Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2012, 26556 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2012, 26556 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;
Gelet op de artikelen 5d, eerste en vierde lid, 5e, vijfde en zesde lid, 5f, derde en vijfde lid, 5g, 59b, 60 en 69 van de Meststoffenwet, artikel 64 van de Wet bodembescherming en op de artikelen 26, tweede en derde lid, 28, tweede lid, onderdeel b, 35, eerste lid, onderdeel b, 36, 41, 46, 52, 53, derde lid, 54, 55, derde lid, 56, 64, 70 en 71 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
Besluit:
De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt de zinsnede ‘artikel 10 in samenhang met de artikelen 7 en 8 van de wet’ vervangen door: de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet.
2. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De landbouwer voldoet aan de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet.
B
Na artikel 59b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Vaste meststoffen kunnen door middel van een transportband worden vervoerd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de transportband is zodanig ingericht dat vervuiling van de getransporteerde mest uitgesloten is;
b. de transportband heeft een vaste standplaats;
c. de transportband en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;
d. de transportband wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf, en
e. de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.
C
De aanhef van artikel 66, vijfde lid, komt te luiden: In het in artikel 59b, onderdeel b en het in artikel 59c bedoelde geval:.
D
Artikel 126 komt te luiden:
1. Het verbod, bedoeld in artikel 7 van de wet, is niet van toepassing op bedrijven, waarop artikel 3.65 of 3.70 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing is.
2. Op het bedrijf, of deel van het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste 170 kilogram stikstof in de vorm van dierlijke meststoffen op of in de bodem gebracht.
E
Bijlage Aa wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, wordt na 23. een nummer toegevoegd, luidende:
24. Reststof die vrijkomt door hydrolyse van schaafsel, snippers, schilfers en vergelijkbaar materiaal resterend bij de bewerking van gelooid leer en bestaat uit een amberkleurige vloeistof met daarin dierlijke aminozuren en peptiden (Vloeistof van aminozuren en peptiden verkregen door hydrolyse van restanten van gelooid leer).
2. Onder IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, onder categorie 1, komt onderdeel G te luiden:
G Stoffen waar de in bijlage II, onder tabel 1, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel en de in bijlage II, onder tabel 4, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel voor gelden.
G1 Plantaardige stoffen en stoffen afkomstig van de verwerking van plantaardige producten
1. Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappelen en die in hoofdzaak uit bestaat uit aardappel (Solanum tuberosum. L.) en aardappelresten en die vrij is van verpakkingsmateriaal. (aardappelrestanten).
2. Reststof die is verkregen bij het snijden, wassen of blancheren van groenten en fruit bestemd voor levensmiddelenproducten (groenten- en fruitrestanten).
3. Reststof die is verkregen bij de bewerking van zaad van de zonnebloem (Helianthus annuus L.) en die bestaat uit uitgesorteerde zaden (zonnebloemzaden, uitgesorteerd).
4. Reststof die is verkregen bij het winnen van olie door persing uit zaad van zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (zonnebloemzaadschilfers).
5. Reststof die is verkregen bij het schillen van zonnebloemzaad (Helianthus annuus L.) (zonnebloemzaadschillen).
6. Reststof die is verkregen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van zonnebloemzaadschilfers (Helianthus annuus L.) en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaad, geëxtraheerd).
7. Reststof die is verkregen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van schilfers van zonnebloemzaden (Helianthus annuus L.) waarvan de doppen gedeeltelijk of volledig zijn verwijderd en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaadschroot, ontdopt).
8. Reststof die is verkregen bij het maaien van randen langs akkers en die bestaat uit vegetatieresten met onder andere zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (maaisel van akkerranden met zonnebloemen).
9. Reststof die is verkregen bij de bewerking van graankorrels van Tricticum aestivum L., Triticum durum Dosf. en andere gecultiveerde tarwesoorten en die bestaat uit uitgesorteerde zaden (tarwe, uitgesorteerd).
10. Reststof die is verkregen bij het kiemen van brouwtarwe en het schonen van mout en die bestaat uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute tarwekorrels (tarwekiemwortels).
11. Reststof die is verkregen door gemalen of gebroken tarwe in vochtige, warme omstandigheden onder druk te behandelen en die is afgescheiden van voorverstijfselde tarwe (tarwe, voorverstijfseld).
12. Reststof die is verkregen door uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt bloem te bereiden en waaruit bloem is verwijderd en die in hoofdzaak bestaat uit fijne schilddelen en enkele andere delen van de korrel (tarwevoerbloem).
13. Reststof die is verkregen bij de productie van tarwevlokken door gepelde tarwe te stomen en te pletten en die bestaat uit resten tarwedoppen en tarwevlokken (tarwevlokken).
14. Reststof die is verkregen bij de productie van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en die overwegend bestaat uit deeltjes van de schil en voorts uit korreldeeltjes waaruit minder endosperm is verwijderd dan bij tarwegries (tarwevoer).
15. Reststof die is verkregen bij de bereiding van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en waaruit tarwegries is verwijderd en die overwegend bestaat uit resten van de schil, stof en endosperm (tarwegries).
16. Reststof die is verkregen door een gecombineerd procedé van het mouten en gisten van tarwe en tarwezemelengrind en dat is gedroogd en gemalen (gemoute en gegiste tarwedeeltjes).
17. Reststof die is verkregen bij de verwerking van tarwe en die in hoofdzaak bestaat uit vezels (tarwevezel).
18. Reststof die is verkregen bij de bereiding van bloem en die overwegend bestaat uit al dan niet geplette tarwekiemen, waaraan eventueel nog delen van het endosperm en van de schil hechten (tarwekiemen).
19. Reststof die is verkregen bij het gisten van tarwekiemen en waarvan de micro-organismen zijn geïnactiveerd (tarwekiemen, gegist).
20. Reststof die is verkregen bij de productie van zetmeel of ethanol uit tarwe en die bestaat uit geëxtraheerd en al dan niet gehydrolyseerd tarweëiwit (tarwe-eiwit).
21. Reststof die is verkregen bij de productie van tarwezetmeel en gluten en die bestaat uit gries waarvan de kiemen eventueel gedeeltelijk zijn verwijderd en waaraan tarweperssap, gebroken tarwe en andere reststoffen van tarwezetmeel en van het raffineren van zetmeelproducten kunnen zijn toegevoegd (tarweglutenvoer).
22. Reststof die is verkregen bij de productie van zetmeel/glucose en gluten uit tarwe (tarwezetmeel, vloeibaar).
23. Reststof die is verkregen bij natte extractie van al dan niet gehydrolyseerd tarwe-eiwit en tarwezetmeel (tarweperssap).
24. Reststof die is verkregen bij de productie van alcohol uit vergist beslag van graan nadat de alcohol (ethanol, bioethanol) door destillatie is verwijderd en die in hoofdzaak bestaat uit het vloeibare residu van granen (dunne fractie graanspoeling).
25. Reststof die is verkregen bij het schonen van brouwtarwe, bestaande uit kleine brouwtarwekorrels en fracties van gebroken brouwtarwekorrels die vóór het brouwprocedé zijn gescheiden (brouwtarwevoermeel).
26. Reststof die tijdens korreloverdracht is verkregen bij het opzuigen van brouwtarwe en tarwemout (brouwtarwe en moutkorrel).
27. Reststof die is verkregen bij het schonen van brouwtarwe en die bestaat uit fracties van doppen en korrels (brouwtarwedoppen).
28. Reststof die is verkregen bij het kiemen van brouwgranen en het schonen van mout en die bestaat uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute graankorrels en dat eventueel gemalen is (resten moutproces).
29. Reststof die is verkregen bij de bereiding van maïszetmeel en die hoofdzakelijk bestaat uit gluten verkregen door afscheiden van het zetmeel (maïsgluten)
30. Reststof die is verkregen bij de oogst van bloembollen en die bestaat uit restmateriaal van de teelt, in het bijzonder dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (bloembollen).
31. Reststof die is verkregen bij het in bloei trekken van bollen en knollen en bloembollenloof en die bestaat uit halve of hele bollen en niet marktbare bloemtakken (waterbloeitulpen)
32. Reststof die is verkregen bij het sorteren van bloembollen en die bestaat uit restmateriaal, in het bijzonder te kleine en/of beschadigde bollen (inclusief kralen) of knollen, bolhuiden en pelresten (afval bij het sorteren van bloembollen).
33. Reststof die is verkregen bij de oogst van bloembollen afkomstig van biologische productiemethoden en die bestaat uit restmateriaal van de teelt, in het bijzonder dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (biologische bloembollen).
34. Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit het gedroogde, door de zaadhuid bedekte endosperm van het zaad van de kokospalm (Cocos Nucifera L.) (kokosschilfers).
35. Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit kool- en raapzaad (raapzaadolie).
36. Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit zoveel mogelijk van de steenschaal ontdane zaden van de volgende soorten oliepalm: (Elaeis guineensis Jacq., Coroza oleifera (HBK), L., H. Bailey (Elaeis melanococca auct.) (palmolie)
37. Reststof die is verkregen bij het malen van voederrijst en die bestaat uit de buitenste lagen van de korrel (zaadhuid, zaadvlies, kern, aleuron) met een deel van de kiem (rijstevoermeel).
38. Reststof die is verkregen bij de verwerking van onbehandeld hout en die in hoofdzaak bestaat uit poeder of schilfers van hout (zaagsel).
39. Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit zaad van zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (zonnebloemolie).
40. Reststof afkomstig van de voedings-, genotmiddelen- of diervoederindustrie die bestaat uit een enkelvoudig concentraat of een enkelvoudige grondstof die wegens non-conformiteiten niet GMP+-waardig is.
41. Reststof die is verkregen bij de oogst van tarwe en bestaande uit stof van tarwe, kaf, kafdeeltjes, tarwekorrel, delen van tarwekorrels en stroresten (kaf, stro van kaf en koren).
42. Reststof die is verkregen bij het schonen van granen door zeven (zeefresten graanverwerkende industrie).
43. Reststof die is verkregen bij de verwerking van suikerbieten of suikerriet en die in hoofdzaak bestaat uit suikers die resteren na suikerproductie (melasse).
44. Reststof die is verkregen bij de verwerking van sojabonen en die in hoofdzaak bestaat uit suikers (sojasuiker).
45. Reststof die is verkregen bij de verwerking van sojabonen en in die hoofdzaak bestaat uit het extract van onthulde en ontvette sojabonen en die vrijkomt bij de productie van soja-eiwitconcentraten (sojamelasse).
46. Reststof die is verkregen bij het bereiden of het raffineren van de suikerfractie van citrusvruchten en die bestaat uit het stroopachtige residu (citrusmelasse).
47. Reststof die is verkregen bij de bereiding van inuline uit wortels van cichorei (Cichorium intybus L)., en die hoofdzakelijk bestaat uit geschoonde delen cichorei en delen van het loof (staartjes en blad van cichoreiwortelen).
48. Reststof die is verkregen bij het schillen van schorseneren (Scorzonera hispanica L.) en die is verkregen via een stoombehandeling en die in hoofdzaak bestaat uit gestoomde schillen in water waarna eventueel gepureerd is (stoomschillen van schorseneren).
49. Reststof die is verkregen bij het ontdoppen van gegiste en vervolgens geroosterde cacaobonen (Theobroma cacao L.) en die in hoofdzaak bestaat uit gebroken doppen (cacaodoppen).
50. Reststof die is verkregen bij de productie van aardappelen tot frites bestemd voor levensmiddel en bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites).
51. Reststof die is verkregen bij de bierbereiding en die bestaat uit bier dat niet voor menselijke consumptie kan worden verkocht (voerbier).
52. Reststof die is verkregen bij het drogen en malen van complete kruidenplanten of delen daarvan zonder extractie of toevoeging van andere stoffen (kruidenresten).
53. Reststof die is verkregen bij de productie van sap van appelen (Malus domestica L.) of cider en die in hoofdzaak bestaat uit geperste inwendige pulp en schillen die eventueel gedroogd en pectinevrij gemaakt is (appelpulp).
54. Reststof die is verkregen bij het sorteren van groenten bestemd voor levensmiddelen en die vrij is van verpakkingsmateriaal. (sorteerafval van groenten).
55. Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappeleiwit afkomstig van zetmeelaardappelen en die resteert na wassen en opwerken van het aardappeleiwit tot diervoeder en als slib wordt weggevangen uit afvalwater (slib dat vrijkomt bij de productie van aardappeleiwit).
56. Reststof die is verkregen door het drogen van de vaste resten van gegiste granen, waaraan een deel van de spoelingsiroop of de geëvaporeerde draf is toegevoegd (donker gedroogde spoeling)
57. Reststof die is verkregen bij het evaporeren van het concentraat van de bostel na gisting en distillatie van graan gebruikt bij de productie van alcohol uit graan (graanbostelsiroop)
58. Reststof die is verkregen bij de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij (spoeling).
59. Reststof die is verkregen bij de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij, geproduceerd door het evaporeren van de spoeling die in de kolf achterblijft (spoelingsiroop).
60. Reststof die is verkregen bij de moutwhiskyproductie en die bestaat uit de resten van de extractie van gemoute gerst met heet water (draf).
61. Reststof die is verkregen bij de productie van bier, moutextract en whisky spirit en die bestaat uit resten van de extractie van gemalen mout met heet water en eventueel andere suiker- of zetmeelrijke toevoegsels (maischfiltergranen).
62. Reststof die is vrijgekomen bij het beheer van wegbermen en die bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, houtresten en zwerfvuil (bermmaaisel).
63. Reststof die is vrijgekomen bij het beheer van slootkanten en die bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, zwerfvuil en bagger (slootmaaisel).
G2 Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst en stoffen afkomstig van de verwerking van dierlijke producten
1. Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van biodiesel uit dierlijke vetten en oliën door omestering met methanol en scheiding onder invloed van de zwaartekracht, uitgezonderd categorie 1 (glycerine van dierlijke herkomst).
2. Reststof die is verkregen bij de productie van diervoeders bestemd voor gezelschapsdieren en die bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Materiaal van dierlijke oorsprong kan aanwezig zijn (petfood).
3. Reststof die is verkregen bij de zuivering van afvalwater van een slachterij en bestaande uit dierlijk weefsel en ongeboren mest (slib van slachterij).
4. Reststof die is verkregen bij de melkproductie en die bestaat uit rauwe melk die door de aanwezigheid van resten antibiotica niet meer geschikt is voor gebruik als levensmiddel (rauwe boerderijmelk met resten antibiotica).
5. Reststof die is verkregen bij de productie van diervoeders bestemd voor landbouwhuisdieren en die bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Dierlijk materiaal kan aanwezig zijn (voerresten van landbouwhuisdieren).
6. Reststof die is verkregen bij de verwerking van groenten bestemd voor levensmiddelenproducten en die resteert na het snijden, wassen en of blancheren. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (groenterestanten met dierlijk vet).
7. Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappelen en die in hoofdzaak bestaat uit aardappel (Solanum tuberosum. L.) en aardappelresten en die vrij is van verpakkingsmateriaal. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (aardappelrestanten met dierlijk vet)
8. Reststof die is verkregen bij de productie van aardappelen tot frites bestemd voor levensmiddel en die bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites met dierlijk vet).
9. Reststof die is verkregen bij de productie van biodiesel (methyl- of ethylesters van vetzuren), verkregen door omestering van oliën en vetten van onbepaalde dierlijke herkomst of een reststof verkregen bij oleochemische verwerking van minerale vetten en oliën van dierlijke herkomst, inclusief omestering, hydrolyse of verzeping (reststoffen biodieselproductie).
G3 Stoffen afkomstig uit overige bronnen
1. Restoliën die zijn verkregen bij inzamelen bij restaurants, hotels, cafetaria’s etc. en niet geschikt zijn voor consumptie (frituurolie).
2. Reststof die is verkregen bij de raffinage van oliën en vetten in de voedings- en genotsmiddelen- en veevoedingsindustrie en die bestaat uit bleekaarde van bentoniet of montmorilloniet (ontoliede bleekaarde).
3. In IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, categorie 2, wordt ‘F’ vervangen door: G1
G
In Bijlage D. Diergebonden Normen, Tabel I.: Excretieforfaits en stikstofcorrectie, behorende bij de artikelen 36, 38, 42, 43, 73 en 96, wordt voor Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht) onder de excretie per dier per jaar ‘0,043’ gewijzigd in: 0,048.
H
In Bijlage E, behorende bij de artikelen 53, 78, 82 en 79, onder E. Prestatiekenmerken AGR-apparatuur voor het vervoer van vaste mest wordt na 4.4. een nieuwe paragraaf opgenomen, luidende:
4.5. In het geval van vervoer door middel van een vaste transportband kunnen de onder 4.1 tot en met 4.4 bedoelde positiegegevens voorgeprogrammeerd zijn.
Deze regeling treedt in werking met ingang op 1 januari 2013. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2013, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, terug tot en met 1 januari 2013.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 19 december 2012
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Deze regeling strekt tot een aantal wijzigingen van uiteenlopende aard van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (verder: Urm). De wijzingen hebben betrekking op:
− wijziging van de voorwaarden die gelden voor gebruikmaking van de derogatienorm als gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de Meststoffenwet (hierna: Mw);
− het onder voorwaarden toestaan van het gebruik maken van een transportband bij het transport van vaste meststoffen;
− het aanpassen van een verwijzing naar het Besluit glastuinbouw;
− een herziening van bijlage Aa, waaronder de toevoeging van HICURE aan bijlage Aa, lijst I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld;
− een herziening van bijlage Aa, lijst IV, categorie 1,onder G, G1, G2 en G3 en categorie 2.
− Deze vijf onderdelen zullen afzonderlijk worden toegelicht. Daarnaast wordt in bijlage D een onjuist getal aangepast. Hier is abusievelijk 0,043 in plaats van 0,048 komen te staan.
De derogatienorm is opgenomen in artikel 24 van de Urm en bedraagt 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Deze norm vervangt de norm van 170 kilogram, die in bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375) en artikel 9, eerste lid, Mw is opgenomen. De derogatienorm is gebaseerd op de beschikking nr. 2005/880/EG van de Europese Commissie van 8 december 2005 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU 2005, L 324), zoals gewijzigd bij besluit nr. 2010/65/EU van de Europese Commissie van 5 februari 2010 (PbEU 2010, L35) (hierna: de derogatiebeschikking). In de derogatiebeschikking wordt aan Nederland toegestaan voor graslandbedrijven deze hogere norm te hanteren, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn in de artikelen 25, 27 en 27a Urm geïmplementeerd. In een aantal recente rechtszaken is gebleken dat over de voorwaarden en de consequenties van het niet voldoen aan de voorwaarden enige onduidelijkheid kan bestaan. Deze regeling beoogt deze onduidelijkheid weg te nemen.
In de derogatiebeschikking zijn de voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van de derogatienorm opgenomen in de artikelen 4, 5 en 6. Ingevolge artikel 4 dient een landbouwer die in aanmerking wil komen voor de derogatienorm zich te melden bij de bevoegde instanties (de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken; hierna: DR) en daarbij te verklaren dat hij zich aan de voorwaarden voor de derogatie, opgenomen in de artikelen 5 en 6 van de derogatiebeschikking, zal houden. Artikel 5 bevat voorwaarden met betrekking tot het op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen. Onder andere betreft dit de voorwaarde dat de landbouwer niet meer dan 250 kilogram stikstof per hectare aanbrengt (artikel 5, eerste lid) en dat hij een bemestingsplan opstelt waarin onder meer een berekening is opgenomen waaruit blijkt of aan de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat wordt voldaan (artikel 5, derde lid). Artikel 6 ten slotte bevat voorwaarden met betrekking tot de bodembedekking. Onder andere geldt als voorwaarde dat 70 procent of meer van de landbouwgrond met gras wordt beteeld.
In de derogatiebeschikking wordt uitgegaan van de situatie dat de derogatienorm van rechtswege geldt indien aan de voorwaarden is voldaan. De landbouwer dient zich wel - als één van de voorwaarden - aan te melden bij DR, maar DR geeft geen beschikking af waarin toestemming wordt verleend om de derogatienorm te hanteren. Dit betekent dat het overtreden van één van de voorwaarden ertoe leidt dat de landbouwer de derogatienorm niet mag toepassen en van rechtswege terugvalt op de norm van 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Heeft hij die norm overschreden, wat het geval zal zijn als hij ervan uitging dat hij de derogatienorm mocht toepassen, dan wordt hij derhalve op overschrijding van die 170 kilogram beboet op grond van artikel 57 Mw. Dat artikel kent een boete per kilogram per hectare overschrijding. Deze wijze van handhaven is recentelijk door de rechtbank Zwolle bevestigd (LJN: BV2138, Rechtbank Zwolle, Awb/11/720), waarbij deze rechtbank een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden dat ‘niet in de Meststoffenwet, noch in de daarop gebaseerde regelingen een bepaling [is] aan te wijzen, die stelt dat de gebruiksnorm wordt verlaagd als de eerder toegekende norm wordt overschreden’ verwerpt (LJN: BM9871, Rechtbank Leeuwarden, 09/2712). Tegen de genoemde uitspraak van de rechtbank Leeuwarden heeft het Ministerie van Economische Zaken hoger beroep aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dit hoger beroep is nog in procedure.
Artikel 25, derde lid, Urm bepaalt dat de landbouwer bij de melding verklaart dat hij onder andere artikel 10 in samenhang met de artikelen 7 en 8 van de wet naleeft en ten aanzien van zijn bedrijf doet naleven. Deze bepaling is een implementatie van artikel 4, tweede lid, van de derogatiebeschikking waarin ook een dergelijke verklaring bij de melding wordt vereist. Zoals door de rechtbank Zwolle in de genoemde uitspraak is opgemerkt, impliceert deze verklaring dat men zich aan de voorwaarden zal houden ook dat deze voorwaarden gelden: ‘De systematiek van de regeling is naar het oordeel van de rechtbank zo dat het voor de landbouwer die zich aanmeldt voor derogatie niet alleen op voorhand duidelijk is aan welke voorwaarden hij moet voldoen om gebruik te kunnen maken van een grotere gebruiksruimte, maar ook dat hij vooraf ondubbelzinnig verklaart zich aan deze voorwaarden te zullen houden. De verhoogde gebruiksnorm geldt alleen als aan alle voorwaarden wordt voldaan. Houdt de landbouwer zich daar niet aan, dan kan hij er geen gebruik van maken.’ Geconstateerd is dat de Urm aan duidelijkheid kan winnen door deze redenering te expliciteren. Dit is met artikel I, lid 2, van deze regeling beoogd.
Door de formulering ‘artikel 10 in samenhang met de artikelen 7 en 8 van de wet’ kan er ook enige onduidelijkheid zijn over de gebruiksnormen die als voorwaarden worden gehanteerd. Artikel 7 Mw bevat het algemene verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen. Artikel 8 Mw maakt een uitzondering op dit verbod indien de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet zijn overschreden. Artikel 10 Mw ten slotte bepaalt de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen. Met de verwijzing naar de artikelen 7 en 8 van de wet is bedoeld dat alle gebruiksnormen als derogatievoorwaarden gelden. Dit is ook de bedoeling geweest van de Europese Commissie. Dit blijkt uit artikel 5, derde lid, van de derogatiebeschikking, waarin is aangegeven dat de hoeveelheid mest van graasdieren die op of in de bodem wordt gebracht, niet meer dan 250 kilogram stikstof per hectare mag bevatten, uit artikel 5, derde lid, onderdeel j, van de derogatiebeschikking, waarin is opgenomen dat in het bemestingsplan berekeningen moeten worden opgenomen waaruit blijkt of aan de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat wordt voldaan, en uit artikel 9, eerste lid, van de derogatiebeschikking, volgens welke bepaling de bevoegde nationale instantie administratieve controles uitvoert op onder andere de naleving van de maximum hoeveelheid van 250 kilogram stikstof per hectare en de gebruiksnormen voor de totale hoeveelheid stikstof en fosfaat. Geconstateerd is dat ook op dit punt de tekst van de Urm verduidelijkt kon worden. Hiertoe dient artikel I, onderdeel A, onder 1.
In het kader van de Green Deals is een aanvraag ingediend voor het gebruik van transportbanden bij het vervoer van kippenmest. De Urm staat het gebruik van transportbanden thans niet toe. Wel is het gebruik van pijpleidingen voor het vervoer van drijfmest toegestaan. Het gebruik van transportbanden is hiermee te vergelijken, al gaat het hierbij om vervoer van vaste mest. Net als bij pijpleidingen heeft het transport met behulp van een transportband als voordeel de vermindering van CO2-uitstoot door transportauto’s en op de lange termijn een besparing op de kosten van de inhuur van een transporteur.
In het nieuwe artikel 59c is de mogelijkheid opgenomen om vaste meststoffen door middel van een transportband te vervoeren. Aan deze mogelijkheid wordt wel een aantal voorwaarden verbonden. Allereerst moet de transportband zo ingericht zijn dat wordt voorkomen dat de vaste mest tijdens het transport vervuild raakt met andere stoffen. Dit kan bijvoorbeeld door de transportband te overkappen.
Het vervoer van vaste meststoffen door middel van een transportband mag, net als bij pijpleidingen, alleen in één-op-één-situaties. De intermediair is in deze tevens vervoerder en afnemer van de mest en verantwoordelijk voor het beheer van de transportband. Zodra de mest op de band ligt, behoort deze mest tot de onderneming van de intermediair.
De vaste meststoffen worden vervoerd doordat de vooraf aan het vervoer bepaalde lading van maximaal 36 ton binnen 24 uur via de transportband worden vervoerd. Met de komst van de transportband als nieuw transportmiddel is het noodzakelijk een grens aan de lading te stellen. Indien er geen maximum gesteld wordt aan de hoeveelheid per vracht zou dit de representativiteit van de bemonstering van de vracht niet ten goede komen. Het alternatief is het toestaan van grotere monsterpotten. Dit brengt echter praktische problemen voor de laboratoria met zich. Daarom worden vooralsnog alleen vrachten van maximaal 36 ton mest toegestaan. Hierbij is voor dezelfde norm gekozen als die reeds geldt voor het transport van drijfmest via een pijpleiding.
De intermediair heeft de rol van vervoerder en is in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het transport van de mest met alles wat daarbij hoort: het nemen van een representatief mestmonster (op de voor vaste mest geldende wijze), het opsturen van het monster naar een geaccrediteerd laboratorium, het opmaken van het Vervoerbewijs dierlijke mest (VDM) en het elektronisch inzenden van de op het VDM ingevulde gegevens bij DR. De transportband wordt door de intermediaire onderneming als transportmiddel bij DR geregistreerd.
Het laten analyseren van het monster, het opmaken van een VDM, het digitaal inzenden van deze gegevens, het gebruik maken van een geregistreerde intermediair en geregistreerde vervoermiddelen, het gebruik van AGR/GPS, het bemonsterings- en verpakkingsapparaat en het feit dat de opslagruimte (ontvangstbak) geregistreerd moet staan bij DR, zijn niet anders dan bij een transport via de weg. De regels voor de administratieve verantwoording van de vracht op het gebruik van transportbanden zijn dezelfde als die voor pijpleidingen gelden.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, geldt de eis dat de apparatuur tijdens het vervoer zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang adequaat dient te functioneren. Uiteraard is er sprake van adequaat functioneren als de AGR/GPS-apparatuur conform de ter zake geldende prestatiekenmerken functioneert. Daarnaast geldt dat de afnemer, tot wiens verantwoordelijkheid het adequaat functioneren van de apparatuur in het geval van het vervoer per transportband behoort, ervoor zorg moet dragen dat - indien de GPS-positie van de transportband niet voorgeprogrammeerd is - de bij de satellietvolgapparatuur horende antenne of antennes op geen enkele wijze worden gehinderd en dat de stroomvoorziening van de automatische gegevensregistratie en de satellietvolgapparatuur op geen enkele wijze wordt onderbroken. Uiteraard kan het voorkomen dat er gedurende het vervoer een storing optreedt als gevolg waarvan de apparatuur niet meer naar behoren functioneert. Met het oog hierop voorziet het tweede lid van artikel 54 thans alleen nog maar voor het transport via de weg in de mogelijkheid dat de dierlijke meststoffen alsnog vervoerd mogen worden, indien de storing telefonisch is gerapporteerd aan de meldkamer van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Indien zich een storing voordoet bij het vervoer van mest per transportband, bestaat er geen meldingsmogelijkheid. De ratio hierachter is dat het bij transport per transportband mogelijk is het transport te stoppen door de band stil te zetten. De apparatuur kan dan gerepareerd worden, waarna het vervoer kan worden voortgezet. Ook kan het vervoer alsnog via de weg plaatsvinden. Het gewicht van de vracht wordt bepaald met behulp van geijkte weegcellen.
Met ingang van 1 januari 2013 worden agrarische activiteiten onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer gebracht. Het Besluit glastuinbouw wordt met ingang van dezelfde datum ingetrokken. In artikel 126 Urm wordt verwezen naar gebruiksnormen die in dat besluit staan. In de oude systematiek werden glastuinbouwbedrijven, zowel substraatteelt als in de open grond, uitgezonderd van artikel 7 van de wet. Die bedrijven moesten voldoen aan bepaalde eisen die waren opgenomen in de bijlage van het Besluit Glastuinbouw. Het oude derde en het vierde lid regelden dat voor bedrijven die ook kassen hadden, maar geen glastuinbouwbedrijven waren in de zin het Besluit Glastuinbouw (in de terminologie van het Besluit Glastuinbouw: bedrijven met ‘glastuinbouwactiviteiten’), dat ook zij werden uitgezonderd. In de nieuwe systematiek bestaat geen onderscheid tussen grote en kleine bedrijven, maar staat de activiteit centraal. Aan die activiteit worden via de kapstokbepalingen 3.65 voor substraatteelt en 3.70 voor open grond teelt regels gesteld. De wijziging strekt tot aanpassing aan de systematiek zonder inhoudelijk zaken te wijzigen.
Hicure is een oplossing van stikstofverbindingen die ontstaan door leerafval te hydrolyseren onder verhoogde druk en temperatuur. Het leerafval is afkomstig van alle werelddelen. Het is een reststof die vrijkomt door hydrolyse van schaafsel, snippers, schilfers en vergelijkbaar materiaal resterend bij de bewerking van gelooid leer en bestaat uit een amberkleurige vloeistof met daarin dierlijke aminozuren en peptiden (Vloeistof van aminozuren en peptiden verkregen door hydrolyse van restanten van gelooid leer).
De stof is door de Commissie deskundigen meststoffenwet (CDM) getoetst aan het ‘Protocol beoordeling stoffen Meststoffenwet’. Daarbij is getoetst aan de criteria die gelden voor de beoordeling van afvalstoffen op hun gebruiksfunctie als meststof. De stof die beoordeeld is, is één van de biostimulanten die nu in het kader van de Revisie van de EU Verordening 2003/2003 beoogd wordt om Europees geharmoniseerd te worden. De onderhavige stof heeft een toelating in Italië, Spanje, Portugal en Griekenland. De CDM adviseert de stof op te nemen op bijlage Aa.
De bijlage Aa, onderdelen G en verder, kende dubbelingen met andere onderdelen van Bijlage Aa en dubbelingen onderling. Met de herziene beschrijving van reststoffen in lijst G sluit deze beter aan bij de systematiek in de overige rubrieken van categorie 1. Het materiële effect van deze wijziging is nihil. Het geheel is consistenter en transparanter; voor bedrijven verandert er niets.
De wijziging van bijlage Aa, sub IV, categorie 2, leidt er toe dat ook het digestaat dat wordt verkregen na vergisting van uitsluitend plantaardige reststoffen genoemd in lijst G1, kan worden verhandeld als meststof. Over deze aanpassing is advies gevraagd aan de CDM. Deze gaf aan als gevolg hiervan geen grote verandering te verwachten in de belasting van het milieu.
De wijziging van artikel 25 Urm betreft louter een verduidelijking van wat rechtens al geldt. Deze wijziging heeft geen invloed op administratieve lasten, nalevingskosten, uitvoeringslasten en handhavingslasten. Er zijn ook geen overige bedrijfseffecten aan deze wijziging verbonden.
Het creëren van de mogelijkheid onder voorwaarden vaste meststoffen te kunnen vervoeren met behulp van een transportband levert geen wijzigingen op voor de administratieve lasten van ondernemers, nu de informatieverplichting voor de ondernemer niet groter of kleiner wordt dan in het geval van vervoer over de weg.
De aanpassing van de verwijzing naar het Besluit glastuinbouw in de verwijzing naar het Activiteitenbesluit milieubeheer leidt niet tot wijzigingen van de lasten.
De herziening en de uitbreiding van bijlage Aa met een stof die als meststof kan worden gebruikt leidt niet tot een wijziging van de lasten.
Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals opgenomen in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden hiervoor is dat in de praktijk naar aanleiding van de genoemde jurisprudentie onzekerheid is ontstaan over de voorwaarden die gelden voor derogatie. Het is van belang dat deze onzekerheid snel wordt weggenomen. In die zin in deze regeling vergelijkbaar met een reparatieregeling, waarvoor op grond van aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel c, de mogelijkheid bestaat af te wijken van de vaste verandermomenten. De mogelijkheid om transportbanden te gebruiken bij het vervoer van mest is een verruiming van de mogelijkheden voor het bedrijfsleven. De doelgroep is gebaat bij een spoedige inwerkingtreding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-26556.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.