Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 december 2012, nummer WBN 2012/9, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Vreemdelingencirculaire 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

13-1 Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h RWN komt te luiden:

13-1 Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h

Voor de toepassing van deze Rijkswet wordt verstaan onder hoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.

Het begrip ‘hoofdverblijf’ heeft een strikt feitelijke betekenis. Het hoofdverblijf van een persoon is de plaats waar hij kennelijk geregeld vertoeft, daar waar hij het centrum van zijn activiteiten heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan de plaats waar een persoon zijn slaapplaats heeft, waar hij werkelijk woont (met zijn gezin) of waar zijn inboedel zich bevindt. Er moet sprake zijn van een meer duurzame betrekking tussen een persoon en een plaats. Een verblijf van voorbijgaande aard heeft geen betekenis.

De aan het burgerlijk recht ontleende begrippen ‘woonplaats’ of ‘woonplaats en werkelijk verblijf’ in artikel 6 RWN, artikel 8 RWN, artikel 15 RWN en artikel 26 RWN zoals die luidden tot 1 april 2003, zijn vervangen door het begrip ‘hoofdverblijf’. Hiermee is allereerst beoogd om aan te sluiten bij de terminologie in het vreemdelingenrecht. Het schrappen van het begrip ‘woonplaats’ betekent tevens dat de afgeleide woonplaats zoals bedoeld in artikel 1:12 BW (bijvoorbeeld bij minderjarigen en onder curatele gestelden) geen rol meer speelt. ‘Woonplaats’ is immers een begrip met zowel een feitelijke als een juridische component, terwijl ‘hoofdverblijf’ een meer feitelijke betekenis heeft.

De vraag welke plaats als het hoofdverblijf van een persoon moet worden aangemerkt is een feitelijke, die aan de hand van verschillende factoren van feitelijke aard wordt beantwoord. Met de wil van de persoon wordt slechts rekening gehouden, voor zover deze blijkt uit zijn gedragingen.

Indicaties voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland zijn onder meer:

  • de bijhouding van de GBA is opgeschort wegens vertrek naar het buitenland of ‘Land Onbekend’;

  • de afmelding bij de Belastingdienst wegens vertrek naar het buitenland;

  • mededeling aan de korpschef van vertrek naar het buitenland (zie artikel 4.37, eerste lid, aanhef en onder d, Vb 2000 in samenhang met artikel 4.37, vijfde lid, Vb 2000);

  • het nemen van ontslag bij de werkgever, of bedrijfsbeëindiging;

  • het opzeggen van een bankrekening;

  • het laten overmaken van periodieke uitkeringen naar een adres buiten Nederland;

  • de afkoop van pensioenrechten;

  • de ontruiming van de woning in Nederland en het over de grens brengen van de inboedel; en

  • het (onder)verhuren aan derden van de woning in Nederland.

Deze indicaties zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat een persoon zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Indien daarentegen een vreemdeling de korpschef er tevoren van in kennis heeft gesteld dat hij tijdelijk, maar niet langer dan zes maanden, in het buitenland beoogt te verblijven, dan is dit een aanwijzing dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland wenst te vestigen.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt in ieder geval aangenomen, indien een persoon:

  • bij zijn vertrek uit Nederland gebruik heeft gemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling op grond van de Remigratiewet;

  • meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de periode van zes maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden (te denken valt aan de situatie waarbij de persoon kan aantonen dat de overschrijding van die termijn te wijten is aan een ziekenhuisopname of een natuurramp); of

  • voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat een persoon:

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • buiten Nederland is gedetineerd dan wel buiten Nederland gedetineerd is geweest en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

Een vreemdeling wordt geacht zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland te hebben gevestigd:

  • indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van studie aan het hoger onderwijs, en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen indien de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland een langere periode beslaat dan één aaneengesloten jaar;

  • indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of

  • indien en zolang hij de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, juncto artikel 2, tweede lid van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland (deze vreemdeling behoudt niet alleen zijn hoofdverblijf in Nederland, maar behoudt in de regel, mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldaan blijft, tevens zijn verblijfsrecht in Nederland). Een vereiste is dat de vreemdeling gedurende de periode van uitzending alsook het verblijf in Nederland heeft samengewoond met de echtgenoot/partner.

Vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven en voor wie geldt dat de verwachte verblijfsduur tenminste 2/3 van een half jaar is, worden ingevolge artikel 26 Wet GBA in de GBA ingeschreven. Voor asielzoekers in de centrale opvang wordt hierop een uitzondering gemaakt: zij worden na een verblijf van een half jaar in de centrale opvang in de GBA ingeschreven. Ingevolge artikel 8 en 11 RWN wordt om vast te stellen of sprake is van hoofdverblijf, getoetst aan de hand van gegevens in de GBA. Van belang is echter dat bij het bepalen van de periode van ‘hoofdverblijf’ rekening wordt gehouden met het feit dat asielzoekers in de centrale opvang zich pas na een half jaar (kunnen) doen inschrijven in de GBA. Het kan dus voorkomen dat een ex-asielzoeker die drie jaar toelating heeft, slechts twee en een half jaar staat ingeschreven in de GBA. Betrokkene heeft dan wel langer dan de periode van inschrijving in de GBA ‘hoofdverblijf’ in Nederland.

ARTIKEL II

De in artikel I genoemde wijzigingen zijn niet van toepassing op verklaringen tot verkrijging van het Nederlanderschap en verzoeken om verlening van het Nederlanderschap ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op 1 april 2013.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 december 2012

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit wijzigingsbesluit naturalisatie betreft de aanpassing van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 naar aanleiding van het op 1 oktober 2012 in werking getreden Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2012/17, waarin onder meer de termijn waarna verplaatsing van het hoofdverblijf wordt aangenomen is gewijzigd. Verder bevat het enkele tekstuele aanpassingen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven