Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Financiën, van 13 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/112485, houdende regels over diplomatieke en internationale vrijstellingen van waterschapsbelastingen (Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen waterschapsbelastingen)

De Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 133 van de Waterschapswet;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Van de volgende waterschapsbelastingen wordt met toepassing van de overige bepalingen in deze regeling vrijstelling verleend:

    • a. precariobelasting als bedoeld in 114 van de Waterschapswet;

    • b. watersysteemheffing als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de Waterschapswet; en

    • c. wegenheffing als bedoeld in artikel 122a, eerste lid, van de Waterschapswet.

  • 2. Een vrijstelling van een belasting als bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verleend voor zover een zaak, bedoeld in artikel 118 van de Waterschapswet, eerste tot en met vierde lid, niet ter beschikking is gesteld of in gebruik is gegeven aan een derde die zelf niet is vrijgesteld.

Artikel 2

  • 1. Van de in artikel 1, eerste lid, genoemde belastingen, worden vrijgesteld de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden en hun hoofden en leden.

  • 2. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid is van toepassing op gezinsleden die inwonen bij van belasting vrijgestelde hoofden en leden als bedoeld in het eerste lid en particuliere bedienden die werkzaam zijn voor die hoofden en leden. Het derde lid, aanhef en onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing op deze gezinsleden en bedienden.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. op hoofden of leden die Nederlander zijn;

    • b. op hoofden of leden die duurzaam verblijf houden in Nederland;

    • c. op een honoraire consul;

    • d. op leden, voor zover het betreft de belasting, bedoeld in de artikelen 117, eerste lid, aanhef en onderdeel d, en 122a, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Waterschapswet;

    • e. op leden, voor zover zij belastingplichtig zijn ten aanzien van belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep;

    • f. op vertegenwoordigingen voor zover zij belastingplichtig zijn ten aanzien van belastbare feiten die zich niet voordoen in het kader van officiële werkzaamheden, waarbij mede het huisvesten van eigen leden onder officiële werkzaamheden wordt verstaan; en

    • g. op gevallen waarin de Minister van Infrastructuur en Milieu heeft verklaard dat ter zake van de vrijstelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, de wederkerigheid niet is gewaarborgd.

Artikel 3

  • 1. De volgende organisaties of personen worden vrijgesteld van de in artikel 1, eerste lid, genoemde belastingen:

    • a. de African Management Services Company, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de African Management Services Company betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van de African Management Services Company en hun gezinsleden (Trb. 2005, 306);

    • b. de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom, bedoeld in de zetelovereenkomst voor de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom ( Trb. 2007, nr. 202 );

    • c. de Europese Octrooiorganisatie, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van de Europese Octrooiorganisatie en hun gezinsleden ( Trb. 2005, 330 );

    • d. de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (EUROCONTROL) betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van EUROCONTROL en hun gezinsleden ( Trb. 2006, 187 );

    • e. de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van de Haagse Conferentie en hun gezinsleden ( Trb. 2006, 121 );

    • f. de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden te Den Haag en de functionarissen van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden, bedoeld in artikel 1, eerste lid aanhef en onder d, van de Wet HCNM, en bedoeld in het Besluit HCNM;

    • g. de NATO Consultation, Command and Control Agency (NCIA);bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Noordatlantische Verdragsorganisatie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de NATO Consultation, Command and Control Agency (Trb. 2004, 5);

    • h. de Noordatlantische Verdragsorganisatie, bedoeld in het Protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag ( Trb. 1953, 11 );

    • i. de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens betreffende de zetel van de OVCW, met Afzonderlijke Regeling ( Trb. 1997, 114 );

    • j. de United Nations Educational, Scientific and Cultural organisation concerning the ITC-UNESCO Centre for Integrated Surveys, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de United Nations Educational, Scientific and Cultural organisation betreffende the ITC-UNESCO Centre for Integrated Surveys betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van de ITC-UNESCO en hun gezinsleden ( Trb. 2005, 319 );

    • k. Eurojust als bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Eurojust betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van Eurojust en hun gezinsleden ( Trb. 2005, 315 );

    • l. Europol als bedoeld in het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van Europol, de leden van zijn organen, zijn adjunct-directeuren en zijn personeelsleden (Trb. 2008, 21);

    • m. het Common Fund for Commodities, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Common Fund for Commodities betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van het Common Fund for Commodities en hun gezinsleden (Trb. 2005, 307);

    • n. het Europees Ruimte Agentschap, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Europees Ruimte Agentschap inzake het Europees Centrum voor onderzoek en technologie-ontwikkeling op ruimtevaartgebied ( Trb. 2008, 33 );

    • o. het Internationaal Tribunaal voor Rwanda, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Internationaal Tribunaal voor Rwanda betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van het International Criminal Tribunal for Rwanda en hun gezinsleden ( Trb. 2005, 317 );

    • p. het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY) betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY) en hun gezinsleden ( Trb. 2005, 331 );

    • q. de Internationale Organisatie voor Migratie, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie inzake de juridische status, de privileges en immuniteiten van de Organisatie en haar medewerkers in Nederland ( Trb. 2012, 73 );

    • r. het Internationale Hof van Justitie, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Handvest van de Verenigde Naties ( Trb. 1987, 113 );

    • s. de International Institute for Democracy and Electoral Assistance, bedoeld in het gastlandverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het International Institute for Democracy and Electoral Assistance betreffende privileges en immuniteiten van het het International Institute for Democracy and Electoral Assistance en personeel ( Trb. 2012, 157 );

    • t. het Internationale Strafhof, bedoeld in het zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Koninkrijk der Nederlanden ( Trb. 2007, 125 );

    • u. het Iran-United States, Claimes Tribunal, bedoeld in de briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de President van het ‘Iran-United States, Claimes Tribunal’ inzake het toekennen van voorrechten aan het Tribunaal ( Trb. 1988, 25 );

    • v. het NATO Airborne Early Warning and Contol Programme Manegement Agency (NAPMA), bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) betreffende de privileges en immuniteiten van het personeel van het NATO Airborne Early Warning and Contol Programme Management Agency (NAPMA) en hun gezinsleden ( Trb. 2006, 228 );

    • w. het Permanente Hof van Arbitrage, bedoeld in het verdrag inzake de zetel van het Permanente Hof van Arbitrage ( Trb. 1999, 68 );

    • x. het Speciale Hof voor Sierra Leone, bedoeld in het zetelverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Speciale Hof voor Sierra Leone ( Trb. 2006, 131 );

    • y. het Speciale Tribunaal voor Libanon, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon ( Trb. 2007, 228 );

    • z. het Technical Centre for Agricultural and Rural Co-operation, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technical Centre for Agricultural and Rural Co-operation betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van het Technical Centre for Agricultural and Rural Co-operation en hun gezinsleden (Trb. 2005, 314);

    • aa. het UNESCO-instituut voor wateropleiding, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het UNESCO-instituut voor wateropleiding betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van het UNESCO-IHE en hun gezinsleden ( Trb. 2005, 320 ); en

    • ab. het United Nations University Institute for New technologies, bedoeld in het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het United Nations University Institute for New technologies betreffende privileges en immuniteiten van het personeel van het United Nations University Institute for New technologies en hun gezinsleden (Trb. 2005, 313).

  • 2. Artikel 2, eerste en derde lid, de onderdelen a tot en met f, zijn van overeenkomstige toepassing op de organisaties, bedoeld in het eerste lid, hun hoofden en personeel. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op inwonende gezinsleden en particuliere bedienden van die hoofden en dat personeel.

  • 3. Artikel 2, eerste en derde lid, de onderdelen a en b, zijn van overeenkomstige toepassing op het hoofd en de secretaris-generaal van de International Institute for Democracy and Electoral Assistance, bedoeld in het eerste lid, onderdeel s. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op hun inwonende gezinsleden en particuliere bedienden.

Artikel 4

  • 1. Van de in artikel 1, eerste lid, onderdeel b en c, genoemde belastingen worden vrijgesteld:

    • a. leden van een krijgsmacht, een civiele dienst en hun gezinsleden als bedoeld in artikel I, eerste lid, de onderdelen a, b, en c van het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten; en

    • b. leden van het burgerpersoneel in dienst van een Internationaal Militair Hoofdkwartier of een Internationale Militaire Organisatie, leden van een krijgsmacht werkzaam bij een Internationaal Militair Hoofdkwartier of een Internationale Militaire Organisatie, en de gezinsleden van zodanig personeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, de onderdelen b en c, van het Protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag ( Trb. 1953, 11 ).

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. leden die Nederlander zijn; en

    • b. leden die in Nederland duurzaam verblijf houden.

Artikel 5

Een vrijstelling voor een personeelslid van het hof, bedoeld in artikel 3, onderdeel r, blijft van toepassing op dat personeelslid als diegene sinds 30 februari 2001 onafgebroken in Nederland verblijf heeft gehouden en sindsdien onafgebroken werkzaam is bij dit hof.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen waterschapsbelastingen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

§ 1. Algemeen

De Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen waterschapsbelastingen vindt een grondslag in artikel 133 van de Waterschapswet. Dit artikel geeft de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Financiën de bevoegdheid om gezamenlijk regels te stellen over de vrijstelling van waterschapsbelastingen wanneer het volkenrecht of het internationale gebruik naar hun oordeel tot zo’n vrijstelling noodzaakt. Dientengevolge is de Staatssecretaris van Financiën medeondertekenaar van deze regeling.

Voor de diplomatieke vrijstellingen is met name het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961 van belang. De vrijstellingen die gelden voor consulaire vertegenwoordigingen en hun leden, vinden hun grondslag in het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Beide verdragen geven een minimumniveau van fiscale privileges. Begrippen die in de regeling gebruikt worden, komen overeen met de terminologie van de Weense verdragen.

In internationale overeenkomsten, zogenaamde zetelovereenkomsten, komen ook bepalingen inzake belastingvrijstellingen voor die eveneens op waterschapsbelastingen toepasselijk zijn. In deze regeling worden de internationale organisaties genoemd waarbij op grond van de zetelovereenkomst fiscale privileges van toepassing zijn. Deze privileges komen overeen met die gesteld in de eerdergenoemde Weense verdragen. Voor de kenbaarheid van de regelgeving staat in deze regeling een integraal overzicht van deze organisaties. Het regelingsniveau van een ministeriële regeling is bij uitstek geschikt om hiervoor gebruikt te worden.

Vrijstelling voor rechten of leges hoeft niet te worden verleend. Dit komt doordat het hierbij in feite niet gaat om belastingen, maar om betalingen voor bepaalde verleende diensten. Van zulke heffingen behoeft op grond van de verdragen van Wenen geen vrijstelling plaats te vinden.

De bovengenoemde verdragen en overeenkomsten hebben rechtstreekse werking op grond van artikel 93 van de Grondwet, echter het is wenselijk om een vaste eenduidige verdragsinterpretatie aan te houden die ook bestendig is in jurisprudentie. Deze regeling draagt daaraan bij (zie verder de toelichting onder artikel 1).

Met betrekking tot gemeentelijke belastingen zijn in het verleden afspraken gemaakt en fiscale privileges toegekend aan organisaties (betreffende onroerende-zaakbelasting) waaraan geen zetelovereenkomst ten grondslag ligt. Deze afspraken zijn niet van toepassing verklaard voor wat betreft de watersysteemheffing of wegenheffing.

Ten slotte brengt deze regeling geen extra administratieve lasten voor burgers en bedrijven met zich mee. Personeel van diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden of internationale organisaties worden niet aangeslagen voor de waterschapsbelastingen genoemd in artikel 1, eerste lid.

§ 2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel geeft in het eerste lid een opsomming van de waterschapsbelastingen waarvan overeenkomstig de volgende artikelen van de regeling vrijstelling wordt verleend. Heffingen wegens bepaalde verleende diensten komen niet voor vrijstelling in aanmerking. Daarom komen bijvoorbeeld de leges en de zuiverings- en verontreinigingsheffing niet in artikel 1, eerste lid, voor. Dit is naar analogie met de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 waarin ook niet wordt vrijgesteld van rioolheffing- en afvalstoffenheffing. Bij deze heffingen is het profijt van de dienst van de overheid en het individu voldoende specifiek. Bij de watersysteemheffing of de wegenheffing is dit in mindere mate het geval omdat het niet gaat om de vervuiling die wordt geproduceerd door de heffingsplichtigen, maar om de zorg voor het hele watersysteem of het wegenonderhoud binnen het waterschap. Dit is een meer collectief goed dat (te) abstract is om individueel toe te rekenen. Het Weens verdrag inzake het diplomatieke verkeer 1961 en de artikelen 32, eerste lid, en 49, eerste lid, onderdeel e, van het Weens verdrag inzake consulaire betrekkingen 1963 geven de staten die partij zijn bij dit verdrag voldoende ruimte om deze afweging te maken.

Wanneer een vertegenwoordiging, een vrijgesteld persoon of een vrijgestelde organisatie of vreemde mogendheid een onroerende zaak of een deel daarvan ter beschikking stelt aan een niet-vrijgestelde derde, dan wordt de omvang van de vrijstellingen begrensd tot de noodzakelijke omvang. Zo wordt een te ruime toepassing van de vrijstellingen ingeperkt. Het onderling gebruiken en uitwisselen van deze zaken door vrijgestelden brengt de vrijstelling niet in gevaar.

Artikel 2

In het eerste lid is bepaald dat vertegenwoordigingen van andere mogendheden worden vrijgesteld van watersysteemheffing, precariobelasting en wegenheffing, mits zij geen Nederlander zijn en duurzaam hier verblijf houden. Er is in ieder geval sprake van duurzaam verblijf als de persoon in kwestie 10 jaren onafgebroken in Nederland woont. De genoemde belastingen zijn alle belastingen die in deze regeling voor vrijstelling in aanmerking komen. De hoofden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen (ambassades en consulaten) van andere mogendheden genieten deze vrijstellingen, behalve de honoraire consul. Honoraire consulaire ambtenaren zijn van alle vrijstellingen uitgezonderd. Leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken zijn uitgezonderd van vrijstelling van de watersysteemheffing en de wegenheffing.

De inwonende gezinsleden en de particuliere bedienden van de leden van een vertegenwoordiging van een andere mogendheid vallen op grond van het tweede lid onder het bereik van de vrijstelling van het eerste lid. Voor de vrijstelling voor de inwonende gezinsleden en voor de particuliere bedienden is het een noodzakelijke voorwaarde dat het lid van de vertegenwoordiging is vrijgesteld. Vrijstelling voor de inwonende gezinsleden en voor de particuliere bedienden is dus gekoppeld aan vrijstelling voor de leden. Voor de vrijstelling is het niet relevant of de inwonende gezinsleden en de particuliere bedienden Nederlander zijn dan wel duurzaam verblijf houden in Nederland.

Het derde lid, onderdeel e, bepaalt dat een vrijstelling niet wordt verleend indien het gaat om belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. Dit geldt zowel voor de leden van de vertegenwoordiging als voor hun inwonende gezinsleden en hun particuliere bedienden.

Artikel 2, onderdeel f, regelt dat vrijstelling alleen wordt verleend in het kader van de officiële werkzaamheden van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Het huisvesten van leden van de vertegenwoordiging valt onder het begrip ‘officiële werkzaamheden’. Hierdoor wordt geregeld dat de vertegenwoordigingen ook vrijstelling genieten van belastingen in verband met de eigendom van woningen waarin zij hun leden hebben gehuisvest.

Volgens het derde lid, onderdeel g, wordt aangenomen dat er wederkerigheid bestaat. Wanneer geen sprake is van wederkerigheid wordt een verklaring afgegeven door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Een dergelijke verklaring kan bestaan uit een eenvoudige schriftelijke mededeling die ter kennis is gebracht van de belanghebbende waterschapsbesturen. Bij het vaststellen of er geen sprake meer is van wederkerigheid, bijvoorbeeld bij vrijstelling van ambassades, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviserende rol hebben.

Artikel 3

Dit artikel regelt de vrijstelling van waterschapsbelastingen voor internationale organisaties die in het zetelverdrag dezelfde privileges en immuniteiten ontvangen als diplomatieke- en consulaire vertegenwoordigingen en het daar werkzame personeel. Onder personeel wordt ook verstaan zij die bij de genoemde internationale gerechtshoven functies uitoefenen als zaakgelastigde, vertegenwoordiger en advocaat en die voor dat doel in Nederland gehuisvest worden door de desbetreffende hoven.

De Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (HCNM) en het Internationale Hof van Justitie bezitten privileges op grond van respectievelijk de Wet HCNM en een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 13 februari 1946 met betrekking tot de privileges en immuniteiten van de Verenigde Naties. Inhoudelijk komen deze belastingvrijstellingen overeen met die uit de eerdergenoemde Weense verdragen. Wederkerigheid in de verlening van vrijstellingen is hier niet relevant vanwege het ontbreken van een bilaterale of multilaterale verhouding.

Ten slotte ontvangt het International Institute for Democracy and Electoral Assistance (IDEA) een beperkte vrijstelling op grond van de zetelovereenkomst. De fiscale privileges van de Weense verdragen gelden alleen voor het hoofd en de secretaris-generaal van die organisatie en niet voor het overige personeel.

Artikel 4

De NAVO heeft meerdere zetelovereenkomsten (bi- en multilateraal) die de grondslag vormen voor deze vrijstelling. Hieruit volgt dat NAVO-personeel geen watersysteemheffing of wegenheffing hoeft te betalen.

Het tweede lid regelt dat personeel van de NAVO overeenkomstig artikel 2, eerste lid, geen vrijstelling krijgt wanneer zij Nederlander zijn, dan wel duurzaam verblijf houden in Nederland. In combinatie met onderdelen g, h en v van artikel 3, eerste lid, worden alle NAVO-zetelovereenkomsten gedekt.

Artikel 5

Bij wijze van overgangsrecht is afgesproken dat de eis voor de verlening van vrijstelling, namelijk om niet duurzaam in Nederland te verblijven, niet geldt voor het personeel van het Internationale Hof van Justitie van de Verenigde Naties dat sinds 30 februari 2001 onafgebroken in Nederland verblijf heeft gehouden en onafgebroken werkzaam is geweest bij dit hof. Dit volgt uit een toezegging aan het Hof van Justitie bij brief van 30 januari 2001, kenmerk DKP/BV-2001/40, van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

Naar boven