedrag heeft dat het
leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Een concentratieprobleem
of wegloopgedrag van een kind leidt op zich dus niet tot een indicatie voor de functie
Begeleiding individueel tijdens onderwijs.
Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt kan Begeleiding individueel
in de vorm van toezicht zijn aangewezen. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij
‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym, bij de omgang met andere
kinderen en/of bij spel.
Een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voorziet in begeleiding van leerlingen
tijdens het onderwijs. In relatie tot de functie Begeleiding betreft het de activiteiten
(1) ondersteunen en aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en (2) ondersteuning
bij praktische vaardigheden en handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid en (4)
oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren
van handeling die de zelfredzaamheid tot doel hebben.
Er kan, ten laste van de AWBZ-functie Begeleiding, wel Begeleiding gericht op (3)
toezicht aangewezen zijn voor de tijd dat het kind deelneemt aan onderwijs.
De omvang van Begeleiding, gericht op toezicht tijdens het onderwijs, is afhankelijk
van de mate van de gedragsproblemen die de omgang met andere kinderen bemoeilijkt.
De omvang per week is maximaal klasse 2. In geval van zeer ernstige gedragsproblemen
(zie definitie zeer ernstige gedragsproblemen onder paragraaf 4.1 ‘omvang’) kan de
totale omvang van de functie Begeleiding met één klasse worden verhoogd (zie in paragraaf
4.1 de tabel)
Overblijven
Er is op scholen voor basisonderwijs tijdens het overblijven geen aanspraak op de
functie Begeleiding omdat de opvang van kinderen tussen de middag als een vorm van
kinderopvang wordt beschouwd. De afwezigheid van ouders door werk of studie kan niet
leiden tot een aanspraak op de functie Begeleiding in de middagpauzes (zie bijlage
3 Gebruikelijke Zorg).
Indien een ouder van een kind met een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs
kiest voor regulier onderwijs, is de ouder verantwoordelijk voor passende opvang tijdens
de middagpauze. Voor deze kinderen, die met een Rugzak naar het regulier onderwijs
gaan, geldt dat zij door het CIZ als leerlingen van het speciaal onderwijs worden
beoordeeld. Het (voortgezet) speciaal onderwijs biedt verplicht een continue rooster
en daardoor is voor deze kinderen geen AWBZ-aanspraak op Begeleiding mogelijk tijdens
de middagpauze.
Buitenschoolse opvang
Met ingang van 1 augustus 2007 zijn basisscholen verantwoordelijk voor het organiseren
van buitenschoolse opvang.
Scholen voor speciaal onderwijs hebben niet de verplichting om buiten-schoolse opvang
te organiseren. Voor de buitenschoolse opvang van leerlingen van scholen voor speciaal
onderwijs is een AWBZ-indicatie voor de functie Begeleiding groep mogelijk, voor zover
Begeleiding groep een ander doel dient dan kinderopvang.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
Of de verzekerde is aangewezen op Begeleiding individueel of Begeleiding in groepsverband
wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding
in groepsverband is voorliggend op Begeleiding individueel als hetzelfde doel wordt
beoogd, behalve als er medische contra-indicaties zijn voor Begeleiding in groepsverband.
Op basis van het zorgdoel voor de verzekerde kunnen Begeleiding individueel en Begeleiding
in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen. Bij de indicatiestelling wordt rekening
gehouden met het feit, dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag
plaats kunnen vinden.
Er is een maximale omvang vastgesteld voor de functie Begeleiding individueel (zie
tabel hieronder). De bepaling van de omvang van een individuele aanspraak is de optelsom
van de duur van de betreffende activiteiten die vervolgens leiden tot een aanspraak
op Begeleiding in een bepaalde klasse; deze omvang kan per combinatie van activiteiten
niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde maxima. Als in uitzonderingsgevallen
de zorgbehoefte van de verzekerde uitgaat boven de genoemde maxima in de tabel, wordt
additionele zorg gemotiveerd geïndiceerd.
Begeleiding individueel
De omvang van de functie Begeleiding wordt vastgesteld in klassen, met daarin een
bandbreedte in uren. De klassen zijn als volgt bepaald:
klasse 1:
|
0 – 1,9 uur per week
|
klasse 2:
|
2 – 3,9 uur per week
|
klasse 3:
|
4 – 6,9 uur per week
|
klasse 4:
|
7 – 9,9 uur per week
|
klasse 5:
|
10 – 12,9 uur per week
|
klasse 6:
|
13 – 15,9 uur per week
|
klasse 7:
|
16 – 19,9 uur per week
|
Klasse 8:
|
20 – 24,9 uur per week
|
N.B.:
Bij Palliatief Terminale Zorg kan sprake zijn van additionele zorg. De eventueel benodigde
additionele zorg wordt berekend vanaf klasse 8.
De omvang waarmee de Begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde
zorg te bieden.
Overzicht van te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie Begeleiding
|
Maximale omvang per week1
|
(4.) Oefenen
|
3 uur2
|
1. Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie
en/of
2. Het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid
|
Klasse 4
|
1. en/of 2. + oefenen
|
Klasse 5
|
3. Het bieden van toezicht
|
Klasse 2
|
3.1 Het bieden van toezicht tijdens onderwijs
|
Klasse 2
|
3.1 + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen
|
Klasse 3
|
1. en/of 2. + 33
|
Klasse 5
|
1. en/of 2. + 3. + oefenen4
|
Klasse 6
|
1. en/of 2. + 3. + 3.1 + oefenen5
|
Klasse 7
|
1. en/of 2. +3. + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel of
niet incl. oefenen)
|
Klasse 7
|
1. en/of 2. +3. + 3.1 + zeer ernstige gedragsproblematiek: gemotiveerd toekennen (wel
of niet incl. oefenen)
|
Klasse 8
|
Voor Palliatief Terminale Zorg (PTZ) blijft de standaardnorm gehandhaafd
|
56 uur (7 x 8 uur, inclusief klasse 8)
|
X Noot
1 Normering volgens brief staatssecretaris ministerie van VWS ‘Uitwerking AWBZ pakketmaatregel
d.d. 16 september 2008 (kenmerk DLZ/ZI-U-2877632).
X Noot
2 Oefenen gaat samen met activiteiten 1 en 2. De van toepassing zijnde tijd wordt bij
deze activiteiten opgeteld. De combinatie van deze tijden leidt tot de te indiceren
klasse.
X Noot
3 In verband met samenvallende activiteiten wordt de maximale omvang naar beneden afgerond.
X Noot
4 Zie vorige voetnoot.
X Noot
5 Zie vorige voetnoot.
Zeer ernstige gedragsproblematiek
Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek als op tenminste drie van de volgende
vijf terreinen een 31 wordt gescoord: oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch functioneren, stoornissen
op gebied van probleemgedrag/veiligheid, stoornissen in het psychisch (on-)welbevinden
en beperkingen in de sociale redzaamheid.
In geval Begeleiding gericht op toezicht tijdens onderwijs aan de orde is wordt dit
meegenomen als onderdeel van de aanspraak Begeleiding individueel. Indien er sprake
is van een combinatie van toezicht tijdens onderwijs en zeer ernstige gedragsproblematiek
kan in voorkomende gevallen klasse 8 (20 – 24,9 uur per week) als maximale omvang
per week zijn aangewezen.
Begeleiding in groepsverband
Voor Begeleiding in groepsverband zijn de klassen vastgesteld in termen van dagdelen
(één dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren). De klassen zijn als
volgt bepaald:
klasse 1:
|
1 dagdeel per week
|
klasse 2:
|
2 dagdelen per week
|
klasse 3:
|
3 dagdelen per week
|
klasse 4:
|
4 dagdelen per week
|
klasse 5:
|
5 dagdelen per week
|
klasse 6:
|
6 dagdelen per week
|
klasse 7:
|
7 dagdelen per week
|
klasse 8:
|
8 dagdelen per week
|
klasse 9:
|
9 dagdelen per week
|
De omvang van de indicatie voor Begeleiding in groepsverband wordt bepaald door het
doel van de zorg. Daarbij kan het gaan om:
-
1. het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid
of school te vervangen gedurende maximaal 9 dagdelen per week of:
-
2. het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering
dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden
zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren gedurende maximaal
9 dagdelen per week;
-
3. toezicht in een instelling:
Maximale omvang
Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling Groep en/of Verpleging
in de vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing wordt geïndiceerd, dan
kan dit voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per week
moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school, arbeid en (medisch)
kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken per jaar 9 dagdelen
per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52 weken.
Indien de verzekerde is aangewezen op Begeleiding in groepsverband gedurende een dagdeel
in een instelling, omvat de zorg tevens Vervoer naar en van de instelling indien medisch
noodzakelijk. Uitgangspunt bij het beoordelen van ‘medisch noodzakelijk’ is het gebrek
aan zelfredzaamheid van de verzekerde. Uitzondering: voor kinderen tot twaalf jaar
die zijn aangewezen op Begeleiding in groepsverband wordt aangenomen dat er een medische
noodzaak is voor vervoer naar Begeleiding in groepsverband. Daarom wordt altijd een
indicatie gesteld voor vervoer.
Begeleiding in groepsverband is een integraal pakket. Begeleiding in groepsverband
bevat ook alle Persoonlijke Verzorging, Verpleging, Begeleiding individueel en Behandeling
(op de achtergrond) die tijdens de Begeleiding in groepsverband moet worden gegeven.
Hierbij geldt het volgende:
-
– Indien de verzekerde op basis van zijn grondslag wettelijk gezien geen toegang heeft
tot de functie Verpleging kan, op basis van een bijkomende grondslag die wel toegang
geeft tot de functie Verpleging, deze indien noodzakelijk aanvullend op dit integrale
pakket worden geïndiceerd.
-
– Als de verzekerde is aangewezen op (individuele) aanvullende functionele diagnostiek
kan hiervoor naast Begeleiding in groepsverband ook individuele Behandeling geïndiceerd
worden. Dit alleen voor zover deze Behandeling (op de achtergrond) al geen onderdeel
uitmaakt van de Begeleiding groep.
4.2 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Begeleiding gelden
de algemene criteria (zie de bijlage Algemeen paragraaf 2.5). Daarnaast geldt een
maximum van 1 jaar in geval van ‘oefenen’.
BIJLAGE 7
Behandeling
1 Inleiding
-
1. Deze bijlage van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ is van toepassing op de indicatiestelling
voor de functie Behandeling, zoals bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken
(Bza) en voor Vervoer zoals bedoeld in artikel 10 van het Besluit zorgaanspraken (Bza).
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Behandeling’.
-
3. Op deze bijlage zijn de bijlagen ‘Algemeen’ en ‘Grondslagen’ van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
-
1. Artikel 8 Besluit zorgaanspraken:
‘Behandeling omvat door een instelling te verlenen behandeling van specifiek medische,
specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard gericht op herstel
of voorkoming van verergering van een somatische of psychogeriatrische aandoening
of beperking of van een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waaronder
voorkoming van verergering van gedragsproblemen in verband met een zodanige aandoening,
beperking of handicap.’
-
2. Artikel 13 lid 2 Besluit zorgaanspraken:
‘In afwijking van het eerste lid, bestaat het voortgezet verblijf, indien er sprake
is van behandeling van een psychiatrische aandoening, uit zorg als omschreven in artikel 9,
eerste en tweede lid.’
-
3. Artikel 10 Besluit zorgaanspraken:
‘Indien een verzekerde zorg als bedoeld in artikel 6 of 8 gedurende een dagdeel in
een instelling ontvangt, omvat de zorg tevens vervoer naar en van die instelling indien
daarvoor een medische noodzaak bestaat’.
2 Doelstelling functie1
2.1 Algemeen
Kenmerkend voor de AWBZ-functie Behandeling (in relatie tot de Zvw-behandeling) is
dat het gaat om specifieke behandeling. Met ‘specifiek’ wordt gedoeld op de gerichtheid
op specifieke doelgroepen in relatie tot de grondslagen waar het bij de AWBZ om gaat.
Het gaat bij AWBZ-behandeling vooral om continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire
zorg (CSLM). Er bestaat complexe (multi-)problematiek waarbij specifieke deskundigheid
op het niveau van een AWBZ-behandelaar noodzakelijk is zoals van een specialist ouderengeneeskunde,
een arts verstandelijk gehandicapten, een gedragswetenschapper of paramedicus met
specifieke kennis. Behandeling is gericht op herstel of het voorkomen van verergering
van gevolgen/complicaties van de aandoening of het ontstaan van een met de aandoening
gerelateerde stoornis2 al dan niet door het aanleren van vaardigheden/gedrag. De problematiek is dermate
complex dat meestal substantiële en duurzame coördinatie, regie en supervisie van
een multidisciplinair AWBZ-team noodzakelijk zijn. Er is dan op gestructureerde wijze
afstemming nodig over hetgeen de verschillende disciplines doen. Er kan ook sprake
zijn van monodisciplinaire behandeling. De behandeling moet doelmatig zijn (artikel
2 lid 3 Bza). Behandeling die onvoldoende bewezen effectief is, is geen doelmatige
zorg.
Op grond van artikel 2 lid 1 Bza is behandeling vanuit het tweede compartiment (de
Zvw) voorliggend op het inzetten van Behandeling vanuit het eerste compartiment (AWBZ).
Behandeling, hetzij vanuit het tweede compartiment (Zvw), hetzij vanuit het eerste
compartiment (AWBZ), is voorliggend op het inzetten van andere zorg. Het verbeteren
van een aandoening, stoornis of beperking bevordert het optimaal functioneren van
de verzekerde. Dit geniet de voorkeur vanuit de kwaliteit van de zorg, en kan er ook
toe leiden dat de vraag naar andere zorg afneemt.
Het gaat bij AWBZ-behandeling om:
-
• continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg (CSLM-zorg)
-
• behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag
-
• aanvullende functionele diagnostiek
-
• consultatie
-
• medebehandeling
AWBZ-Behandeling kan worden geïndiceerd in de vorm van individuele Behandeling of
in de vorm van Behandeling in groepsverband.
Als er sprake is van Behandeling gepaard gaande met Verblijf in dezelfde instelling
heeft verzekerde ook aanspraak op de aanvullende voorzieningen, zoals geformuleerd
in artikel 15 Bza.
Als er sprake is van Behandeling van verzekerden met een zintuiglijke handicap valt
dit buiten de indicatiestelling door het CIZ.
Als er sprake is van het consulteren, door een huisarts of medisch specialist, van
een aan de instelling verbonden specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk
gehandicapten ten behoeve van een niet in de instelling verblijvende verzekerde valt
dit buiten de indicatiestelling door het CIZ.
2.2 Continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg (CSLM)
Bij AWBZ-behandeling gaat het vooral om CSLM-zorg, meestal ook in combinatie met andere
functies. Er bestaat complexe (multi-)problematiek waarbij specifieke deskundigheid
zoals van een specialist ouderengeneeskunde, een arts verstandelijk gehandicapten,
een gedragswetenschapper of paramedicus met specifieke kennis noodzakelijk is. Het
doel is meestal niet herstel, maar het voorkomen van gevolgen/complicaties van de
aandoening of het ontstaan van een met de aandoening gerelateerde stoornis. De problematiek
is zo complex dat substantiële en duurzame coördinatie, regie en supervisie van een
multidisciplinair zorgteam noodzakelijk zijn. Er is op gestructureerde wijze afstemming
nodig over wat de verschillende zorgdisciplines doen.
De cumulatieve criteria voor CSLM-behandeling in het kader van de AWBZ zijn:
-
a. het moet gericht zijn op het voorkomen van gevolgen/complicaties van de aandoening
of het ontstaan van een met de aandoening gerelateerde stoornis of het handhaven van
aanwezige mogelijkheden;
-
b. er moet een concreet en haalbaar behandeldoel zijn waardoor of blijvende verbeteringen
in het functioneren worden bereikt/verwacht, of verslechtering wordt tegengegaan,
of palliatie wordt geboden;
-
c. er dient van behandeling in een multidisciplinaire zorgsetting sprake te zijn gecoördineerd
door een hoofdbehandelaar;
-
d. de te geven behandeling dient programmatisch en doelmatig te zijn volgens een door
de beroepsgroep geaccepteerde methode;
-
e. voor de behandeling is specifieke deskundigheid nodig, namelijk op het niveau van
een AWBZ-behandelaar;
-
f. naar aard en inhoud mag de beoogde behandeling niet onder de Zvw-aanspraken (tweede
compartiment) vallen.
Het gaat om multidisciplinaire zorg.
2.3 Behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag
Tot deze vorm van behandeling in het kader van de AWBZ wordt de behandeling gerekend
die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag, als dit een programmatische
aanpak vereist waarvoor specifieke deskundigheid nodig is, namelijk die van een AWBZ-behandelaar.
Door het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag kan de verzekerde in staat zijn
om (toekomstige) verergering van zijn beperkingen te voorkomen. De nieuw aan te leren
vaardigheden richten zich op het terugdringen van stoornissen en beperkingen, of op
het voorkomen of beperken van de ernst van stoornissen en/of beperkingen, die op grond
van de aandoening van de verzekerde met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
te verwachten zijn (zoals bijvoorbeeld Early Intervention bij het syndroom van Down).
De cumulatieve criteria voor deze behandeling in het kader van de AWBZ zijn:
-
a. het moet gericht zijn op herstel of het aanleren van vaardigheden of gedrag;
-
b. er moet een concreet en haalbaar behandeldoel zijn waardoor blijvende verbeteringen
in het functioneren worden bereikt/verwacht, of waardoor stoornissen en/of beperkingen
die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op basis van de aandoening van
verzekerde zullen ontstaan, zich minder ernstig zullen voordoen;
-
c. de verzekerde of (indien de behandeling gericht is op de directe omgeving van verzekerde)
de mantelzorger/gebruikelijke zorger dient leerbaar/trainbaar te zijn;
-
d. er dient van behandeling in een specifieke zorgsetting sprake te zijn.
-
e. de te geven behandeling dient programmatisch en doelmatig te zijn volgens een door
de beroepsgroep geaccepteerde methode;
-
f. voor de behandeling is specifieke deskundigheid nodig, namelijk op het niveau van
een AWBZ-behandelaar;
-
g. naar aard en inhoud mag de beoogde behandeling niet onder de Zvw-aanspraken (tweede
compartiment) vallen.
Behandeling kan zich ook richten op mantelzorg in de directe omgeving van verzekerde,
als dit ten goede komt aan de verzekerde. De behandeling is dan gericht op het aanleren
van vaardigheden of gedrag aan de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan
met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de verzekerde. Desalniettemin
is de indicatie gesteld op naam van verzekerde en niet op naam van degene op wie de
vaardigheids- of gedragstraining zich direct richt.
2.4 Aanvullende functionele diagnostiek
AWBZ-behandeling kan aangewezen zijn ten behoeve van aanvullende functionele diagnostiek.
Deze onderscheidt zich van klinische basisdiagnostiek.
Basisdiagnostiek hoort thuis in het tweede compartiment, de Zvw. De basisdiagnostiek
is gericht op het stellen van de medische diagnose, inclusief het stadium van de ziekte,
de stoornissen en een indruk van de beperkingen, en inclusief sociale context. De
uitkomst ervan is de diagnose en een (globale) indruk van het functioneren van de
patiënt.
Na de basisdiagnostiek kan aanvullende functionele diagnostiek nodig zijn, in het
bijzonder bij complexe problematiek. Deze aanvullende functionele diagnostiek is vooral
gericht op het beperkingenniveau van de verzekerde, het onderzoeken welke behandeldoelen
haalbaar zijn en het onderzoeken van behandelmogelijkheden (verbeteren van het functioneren
van de verzekerde voor zover mogelijk, voorkomen van verergering van beperkingen en
het zo lang mogelijk handhaven van zelfstandigheid). Op basis hiervan kan vervolgens
een behandelplan worden op- of bijgesteld. De aanvullende functionele diagnostiek
is specifiek gericht op de AWBZ grondslag en kan bij alle grondslagen aan de orde
zijn. Daarbij is er vaak sprake van co-morbiditeit, die van invloed is op de behandeling.
2.5 Consultatie
Doel van het consulteren door huisarts of medisch specialist van een AWBZ-behandelaar
ten behoeve van een niet in de instelling verblijvende verzekerde, kan bijvoorbeeld
zijn om advies te krijgen over de behandeling, de aanpak, of om een behandelplan op
te stellen. De huisarts of specialist blijft medisch verantwoordelijk. De AWBZ-behandelaar
is incidenteel betrokken.
In dit geval gaat het om monodisciplinaire zorg.
Als er sprake is van het consulteren, door een huisarts of medisch specialist, van
een aan de instelling verbonden specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk
gehandicapten ten behoeve van een niet in de instelling verblijvende verzekerde valt
dit buiten de indicatiestelling door het CIZ.
2.6 Medebehandeling
Als een verzekerde met complexe, specifieke problematiek thuis verblijft, omdat bijvoorbeeld
mantelzorgers opname wensen te voorkomen, kan er sprake zijn van medebehandeling.
De huisarts blijft medisch eindverantwoordelijk, maar de aan de instelling verbonden
specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk gehandicapten behandelt het
specifieke AWBZ-probleem. De aan de instelling verbonden specialist ouderengeneeskunde
of een arts verstandelijk gehandicapten is structureel betrokken.
In dit geval is sprake van monodisciplinaire zorg.
3 Indicatiecriteria
De verzekerde kan toegang verkrijgen tot de functie Behandeling als er sprake is van
een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke,
lichamelijke of zintuiglijke handicap.
Als sprake is van een psychiatrische aandoening dan wordt, als onderdeel van voortgezet
verblijf, alleen een indicatie voor Behandeling gesteld wanneer de verzekerde na
365 dagen Verblijf in verband met behandeling nog steeds Verblijf in verband met Behandeling
nodig heeft.
Om in aanmerking te komen voor de functie Behandeling dient op basis van informatie
van de behandelaar tevens te zijn vastgesteld, dat er een noodzaak is voor:
-
1. Continue, systematische, langdurige en multidisciplinaire zorg (CSLM);
-
2. of behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag met
een specifieke aanpak;
-
3. of aanvullende functionele diagnostiek;
-
4. of consultatie door een behandelaar;
-
5. of medebehandeling door een AWBZ-behandelaar op verzoek van een huisarts of medisch
specialist in het tweede compartiment.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
Het CIZ stelt op basis van informatie van de behandelaar vast of er een aanspraak
is op individuele behandeling of behandeling in groepsverband. Op basis van het behandeldoel
kan een verzekerde zowel op individuele Behandeling als op Behandeling in groepsverband
zijn aangewezen, waarbij deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag
plaats kunnen vinden.
Behandeling individueel
Voor de behandelvorm individuele Behandeling stelt het CIZ niet de omvang vast. Als
op basis van informatie van de behandelaar is vastgesteld dat het Behandeling in groepsverband
betreft wordt voor Behandeling in groepsverband een omvang vastgesteld in klassen.
Om de omvang te kunnen vaststellen wordt de informatie van de behandelaar beoordeeld.
Hierbij wordt betrokken wat gebruikelijk en geaccepteerd is in de beroepsgroep. De
omvang van de behandeling moet doelmatig zijn (artikel 2 lid 3 Bza). Behandeling die
onvoldoende bewezen effectief is, is geen doelmatige zorg.
Behandeling in groepsverband
Voor Behandeling in groepsverband zijn de klassen vastgesteld in termen van dagdelen
(één dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren). De klassen zijn
als volgt bepaald:
klasse 1:
|
1 dagdeel per week
|
klasse 2:
|
2 dagdelen per week
|
klasse 3:
|
3 dagdelen per week
|
klasse 4:
|
4 dagdelen per week
|
klasse 5:
|
5 dagdelen per week
|
klasse 6:
|
6 dagdelen per week
|
klasse 7:
|
7 dagdelen per week
|
klasse 8:
|
8 dagdelen per week
|
klasse 9:
|
9 dagdelen per week
|
Indien de verzekerde is aangewezen op Behandeling in groepsverband gedurende een dagdeel
in een instelling, omvat de zorg tevens Vervoer naar en van de instelling indien medisch
noodzakelijk. Uitgangspunt bij het beoordelen van ‘medisch noodzakelijk’ is het gebrek
aan zelfredzaamheid van de verzekerde. Uitzondering: voor kinderen tot twaalf jaar
die zijn aangewezen op Behandeling in groepsverband wordt aangenomen dat er een medische
noodzaak is voor vervoer naar Behandeling in groepsverband. Daarom wordt altijd een
indicatie gesteld voor vervoer.
Behandeling in groepsverband is een integraal pakket. Hiermee wordt bedoeld dat alle
AWBZ-zorg die tijdens de dagdelen Behandeling in groepsverband moet worden gegeven
tot het pakket behoort. Behandeling in groepsverband omvat alle Persoonlijke Verzorging,
Verpleging, Begeleiding en individuele Behandeling die tijdens de dagdelen Behandeling
in groepsverband moet worden gegeven. Hierbij geldt het volgende:
-
– Indien de verzekerde op basis van zijn grondslag wettelijk gezien geen toegang heeft
tot de functie Verpleging kan, op basis van een bijkomende grondslag die wel toegang
geeft tot de functie Verpleging, deze indien noodzakelijk aanvullend op dit integrale
pakket worden geïndiceerd.
-
– Als de verzekerde is aangewezen op (individuele) aanvullende functionele diagnostiek
kan, wanneer het aangrijpingspunt voor dit type Behandeling anders is dan waarvoor
de verzekerde de Behandeling groep bezoekt, hiervoor naast Behandeling in groepsverband
ook individuele Behandeling geïndiceerd worden. Dit alleen voor zover deze Behandeling
al geen onderdeel uitmaakt van de Behandeling groep.
Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling groep en/of Verpleging
in de vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing wordt geïndiceerd, dan
kan dit voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per week
moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school, arbeid en (medisch)
kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken per jaar 9 dagdelen
per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52 weken.
4.2 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Behandeling gelden
de algemene criteria (zie bijlage ‘Algemeen’, paragraaf 2.5).
Daarnaast geldt het volgende. De geldigheidsduur voor een indicatie die gericht is
op:
-
1. CSLM-zorg is maximaal 5 jaar:
-
2. behandeling gericht op herstel en/of aanleren vaardigheden/gedrag is maximaal 2 jaar;
-
3. aanvullende functionele diagnostiek is maximaal 3 maanden;
-
4. consultatie is maximaal 3 maanden;
-
5. medebehandeling is maximaal 1 jaar.
BIJLAGE 8
Verblijf
1 Inleiding
-
1. Deze bijlage van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ is van toepassing op de indicatiestelling
voor de functie Verblijf, zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken
en voor de aanspraak op voortgezet verblijf op psychiatrische grondslag zoals bedoeld
in artikel 13 lid 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Verblijf’.
-
3. Op deze bijlage zijn de bijlagen ‘Algemeen’, ‘Grondslagen’ en ‘Gebruikelijke zorg’
van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
-
1. Artikel 9 Besluit zorgaanspraken AWBZ:
-
1. ‘Verblijf omvat verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke
verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling, voor een verzekerde met een somatische,
psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke,
lichamelijke of zintuiglijke handicap indien die verzekerde aangewezen is op een beschermende
woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht.
-
2. Op verblijf bestaat slechts aanspraak indien de verzekerde meer dan drie etmalen per
week daarop is aangewezen.
-
3. De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening
of beperking die op grond van een indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit
in een instelling verblijft, heeft aanspraak op verblijf in dezelfde instelling. Hij
behoudt aanspraak op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot
dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.’
-
2. Artikel 13 Besluit zorgaanspraken AWBZ:
-
1. ‘Voortgezet verblijf omvat verblijf in een instelling gepaard gaande met medisch noodzakelijke
geneeskundige zorg in aansluiting op verblijf als bedoeld in het Besluit zorgverzekering
voor zover dit verblijf een ononderbroken periode van 365 dagen te boven gaat, al
dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg.
-
2. In afwijking van het eerste lid, bestaat het voortgezet verblijf, indien er sprake
is van behandeling van een psychiatrische aandoening, uit zorg als omschreven in artikel 9,
eerste en tweede lid.
-
3. Voor de berekening van de 365 dagen geldt een onderbreking niet langer dan dertig
dagen niet als een onderbreking, doch deze dagen tellen voor de berekening van de
365 dagen evenmin mee. Indien de periode van 365 dagen is verstreken en binnen dertig
dagen opnieuw verblijf nodig is, is er evenmin sprake van een onderbreking.’
-
3. Artikel 2 vierde lid Besluit zorgaanspraken AWBZ:
‘Bij ministeriële regeling kan de aanspraak op de zorg, bedoeld in het eerste lid,
nader worden geregeld en afhankelijk worden gesteld van daarbij te stellen voorwaarden.’
-
4. Artikel 1a Regeling zorgaanspraken AWBZ:
‘De verzekerde die is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede
lid, van het Besluit of op voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 13, tweede lid,
van het Besluit heeft aanspraak op zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket,
behorend bij het cliëntprofiel waarin hij het best past.’
2 Doelstelling functie
2.1 Algemeen
De functie Verblijf is gericht op het creëren van de noodzakelijke voorwaarden om
samenhangende zorg te kunnen leveren die in de thuissituatie van verzekerde niet adequaat
of niet doelmatig geleverd kan worden. Daarbij gaat het om het verblijven in een instelling
als de zorg voor verzekerde noodzakelijkerwijs gepaard gaat met:
-
1. een beschermende woonomgeving,
-
2. en/of een therapeutisch leefklimaat,
-
3. en/of permanent toezicht.
2.2 Beschermende woonomgeving
Een beschermende woonomgeving is een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving
waar samenhangende zorg wordt geboden aan verzekerden die door hun beperkingen niet
in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen
vormen. De bescherming richt zich primair op de verzekerde zelf, niet op zijn omgeving
of de maatschappij.
Dit mogelijke gevaar ontstaat omdat:
-
1. Verzekerde niet in staat is een adequaat oordeel te vormen in het dagelijkse bestaan.
Deze verzekerde heeft vaak regieproblemen en/of
-
2. Verzekerde vaardigheden of remmingen mist om zich staande te houden in een zelfstandige
woonomgeving en/of
-
3. Verzekerde op relevante momenten niet in staat is om hulp in te roepen. Het betreft
het niet adequaat kunnen alarmeren, vanwege cognitieve, communicatieve en/of motorische
beperkingen. Het gaat dan om: inzicht in risico’s, eigen wensen duidelijk kunnen maken,
hanteren van alarmeringsapparatuur.
De zorgbehoefte is niet op te lossen met voorliggende voorzieningen en/of extramurale
zorg.
Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de zorgverlener in het
algemeen het initiatief moet nemen om op deze momenten de zorg te verlenen.
Daarnaast hebben jongeren van 17 tot 23 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen
en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren,
gedurende een afgebakende periode (maximaal tot hun 23e verjaardag) aanspraak op een beschermende woonomgeving met als doel om zich verder
te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.
Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen tot 17 jaar is
Gebruikelijke zorg. Zie hiervoor ook bijlage 3, Gebruikelijke zorg.
2.3 Therapeutisch leefklimaat
De verzekerde heeft vanwege zijn stoornissen/beperkingen behoefte aan specifieke Behandeling
en een multidisciplinaire aanpak waaraan Verblijf onlosmakelijk verbonden is. Het
behandelprogramma is ingebed in het hele zorgprogramma, behandelaars en zorgmedewerkers
hanteren continu dezelfde therapeutische aanpak, zodat de noodzakelijke interventies
optimaal (zo nodig direct en continu) gepleegd kunnen worden.
2.4 Permanent toezicht
Permanent toezicht kan verschillende doelen hebben en verschillen in intensiteit.
Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen.
Het toezicht kan gericht zijn op:
-
1. het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld
valgevaar, of complicaties bij een ziekte;
-
2. het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de verzekerde zelf
niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;
-
3. het ingrijpen bij gedragsproblemen:
De verzekerde is gezien zijn aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen aangewezen
op een omgeving die toezicht biedt op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat
de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) zorgvraag.
Dit toezicht moet worden geboden op basis van actieve observatie, en heeft als doel
dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren,
waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende
gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Zorgverlening
kan elk moment nodig zijn, de zorgverlener houdt daarom permanent toezicht op de verzekerde.
3 Indicatiecriteria
Om in aanmerking te komen voor de functie Verblijf dient, gegeven hetgeen is bepaald
in de beleidsregel ‘Algemeen’, te zijn vastgesteld:
-
1. dat de verzekerde een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening
of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;
-
2. dat verzekerde gezien de zorgbehoefte is aangewezen op:
-
a. een beschermende woonomgeving;
-
b. en/of een therapeutisch leefklimaat;
-
c. en/of permanent toezicht;
-
3. dat de verzekerde op meer dan drie etmalen per week Verblijf is aangewezen;
Er kan eveneens een indicatie voor Verblijf worden afgegeven als de verzekerde gedurende
een bepaalde periode vrijwel dagelijks is aangewezen op AWBZ- gefinancierde zorg die
alleen op grote afstand van zijn huis te verkrijgen is en het reizen een te grote
belasting voor verzekerde vormt. De thuissituatie kan dan redelijkerwijs niet voorzien
in het nodige (gebruikelijke) toezicht en de nodige (gebruikelijke) bescherming. Een
reistijd van één uur (enkele reis) is in principe acceptabel.
Bij kinderen kan die grens lager zijn, maar moet ook steeds de afweging worden gemaakt
tussen de extra belasting van het reizen en de meerwaarde van het in de thuissituatie
kunnen verblijven.
3.1 Verbijzonderingen van de grondslag Verstandelijke handicap
In geval de verblijfsindicatie zich richt op specifiek noodzakelijke behandeling gedurende
een afgebakende periode in een specifieke setting (maximaal 3 jaar), zal het CIZ dit
middels een verbijzondering van de grondslag Verstandelijke handicap aangeven. Er
zijn twee verbijzonderingen mogelijk, te weten LVG (licht verstandelijk gehandicapt)
en SGLVG (sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt).
3.2 Voortgezet Verblijf met Behandeling op psychiatrische grondslag
In geval ook na 365 dagen voor verzekerde verblijf noodzakelijk blijft in verband
met een psychiatrische behandeling kan het CIZ, op basis van de grondslag psychiatrische
aandoening, een indicatie afgeven voor voortgezet verblijf. De omvang van de aanspraak
wordt uitgedrukt in een zorgzwaartepakket GGZ voor de B-groep. Uit onderzoek blijkt
het volgende:
-
a. Er is sprake van een psychiatrische aandoening, al of niet met bijkomende problematiek
waarvoor verzekerde reeds 365 dagen aaneengesloten in een instelling is behandeld.
-
b. Een bevoegde behandelaar heeft de noodzaak (verbetering, stabilisatie of voorkomen
van achteruitgang) van voortgezet verblijf, inclusief een prognose/ontwikkeling van
de aandoening(en) en de verwachte duur van het verblijf gemotiveerd.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Aard, inhoud en omvang
Verblijf met samenhangende zorg (zorgzwaartepakketten)
In geval verzekerde op basis van zijn zorgbehoefte is aangewezen op Verblijf wordt
de omvang van Verblijf met de daarbij behorende samenhangende zorg uitgedrukt in een
zorgzwaartepakket. Een zorgzwaartepakket is naar aard, inhoud en omvang bij een cliëntprofiel
passende samenhangende zorg als omschreven in de Regeling zorgaanspraken AWBZ. Op
grond van artikel 2, vierde lid, van het Besluit zorgaanspraken, zijn ter invulling
van de aanspraak op Verblijf, de zorgzwaartepakketten bij ministeriële regeling omschreven
in de Regeling zorgaanspraken AWBZ. De verzekerde die is aangewezen op Verblijf heeft
aanspraak op zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket. Om te bepalen welk zorgzwaartepakket
het best passend is gegeven de zorgbehoefte van verzekerde wordt bepaald welk cliëntprofiel
het beste bij de zorgvrager past. Een cliëntprofiel is een profiel van zorgvragers
met een vergelijkbare zorgbehoefte en beperkingen op dezelfde terreinen, bij wie de
verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen naar aard en inhoud
overeenkomen en die op Verblijf zijn aangewezen. De omschrijvingen van cliëntprofielen
en zorgzwaartepakketten zijn opgenomen in bijlage 2 bij de Regeling zorgaanspraken
AWBZ.
Aantal etmalen per week
In het indicatiebesluit wordt aangegeven of de verzekerde is aangewezen op het gekozen
zorgzwaartepakket voor vier, vijf, zes of zeven etmalen per week. Indien een verzekerde
is aangewezen op een verblijfsindicatie van vier, vijf of zes etmalen per week en
daarnaast gedurende de overige dagen zorg in de thuissituatie nodig heeft, zal het
CIZ de verblijfsindicatie vaststellen op zeven etmalen per week.
Naast het vaststellen van het zorgzwaartepakket, specificeert het CIZ bij de ZZP’s
VG, LG, ZGvisueel, ZGauditief, GGZ-B en GGZ-C of de verzekerde is aangewezen op Begeleiding
in groepsverband.
4.2 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Verblijf gelden
de algemene criteria (zie de bijlage ‘Algemeen’, paragraaf 2.5).
BIJLAGE 9
Kortdurend Verblijf
1 Inleiding
-
1. Deze bijlage van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ is van toepassing op de indicatiestelling
voor Kortdurend Verblijf, zoals bedoeld in artikel 9a van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ.
-
2. Deze bijlage kan worden aangehaald als ‘bijlage Kortdurend Verblijf’.
-
3. Op deze bijlage zijn de bijlagen ‘Algemeen’ en ‘Grondslagen’ van toepassing.
Relevante wet- en regelgeving
Artikel 9a Besluit zorgaanspraken AWBZ:
-
1. Kortdurend verblijf omvat logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen
per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor
een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening
of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, indien
de verzekerde aangewezen is op permanent toezicht.
-
2. Op de zorg, bedoeld in het eerste lid, bestaat slechts aanspraak indien ontlasting
van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde levert, noodzakelijk
is.
2 Doelstelling functie
2.1 Algemeen
Het accent van de zorg ligt bij Verblijf (zie bijlage 8) op het wonen in een instelling
voor het grootste deel van de week. Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend
Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanent toezicht op
de verzekerde ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het overnemen
van permanent toezicht kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn bij (dreigende) overbelasting
van ouder(s), partner of andere huisgenoten in de thuissituatie. Het verblijf is hier
dus te karakteriseren als logeren als aanvulling op het wonen in de thuissituatie
en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.
Bij Kortdurend Verblijf gaat het om logeren in een instelling gedurende maximaal drie
etmalen per week als de zorg voor verzekerde noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent
toezicht.
2.2 Permanent toezicht
Permanent toezicht kan verschillende doelen hebben en verschillen in intensiteit.
Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen.
Het toezicht kan gericht zijn op:
-
1. het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld
valgevaar, of complicaties bij een ziekte;
-
2. het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de verzekerde zelf
niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;
-
3. het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).
3 Indicatiecriteria
Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf dient sprake te zijn
van de volgende cumulatieve voorwaarden:
-
1. dat de verzekerde een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening
of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;
-
2. dat verzekerde gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent
toezicht;
-
3. dat verzekerde hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen;
-
4. en dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde
levert, noodzakelijk is.
3.1 Permanent toezicht
De afwegingen bij het bepalen of verzekerde is aangewezen op zorg gepaard gaand met
permanent toezicht zijn als volgt:
Kortdurend Verblijf
|
Afwegingen
|
Permanent toezicht
|
De verzekerde is gezien zijn zorgbehoefte aangewezen op een omgeving die een vorm
van toezicht biedt:
• Op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen
op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag.
• Die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende
ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor
tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/
(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden
voorkomen.
|
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Het is toezicht waarop
de verzekerde op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs
is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis
van actieve observatie. Permanent toezicht bij kinderen onderscheidt zich van gebruikelijk
(ouderlijk) toezicht zoals beschreven in de bijlage Gebruikelijke zorg, bijlage 3
beleidsregels indicatiestelling AWBZ. In deze bijlage zijn richtlijnen opgenomen ten
aanzien van het gebruikelijke zorg en toezicht van ouders voor kinderen. De intensiteit
van gebruikelijk toezicht van ouders aan kinderen neemt af naarmate kinderen ouder
worden.
3.2 Overname permanent toezicht
Een verzekerde die is aangewezen op zorg met permanent toezicht komt in aanmerking
voor een indicatie voor Verblijf. Indien het de wens is van partners, ouders, inwonende
kinderen en/of andere huisgenoten om dit permanent toezicht vrijwillig op zich te
nemen in de thuissituatie wordt geen indicatie voor Verblijf afgegeven indien verzekerde
hiermee instemt. Om de mantelzorg te kunnen ondersteunen (‘ontlasten’) bij dit vrijwillig
op zich genomen permanent toezicht kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend
Verblijf geïndiceerd worden. Het overnemen van permanent toezicht kan bijvoorbeeld
noodzakelijk zijn bij (dreigende) overbelasting van ouder(s), partner of andere huisgenoten
in de thuissituatie. Kortdurend Verblijf biedt daarmee overname (‘ontlasting’) van
het vrijwillig geboden permanent toezicht door de mantelzorg.
4 Omvang en geldigheidsduur van de indicatie
4.1 Omvang
De omvang van de functie Kortdurend Verblijf wordt vastgesteld in klassen en uitgedrukt
in etmalen. De klassen zijn als volgt bepaald:
Klasse 1:
|
1 etmaal per week
|
Klasse 2:
|
2 etmalen per week
|
Klasse 3:
|
3 etmalen per week
|
In geval verzekerde op basis van zijn zorgbehoefte is aangewezen op permanent toezicht
gedurende tenminste 4 etmalen per week, wordt de omvang van Verblijf met daarbij behorende
samenhangende zorg uitgedrukt in een zorgzwaartepakket (zie bijlage 8).
Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging
en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf wordt geïndiceerd
in functies en klassen.
Wanneer Kortdurend Verblijf, Begeleiding groep, Behandeling groep en/of Verpleging
in de vorm van Verpleegkundig toezicht i.v.m. thuisbeademing wordt geïndiceerd, dan
kan dit voor maximaal 3 etmalen (=18 dagdelen) per week. In deze 3 etmalen per week
moeten ook de dagdelen (dagbesteding ter vervanging van) school, arbeid en (medisch)
kinderdagverblijf worden meegerekend. Wanneer een kind 40 weken per jaar 9 dagdelen
per week naar school gaat, staat dit gelijk aan 7 dagdelen per week per 52 weken.
4.1 Geldigheidsduur
Voor het vaststellen van de geldigheidsduur van de indicatie voor Kortdurend Verblijf
gelden de algemene criteria (zie de bijlage ‘Algemeen’, paragraaf 2.5).
TOELICHTING
Artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit maakt het mogelijk om beleidsregels vast te
stellen over de werkwijze van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Met ingang
van 2007 is van die bevoegdheid gebruik gemaakt en zijn er ministeriële beleidsregels
voor indicatiestelling voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ) ingevoerd. Wijzigingen in de beleidsregels vinden plaats in nauw overleg met
het CIZ, College voor zorgverzekeringen (CVZ), Zorgverzekeraars Nederland en Jeugdzorg
Nederland.
Met de onderhavige regeling getiteld ‘Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2013’ zijn
de beleidsregels voor 2012 ingetrokken.
De beleidsregels strekken ertoe de nodige uniformiteit te bereiken bij de indicatiestelling
door het CIZ. Het gaat om richtlijnen gebaseerd op een omvang die in de meeste gevallen
past bij een bepaalde situatie. De normeringen in de beleidsregels betreffen geen
absolute beperkingen van de aanspraak op zorg. Beleidsregels houden in dat een bestuursorgaan,
in casu het CIZ, handelt overeenkomstig die beleidsregels. Ingevolge artikel 4:84
van de Algemene wet bestuursrecht moet het CIZ van de beleidsregels afwijken indien
handelen volgens de beleidsregels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben
die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de
beleidsregels te dienen doelen.
De bureaus jeugdzorg indiceren voor AWBZ-zorg op grond van artikel 5 van de Wet op
de jeugdzorg. De bureaus jeugdzorg sluiten met hun werkinstructie ‘Indicatiestelling
voor de Jeugd-GGZ’ aan bij de beleidsregels voor de indicatiestelling.
Net als bij de voorgaande beleidsregels zijn de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ
2013 vastgelegd in bijlagen.
Bijlage 1 bestaat uit een algemeen hoofdstuk dat van toepassing is op alle zorgvormen.
Bijlage 2 regelt de zogenoemde grondslagen; de aandoeningen en beperkingen op grond
waarvan AWBZ-zorg aangewezen kan zijn. Bijlage 3 geeft beleidsregels voor gebruikelijke
zorg. Gebruikelijke zorg betreft de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders,
inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.
Gebruikelijke zorg heeft betrekking op Persoonlijke Verzorging, Verpleging en Begeleiding.
Bijlage 4 bevat beleidsregels voor Persoonlijke Verzorging, bijlage 5 bevat beleidsregels
voor Verpleging, bijlage 6 bevat beleidsregels voor Begeleiding, bijlage 7 bevat beleidsregels
voor Behandeling, bijlage 8 bevat beleidsregels voor Verblijf en bijlage 9 beleidsregels
voor Kortdurend Verblijf.
De bijlagen voor 2013 zijn ten opzichte van die van 2012 gewijzigd vanwege drie beleidsmaatregelen
met ingangsdatum 1 januari 2013. Deze wijzigingen betreffen aanpassingen in indicatiestelling
die voortvloeien uit drie beleidsmaatregelen:
-
1. Het wijzigen van de indicatiestelling in verband met het extramuraliseren van lichte
zorgzwaartepakketten (zzp’s) voor nieuwe cliënten.
Deze maatregel uit het begrotingsakkoord 2013 is uitgewerkt in de brief aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal van 28 september 2012 ‘Uitwerking extramuraliseren lichte
zorgzwaartepakketten’ (Kamerstuk vergaderjaar 2012-2013 30 597, nr. 266). Deze maatregel leidt per 1 januari 2013 tot wijzigingen in de Regeling zorgaanspraken
AWBZ. Naar aanleiding van deze maatregel zijn de beleidsregels indicatiestelling AWBZ
als volgt gewijzigd:
-
a. In bijlage 1 ‘Algemeen’, paragraaf 2.7 ‘advies bij besluit’ zijn de leveringsvoorwaarden
geschrapt. Het CVZ heeft in een duiding geconstateerd dat leveringsvoorwaarden bij
indicatiestelling voor verblijf een steeds belangrijker rol zijn gaan spelen terwijl
daarvoor een wettelijke basis ontbreekt. Uit artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ volgt dat de verzekerde moet zijn aangewezen op samenhangende zorg in één van
drie leefklimaten, nl. een beschermende woonomgeving, therapeutisch leefklimaat of
permanent toezicht.
-
b. In bijlage 1 ‘Algemeen’, paragraaf 3, zijn in het wegingskader voor verblijf de leveringsvoorwaarden
als verblijfscriteria vervangen door de drie leefklimaten: beschermende woonomgeving,
therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht. Vanaf 1 januari 2013 gaan indicatiestellers
nadrukkelijker wegen of er sprake is van een noodzaak op verblijf, namelijk samenhangende
zorg in een beschermende woonomgeving, therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht.
-
c. In bijlage 8 ‘Verblijf’ zijn de omschrijvingen van de drie leefklimaten zodanig aangepast
dat die zo goed mogelijk aansluiten bij de grens tussen de zzp’s die per 1 januari
2013 geëxtramuraliseerd worden voor nieuwe cliënten en de zzp’s die niet worden geëxtramuraliseerd
(de grens tussen zzp 2 en zzp 3). De grens tussen zzp’s is niet exact met een schaar
te knippen. In de brief van 28 september 2012 is aangegeven dat het aanscherpen van
de omschrijving van leefklimaten ook per 2013 al consequenties kan hebben voor de
instroom in de hogere zzp’s.
-
2. Het wijzigen van de indicatiestelling in verband met de afspraak in het begrotingsakkoord
2013 dat zorgvragers die geen langdurige zorgbehoefte hebben niet in aanmerking komen
voor een persoonsgebonden budget. Deze maatregel is toegelicht in de ‘tweede voortgangsrapportage
langdurige zorg’ van 24 juni 2012 (Kamerstuk vergaderjaar 2012-2013 30 507, nr. 255). Dze beleidsmaatregel leidt per 1 januari 2013 tot wijzigingen in het Zorgindicatiebesluit
en de Regeling subsidies AWBZ. Naar aanleiding van deze maatregel is in bijlage 1
‘Algemeen’ een nieuwe paragraaf 2.6 ‘langdurige zorgbehoefte’ in de beleidsregels
indicatiestelling opgenomen.
-
3. Het wijzigen van de indicatiestelling voor mensen die zijn aangewezen op thuisbeademing.
Deze maatregel is toegelicht in de ‘tweede voortgangsrapportage langdurige zorg’.
In de bijlage 5 ‘Verpleging’ is de paragraaf 5.4 ‘criteria indiceren van individueel
verpleegkundig toezicht in verband met thuisbeademing bij kinderen’ volledig herzien.
Individueel verpleegkundig toezicht bij thuisbeademing is bedoeld ter ondersteuning/ontlasting
van mantelzorgers. Met deze herziening is de indicatiestelling sterk vereenvoudigd
en is individueel verpleegkundig toezicht uitgebreid met verzekerden boven de 18 jaar.
De eindverantwoordelijkheid voor chronische ademhalingsondersteuning in de thuissituatie
ligt bij de vier Centra voor Thuisbeademing (CTB’s). Bij deze uitwerking van herziening
en uitbreiding van individueel verpleegkundig toezicht bij thuisbeademing is dan ook
de Vereniging Samenwerkende Instellingen voor Chronische Ademhalingsondersteuning
uitvoerig geraadpleegd.
Daarnaast zijn in de beleidsregels enkele tekstuele en technische wijzigingen opgenomen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn