Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 december 2012, nr. VO/440230, houdende regels omtrent instandhouding dan wel bekostiging van scholen onder de opheffingsnorm in verband met een uitzonderlijke situatie (Beleidsregel uitzonderingsscholen VO 2013)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 108, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs:

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. bevoegd gezag:

het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet;

b. leerling:

een leerling die op basis van artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WVO voor bekostiging in aanmerking is genomen;

c. minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

d. school:

een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de wet, met uitzondering van een school voor praktijkonderwijs;

e. teldatum:

datum van 1 oktober, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WVO;

f. uitzonderingsschool:

een school met een leerlingaantal onder de opheffingsnorm die instandgehouden dan wel bekostigd wordt in verband met een uitzonderlijke situatie;

g. wet:

de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2. Datum aanvraag en beslissing

Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 108, vierde lid, van de wet, voor 1 maart voorafgaand aan het schooljaar waar de aanvraag betrekking op heeft, wordt ingediend, beslist de minister voor 15 april.

Artikel 3. Uitzonderingsscholen vanwege uitzonderlijke omstandigheden

  • 1. Indien het bevoegd gezag aantoont dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden van tijdelijke aard bepaalt de minister dat een school bekostigd dan wel instandgehouden wordt voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 2. Indien het bevoegd gezag aantoont dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard bepaalt de minister dat een school voor onbepaalde tijd bekostigd dan wel instandgehouden wordt.

Artikel 4. Criteria uitzonderingsscholen voor onbepaalde tijd

Er is sprake van uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard indien:

  • a. het een school betreft die alleen via het water en op generlei wijze via een brug of tunnel een rechtstreekse verbinding heeft met het vasteland, waardoor een alternatieve onderwijsvoorziening voor leerlingen slecht fysiek bereikbaar is, of

  • b. een wezenlijk Nederlands economisch of cultuurhistorisch belang gediend wordt met het onderwijs dat de school verzorgt.

Artikel 5. Voorwaarden uitzonderingsscholen voor onbepaalde tijd

Een school waar sprake is van uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard zoals bedoeld in artikel 4 wordt voor onbepaalde tijd bekostigd dan wel instandgehouden indien:

  • a. het aantal leerlingen van de school gedurende drie of meer achtereenvolgende schooljaren op de teldatum lager is dan de voor de school geldende opheffingsnorm als bedoeld in artikel 107 van de wet,

  • b. op drie achtereenvolgende teldata voorafgaand aan het schooljaar waarvoor het verzoek als bedoeld in artikel 2 wordt ingediend, gemiddeld

    • 1. tenminste 30 leerlingen zijn ingeschreven op de school, waarbij de uitkomst van het gemiddelde naar boven wordt afgerond op een heel getal, of

    • 2. tenminste 30 leerlingen zijn ingeschreven op de scholengemeenschap waarvan een school deel uitmaakt, waarbij de uitkomst van het gemiddelde naar boven wordt afgerond op een heel getal, en

  • c. de kwaliteit van het onderwijs van alle schoolsoorten en leerwegen van de school niet op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het onderwijstoezicht, als zeer zwak is beoordeeld, dan wel de inspectie heeft het vertrouwen heeft dat de onderwijskwaliteit voldoende verbetert.

Artikel 6. Intrekking

De Beleidsregel uitzonderingsscholen VO wordt ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt op 1 januari 2013 in werking.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel uitzonderingsscholen VO 2013.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

TOELICHTING

I. Algemeen

In deze beleidsregel wordt uitgewerkt hoe de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap omgaat met de bevoegdheid van artikel 108, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna WVO). Deze bepaling geeft de minister de bevoegdheid voor een door hem te bepalen tijd toe te staan dat een openbare school in stand wordt gehouden of een bijzondere school wordt bekostigd, ook al is het aantal leerlingen minder dan in artikel 107 van de WVO is vermeld.

De minister besluit hiertoe indien er naar zijn inzien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die instandhouding dan wel bekostiging rechtvaardigen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitzonderlijke omstandigheden van tijdelijke aard en uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard.

Scholen die drie achtereenvolgende jaren op de teldatum (1 oktober) een leerlingaantal hebben dat zich onder de geldende opheffingsnorm, zoals geformuleerd in artikel 107 van de WVO, bevindt ontvangen vóór 15 januari een voornemen tot besluit van de minister tot beëindiging van de bekostiging dan wel opheffing van de school. Een bevoegd gezag heeft dan drie mogelijkheden: (1) niets doen en de school sluiten per 1 augustus van hetzelfde kalenderjaar, (2) een beroep doen op artikel 108, lid 2, van de WVO indien voor de leerlingen binnen redelijke afstand geen plaatsruimte beschikbaar is op een gelijksoortige school waar het verlangde onderwijs wordt gegeven, of (3) een beroep doen op artikel 108, lid 4, van de WVO omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden van tijdelijke of structurele aard. Na het voornemen tot besluit van de minister wordt de school in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Indien een beroep op artikel 108, lid 4, van de WVO wordt gedaan dient hierin onderbouwd te worden dat er sprake is van deze uitzonderlijke omstandigheden en, in het geval van tijdelijke uitzonderlijke omstandigheden, moet onderbouwd worden dat het leerlingaantal zich binnen maximaal drie jaar weer boven de opheffingsnorm bevindt.

De minister neemt zes weken na ontvangst van de zienswijze een besluit. Scholen die op grond van artikel 108, vierde lid, van de WVO aangewezen worden als ‘uitzonderingsschool’ hebben ingevolge artikel 4 van het Formatiebesluit WVO recht op aanvullende bekostiging personeelskosten. Gelet op de in dat besluit opgenomen getalscriteria komen de scholen met een ontheffing van toepassing van de opheffingsnormen voor bepaalde tijd in het algemeen niet voor de aanvullende bekostiging in aanmerking.

Het dient opgemerkt te worden dat een aanvraag in de zin van deze beleidsregel géén beroep is op artikel 108, tweede lid, van de WVO. Genoemde bepaling luidt dat “indien voor leerlingen binnen redelijke afstand geen plaatsruimte beschikbaar is op een gelijksoortige school, waar het verlangde onderwijs wordt gegeven, past Onze minister artikel 107 zodanig toe, dat de leerlingen van elk leerjaar de cursus kunnen voltooien”. Dit betekent dat in omschreven gevallen de minister toestaat dat een school die drie achtereenvolgende schooljaren een leerlingaantal onder de opheffingsnorm heeft, niet direct wordt opgeheven dan wel de bekostiging beëindigd, maar dat de school nog enige tijd (bekostigd) onderwijs mag verzorgen aan de leerlingen, zodat zij hun opleiding kunnen voltooien. De school mag geen nieuwe leerlingen aannemen. Hierna wordt alsnog de bekostiging beëindigd of de school opgeheven.

Administratieve lasten

Deze beleidsregel legt geen verplichtingen op aan scholen. Er is dan ook geen sprake van toename van de administratieve lasten.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

DUO en de Inspectie van het Onderwijs hebben de beleidsregel uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze beleidsregel is slechts van toepassing op de scholen voor voortgezet onderwijs voor zover deze worden bekostigd op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs. De scholen voor praktijkonderwijs zijn uitgezonderd, omdat, gezien de schaalgrootte, voor deze scholen al bijzondere bekostigingsparameters gelden.

Artikel 2. Datum aanvraag en beslissing

Indien een school voor het derde achtereenvolgende jaar een leerlingaantal heeft dat onder de geldende opheffingsnorm zit, dan beslist de minister dat de bekostiging wordt beëindigd dan wel de school opgeheven wordt. De minister beslist vóór 15 januari voorafgaand aan het schooljaar met ingang waarvan de bekostiging beëindigd wordt dan wel de school opgeheven wordt. Het bevoegd gezag ontvangt daartoe vóór 15 januari een voornemen tot besluit.

De aanvraag (met daarin de zienswijze) van het bevoegd gezag dient uiterlijk 1 maart voorafgaand aan het schooljaar waar de aanvraag betrekking op heeft door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (directie Voortgezet Onderwijs) te zijn ontvangen. De minister beslist 6 weken na ontvangst van de zienswijze. In deze aanvraag dient het bevoegd gezag aan te tonen dat aan de criteria en voorwaarden die in onderhavige beleidsregel zijn geformuleerd wordt voldaan. De minister beslist 6 weken na ontvangst van de zienswijze (dus uiterlijk op 12 april) of een school in aanmerking komt voor ontheffing voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd van de opheffingsnorm. Deze termijn wijkt af van de in de wet genoemde termijn van zes maanden, omdat het in het belang van de scholen is om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over het voortbestaan.

De huidige uitzonderingsscholen voor onbepaalde tijd hoeven geen aanvraag in te dienen. De positie van deze scholen blijft ongewijzigd. Wel zullen de betrokken scholen na inwerkingtreding van deze beleidsregel een nieuwe beschikking ontvangen.

Artikel 3. Uitzonderingsscholen wegens uitzonderlijke omstandigheden

Het bevoegd gezag van de school dient in de aanvraag onderbouwd aan te geven waarom er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De minister beoordeelt of er zijns inziens sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en bepaalt of en voor welke periode een school ontheven wordt van toepassing van de opheffingsnorm.

Het kan hierbij gaan om uitzonderlijke omstandigheden van tijdelijke aard of om uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard. In het eerste geval verleent de minister ontheffing voor een periode van maximaal drie jaar. In het laatste geval verleent de minister ontheffing voor onbepaalde tijd.

Uitzonderlijke omstandigheden van tijdelijke aard

Bij uitzonderlijke omstandigheden van tijdelijke aard moet gedacht worden aan exogene omstandigheden die zorgen voor een tijdelijke neergang van het leerlingenaantal. Er moet in dat geval sprake zijn van een redelijke en onderbouwde verwachting dat het leerlingaantal binnen maximaal drie jaar boven de opheffingsnorm komt. Een andere mogelijkheid is dat een school door uitzonderlijke omstandigheden extra tijd nodig heeft voor een sluiting van de school, bijvoorbeeld in het geval dat een fusieproces nog niet voltooid is.

Uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard

In de toelichting op artikel 4 wordt ingegaan op de uitzonderlijke omstandigheden van structurele aard.

Artikel 4. Criteria uitzonderingsscholen voor onbepaalde tijd

Deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen tweeledig zijn:

  • Ad. a. geografisch van aard

    Het moet voor iedere leerling mogelijk zijn om voortgezet onderwijs te volgen binnen een redelijke afstand. De Waddeneilanden zijn bijvoorbeeld op geen enkele andere wijze dan via het water (per boot) bereikbaar. Het is voor leerlingen op deze eilanden eveneens van wezenlijk belang dat zij voortgezet onderwijs kunnen volgen binnen een redelijke afstand.

  • Ad. b. Wezenlijk Nederlands belang

    In uitzonderlijke situaties kan de bekostiging van een school gehandhaafd blijven, indien met het verzorgen van het onderwijs een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De aard van dit belang kan economisch en/of cultuurhistorisch zijn. De aard is derhalve niet gelegen in een levenbeschouwelijke grondslag van het onderwijs (richting) van de school.

Artikel 5. Voorwaarden uitzonderingsscholen voor onbepaalde tijd

  • Ad. a. Er moet structureel sprake zijn van een aantal leerlingen dat zich over een periode van meer dan drie achtereenvolgende jaren op de teldatum onder de opheffingsnorm bevindt. In artikel 107 van de wet staan de opheffingsnormen voor de schoolsoorten van het voortgezet onderwijs.

  • Ad. b. Voor scholen die vragen om instandhouding of bekostiging vanwege uitzonderlijke omstandigheden geldt dat er in ieder geval gemiddeld ten minste 30 leerlingen staan ingeschreven gedurende drie achtereenvolgende teldata direct voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de aanvraag wordt gedaan. De uitkomst van dit gemiddelde wordt naar boven afgerond op een heel getal. Deze minimumnorm wordt gehanteerd, omdat een te klein aantal leerlingen goed en kwalitatief verantwoord onderwijs te kwetsbaar maakt, waardoor het bestaansrecht van een school niet langer kan worden gerechtvaardigd.

  • Ad. c. Indien de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende is, wordt het belang van de leerling bij goed onderwijs niet gediend met het handhaven van de bekostiging van de school. Een aanvraag van een school om instandhouding of bekostiging kan, mits aan de overige voorwaarden wordt voldaan, slechts dan worden gehonoreerd indien de kwaliteit van het onderwijs dat de school wordt verzorgd door de Inspectie van het onderwijs niet als zeer zwak is gekwalificeerd. Dit geldt voor alle schoolsoorten en leerwegen die de school aanbiedt. Indien de Inspectie van oordeel is dat er voldoende kwaliteitsverbeteringen te zien zijn, kan het bevoegd gezag toch een aanvraag indienen. Dit is mogelijk gemaakt om een eventuele opheffing te voorkomen als te verwachten is dat de kwaliteit weer op orde komt. Wanneer bij de Inspectie deze verwachting niet of niet meer aanwezig is en het er naar uitziet dat de Inspectie op grond van artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht de minister zal melden dat de kwaliteit van het onderwijs aan de school langdurig ernstig tekort blijft schieten, is het niet zinvol meer een aanvraag voor instandhouding of bekostiging in te dienen.

Artikel 6. Intrekking

De Beleidsregel uitzonderingsscholen VO wordt ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding

De Beleidsregel uitzonderingsscholen 2013 treedt op 1 januari 2013 in werking. Tegelijkertijd treedt een wijziging van het Formatiebesluit WVO in werking waarmee de aanvullende bekostiging personeelskosten voor de uitzonderingsscholen wordt geregeld.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als de Beleidsregel uitzonderingsscholen VO 2013. Er is gekozen voor de toevoeging 2013 om verwarring met de ‘oude’ Beleidsregel uitzonderingsscholen VO te voorkomen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

Naar boven