TOELICHTING
1. Inleiding
Een zorgverzekeraar dient iedere verzekeringsplichtige die een zorgverzekering bij
hem wenst af te sluiten, te accepteren. Dat is in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld.
Die wet bepaalt ook, dat de premie die de zorgverzekeraar voor een dergelijke zorgverzekering
vraagt, niet mag worden afgestemd op het gezondheidsrisico of op andere kenmerken
van de verzekerde. Zonder nadere maatregelen is het gevolg van deze acceptatieplicht
en dit verbod van premiedifferentiatie, dat zorgverzekeraars met relatief veel ongezonde
verzekerden in de zorgverzekeringsportefeuille, in het nadeel zijn ten opzichte van
zorgverzekeraars met een relatief gezonde populatie, omdat zij gegeven hun populatie
welhaast gedwongen zijn een hogere premie te vragen dan hun concurrent met een gezondere
populatie. Dit ondermijnt het gelijke speelveld waarop de concurrentie tussen zorgverzekeraars
zich moet afspelen.
Om dit te voorkomen, is in paragraaf 4.2 van de Zvw bepaald dat zorgverzekeraars jaarlijks
van het College zorgverzekeringen (CVZ) een 'vereveningsbijdrage' ontvangen, die uit
het Zorgverzekeringsfonds gefinancierd wordt. Deze bijdrage wordt gebaseerd op een
inschatting vooraf (ex ante) van de zorgkosten van een zorgverzekeraar aan de hand
van een aantal objectieve kenmerken van de verzekerden van die zorgverzekeraar. Deze
systematiek beoogt zorgverzekeraars voor kostenverschillen als gevolg van onbeïnvloedbare
risicoverschillen in hun zorgverzekerdenportefeuilles te compenseren, zodat zij op
dit punt in een gelijke uitgangspositie worden gebracht en daardoor eerlijk met elkaar
kunnen concurreren. Weet de zorgverzekeraar welk bedrag hij in het komende jaar aan
vereveningsbijdrage zal krijgen, dan zal hij vervolgens de nominale premie kunnen
vaststellen die hij over dat jaar voor zijn zorgverzekering vraagt. De vereveningsbijdrage
wordt vervolgens na afloop van het vereveningsjaar (ex post) door het CVZ definitief
vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de werkelijke situatie bij de zorgverzekeraar
zoals deze zich gedurende het vereveningsjaar heeft voorgedaan (de werkelijke verzekerdenaantallen
en -kenmerken kunnen namelijk afwijken van datgene waar ex ante mee rekening was gehouden)
en worden bepaalde compensatiemechanismen ingezet.
Hoofdstuk 3 van het Besluit zorgverzekering bevat de belangrijkste nadere regels over
de vereveningsbijdragen: bepaald wordt met welke vereveningscriteria bij de berekening
van die bijdragen rekening wordt gehouden, en hoe de bijdragen op hoofdlijnen ex ante
en ex post worden berekend. De gedetailleerde uitwerking van deze regels is voor het
vereveningsjaar 2013 vervolgens te vinden in voorliggende 'Regeling risicoverevening
2013' (Rrv 2013).
Tot en met 2011 zijn dit soort gedetailleerde regels opgenomen in hoofdstuk 3 van
de Regeling zorgverzekering. Ieder najaar werd dit hoofdstuk vervangen door een nieuw
hoofdstuk 3 met de risicovereveningsregels voor het eerstvolgende kalenderjaar. In
de praktijk pakte deze wijze van regelgeving, hoewel conform de Aanwijzingen voor
de regelgeving (zie aanwijzing 104, eerste lid), slecht uit. Vaak bleek namelijk na
afloop van een vereveningsjaar dat voor de vaststelling van de vereveningsbijdragen
over dat jaar, toch afgeweken moest worden van de regelgeving zoals die met betrekking
tot dat jaar gold, maar inmiddels overschreven was (met regelgeving voor een later
vereveningsjaar).
Aangezien het niet mogelijk is niet meer bestaande regelgeving te wijzigen, waren
er ingewikkelde constructies nodig om het beoogde doel alsnog te bereiken.
Met ingang van het vereveningsjaar 2012 worden de risicovereveningsregels daarom neergelegd
in een jaarlijkse, van de Regeling zorgverzekering losstaande, ministeriële regeling.
Aldus is het mogelijk om, uiteraard slechts voor zover dat noodzakelijk is en voor
zover dit vóór de daadwerkelijke vaststelling door het CVZ geschiedt, ook na het vereveningsjaar
de regels met betrekking tot de vaststelling van de bijdragen over dat jaar te wijzigen.
Hiermee is ook voor gebruikers veel transparanter hoe de vereveningsregels met betrekking
tot een bepaald kalenderjaar luiden. De onderhavige ‘Rrv 2013’ bevat de risicovereveningsregels
die gelden voor het vereveningsjaar 2013.
De hoofdstukken 1 tot en met 5 van de Rrv 2013 bevatten de regels die gelden voor
de vaststelling van de vereveningsbijdrage over 2013. Zo wordt bepaald welke middelen
beschikbaar zijn voor het jaar 2013 en hoe deze middelen over zorgverzekeraars worden
verdeeld. De vaststelling van de beschikbare middelen is gebaseerd op artikel 32,
vierde lid, onderdeel a, van de Zvw. Betalingen uit het Zorgverzekeringsfonds buiten
zorgverzekeraars om, zoals voor gemoeds-bezwaarden en bepaalde groepen verzekerden
die in het buitenland verkeren, vallen buiten deze Regeling.
De omvang van de beschikbare middelen is afgeleid uit het macro-prestatiebedrag. Daardoor
worden in de regeling zowel het bedrag van de beschikbare middelen 2013, als het macro-prestatiebedrag
2013 vastgesteld. Het macro-prestatiebedrag wordt in 2013 verdeeld in vier macro-deelbedragen:
-
• het macro-deelbedrag ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’;
-
• het macro-deelbedrag ‘vaste zorgkosten’;
-
• het macro-deelbedrag ‘kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg’;
-
• het macro-deelbedrag ‘kosten van overige prestaties’.
Het macro-deelbedrag ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’ is nieuw.
Omdat de risicoregimes van de voor het jaar 2012 geldende macro-deelbedragen ‘variabele
kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp’ en ‘kosten van
dbc-zorgproducten in het vrije segment’ identiek zijn, worden deze deelbedragen samengevoegd.
Voor de duidelijkheid heeft het deelbedrag dat na deze samenvoeging is ontstaan een
nieuwe naam gekregen. Daarnaast is het macro-deelbedrag ‘vaste kosten van ziekenhuisverpleging’
hernoemd tot ‘vaste zorgkosten’. Hiermee dekt het begrip beter de lading. Het macro-deelbedrag
‘kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg’ is gesplitst in een macro-deelbedrag
‘kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden jonger dan
achttien jaar’ en een macro-deelbedrag ‘kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
voor verzekerden van achttien jaar en ouder’.
De verdeling van de macro-deelbedragen vindt plaats op basis van de criteria, genoemd
in het Besluit zorgverzekering, waarbij in deze regeling nader wordt ingegaan op de
invulling van de criteria in klassen en de bijbehorende gewichten.
Bij de herberekeningen van de bijdragen aan zorgverzekeraars in 2013 worden ex-post
compensatiemechanismen toegepast. De bijdrage aan zorgverzekeraars wordt aangevuld
met de bedragen berekend op grond van paragraaf 1.5 van hoofdstuk 3 van het Besluit
zorgverzekering.
Hoofdstuk 6 van de regeling bevat wijzigingen in de risicovereveningsregels zoals
deze met betrekking tot het kalenderjaar 2012 luidden (artikel 23). Het gaat daarbij
om de wijze waarop de kosten voor de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten
worden behandeld.
De slotbepalingen in hoofdstuk 7 bevatten regels over de terugwerkende kracht van
de wijzigingen van de Regeling risicoverevening 2012 en de inwerkingtreding van onderhavige
regeling.
2. Inhoudelijke wijzigingen
2.1 Belangrijkste wijzigingen
Het kabinet zet in op verdere verbetering van de werking van het ex ante risicovereveningsmodel
en de vergroting van risicodragendheid van de zorgverzekeraars door afbouw van de
ex post compensatiemechanismen.
Daarvoor worden er een aantal wijzigingen voor 2013 doorgevoerd. De belangrijkste
zijn:
2.2 Achtergrond basisgegevens en kwaliteit ex ante vereveningsmodellen
Voor de vaststelling van het ex ante vereveningsmodel brengt de Werkgroep Ontwikkeling
Risicoverevening (WOR) een advies uit. De WOR is een technische werkgroep, met als
belangrijkste taken het adviseren over de opzet van een jaarlijks onderzoeksprogramma
naar de risicoverevening, het beoordelen van de kwaliteit van de basisgegevens, het
inhoudelijk begeleiden van de onderzoeken in dit onderzoeksprogramma en vervolgens
het adviseren over de technische verbetermogelijkheden van het ex ante risicovereveningsmodel.
In de WOR nemen deskundigen van zorgverzekeraars, onderzoeksbureaus, Zorgverzekeraars
Nederland en het CVZ deel. Het advies over de technische verbeteringen van het ex
ante vereveningsmodel is overgenomen. De WOR duidt in haar advies ook op onzekerheden
rond het representatief maken van de basisgegevens en de consequenties hiervan op
de beoordeling van de kwaliteit van het vereveningsmodel 2013. Hiervan is kennis genomen
en dit heeft meegewogen in de uiteindelijke vaststelling van het gehele risicovereveningssysteem
2013.
2.3 Somatische zorg 2013
Basisgegevens
Het risicovereveningssysteem 2013 wordt gebaseerd op de meest recente, zo veel mogelijk
uitgedeclareerde kostengegevens voor het jaar 2010 met bijbehorende verzekerdenkenmerken,
op individueel niveau. Het onderzoeksbestand heeft een dekkingsgraad van 98,5 procent.
Bewerkingen onderzoeksgegevens
Om de basisgegevens 2010 zoveel mogelijk representatief te maken voor 2013 is een
aantal bewerkingen uitgevoerd onder begeleiding van de WOR. Er zijn correcties uitgevoerd
voor verschillende pakket- en beleidsmaatregelen uit 2011, 2012 en 2013. Zo is gecorrigeerd
voor de invoering van prestatiebekostiging: ziekenhuizen declareren vanaf 2012 in
termen van dbc-zorgproducten en is het Zvw-vergoedingenpakket aangepast bij de volgende
kostensoorten: eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen, vruchtbaarheidsbehandelingen voor
vrouwen van 43 jaar en ouder, tandheelkunde, fysiotherapie, anticonceptie, maagzuurremmers
en dieetadvisering. Ook heeft een overheveling van verschillende extramuraal verstrekte
dure geneesmiddelen naar het intramurale ziekenhuiskader plaatsgevonden.
In 2013 blijven de vaste zorgkosten (risicoloos) ongeveer gelijk en nemen de variabele
kosten (risicodragend) toe. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat de kosten van
intensive care (ic) en hemostatica toegedeeld worden aan de variabele kosten. In 2012
werden deze kosten eenmalig toegedeeld aan de vaste zorgkosten. De kosten voor geriatrische
revalidatiezorg worden per 2013 overgeheveld van de AWBZ naar de Zvw en worden toegedeeld
aan de vaste zorgkosten. Per 2013 worden groeihormonen en een aantal oncolytica overgeheveld
van de overige prestaties naar respectievelijk de variabele en vaste zorgkosten. De
TNF alfa-remmers, die reeds in 2012 zijn overgeheveld, worden in 2013 – evenals in
2012 – aan de vaste zorgkosten toegedeeld. De toedeling van deze dure geneesmiddelen
aan de vaste zorgkosten is noodzakelijk omdat gegevens ontbreken die nodig zijn voor
normering.
Vormgeving ex ante risicovereveningsmodel 2013
Het ex ante risicovereveningsmodel voor de somatische zorg kent in 2013 de volgende
vereveningscriteria: leeftijd/geslacht, Farmaceutische Kostengroepen (FKG’s), Diagnose
Kostengroepen (DKG’s), Aard van het Inkomen (AvI), Sociaal Economische Status (SES),
meerjarig hoge kosten (MHK) en het regiocriterium somatisch.
Op advies van de WOR worden in 2013 de volgende drie wijzigingen in de vormgeving
van het ex ante risicovereveningsmodel voor de somatische zorg doorgevoerd:
-
• De vormgeving van de DKG’s wordt aangepast. Vier nieuwe diagnosegroepen worden hierbij
betrokken: hemofilie, slaapapneu, nierziekten bij kinderen en shuntchirurgie ten behoeve
van nierlijden. Er worden twee klassen voor verschillende aandoeningengroepen toegevoegd.
Daarnaast worden de DKG’s per 2013 mede gebaseerd op diagnose-informatie van niet-klinische
behandelingen.
-
• Van het vereveningscriterium MHK is de klasse ‘twee voorafgaande jaren hoge kosten’
beperkt tot verzekerden die in zowel jaar t-1 als jaar t-2 met hun kosten tot de top-10%
behoorden, in plaats van twee jaar kosten in de top-15%.
-
• Bij de FKG’s is op grond van een regulier onderzoek van het CVZ een aanpassing van
het referentiebestand doorgevoerd. Daarnaast is de FKG reuma o.b.v. TNF alfa-remmers
vervallen.
Conclusie
Het ex ante vereveningsmodel voor somatische zorg is gebaseerd op kostengegevens en
verzekerdenkenmerken over 2009 en 2010. Voor het onderzoek kon beschikt worden over
deze gegevens van vrijwel alle verzekerden. De kostengegevens zijn zo goed mogelijk
representatief gemaakt voor 2013.
De invoering van DOT in 2012, en bijbehorende simulatie van de schadelast in DOT-zorgproducten,
levert enige onzekerheid met betrekking tot de gegevens voor het somatische model.
Met inachtneming van deze onzekerheden zijn de gegevens van voldoende kwaliteit en
voldoende representatief om de vereveningsmodellen somatische zorg 2013 op te baseren.
Doorrekening van het voorgenomen ex ante vereveningsmodel voor 2013 voor somatische
zorg op de bovengenoemde meest recente gegevens resulteert in een verbetering van
het vereveningsmodel. Het vereveningsmodel somatische zorg is kwalitatief goed, stabiel
en robuust. Dit is ook de conclusie van de WOR.
In 2012 zijn de kosten voor intensive care éénmalig aan het deelsegment vast kosten
van ziekenhuisverpleging toegedeeld omdat er toen ten behoeve van het onderzoek aan
het vereveningsmodel nog geen informatie op individuniveau voor deze kosten beschikbaar
was. Vanaf 2013 is deze informatie er wel en worden de kosten van add-ons voor intensive
care, net als in 2011 en eerder, weer bij het risicodragende deelsegment variabele
kosten voor medisch-specialistische zorg ingedeeld. Door het overhevelen vanuit de
niet risicodragende kosten van deze moeilijk voorspelbare en op individuniveau hoge
kosten daalt echter de verklaringskracht van het ex ante vereveningsmodel.
2.4 Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (geneeskundige ggz)
Basisgegevens
Het risicovereveningssysteem 2013 wordt gebaseerd op de meest recente, zo veel mogelijk
uitgedeclareerde kostengegevens voor het jaar 2010 met bijbehorende verzekerdenkenmerken,
op individueel niveau. Het databestand is gebaseerd op negen kwartalen schadegegevens.
Het kabinet streeft naar een stelselherziening om de effectiviteit van de jeugdzorg
te verbeteren. Eén van de onderdelen is de voorgenomen overheveling van de geestelijke
gezondheidszorg voor de jeugd naar de gemeenten. Net als in eerdere jaren is besloten
om voor 2013 de kosten voor verzekerden jonger dan 18 jaar volledig na te calculeren.
Bewerkingen onderzoeksgegevens
Om de basisgegevens 2010 zoveel mogelijk representatief te maken voor 2013 is een
aantal bewerkingen uitgevoerd. Dit betreft enerzijds het niet corrigeren van de schadebestanden
voor de gerealiseerde opbrengstresultaten. Anderzijds worden de pakketmaatregelen
en de invoering van eigen bijdragen specifiek verwerkt.
Het vereveningsmodel geneeskundige ggz is gebaseerd op van zorgverzekeraars afkomstige
kostengegevens 2010, die nog gecorrigeerd moeten worden voor opbrengstresultaten.
De daarvoor in het verleden gehanteerde verrekenpercentages blijken erg instabiel
te zijn. Daarom is besloten om voor het vereveningsmodel 2013 de schadegegevens representatief
te maken door per geleverde prestatie het tarief 2010 als schadebedrag te nemen. Hierdoor
geldt voor alle instellingen eenzelfde tarief per productsoort. Dit zorgt voor meer
stabiliteit in de kosten waarop het vereveningsmodel 2013 is gebaseerd.
Door te modelleren op basis van landelijke tarieven worden regionale verschillen niet
meegewogen terwijl deze er mogelijk wel zullen zijn. Dit betekent dat regionale verschillen,
die deels worden veroorzaakt door verschillen in zorgzwaarte, niet worden meegewogen.
Om te bepalen of iemand voldeed aan de kostendrempels in t-1 is gebruik gemaakt van
de kosten per verzekerdenbestand 2009 (CVZ). De kosten per verzekerde zijn in dit
bestand zo goed mogelijk gecorrigeerd voor opbrengstresultaten en daarmee vergelijkbaar
met de situatie in 2013. Het risicovereveningsmodel 2013 is gesimuleerd met kosten
2010. In 2013 zijn er geen opbrengstresultaten meer en de kosten 2010, die deze kosten
simuleren, zijn dan ook niet gecorrigeerd voor deze opbrengstresultaten. Om te bepalen
of iemand voldoet aan de hoge of lage kostendrempel voor het vereveningsjaar 2013
wordt gekeken naar de kosten in 2012 (t-1). In 2012 vindt nog wel verrekening van
opbrengstresultaten en correctie hiervoor plaats, net zoals dat de kosten 2009 in
het onderzoeksbestand hiervoor zijn gecorrigeerd.
Per 1 januari 2012 zijn diverse maatregelen getroffen in de geneeskundige ggz. Dit
betreft de aanpassing in het pakket met betrekking tot eerstelijns psychologische
zorg (maximaal vijf zittingen en een verhoging van de eigen bijdrage naar € 20); de
invoering van een eigen bijdrage voor tweedelijnsbehandeling en de invoering van een
eigen bijdrage bij verblijf. Deze pakketmaatregelen zijn specifiek verwerkt. Dit houdt
in dat deze aan de betreffende verzekerde worden toegedeeld.
Ex ante risicovereveningsmodel 2013
Op advies van de WOR wordt het ex ante vereveningsmodel voor de geneeskundige ggz
in 2013 op een tweetal punten gewijzigd. Ten eerste worden de FKG psychose en FKG
bipolaire stoornis opgesplitst. Door deze splitsing is een groep gebruikers afgesplitst
met complexere problematiek die leidt tot hogere voorspelbare kosten.
Daarnaast wordt de lage kostendrempel verlaagd tot € 400. Door de invoering van een
eigen bijdrage wordt een deel van de kosten bij de verzekerde neergelegd. Hierdoor
dalen dus de kosten van de zorgverzekeraar. Omdat de risicoverevening gebaseerd wordt
op de voor eigen bijdrage gecorrigeerde kosten wordt de lage kostendrempel aangepast.
Conclusie
Het vereveningsmodel geneeskundige ggz is gebaseerd op kostengegevens 2010 die nog
gecorrigeerd moeten worden voor opbrengstresultaten. De daarvoor in het verleden gehanteerde
verrekenpercentages blijken erg instabiel te zijn. Daarom is besloten om voor het
vereveningsmodel 2013 de schadegegevens representatief te maken door per geleverde
prestatie het tarief 2010 als schadebedrag te nemen. Hierdoor geldt voor alle instellingen
eenzelfde tarief per productsoort. Dit zorgt voor meer stabiliteit in de kosten waarop
het vereveningsmodel 2013 is gebaseerd. De gegevens zijn van voldoende kwaliteit en
voldoende representatief om het vereveningsmodel geneeskundige ggz 2013 op te baseren.
De aanpassing van de onderzoeksgegevens en de aanpassingen in het vereveningscriterium
gebaseerd op extramuraal geneesmiddelengebruik (psychische FKG) en aanpassing van
de lage kosten drempel leiden tot een kleine toename van de verklaringskracht. Mede
op basis van de bevindingen uit de WOR wordt geconstateerd dat de kwaliteit van het
vereveningsmodel 2013 licht is verbeterd ten opzichte van het vereveningsmodel 2012.
Artikelsgewijs
Artikel 1
De zorgautoriteit heeft met ingang van 2012 de beschrijvingen van zorgproducten (prestaties)
aangepast. Deze beschrijvingen blijven in 2013 hetzelfde. Deze zorgproducten vormen
de basis voor de risicoverevening. De zorgverzekeraars vergoeden de kosten van deze
producten en worden hiervoor via de risicoverevening gecompenseerd. Het is daarom
van belang om het begrippenkader dat de zorgautoriteit gebruikt bij de beschrijving
van de prestaties en tarifering ook te hanteren in het risicovereveningssysteem. De
definities sluiten aan bij de inhoud van de door de zorgautoriteit vastgestelde Regeling
medisch specialistische zorg (Stcrt. 12 april 2012, nr. 6905) en haar beleidsregel BR/CU-2078 ‘Prestaties en tarieven medisch-specialistische
zorg’ (te raadplegen op www.nza.nl). Informatie over dbc-zorgproducten, inclusief expertproducten, wordt bijgehouden
in het DIS. Dit is het systeem dat dbc-informatie bevat over de geleverde en gedeclareerde
zorg. Deze informatie is rechtstreeks afkomstig uit de basisadministratie van ziekenhuizen,
die sinds 2005 wettelijk verplicht zijn hun dbc-gegevens aan de Stichting Dutch Hospital
Data (opgericht door de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en Nederlandse Federatie
van Universitair Medische Centra) te leveren. Deze stichting beheert de data en levert
uit aan geautoriseerde gebruikers van het DIS.
De definitie voor het overige zorgproduct met betrekking tot hemostatica is niet meer
apart opgenomen. De reden hiervoor is dat de uitzonderingspositie die in 2012 gold,
per 2013 komt te vervallen. De kosten van hemostatica worden, net als de andere overige
zorgproducten, toegedeeld aan de kosten van het cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische
zorg’.
Er zijn ruim 900 expertproducten die in diverse categorieën zijn in te delen, waaronder
brandwondenzorg, donormapping en -toewijzing, NFU-dataset (academische zorg), transplantatie,
palliatieve zorg, stamceltransplantatie en thuisbeademing. De expertproducten zijn
te raadplegen op http://www.dbconderhoud.nl/index.php?option=com_docman&task=cat_view&gid=610&Itemid=404.
Eerstelijnsdiagnostiek wordt geleverd door ziekenhuizen (instellingen voor medisch-specialistische
zorg), huisartsenlaboratoria (eerstelijnsdiagnostische centra), productiesamenwerkingsverbanden
en zelfstandige behandelcentra (zbc’s) op verzoek van zorgaanbieders in de eerste
lijn, zoals de huisarts.
Om het macro-deelbedrag vaste zorgkosten te verdelen over de zorgverzekeraars wordt
gebruik gemaakt van de historische kosten uit 2012. Het CVZ berekent de landelijke
kostenfactor en past deze toe op deze historische kosten. Deze methodiek resulteert
in de ex ante toekenning van de ex ante deelbedragen voor de vaste zorgkosten per
zorgverzekeraar. De factor is zodanig bepaald, dat het totaal van de deelbedragen
vaste zorgkosten over alle zorgverzekeraars gelijk is aan het macro-deelbedrag vaste
zorgkosten.
Een definitie van de add-on voor groeihormonen is toegevoegd. Deze add-ons worden
namelijk in de toedeling anders behandeld dan de overige add-ons voor dure en weesgeneesmiddelen.
De add-ons voor groeihormonen betreffen middelen die per 2013 overgeheveld worden
van extramurale verstrekking naar intramurale verstrekking. De kosten van deze add-ons
worden toegedeeld aan het deelbedrag variabele kosten van medisch-specialistische
zorg.
De nieuwe zorgproducten kunnen ook betrekking hebben op zorg die niet op grond van
een zorgverzekering verzekerd is. Uit het Besluit zorgverzekering volgt al dat dergelijke
zorgproducten niet worden meegenomen in de risicoverevening. Het gaat hier vooral
om zorg die niet tot het op grond van een zorgverzekering te verzekeren pakket behoort,
maar ook om zorg die wel tot dat pakket behoort, maar genoten is door iemand die geen
zorgverzekering heeft.
De artikelen 14 en 15 gaan over kosten voor medisch-specialistische zorg. Aangezien
het voor de risicoverevening niet relevant is of deze zorg door extramuraal werkende
medisch specialisten of ‘instellingen voor medisch-specialistische zorg’ wordt geleverd,
is per 2013 besloten om de leverende zorgaanbieder niet langer te vermelden.
Op grond van het tweede lid van artikel 1 wordt de lage drempel voor de kosten van
de geneeskundige ggz vastgesteld op € 400, en de hoge op € 2.750. Bij het vaststellen
van deze bedragen is rekening gehouden met correcties voor de gerealiseerde opbrengstresultaten
van gebudgetteerde instellingen voor geneeskundige ggz en zijn de kosten ook gecorrigeerd
voor eigen bijdragen die verzekerden voor geneeskundige ggz betalen.
Artikel 2
De hoogte van het macro-prestatiebedrag volgt uit de kostenramingen voor de zorg die
valt onder de Zvw. Dit bedrag is exclusief de voor de desbetreffende zorg te innen
eigen bijdragen, maar inclusief de te innen bedragen aan verplicht of vrijwillig eigen
risico. De basis voor het macro-prestatiebedrag wordt gevormd door de geraamde Zvw-gefinancierde
uitgaven 2013. Deze ramingen zijn opgenomen in de Rijksbegroting Volksgezondheid,
Welzijn en Sport 2013 (bijlage 4 ‘Financiering van de zorguitgaven’) en gebaseerd
op berekeningen van het Centraal Planbureau. Bij de onderverdeling van het macro-prestatiebedrag
in deelbedragen is in principe aangesloten bij de sectorindeling in de begroting,
zij het met enkele uitzonderingen en bijzonderheden (zie hierna). Aan de in de begroting
vermelde bedragen zijn toegevoegd, de extra middelen die als onverdeelde post zijn
opgenomen in de Rijksbegroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2013
Het verschil tussen de beschikbare middelen uit het Zorgverzekeringsfonds en het macro-prestatiebedrag
hangt samen met het gegeven dat zorgverzekeraars de kosten van prestaties niet uitsluitend
uit de hen ingevolge deze Regeling toe te kennen middelen dekken, maar tevens uit
de opbrengsten van de nominale premie. Voorts vindt er een financieringsverschuiving
van een deel van de kosten van prestaties plaats van zorgverzekeraars naar verzekerden,
als gevolg van het verplicht eigen risico (artikel 3.19 Besluit zorgverzekering).
Uit technische overwegingen is ervoor gekozen bij de bepaling van de wijze waarop
de middelen behoren te worden verdeeld over zorgverzekeraars uit te gaan van het macro-prestatiebedrag.
De gewichten die gekoppeld zijn aan de vereveningscriteria, kunnen daardoor uitsluitend
aan de hand van het macro-prestatiebedrag worden vastgesteld en zijn dus volledig
onafhankelijk van de nominale rekenpremie, die voor 2013 is bepaald op (afgerond)
€ 1.154. Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden met het feit dat
zorgverzekeraars naast hun nominale premie, ook nog inkomsten krijgen via hun verzekerden
als gevolg van het verplichte eigen risico van € 350 per verzekerde.
In het eerste lid van dit artikel wordt de hoogte van het macro-prestatiebedrag vastgesteld.
De beschikbare middelen, bedoeld in artikel 4, kunnen uit het macro-prestatiebedrag
worden afgeleid door daarop de geraamde opbrengsten van de nominale rekenpremie en
de geraamde financieringsverschuiving als gevolg van het verplicht eigen risico in
mindering te brengen.
Het macro-prestatiebedrag wordt in 2013 onderverdeeld in vier onderscheiden macro-deelbedragen.
Bij de onderverdeling van het macro-prestatiebedrag in deelbedragen is in principe
aangesloten bij de sectorindeling in de Rijksbegroting 2013, zij het met enkele uitzonderingen
en bijzonderheden.
In de eerste plaats zijn de verschillende nominale bijstellingen en groeiruimten toegedeeld
aan de verschillende (deel)prestaties, en hebben op enkele specifieke punten overhevelingen
tussen (deel)prestaties plaatsgevonden. Zo telt bijvoorbeeld ziekenvervoer tussen
ziekenhuizen als ambulancevervoer mee.
In de tweede plaats worden de kosten voor ziekenhuisverpleging toegedeeld naar de
kosten van het deelbedrag variabele kosten van medisch-specialistische zorg, naar
kosten van het deelbedrag vaste zorgkosten en naar kosten van het deelbedrag kosten
van overige prestaties. In de toelichting bij de artikelen 14, 15 en 18 wordt nader
op deze toedeling ingegaan.
De toedeling van het onderdeel van het macro-prestatiebedrag dat betrekking heeft
op ziekenhuisverpleging, is grotendeels uitgevoerd aan de hand van cijfers die door
de zorgautoriteit beschikbaar zijn gesteld over de kosten van verschillende soorten
ziekenhuizen en overige instellingen die ziekenhuisverpleging verzorgen.
Ten slotte zijn aan de onderscheiden macro-deelbedragen componenten toegevoegd voor
kosten in verband met de financiering van grensoverschrijdende zorg. Het gaat hierbij
om een bedrag van in totaal circa € 363,4 miljoen. Deze kosten hangen zowel samen
met Nederlandse ingezetenen die in het buitenland zorg afnemen (bijvoorbeeld bij ziekte
tijdens tijdelijk verblijf, of zorg in het buitenland met toestemming van de zorgverzekeraar)
als met ingezetenen van andere landen die onder de Zvw vallen, omdat zij bijvoorbeeld
in Nederlandse loondienst zijn.
Artikel 3
De bedragen die geraamd worden als opbrengst van de nominale rekenpremie en van het
verplicht eigen risico worden in dit artikel genoemd. De opbrengst per zorgverzekeraar
wordt in mindering gebracht op het normatieve bedrag.
De berekening van deze opbrengsten per zorgverzekeraar ten behoeve van de toekenning
van de vereveningsbijdrage is opgenomen in de artikelen 7 en 8 (artikel 3.10 van het
Besluit zorgverzekering). Voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage gebeurt
dit in artikel 20 (artikel 3.19 van het Besluit zorgverzekering).
Artikel 4
In dit artikel wordt geregeld welke middelen voor bijdragen aan zorgverzekeraars ter
dekking van de kosten van prestaties in het kader van de Zvw in het jaar 2013 ten
laste van het Zorgverzekeringsfonds beschikbaar zijn. Het CVZ verdeelt deze middelen
over zorgverzekeraars op basis van de in het Besluit zorgverzekering uiteengezette
systematiek, met inachtneming van voorliggende Regeling.
De basis hiervoor is opgenomen in paragraaf 1.5 van hoofdstuk 3 in het Besluit zorgverzekering.
Het genoemde bedrag van € 20.379,7 miljoen is gebaseerd op de Rijksbegroting. Het
macro-prestatiebedrag (€ 38.603,6 miljoen) verminderd met de opbrengst van de nominale
rekenpremie (€ 15.358,6 miljoen) en de opbrengst van het verplicht eigen risico (€ 2
865,2 miljoen) levert een bedrag op van € 20.379,8. Het verschil van € 0,1 miljoen
tussen het in artikel 4 opgenomen bedrag en het resultaat van bovengenoemde aftreksom
ontstaat door een verschil in de raming van de eigen bijdragen en de door afronding.
Artikel 5
De gewichten van de klassen van vereveningscriteria die het CVZ hanteert bij de berekening
van het normatieve bedrag ten behoeve van een zorgverzekeraar, zijn als bijlagen 1
en 2 bij deze Regeling opgenomen. Deze gewichten zijn gebaseerd op statistische analyse
van het verband tussen de kosten per verzekerde en relevante verzekerdenkenmerken.
Uit de bijlagen 1 en 2 blijkt voorts welke klassen van verzekerden worden gehanteerd
bij de toepassing van de onderscheiden vereveningscriteria.
Het CVZ bepaalt het normatieve bedrag per zorgverzekeraar voor de variabele kosten
van medisch-specialistische zorg en de kosten van overige prestaties aan de hand van
een raming van de verzekerdenaantallen onderverdeeld in klassen van verzekerden en
de normbedragen naar leeftijd en geslacht, en aan de hand van de optelling van de
toe- en afslagen op grond van FKG’s, DKG’s, aard van het inkomen, SES, MHK en regio.
Het CVZ bepaalt het normatieve bedrag per zorgverzekeraar voor de kosten van geneeskundige
ggz aan de hand van een raming van de verzekerdenaantallen onderverdeeld in klassen
van verzekerden en de normbedragen naar leeftijd en geslacht, en aan de hand van de
optelling van de toe- en afslagen op grond van de FKG’s psychische aandoeningen, aard
van het inkomen, SES, éénpersoonsadres, ggz-regio, leeftijd onder achttien jaar en
de kosten van geneeskundige ggz boven de lage drempel en de kosten van geneeskundige
ggz boven de hoge drempel. Voor de invulling van het criterium regio, zoals genoemd
in het Besluit zorgverzekering, is gekozen voor een specifiek regio-criterium voor
de geneeskundige ggz, genoemd ggz-regio. In dit criterium wordt rekening gehouden
met verschillen in aanbod in de geneeskundige ggz en met sociaaleconomische omstandigheden.
De ex ante normgewichten worden zowel voor de somatische zorg als voor de geneeskundige
ggz dusdanig vastgesteld dat alle beschikbare middelen per macro-deelbedrag via de
kenmerken leeftijd en geslacht worden verdeeld. Vervolgens vindt er verevening plaats
tussen de verzekerden uit de verschillende risicoklassen van de volgende vereveningscriteria:
FKG’s, DKG’s, aard van het inkomen, SES, MHK, regio, FKG’s psychische aandoeningen,
éénpersoonsadres, ggz-regio, kosten geneeskundige ggz boven de lage drempel en kosten
geneeskundige ggz boven de hoge drempel. Uitzonderingen hierop worden gevormd door
de verdeling van het macro-deelbedrag vaste zorgkosten (tweede lid) en de verdeling
van het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor
verzekerden jonger dan achttien jaar. De verdeling van het eerste bedrag wordt gebaseerd
op de gemiddelde vaste kosten per verzekerde per zorgverzekeraar in het jaar 2011,
de landelijke vaste kostenfactor 2013 en de geraamde aantallen verzekerden in het
jaar 2013. De (historische) vaste zorgkosten worden procentueel verhoogd met de kosten
voor geriatrische revalidatiezorg. In het macro-prestatiebedrag wordt dus rekening
gehouden met deze nieuwe kosten die ontstaan als gevolg van de overheveling van de
AWBZ naar de Zvw. De verdeling van het tweede bedrag vindt plaats op basis van het
kenmerk: leeftijd onder achttien jaar (bijlage 2, tabel 2.1).
In de toelichting bij het Besluit zorgverzekering respectievelijk, voor sinds 2006
toegevoegde vereveningscriteria, in de toelichtingen bij de wijzingen van dat Besluit
is al in algemene zin ingegaan op de gehanteerde criteria: leeftijd en geslacht, FKG’s,
DKG’s, aard van het inkomen, SES, MHK, regio, FKG’s psychische aandoeningen, éénpersoonsadres,
ggz-regio, kosten geneeskundige geestelijke gezondheidszorg boven de lage drempel
en kosten geneeskundige geestelijke gezondheidszorg boven de hoge drempel. In aanvulling
daarop kan over deze vereveningscriteria nog het volgende worden opgemerkt.
-
– Leeftijd en geslacht worden, behalve bij het criterium ‘leeftijd onder de achttien
jaar’, dat een rol speelt bij de verdeling van het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige
geestelijke gezondheidszorg, in samenhang bezien, omdat het kostenpatroon naar leeftijd
tussen mannen en vrouwen verschilt. Dit verschil hangt onder meer samen met de kosten
van zwangerschap en geboorten bij vrouwen tussen (vooral) 20 en 40 jaar. Bij dit criterium
wordt gewerkt met vijfjaars-klassen. Om beter aan te sluiten bij de leeftijdsgrens
van premiebetaling (18 jaar) zijn de leeftijdsgrenzen in het interval 15–24 jaar onderverdeeld
in 15–17 en 18–24 jaar in plaats van 15–19 en 20–24 jaar.
Om beter aan te kunnen sluiten bij de werkelijke kosten wordt het leeftijdsinterval
0-4 jaar gesplitst in een klasse 0 jarigen en een klasse 1–4 jaar.
-
– In 2013 wordt voor in Nederland wonende verzekerden gewerkt met 24 FKG’s. Verzekerden
kunnen in principe in meerdere FKG’s worden ingedeeld. Daarnaast wordt een referentiegroep
onderscheiden van verzekerden die in geen enkele FKG zijn ingedeeld. Dit is de FKG
'Geen FKG'. Ten opzichte van het vereveningsjaar 2012 is er één FKG vervallen. Het
betreft de FKG Reuma TNF alfa-remmers. Dit is een noodzakelijke aanpassing omdat het
met ingang van 2012 door de overheveling van het farmaceutische kader naar het ziekenhuiskader
van deze geneesmiddelen niet meer mogelijk is om deze verzekerden te identificeren
op basis van extramurale declaraties.
-
– Voor het vereveningsmodel voor de geneeskundige ggz voor verzekerden van achttien
jaar en ouder wordt gebruik gemaakt van zeven FKG’s psychische aandoeningen, daarnaast
is er een referentiegroep (geen FKG psychische aandoeningen) van verzekerden die in
geen enkele FKG psychische aandoeningen zijn ingedeeld. In 2013 worden twee nieuwe
psychische FKG’s aan het vereveningsmodel toegevoegd: de FKG Psychose depot en de
FKG Bipolaire stoornis complex. Bij de FKG psychose depot is de minimale dosering
van 180 standaard dagdoseringen (ddd’s) losgelaten. Om bij deze FKG ingedeeld te worden
moet een verzekerde minstens eenmaal een voorschrift voor een depotpreparaat gehad
hebben. Op deze manier kan ook een groep verzekerden die minder therapietrouw is,
maar wel hoge vervolgkosten heeft, onderscheiden worden. Om ingedeeld te worden in
de FKG Bipolair complex moeten verzekerden naast 180 ddd’s voor middelen uit de FKG
bipolair ook minstens eenmaal een recept uit de somatische FKG epilepsie of uit de
psychische FKG psychose voorgeschreven krijgen. Voor beide nieuwe FKG’s geldt een
restrictie, als een verzekerde ingedeeld wordt in de FKG bipolair complex, kan deze
verzekerde niet ook ingedeeld worden in de indeling in de FKG bipolair regulier (en
vergelijkbaar voor de FKG psychose depot en de FKG psychose). De FKG’s psychische
aandoeningen zijn FKG psychose, FKG psychose depot, FKG chronische stemmingsstoornissen,
FKG verslaving, FKG bipolair regulier, FKG bipolair complex en FKG ADHD. Een verzekerde
kan in meerdere FKG’s psychische aandoeningen worden ingedeeld.
-
– Wat betreft DKG’s is er in 2013 voor in Nederland wonende verzekerden sprake van 15
clusters van aandoeningengroepen, en van een DKG “0” voor degenen die geen van die
aandoeningen hebben. De vormgeving van de DKG’s wordt aangepast. Er worden vier nieuwe
aandoeningengroepen toegevoegd: hemofilie, slaapapneu, nierziekten bij kinderen en
shuntchirurgie ten behoeve van nierlijden. Bovendien worden de DKG’s per 2013 ook
gebaseerd op diagnose-informatie van niet-klinische behandelingen. Door deze aanpassing
worden zorgverzekeraars ook gecompenseerd voor verzekerden die in het jaar voorafgaand
aan het vereveningsjaar een poliklinische behandeling of een dagopname hebben ondergaan.
In de vormgeving van de DKG’s worden de verschillende klinische en niet-klinische
behandelingen samengenomen zodat het risicovereveningsmodel een prikkel geeft om verzekerden
– waar mogelijk – goedkoper poliklinisch te behandelen in plaats van via duurdere
klinische opnames. Vanwege prikkelwerking worden zorgproducten van de typering ‘Lichte
behandeling op de polikliniek’ uitgezonderd. Consequentie van de samenvoeging van
verschillende behandelingen en de toevoeging van vier nieuwe aandoeningengroepen is
dat de heterogeniteit tussen de aandoeningengroepen is toegenomen. Om deze heterogeniteit
ten volle in het risicovereveningsmodel mee te kunnen nemen, is op basis van een empirische
analyse vastgesteld dat het aantal clusters uitgebreid moet worden van 13 naar 15.
In het DKG-criterium worden alleen díe diagnosegroepen betrokken, waarvan door een
groep van medische deskundigen is vastgesteld dat sprake is van een eenduidige relatie
met een specifieke chronische aandoening. De prevalentie van DKG’s wordt vastgesteld
op basis van diagnose-informatie uit de dbc-zorgproducten. Met de aangepaste DKG’s
wordt een grotere groep verzekerden met chronische aandoeningen gecompenseerd via
de risicoverevening, onafhankelijk van het type behandeling.
-
– Bij het criterium aard van het inkomen worden bij de verzekerden van 18 tot en met
64 jaar vier categorieën onderscheiden, waarvoor uit statistisch onderzoek is gebleken
dat er sprake is van een verschillend kostenniveau. Het gaat om: arbeidsongeschikte
verzekerden, bijstandsgerechtigde verzekerden, zelfstandige verzekerden en een referentiegroep,
die alle verzekerden omvat die niet zijn ingedeeld bij de drie hiervoor genoemde groepen.
Binnen elk van deze categorieën wordt een nader onderscheid gemaakt op basis van leeftijd
van de verzekerde. De verzekerden tot en met 17 jaar en verzekerden van 65 jaar en
ouder zijn ondergebracht in twee aparte categorieën. In de beleidsregels van het CVZ
zal worden aangegeven hoe om te gaan met samenloop van verschillende categorieën aard
van het inkomen.
-
– Het criterium SES gaat uit van het gemiddelde inkomen per adres. Het inkomen wordt
opgedeeld in tien decielen, die worden samengevoegd tot drie clusters, en een vierde
cluster voor adressen met meer dan 15 bewoners. Deze clusters worden in interactie
met drie leeftijdklassen genomen (0 – 17 jaar, 18 – 64 jaar en 65+ jaar). Hierdoor
ontstaan 12 subgroepen.
-
– Het criterium MHK werd in 2012 toegevoegd aan het vereveningsmodel voor, vanaf 2013,
de variabele kosten van medisch-specialistische zorg, alsmede voor de kosten van overige
prestaties. Door het toevoegen van MHK kunnen structurele (voorspelbare) hoge kosten
in het ex ante model substantieel beter verevend worden. Een verzekerde van wie de
som van de variabele kosten van medisch-specialistische zorg en de kosten voor overige
prestaties de afgelopen drie jaar tot de hoogste 15 procent behoort, wordt, afhankelijk
van het percentiel waartoe de som van deze kosten behoort, ingedeeld in één van de
klassen, ‘3 jaar hoge kosten in top 1,5 procent’, ‘3 jaar hoge kosten in top 4 procent’,
‘3 jaar hoge kosten in top 7 procent’, ‘3 jaar hoge kosten in top 10 procent’ of ‘3
jaar hoge kosten in top 15 procent’. Hierin is de top 1,5 procent de hoogste kostenklasse
met het hoogste normatieve gewicht en de top 15 procent de laagste kostenklasse met
het laagste normatieve gewicht. Een verzekerde wordt met in achtneming van het bovenstaande
ingedeeld in de hoogste klasse. De klasse waarin men wordt ingedeeld is dezelfde voor
beide deelbedragen. Een verzekerde van wie de som van de variabele kosten van medisch-specialistische
zorg en de kosten van overige prestaties de afgelopen twee jaar tot de hoogste 10
procent hebben behoord, en die niet is ingedeeld in een van de eerdergenoemde, wordt
ingedeeld in de klasse, ‘MHK 2 voorafgaande jaren hoge kosten in de top 10 procent’.
Voor het vereveningsjaar 2012 gold op dit punt nog een percentage van 15. Door de
voor het vereveningsjaar 2013 geldende beperking van het aantal verzekerden dat in
deze klasse valt, bevat deze in sterkere mate een groep verzekerden die voorspelbaar
(structureel) hoge kosten hebben. Een verzekerde die niet in een van de bovengenoemde
klassen behoort, wordt ingedeeld in de klasse, ‘geen MHK’. Dit is de referentiegroep.
-
– Het criterium éénpersoonsadres wordt alleen gebruikt in het vereveningsmodel voor
de geneeskundige ggz voor verzekerden van achttien jaar en ouder. Dit criterium komt
tegemoet aan de constatering dat alleenstaanden relatief vaker gebruik maken van de
geneeskundige ggz dan personen die deel uit maken van een huishouden bestaande uit
twee of meer personen. Het vereveningscriterium éénpersoonsadres is gebaseerd op het
onderscheid ‘woont op een adres waar één persoon is ingeschreven’ en ‘woont niet op
een adres waar één persoon is ingeschreven’.
-
– Het criterium regio beoogt verschillen met betrekking tot zorgaanbod, sociaaleconomische
omstandigheden en resterende gezondheidsverschillen te meten, door viercijferige postcodes
te clusteren op basis van een model dat de verschillen verklaart, tussen het gemiddelde
normatieve bedrag per verzekerde en de werkelijke gemiddelde kosten per verzekerde.
In het vereveningsmodel voor de geneeskundige ggz voor verzekerden van achttien jaar
en ouder wordt de regioclustering specifiek voor dit deelbedrag bepaald. Om het onderscheid
aan te duiden met het regiocriterium voor de andere deelbedragen (variabele kosten
van medisch-specialistische zorg en kosten van overige prestaties) gaan het Besluit
zorgverzekering en de Regeling uit van een andere naamgeving, namelijk ggz-regio.
-
– Toepassing van de vereveningscriteria ‘kosten voor geneeskundige ggz boven de lage
drempel’ (€ 400 aan kosten gemaakt hebben in 2012) en ‘kosten voor geneeskundige ggz
boven de hoge drempel’ (€ 2 750 aan kosten gemaakt hebben in 2012) berust op de gedachte
dat een deel van de psychische aandoeningen een chronisch karakter heeft en daarom
de kosten van het gebruik van deze zorg in het verleden, een goede voorspeller zijn
voor de kosten in het heden. Uit onderzoek is gebleken dat de gehanteerde kostendrempels
de voorspellende waarde van het model aanzienlijk verbeteren. In 2012 zijn verschillende
eigen bijdragen ingevoerd dan wel verhoogd, waardoor het gemiddelde kostenniveau is
gedaald. Om hiermee rekening te houden is de lage drempel verlaagd tot € 400. De hoge
drempel maakt onderscheid naar het al dan niet hebben van hoge kosten en daarmee tussen
intramuraal en extramuraal gebruik in het voorafgaande jaar.
-
– Het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden
jonger dan achttien jaar wordt louter verdeeld op grond van het per zorgverzekeraar
geraamde aantal verzekerden jonger dan achttien jaar.
De gewichten van alle vereveningscriteria zijn econometrisch geschat op basis van
individuele kostencijfers van verzekerden uit 2010. Bij deze schatting wordt de samenhang
tussen de verschillende criteria meegenomen. Bijvoorbeeld in het gewicht van leeftijdsklassen,
FKG’s en DKG’s is verdisconteerd dat chronisch zieken in het algemeen ouder zijn dan
verzekerden zonder chronische ziekte.
Artikel 6
Gewichten die gehanteerd worden bij de berekening van het normatieve bedrag ten behoeve
van een zorgverzekeraar zijn gebaseerd op statistische analyses van het verband tussen
kosten per verzekerde en relevante verzekerdenkenmerken. Voor verzekerden woonachtig
in het buitenland zijn echter minder verzekerdenkenmerken bekend dan voor verzekerden
die in Nederland wonen. Het is voor deze verzekerden niet mogelijk om een FKG of DKG
af te leiden uit buitenlandse nota’s. Als hier niet voor wordt gecorrigeerd, komen
alle verzekerden woonachtig in het buitenland in de FKG-klassen ‘Geen FKG’ of ‘Geen
FKG psychische aandoening’ en de DKG-klasse ‘0’ terecht. Dit is voor de betreffende
verzekerden met een chronische aandoening onterecht. Uit statistische analyses die
het CVZ heeft uitgevoerd op de totale groep verzekerden woonachtig in het buitenland,
blijkt dat, wanneer rekening wordt gehouden met de overige, wel bekende vereveningscriteria,
een correctiepercentage voor het gewicht van de FKG-klasse ‘Geen FKG’, ‘Geen FKG psychische
aandoening’ dan wel de DKG-klasse ‘0’ kan worden bepaald. Dit normbedrag houdt als
het ware rekening met de gemiddelde gezondheid van de totale groep verzekerden woonachtig
in het buitenland.
In dit artikel wordt geregeld dat alle in het buitenland wonende verzekeren worden
ingedeeld in de klasse 'Geen FKG' van de FKG’s, de klasse ‘Geen FKG psychische aandoening’
van de FKG psychische aandoeningen en de klasse '0' van de DKG’s, maar dat daarvoor
andere gewichten gelden dan voor in Nederland wonende verzekerden die in deze klassen
zijn ingedeeld. Het gewicht dat voor de buitenlandse verzekerden geldt, wordt door
het CVZ vastgesteld op een percentage van laatstbedoelde gewichten. Deze gewichten
zijn te vinden in bijlage 1, tabellen 1.2 en 1.3 voor de FKG’s respectievelijk DKG’s,
en in bijlagen 2 en 3, tabellen 2.4 en 3.3 voor FKG’s psychische aandoeningen (gewichten
zonder en met correctie voor hoge kostencompensatie). Het vereveningsjaar 2013 is
het eerste jaar dat deze afwijkende behandeling ook van toepassing is op de FKG’s
psychische aandoeningen. Hiermee wordt de werkwijze die vanaf 2012 bij de FKG’s en
DKG’s wordt toegepast, ook consistent toegepast op de FKG’s psychische aandoeningen.
Artikel 7
In dit artikel wordt aangegeven hoe het CVZ de opbrengst raamt van de nominale premie
ten behoeve van de toekenning van de vereveningsbijdrage. Het bedrag wordt in mindering
gebracht op het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
De nominale rekenpremie per zorgverzekering waarvoor premie moet worden betaald, wordt
jaarlijks bepaald en in het eerste lid genoemd. Zorgverzekeringen van verzekerden
jonger dan achttien jaar, die niet premieplichtig zijn, worden daarom in de berekening
buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor de zorgverzekeringen van verzekerden,
waarvoor de Minister van Veiligheid en Justitie in het kader van de uitvoering van
een rechterlijke uitspraak verantwoordelijk is voor de verstrekking van geneeskundige
zorg (artikel 24 Zvw). Daarbij valt te denken aan gedetineerden en TBS’ers. Het CVZ
houdt bij de raming rekening met het feit dat gedetineerden vaak maar een gedeelte
van het jaar en dus niet het hele jaar gedetineerd zijn.
Artikel 8
In dit artikel wordt aangegeven hoe het CVZ de opbrengst van het verplicht eigen risico
ten behoeve van de toekenning van de vereveningsbijdrage berekent. Het bedrag van
de opbrengst uit het verplicht eigen risico wordt in mindering gebracht op het normatieve
bedrag ten behoeve van een zorgverzekeraar.
Bij de bepaling van de opbrengst van het verplicht eigen risico wordt alleen rekening
gehouden met de zorgverzekeringen van verzekerden voor wie dit risico geldt. Dit zijn
alleen de verzekerden van achttien jaar en ouder. Evenals in artikel 7 worden de zorgverzekeringen
van de verzekerden waarop artikel 24 Zvw van toepassing is (gedetineerden en TBS’ers)
buiten beschouwing gelaten. De te verwachten opbrengst van het verplicht eigen risico
voor een zorgverzekeraar is afhankelijk van de samenstelling van zijn verzekerdenportefeuille.
Zo zullen naar verwachting zorgverzekeraars met een jonge, gezonde populatie een relatief
lagere opbrengst aan eigen betalingen onder het verplicht eigen risico innen, dan
zorgverzekeraars met een oude, ongezondere populatie. Op het moment dat hiermee in
de risicoverevening geen rekening zou worden gehouden, treedt verstoring van het gelijke
speelveld op. Bij zorgverzekeraars met een jonge, gezonde populatie wordt in dat geval
een gemiddeld te hoge opbrengst aan verplicht eigen risico in mindering gebracht op
het normatieve bedrag ten behoeve van de zorgverzekeraar. Bij zorgverzekeraars met
een oude, ongezondere populatie geldt het omgekeerde; er wordt een te lage opbrengst
in mindering gebracht op het normatieve bedrag ten behoeve van de zorgverzekeraar.
Deze overweging heeft geleid tot differentiëring in de normering van de bedragen die
zorgverzekeraars van hun verzekerden ontvangen in het kader van het verplicht eigen
risico. De normering is samengesteld uit een tweetal bedragen: opbrengsten verplicht
eigen risico voor verzekerden van achttien jaar of ouder zonder en met chronische
aandoeningen.
Voor de verzekerden zonder een chronische aandoening is een normatief model toepassing.
Voor de bepaling van de omvang van deze opbrengst verplicht eigen risico gaat het
CVZ voor verzekerden, die vallen in de klasse ‘Geen FKG’ èn vallen in de klasse ‘DKG
0’ èn vallen in de klasse ‘Geen MHK’ uit van verzekerdenaantallen onderverdeeld in
klassen naar leeftijd en geslacht, aard van het inkomen, en regio en de in bijlage
4 genoemde gewichten. Hierbij wordt de in bijlage 4 aangegeven klasse-indeling van
de criteria aangehouden.
Voor de verzekerden met een chronische aandoening, ingedeeld in een van de 24 FKG’s,
15 DKG’s of 6 MHK-klassen, wordt uitgegaan van een forfaitaire eigen betaling van
€ 313,51. Dit is het gemiddelde bedrag aan eigen betalingen voor deze totale groep
verzekerden.
In 2013 is de normering van eigen betalingen onder het verplicht eigen risico aangepast.
Enerzijds wordt voor verzekerden met chronische aandoeningen niet meer uitgegaan van
de maximale eigen betaling onder het verplicht eigen risico (voor 2013 zal dit een
bedrag van € 350 zijn), maar van de gemiddelde eigen betaling. Anderzijds is de definitie
van deze groep verzekerden, waarop het normatieve model niet van toepassing is, aangepast.
In 2012 werden alleen verzekerden met een FKG (niet ingedeeld in de FKG ‘Geen FKG’)
uitgesloten van het normatief model eigen risico. In 2013 geldt dit voor verzekerden
ingedeeld in een FKG, DKG of MHK. Door de aanpassingen verbetert de normering van
het normatief model verplicht eigen risico, omdat beter rekening wordt gehouden met
de eigen betalingen van chronische zieken.
Artikel 9
Door bijvoorbeeld geboorte, overlijden, emigratie of immigratie kan het voorkomen
dat een verzekerde slechts een gedeelte van het jaar een zorgverzekering had. Om te
voorkomen dat de zorgverzekeraars ook een vereveningsbijdrage ontvangt over het gedeelte
van het jaar dat de betreffende persoon niet ingeschreven stond, wordt deze bijdrage
gerelateerd aan de verzekerde periode (eerste lid).
Hoewel het aantal dubbel verzekerden sinds de inwerkingtreding van de 'Wet opsporing
en verzekering onverzekerden zorgverzekering' (Stb. 2011, 111) naar verwachting veel kleiner is dan in de voorgaande jaren1, wordt in het tweede lid vooralsnog de regel gehandhaafd dat een zorgverzekeraar
voor een verzekerde die in een periode bij meerdere zorgverzekeraars was ingeschreven,
over die periode een vereveningsbijdrage krijgt die gedeeld wordt door het aantal
zorgverzekeraars waarbij de verzekerde in die periode was ingeschreven.
Dit geschiedt om te voorkomen dat zorgverzekeraars onbedoeld voordeel ontlenen aan
dubbele inschrijvingen. Deze regel sluit aan bij de in artikel 961 van boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek opgenomen regel, dat ingeval een verzekerde voor een zelfde
schade bij meerdere zorgverzekeraars is ingeschreven, de door de verzekerde aangesproken
verzekeraar de andere zorgverzekeraars kan aanspreken om de schade naar evenredigheid
te dragen.
Overigens weet het CVZ op basis van het tweede lid van artikel 35 Zvw bij welke zorgverzekeraar(s)
een verzekerde gedurende welke periode is ingeschreven. Hierbij is het CVZ op basis
van het derde lid van artikel 35 Zvw gehouden betrokken zorgverzekeraars terstond
te informeren op het moment dat geconstateerd wordt dat een verzekerde bij twee of
meer zorgverzekeraars verzekerd is. Deze informatie biedt de zorgverzekeraar een handvat
om de situatie van dubbele verzekering op te heffen.
Ten slotte wordt opgemerkt dat het eerste en tweede lid ook tegelijkertijd van toepassing
kunnen zijn (één van de zorgverzekeringen van een dubbel verzekerde eindigt gedurende
een vereveningsjaar), zij het dat ook hier de werking van de 'Wet opsporing en verzekering
onverzekerden zorgverzekering' dit onwaarschijnlijk maakt. Indien dit toch voorkomt,
ontvangt de zorgverzekeraar waarbij de verzekerde slechts een gedeelte van het jaar
dubbel ingeschreven stond, voor die verzekerde een vereveningsbijdrage die vermenigvuldigd
wordt met het aantal verzekerde dagen gedeeld door – voor het jaar 2013 – 365, waarna
de uitkomst hiervan nog eens – wegens de dubbele verzekering in die periode – gedeeld
wordt door 2. De zorgverzekeraar waarbij de verzekerde gedurende het gehele jaar ingeschreven
stond, ontvangt over de dubbel verzekerde periode een bijdrage gedeeld door twee,
en over de rest van het jaar de ‘volle’ bijdrage.
Artikel 10
In de bijlagen 1 en 2 zijn de klassen en gewichten van de vereveningscriteria aangegeven
die het CVZ bij de ex ante berekening van de deelbedragen variabele kosten van medisch-specialistische
zorg, kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg en kosten van overige prestaties
dient te gebruiken.
Op grond van artikel 3.11, vijfde lid, van het Besluit zorgverzekering herberekent
het CVZ ten behoeve van de ex post herberekening van de deelbedragen, de gewichten.
Dit dient te gebeuren met inachtneming van bij ministeriële regeling gestelde regels.
Die regels zijn te vinden in de artikelen 10 en 11 van deze regeling. Artikel 10,
eerste lid, bepaalt dat het CVZ ten behoeve van de herberekening van de gewichten
die van belang zijn voor het bepalen van de deelbedragen voor de somatische zorg (met
uitzondering van de vaste zorgkosten, waarvoor geen criteria met klassen en gewichten
gelden) dient uit te gaan van de verhouding tussen de gewichten uit bijlage 1. Voor
de herberekening van de gewichten die van belang zijn voor het bepalen van het deelbedrag
voor de kosten van geneeskundige ggz voor verzekerden van achttien jaar en ouder dient
het CVZ uit te gaan van de verhouding tussen de gewichten uit bijlage 3. Anders dan
in bijlage 2, is in de in bijlage 3 opgenomen gewichten (die dus vervolgens weer door
het CVZ dienen te worden herberekend) rekening gehouden met de financiële gevolgen
van de toepassing van specifieke hoge kostencompensatie (geregeld in artikel 17 van
deze Regeling). Voor de herberekening van de gewichten die van belang zijn voor het
bepalen van het deelbedrag voor geneeskundige ggz voor verzekerden jonger dan achttien
jaar dient wèl uitgegaan te worden van de verhouding tussen de gewichten die voor
de ex ante verdeling zijn gebruikt (bijlage 2), aangezien voor de kosten van deze
groep geen hoge kostencompensatie wordt toegepast.
Artikel 11
In artikel 3.11, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering is geregeld dat het CVZ
na het vereveningsjaar de gerealiseerde kosten per cluster van prestaties berekent2 en het vierde lid van dit artikel staat dat het CVZ de ex ante geraamde kosten per
cluster van prestaties corrigeert voor het werkelijke aantal verzekerden en hun werkelijke
verzekerdenkenmerken in het vereveningsjaar. Vervolgens stelt het CVZ, uitgaande van
deze kosten en het gerealiseerde aantal verzekerden per klasse van ieder vereveningscriterium,
nieuwe gewichten vast (artikel 3.11, vijfde lid, Besluit zorgverzekering). Met behulp
van deze nieuwe gewichten en van de werkelijke verzekerdenaantallen en de werkelijke
verzekerdenkenmerken per verzekeraar berekent het CVZ dan weer voor iedere zorgverzekeraar
en ieder cluster van prestaties een ‘tussendeelbedrag’. Vóór het afschaffen van de
macronacalculatie zouden dit het deelbedragen zijn geweest waarop vervolgens voor
zover van toepassing de nacalculatie, de hoge kostencompensatie en de bandbreedteregeling
zouden zijn toegepast. Maar nu de macronacalculatie met ingang van het vereveningsjaar
2012 is afgeschaft, wordt dit ‘tussendeelbedrag’ eerst nog omgerekend naar een ‘herberekend
deelbedrag’ (art. 3.12, tweede en derde lid, Besluit zorgverzekering), zodanig dat
kostenoverschrijdingen die niet het gevolg zijn van verschillen tussen geraamde en
werkelijk gerealiseerde aantallen verzekerden of verzekerdenkenmerken, voor rekening
van de zorgverzekeraars blijven. Hierbij voorziet artikel 3.12, tweede lid, van het
Besluit in flankerend beleid om te voorkomen dat verzekeraars met een relatief slechte
risicoportefeuille hierdoor benadeeld worden.
In de artikelen 12 tot en met 15, en 18 van deze Regeling wordt bepaald aan welke
clusters van prestaties bepaalde kostensoorten dienen te worden toegerekend. Pas nadat
dat gebeurd is, kan het CVZ de gerealiseerde kosten bepalen. Het eerste lid expliciteert
dit nog eens voor die clusters van prestaties, waarvoor vereveningscriteria gelden
en derhalve de gewichten dienen te worden herberekend. Dat wil zeggen voor alle clusters
met uitzondering van het cluster ‘vaste zorgkosten’.
Het tweede en derde lid bepalen aan de hand van welke gegevens het CVZ de gewichten
herberekent. Ten eerste zijn dit de over het vereveningsjaar gerealiseerde kosten
per cluster van prestaties. Daarnaast zijn dit de gerealiseerde aantallen verzekerden
per iedere klasse van ieder relevant vereveningscriterium. In het derde lid is wat
dit betreft per criterium aangegeven uit welk jaar de gegevens betrokken dienen te
worden. Ten slotte dient natuurlijk de verhouding tussen de gewichten van de in artikel
10 genoemde bijlagen in aanmerking te worden genomen.
Het derde lid geeft aan dat bij de herberekening van de gewichten, het CVZ voor de
criteria uitgaat van realisatiecijfers uit het jaar 2013 wat betreft de criteria leeftijd
en geslacht, aard van het inkomen, SES, éénpersoonsadres, regio, ggz-regio en leeftijd
onder achttien jaar. Voor de criteria FKG’s, FKG’s psychische aandoeningen, DKG’s,
kosten geneeskundige ggz boven de lage drempel en kosten geneeskundige ggz boven de
hoge drempel wordt gekeken naar realisatiecijfers over 2012, waarbij de laatste twee
criteria gecorrigeerd zijn voor gerealiseerde opbrengstresultaten. Voor het criterium
meerjarig hoge kosten gaat het CVZ uit van realisatiecijfers over de jaren 2010, 2011
en 2012 gecorrigeerd voor gerealiseerde opbrengstresultaten. Bij de (ex ante) toekenning
zijn deze realisaties nog niet bekend, en gaat het CVZ uit van ramingen met betrekking
tot aantallen verzekerden per zorgverzekeraar, onderverdeeld naar de verschillende
criteria. Dit sluit aan bij het concept achter FKG’s en DKG’s dat voorspelbare vervolgkosten
dienen te worden gecompenseerd.
Voor het criterium DKG’s is sprake van een referentiegroep, waarin verzekerden zijn
ingedeeld als hun zorgverzekeraars niet in aanmerking komen voor een vergoeding op
basis van dat criterium. Het CVZ krijgt in het vierde lid de opdracht om in afwijking
van het tweede en derde lid het gewicht van deze groep zodanig vast te stellen, dat
het totaal van de toe- en afslagen voor het criterium DKG – bezien over alle verzekerden
en rekening houdend met de gerealiseerde verzekerdenaantallen per klasse – op nul
uitkomt. Achtergrond hierbij is dat vanaf 2013 de DKG’s gebaseerd zijn op zowel klinische
als niet-klinische behandelingen. Bovendien is de vormgeving aangepast omdat deze
door de invoering van prestatiebekostiging in 2012 gebaseerd moet worden op de informatie
van dbc-zorgproducten. De vormgeving is vastgesteld op basis van ‘gesimuleerde’ DOT-productstructuur,
waarbij enige onzekerheid bestaat over de mate waarin deze overeenkomt met de werkelijkheid.
Hierdoor is niet te toetsen in hoeverre de ex ante verzekerdenraming (op basis van
dbc’s 2009) representatief is voor de uiteindelijke verzekerdenbepaling (dbc-zorgproducten
2012).
Ook voor het criterium MHK is sprake van een referentiegroep, waarin verzekerden zijn
ingedeeld als zij niet in aanmerking komen voor een vergoeding op basis van dat criterium.
Het CVZ krijgt in het vijfde lid de opdracht om in afwijking van het tweede en derde
lid het gewicht van deze groep zodanig vast te stellen, dat het totaal van de toe-
en afslagen voor het criterium MHK – bezien over alle verzekerden en rekening houdend
met de gerealiseerde verzekerdenaantallen per klasse – op nul uitkomt. Achtergrond
hiervan is dat 2013 pas het tweede jaar is waarvoor een ex ante raming is gemaakt
van de verzekerdenaantallen van het criterium MHK. Er kan momenteel nog niet worden
beschikt over een historische reeks, waardoor niet is te toetsen in hoeverre de ex
ante verzekerdenraming (op basis van kosten 2008–2010) representatief is voor de uiteindelijke
verzekerdenbepaling (op basis van kosten 2010–2012). Het is mogelijk dat er een ontwikkeling
is in de prevalentie van het criterium MHK bijvoorbeeld door wijzigingen in bekostiging
van dure geneesmiddelen en/of ziekenhuizen in de tussenliggende jaren. Dat maakt het
ramen van de verdeling van verzekerdenkenmerken lastiger.
Daarnaast dient het CVZ de gewichten die horen bij de klasse ‘Geen Kosten van geneeskundige
ggz boven de lage drempel’ van het criterium kosten van geneeskundig ggz boven de
lage drempel en bij de klasse ‘Geen Kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
boven de hoge drempel’ van het criterium kosten van geneeskundige ggz boven de hoge
drempel op een van het tweede en derde lid afwijkende wijze vast te stellen. In het
zesde lid wordt bepaald dat het CVZ deze gewichten zodanig vaststelt dat macro gezien
de toe- en afslagen voor elk criterium – rekening houdend met de gerealiseerde verzekerdenaantallen
per klasse – op nul uitkomt.
Artikel 12
In dit artikel is aangegeven hoe kosten van prestaties van grensoverschrijdende zorg
in het risicovereveningssysteem moeten worden verwerkt. Deze kosten worden of vergoed
via de zorgverzekeraars (lid 1) of via het CVZ (lid 2).
Declaraties die bij de zorgverzekeraars worden ingediend zijn meestal zodanig gespecificeerd
dat daaruit blijkt dat het gaat om kosten voor medisch-specialistische zorg, al dan
niet inclusief verblijf (onderdeel a) of voor psychische zorg, al dan niet inclusief
verblijf (onderdeel b). Het CVZ deelt deze kosten toe aan kosten van de betreffende
clusters van prestaties. Voor de kosten van onderdeel a doet het CVZ dit aan de hand
van een in het onderdeel vastgelegde verdeelsleutel. Voor de kosten van onderdeel
b blijkt uit de specificatie of het gaat om verzekerden jonger dan achttien jaar of
verzekeren van achttien jaar en ouder. Is er wel een specificatie maar blijkt daaruit
niet dat de kosten gemaakt zijn voor de eerder genoemde medisch-specialistische zorg
of psychische zorg, dan gaat het om kosten van overige medische zorg, en die worden
volledig aangemerkt als kosten van overige prestaties (onderdeel c).
De verdeelsleutel voor de toedeling onder onderdeel a is gebaseerd op cijfers uit
het macro-prestatiebedrag 2013 en afgerond op 5 procentpunt.
De verdeelsleutel die in het tweede lid wordt gehanteerd heeft betrekking op de kosten
voor prestaties van grensoverschrijdende zorg die door verzekerden zijn gemaakt met
toepassing van internationale regelingen inzake sociale zekerheid, zoals een bepaling
van de Verordening (EG) nr. 883/2004 inzake sociale zekerheid dan wel bilaterale verdragen
of multilaterale verdragen, zoals het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van
Rijnvarenden. Hieronder vallen de kosten van zorg die slechts vergoed wordt na toestemming
van de zorgverzekeraar (de zogenaamde toestemmingsgevallen), kosten van verzekerden
die tijdelijk in het buitenland verblijven (bijvoorbeeld voor vakantie) en kosten
van verzekerden die in het buitenland wonen. Deze kosten worden vergoed via het CVZ
op kasbasis naar het werkelijke bedrag 2013 en zijn meestal niet gespecificeerd. De
toedeling van de verschillende kosten van prestaties gebeurt per 2013 op basis van
feitelijke declaratiegegevens van het CVZ.
Op basis van eerdere schadecijfers over 2011 (inclusief balanspost) blijkt dat, afgerond
op 5%-punt, de zogenaamde kosten buitenland voor 85 procent onder de kosten van ziekenhuisverpleging
en specialistische hulp, voor 0 procent onder de kosten van geneeskundige ggz en voor
15 procent onder kosten van overige prestaties vallen. Geconstateerd kan worden dat
de ‘werkelijke’ kosten buitenland via zorgverzekeraars relatief meer kosten van ziekenhuisverpleging
en specialistische hulp omvat en minder kosten van geneeskundige ggz en kosten van
overige prestaties dan het macro-prestatiebedrag. Daarom wordt de kosten buitenland
gebruikt voor de verdeling en niet het macro-prestatiebedrag. Daarmee sluit de verdeling
beter aan bij de feitelijke situatie. Vervolgens moeten de kosten van ziekenhuiskosten
en specialistische hulp (85 procent) worden verdeeld over de onderliggende clusters
van deelbedragen. Dit gebeurt wèl op basis van het macro-prestatiebedrag 2013, aangezien
daarvoor geen gebruik gemaakt kan worden van werkelijke declaratiegegevens. De uiteindelijke
verdeling is als volgt: voor 75 procentpunt worden de kosten buitenland als kosten
van het cluster van ‘variabele kosten medisch-specialistische zorg’ beschouwd, voor
10 procentpunt als kosten van het cluster van ‘vaste zorgkosten ‘ en voor 15 procentpunt
als kosten van het cluster van ‘overige prestaties’.
Artikel 13
Binnen het Zvw-stelsel nemen verzekerden in een aantal situaties een deel van de zorgkosten
voor eigen rekening. Deze eigen betalingen worden niet betrokken bij de risicoverevening.
Een uitzondering wordt in het eerste lid echter gemaakt voor de eigen betalingen van
verzekerden in geval van een verplicht of vrijwillig eigen risico. In de risicoverevening
moeten deze kosten wel betrokken worden in de vaststelling van de gewichten voor de
clusters ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’, 'overige prestaties'
en 'geneeskundige geestelijke gezondheidszorg'. Op deze wijze wordt initieel bij de
herberekening van de vaststelling van het normatief bedrag ten behoeve van de zorgverzekeraar
rekening gehouden met de zorgkosten, exclusief de eigen betalingen voor zover deze
niet het gevolg zijn van het verplicht of vrijwillig eigen risico. Omdat niet exact
te bepalen is voor welke kostensoorten een verzekerde nu daadwerkelijk eigen betalingen
heeft gedaan onder het eigen risico wordt het normatief bedrag voor eigen betalingen
in mindering gebracht op het totaal van de normatieve bedragen van de drie hierboven
genoemde clusters. Dit resulteert – na aftrek van de nominale rekenpremie – in de
vereveningsbijdrage. Bij de bepaling van de uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt
normatief rekening gehouden met een financieringsverschuiving van zorgverzekeraar
naar verzekerde voor kosten onder het verplicht eigen risico. Bij een vrijwillig eigen
risico krijgt de verzekerde een premiereductie. Deze inkomstenderving voor de zorgverzekeraar
wordt gecompenseerd doordat de betalingen uit hoofde van het vrijwillig eigen risico
bij de zorgkosten worden meegerekend; voor de bepaling van de vereveningsbijdrage
hoeft er dan ook geen normatief bedrag in mindering te worden gebracht.
De renteheffingstarieven, dit zijn de tarieven die zorginstellingen in rekening mogen
brengen bij zorgverzekeraars bovenop de reguliere tarieven in het geval de zorgverzekeraar
niet overgaat tot bevoorschotting van zorg gefinancierd op basis van dbc-zorgproducten,
worden, om de prikkel tot bevoorschotting te maximeren, buiten de risicoverevening
gehouden. Dit is in het tweede lid geregeld.
Artikel 14
De basis voor de toedeling van de kosten van instellingen voor medisch- specialistische
zorg naar de diverse deelbedragen, zoals deze wordt weergegeven in dit artikel en
in artikel 15, is gelegen in de artikelen 3.14 en 3.15 van het Besluit zorgverzekering.
In dit artikel vindt de toedeling plaats van deze kosten naar het cluster 'variabele
kosten van medisch-specialistische zorg'.
Dbc-tarieven zijn opgebouwd uit een kosten- en een honorariumcomponent. Met de kostencomponent
worden de kosten voor de instelling bedoeld. De toedeling van de kostencomponent van
de onderhandelbare, gemaximeerde dbc-tarieven behorend bij het zogenoemde gereguleerde
segment naar enerzijds het cluster 'variabele kosten van medisch-specialistische zorg’
en anderzijds het cluster 'vaste zorgkosten’, is gebaseerd op in deze regeling opgenomen
percentages. In het verleden werd de toedeling naar variabele en vaste kosten voor
een groot deel van de ziekenhuizen gebaseerd op de budgetsystematiek van die ziekenhuizen.
Met ingang van 2012 hebben de meeste soorten instellingen geen budgetten meer, zodat
de toedeling daar ook niet langer op gebaseerd kan worden. De budgetsystematiek wordt
gewijzigd in een systematiek van vaste percentages per tariefsoort. Deze systematiek
vormt ook de basis voor de toedeling van kosten naar variabele kosten van medisch-specialistische
zorg en geldt voor alle instellingen voor medisch-specialistische zorg die dbc-zorgproducten
declareren, voor zover ze geen budgetsystematiek meer hebben in 2013. Daartoe behoren
ook de long/astmaklinieken en epilepsiecentra, die per 2013 overgaan op prestatiebekostiging.
Met de honorariumcomponent van de tarieven worden de kosten voor specialisten bedoeld.
De splitsing in kosten- en honorariumcomponent is uitsluitend van belang voor de dbc-zorgproducten
in het gereguleerde segment. De toedeling van de kostencomponent van deze kosten wordt
in het tweede lid geregeld, de toedeling van de honorariumcomponent in het derde lid.
Bij zowel het eerste, het tweede en het derde lid geldt een uitzondering voor de expertproducten.
Zowel bij de dbc-zorgproducten in het vrije segment als in het gereguleerde segment
bestaan er binnen deze producten een aantal zogenoemde expertproducten. De kosten
voor deze laatste producten worden, voor zowel de kosten- als honorariumcomponent,
toegedeeld aan het cluster 'vaste zorgkosten’ (artikel 15, derde lid).
Hiernaast is ook bij de instellingen die in hoofdzaak worden gefinancierd op basis
van dbc-zorgproducten nog sprake van aanvullende financiering in de vorm van overige
zorgproducten. Onder deze overige zorgproducten vallen een vijftal producten, te weten
‘add-ons’, ‘overige trajecten’, ‘overige verrichtingen’ (waaronder de huidige tarieven
als ‘verkeerde bedden’, ‘gezonde moeders’ en ‘gezonde zuigelingen’), ‘ondersteunende
producten’ en ‘overige producten’ (bijvoorbeeld voor eerstelijns zorg). (De begrippen
‘add-on’ en ‘overig zorgproduct’ worden in artikel 1 van deze Regeling gedefinieerd;
voor een omschrijving van de ‘overige trajecten’, ‘overige verrichtingen’ en ‘ondersteunende
producten’ wordt verwezen naar de Regeling medisch-specialistische zorg van de zorgautoriteit
(Stcrt. 12 april 2012, nr. 6905). Sinds 2012 worden zowel de kosten- als de honorariumcomponent van de overige trajecten,
de overige verrichtingen, de ondersteunende producten en de overige zorgproducten
voor 100 procent toegedeeld aan het cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische
zorg’. Dit geldt per 2013 ook voor de kosten van overige zorgproducten die betrekking
hebben op hemostatica en voor de kosten van de add-ons voor groeihormonen en de add-ons
voor intensive care. Een uitzondering op de regel dat de kosten van overige producten
aan het cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’ worden toegedeeld,
vormen de kosten van de add-ons voor dure en weesgeneesmiddelen niet zijnde add-ons
voor groeihormonen, die aan het cluster ‘vaste zorgkosten’ (artikel 15) worden toegedeeld
en de kosten voor eerstelijnsdiagnostiek die aan het cluster ‘overige prestaties’
(artikel 18) worden toegedeeld (vierde lid).
Een zorgverzekeraar kan zelf beslissen of hij de zorgprestaties die vallen onder de
beleidsregel van de zorgautoriteit ‘Verpleging in de thuissituatie, noodzakelijk in
verband met medisch-specialistische zorg’ inkoopt en bij welke zorgaanbieder.
Het is de bedoeling dat dit leidt tot zorg die wordt geleverd in de beste vorm, waarin
de mogelijkheid wordt gecreëerd tot substitutie en mensen eerder naar huis kunnen
vanuit het ziekenhuis. Nu de zorgverzekeraar grote invloed heeft op de inkoop van
deze zorg, pleit dit voor een risicodragendheid conform het cluster ‘variabele kosten
van medisch-specialistische zorg’ (vijfde lid).
De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) biedt mogelijkheden voor experimenten waarbij
ook voor dbc-zorgproducten die niet behoren tot het zogenoemde vrije segment toch
sprake kan zijn van vrije prijsvorming. Een voorbeeld hiervan was het experiment in
de Sint Maartenskliniek. Het zesde lid geeft, samen met het vijfde en zesde lid van
artikel 15, aan dat de vast/variabel-verhouding, die voor de kosten van deze experimenten
geldt, door het CVZ wordt vastgesteld.
De trombosediensten, de Stichting Kinderoncologie Nederland (SKION) en de Nederlandse
Transplantatiestichting (NTS) zullen in 2013 nog niet zijn overgegaan op financiering
op basis van dbc-zorgproducten. Daarom moet worden bepaald hoe de kosten van hun prestaties
worden gesplitst in een vast- en een variabel deel: voor 75 procent worden deze kosten
aan het cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’ toegedeeld (zevende
lid).
Wat betreft de splitsing van de kosten voor prestaties van grensoverschrijdende zorg
van buitenlandse instellingen, geldt hetgeen is toegelicht bij artikel 12.
Artikel 15
Het eerste lid regelt dat de kosten van het cluster ‘vaste zorgkosten’ worden herberekend
op basis van de vaste kosten in 2012. De tarieven van dbc’s behorend tot het vrije
segment spelen bij de bepaling van de vaste zorgkosten geen rol.
Het tweede lid gaat in op de toedeling van kosten van het cluster ‘vaste zorgkosten’
waarbij het percentage van de kosten dat aan het cluster ‘vaste zorgkosten’ wordt
toegedeeld, gelijk is aan 100 procent minus het percentage van de kosten dat aan het
cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’ wordt toegedeeld in het
corresponderende tweede lid van artikel 14.
De kosten van expertproducten worden voor 100 procent toegedeeld aan het cluster ‘vaste
zorgkosten’ (derde lid). Dit geldt ook voor de kosten voor de add-ons voor dure en
weesgeneesmiddelen, de kosten voor de add-ons voor de per 2012 vanuit het farmaciekader
overgehevelde TNF alfa-remmers en voor de kosten voor de per 2013 over te hevelen
oncolytica. Een uitzondering hierop vormen de kosten voor de add-ons voor groeihormonen
die aan het cluster ‘variabele zorgkosten van medisch-specialistische zorg’ worden
toegedeeld (artikel 14, vierde lid).
Het vijfde en zesde lid gaan in op de toedeling van kosten van prestaties, geleverd
door instellingen die meedoen aan experimenten in de zin van de Wet marktordening
gezondheidszorg. Het percentage van de kosten hiervan dat aan het cluster ‘vaste zorgkosten’
wordt toegedeeld, is gelijk aan 100 procent minus het percentage van deze kosten dat
aan het cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’ wordt toegedeeld
in het corresponderende zesde lid van artikel 14.
De kosten voor geriatrische revalidatiezorg worden per 2013 niet meer verzekerd onder
de AWBZ maar worden overgeheveld naar de Zvw. Omdat zorgverzekeraars zullen moeten
groeien in hun rol van inkoper van deze voor hen nieuwe soort zorg en er nog onvoldoende
betrouwbare onderzoeksgegevens beschikbaar zijn voor de risicoverevening, is besloten
om zorgverzekeraars in 2013 geen risico te laten lopen over deze kosten. Er vindt
100 procent nacalculatie plaats: de kosten voor geriatrische revalidatiezorg worden
daarom toegedeeld aan het cluster ‘vaste zorgkosten’ (zevende lid).
De zorgautoriteit voert met ingang van 2013 een nieuwe bekostigingssystematiek in
voor geriatrische revalidatiezorg: er wordt gedeclareerd in dbc’s. Om de risico’s
voor bestaande zorgaanbieders af te dekken wordt voor hen een transitiesysteem gehanteerd,
waarin wordt afgerekend op oude parameters (zorgzwaartepakketten (zzp’s) en extramurale
producten). Als er verschillen ontstaan tussen de omzet gebaseerd op dbc’s en de omzet
gebaseerd op de oude parameters moeten deze worden verrekend. Daartoe stelt de zorgautoriteit
per bestaande zorgaanbieder met betrekking tot de afrekening van het jaar 2013 per
instelling ambtshalve een verrekenbedrag vast. Dit bedrag is het positieve of negatieve
verschil tussen het totale bedrag dat een bestaande zorgaanbieder in 2013 op basis
van het nieuwe bekostigingssysteem, rechtsgeldig in rekening heeft gebracht of zou
hebben kunnen brengen (dbc’s), ten opzichte van het bedrag dat die aanbieder in 2013
rechtsgeldig in rekening had kunnen brengen als het bekostigingssysteem voor AWBZ-zorg
nog van toepassing was geweest (zzp’s en extramurale producten). Indien de zorgautoriteit
voor een zorgaanbieder een positief verrekenbedrag vaststelt, stelt zij een sluittarief
per relevante zorgverzekeraar vast naar rato van het aandeel van de desbetreffende
zorgverzekeraar in de omzet van die aanbieder. Indien de zorgautoriteit voor een zorgaanbieder
een negatief verrekenbedrag vaststelt, stelt zij een vereffeningbedrag per relevante
zorgverzekeraar vast naar rato van het aandeel van de desbetreffende zorgverzekeraar
in de omzet van die aanbieder. In het achtste lid wordt geregeld hoe deze bedragen
in de risicoverevening worden verwerkt; zij worden voor 100 procent toegedeeld aan
de kosten van het cluster ‘vaste zorgkosten’.
De trombosediensten, de SKION en de NTS zullen in 2013 nog niet zijn overgegaan op
financiering op basis van dbc-zorgproducten. Daarom moet worden bepaald hoe de kosten
van hun prestaties worden gesplitst in een vast- en een variabel deel. Dit wordt in
het negende lid aangegeven; voor 25 procent worden deze kosten aan het cluster ‘vaste
zorgkosten’ toegedeeld.
Het corresponderende zevende lid van artikel 14 bepaalt dat deze kosten voor 75 procent
aan de kosten van het cluster ‘variabele kosten van medisch-specialistische zorg’
worden toegedeeld.
Het tiende lid bepaalt dat de kosten voor Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten
(SKMS) voor 100 procent als kosten van het cluster ‘vaste zorgkosten’ worden aangeduid.
De middelen voor de SKMS waren oorspronkelijk, in 2008, onderdeel van het met de medisch
specialisten afgesproken uurtarief en behoren daarmee tot de kosten die ten laste
van de Zvw komen. Omdat de afdracht van alle medisch specialisten aan de SKMS administratief
onuitvoerbaar bleek, hebben zorgverzekeraars vanaf 2009 deze middelen rechtstreeks
betaald aan de SKMS en op deze wijze voorgefinancierd. In dit artikel wordt opgenomen
dat deze kosten als kosten van het cluster ‘vaste zorgkosten’ mee worden genomen in
de risicoverevening.
Het CVZ past op het deelbedrag vaste zorgkosten 100 procent nacalculatie toe (elfde
lid). Hiermee lopen zorgverzekeraars in het geheel geen risico over kosten van het
cluster ‘vaste zorgkosten’. Deze kosten zijn niet of nauwelijks beïnvloedbaar voor
een zorgverzekeraar. De basis voor deze nacalculatie is te vinden in artikel 3.15,
tweede lid, van het Besluit zorgverzekering.
Artikel 16
Het verschil tussen de gerealiseerde kosten voor geneeskundige ggz van verzekerden
jonger dan achttien jaar en de normatieve bijdrage voor deze zorg wordt voor 2013
nagecalculeerd. Artikel 3.16 van het Besluit zorgverzekering biedt hier de mogelijkheid
voor.
Het kabinet streeft naar een stelselherziening om de effectiviteit van de jeugdzorg
te verbeteren. Eén van de onderdelen is de voorgenomen overheveling van de jeugd ggz
naar de gemeenten. In het verleden hebben zorgverzekeraars geen financieel risico
gelopen over de kosten van geneeskundige ggz voor verzekerden jonger dan achttien
jaar. De reden hiervoor was dat de kwaliteit van de data over het gebruik van geneeskundige
ggz van verzekerden jonger dan achttien jaar nog achterbleef. Daarnaast zorgt krapte
in het aanbod van zorg voor deze groep verzekerden er voor, dat het voor zorgverzekeraars
lastig was om doelmatige zorg in te kopen. Dit verhinderde een goede normeerbaarheid
van deze zorg in de risicoverevening tot en met vereveningsjaar 2012. Inmiddels zijn
er meer en betere gegevens beschikbaar gekomen. Maar vanwege de voorgenomen overheveling
is besloten om ook voor 2013 een apart vereveningskenmerk te hanteren voor de ggz
kosten van verzekerden jonger dan 18 jaar. Zorgverzekeraars worden ook in 2013 volledig
nagecalculeerd voor deze kosten. Zij lopen op dit deelbedrag dus geen financieel risico.
Artikel 17
Alleen voor de kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden
van achttien jaar en ouder wordt ter bepaling van het herberekende deelbedrag hoge
kostencompensatie toegepast. Hierdoor wordt bij de vaststelling van de gewichten over-
en ondercompensaties op bepaalde risicoklassen, die juist relatief vaak dan wel weinig
bij hoge kostencompensatie worden ingebracht, tegengegaan.
De hoge kostencompensatie houdt in, dat 90 procent van de kosten van individuele verzekerden,
voor zover deze kosten het bedrag van € 10 000 op jaarbasis te boven gaan, betrokken
wordt bij herberekening van de deelbedragen kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
voor verzekerden van achttien jaar en ouder.
De feitelijke hoge kostencompensatie vindt plaats door een bijstelling per zorgverzekeraar
van het deelbedrag geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van
achttien jaar en ouder. Bij deze bijstelling wordt per zorgverzekeraar uitgegaan van
het dekkingspercentage dat gebaseerd is op de som van de door de zorgverzekeraars
aangeleverde relevante bedragen en de som van de deelbedragen.
Artikel 18
De kosten voor eerstelijnsdiagnostiek (eerste lid) betreffen de kosten betaald aan
instellingen voor medisch-specialistische zorg, zijnde zowel ziekenhuizen, eerstelijnsdiagnostische
centra (huisartsenlaboratoria), productiesamenwerkings-verbanden als zelfstandige
behandelcentra aangevraagd door zorgaanbieders in de eerste lijn, waaronder huisartsen.
In bijlage 4 van beleidsregel BR/CU 2078 van de NZa betreft het de overige zorgproducten
met toevoeging ‘OZP Eerstelijns Diagnostiek’ en ‘OZP Eerstelijns Diagnostiek – Med.
specialist. behand. en diagn.’. Voor de huisartsenlaboratoria betreft het dezelfde
codes. Daarnaast valt ook het ordertarief (code 190255) hieronder.
In het tweede lid wordt ingegaan op de beleidsregel ‘Innovatie ten behoeve van nieuwe
zorgprestaties’ van de zorgautoriteit. Deze beleidsregel geeft zorgverzekeraars en
zorgaanbieders de mogelijkheid om kleinschalig met nieuwe of vernieuwde zorgprestaties
ervaring op te doen. Een zorgprestatie is het totaalpakket aan zorg dat wordt geleverd
aan patiënten of cliënten met dezelfde zorgvraag. Dit kan ook als programma worden
aangeboden. Kleinschalig wil in dit verband zeggen dat de innovatie beperkt is tot
een specifieke zorgprestatie, waarbij zorgaanbieders en zorgverzekeraars alleen op
regionaal of lokaal niveau zijn betrokken. Verder moet de innovatie zijn gericht op
nieuwe of vernieuwende zorgverlening met een betere prijs-kwaliteitverhouding of op
een efficiëntere organisatie van de zorg. Voor zover de zorg die onder deze beleidsregel
valt overeenstemt met de prestaties waarop de Zorgverzekeringswet recht geeft, worden
de kosten in het risicovereveningssysteem verwerkt en voor 100 procent als kosten
van overige prestaties aangemerkt. Dit geldt ook voor kosten van prestaties die vallen
onder de beleidsregel ‘Prestatiebekostiging multidisciplinaire zorgverlening chronische
aandoeningen’ van de zorgautoriteit. Hieronder vallen de zogenaamde keten-dbc’s hartfalen,
COPD, diabetes en cardiovasculair risicomanagement (functionele bekostiging). Keten-dbc’s
betreffen zorg die zowel in de eerste als tweede lijn kan worden geleverd. Voor deze
zorg worden door de zorgautoriteit aparte prestaties gedefinieerd. De prijs van deze
dbc’s is vrij onderhandelbaar.
Artikel 19
In dit artikel is bepaald dat er nog sprake is van aanvullende nacalculatie op grond
van een bandbreedteregeling. Achtergrond hiervan is de onzekerheid die bestaat bij
de normering van de macro-deelbedragen ‘variabele kosten van medisch-specialistische
zorg’, en ‘kosten van geneeskundige ggz voor verzekerden van achttien jaar en ouder’.
De bandbreedte bestaat uit de in dit artikel aangegeven bedragen (van € 25 respectievelijk
€ 7,50) boven en onder een middelpunt dat in artikel 3.17 van het Besluit zorgverzekering
wordt aangeduid als 'het gemiddelde marktresultaat van de zorgverzekeraars' voor de
desbetreffende cluster van prestaties. Indien het uiteindelijke resultaat van een
zorgverzekeraar op de som van de kosten van ‘variabele kosten van medisch-specialistische
zorg’, buiten een bandbreedte valt van plus of minus € 25 per zorgverzekering waarvoor
premie moet worden betaald, wordt nagecalculeerd. De omvang van de bandbreedte is
dusdanig, dat voldoende prikkels tot doelmatig handelen blijven gehandhaafd. Buiten
de genoemde bandbreedte geldt geen volledige compensatie, maar wordt 90 procent nagecalculeerd,
om nog in enige mate een prikkel tot kostenbeheersing te handhaven. Voor de kosten
van geneeskundige ggz voor verzekerden van achttien jaar en ouder geldt, na toepassing
van ex post hoge kostencompensatie, een bandbreedte van plus of minus € 7,50 per zorgverzekering
waarvoor premie moet worden betaald. Buiten de genoemde bandbreedte geldt geen volledige
compensatie, maar wordt 90 procent nagecalculeerd, om nog in enige mate een prikkel
tot kostenbeheersing te handhaven.
Artikel 20
In dit artikel gaat het om de herberekening van het normatieve bedrag ten behoeve
van de vaststelling van de vereveningsbijdrage. De berekeningswijze die hiervoor wordt
gehanteerd, komt overeen met die genoemd in artikel 7 respectievelijk artikel 8. Alleen
wordt nu gerekend met het gerealiseerde aantal zorgverzekeringen waarvoor premie moest
worden betaald bij de zorgverzekeraar, respectievelijk waarvoor het verplicht eigen
risico geldt. De berekende opbrengst van de nominale premie en het verplicht eigen
risico wordt in mindering gebracht op het in artikel 3.18 van het Besluit zorgverzekering
bedoelde normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
Artikel 21
Verzekerden jonger dan achttien jaar zijn geen nominale premie verschuldigd. Zorgverzekeraars
hebben voor verzekerden jonger dan achttien jaar naast zorgkosten, ook beheerskosten
(administratie en zorginkoop), waarvoor ze uit het Zorgverzekeringsfonds compensatie
ontvangen. De vergoeding uit het Zorgverzekeringsfonds is voor 2013 op € 50 per verzekerde
jonger dan achttien jaar vastgesteld. Dit bedrag is bepaald op basis van historische
gegevens over beheerskosten, waarbij is verdisconteerd dat verzekerden jonger dan
18 jaar gemiddeld lagere beheerskosten kennen dan andere verzekerden, omdat voor hen
gemiddeld minder declaraties verwerkt hoeven worden. Jonge verzekerden zijn immers
gemiddeld gezonder dan oudere verzekerden.
Artikel 22
In de beleidsregels van het CVZ is opgenomen op welke data de uitbetaling van de vereveningsbijdrage
aan de zorgverzekeraars plaatsvindt. Er wordt rekening gehouden met het betaalschema
van zorgverzekeraars om er voor te zorgen dat hun uitgaven en inkomsten zoveel mogelijk
op elkaar aansluiten.
Artikel 23
Dit artikel geeft aan welke wijzingen de Regeling risicoverevening zoals deze met
betrekking tot het vereveningsjaar 2012 luidde ondergaat.
Onderdeel A
In artikel 16 wordt bepaald dat de kosten voor Stichting Kwaliteitsgelden Medisch
Specialisten (SKMS) voor 100 procent als kosten van het cluster ‘vaste kosten van
ziekenhuisverpleging’ in de risicoverevening worden meegenomen. De middelen voor de
SKMS waren oorspronkelijk, in 2008, onderdeel van het met de medisch specialisten
afgesproken uurtarief en behoren daarmee tot de kosten die ten laste van de Zvw komen.
Omdat de afdracht van alle medisch specialisten aan de SKMS administratief onuitvoerbaar
bleek, hebben zorgverzekeraars vanaf 2009 deze middelen rechtstreeks betaald aan de
SKMS en op deze wijze voorgefinancierd.
Onderdeel B
In artikel 3.17, tweede lid, Rrv 2012, wordt ten onrechte naar een deelbedrag als
bedoeld in artikel 3.11, derde lid, van het Besluit zorgverzekering verwezen. Dit
moet een verwijzing naar artikel 3.12, derde lid, van dat Besluit zijn. Voorliggend
onderdeel herstelt deze verwijsfout.
Artikel 24
Dit artikel bevat een kleine wijziging in de regels die gelden voor de vaststelling
van de risicovereveningsbijdragen over de jaren 2010 en 2011. Krachtens de geldende
regelgeving rekende het CVZ in het buitenland gemaakte kosten voor geneeskundige zorg
die gericht was op herstel van een psychische aandoening en eventueel daarmee gepaard
gaande kosten van verblijf voor 20 procent toe aan het cluster 'geneeskundige geestelijke
gezondheidszorg voor verzekerden van jonger dan achttien jaar' en voor 80 procent
aan het cluster 'geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van achttien
jaar en ouder'. Naar is gebleken was het niet wenselijk om deze onderverdeling te
hanteren.
Artikel 25
Aangezien deze regeling de regels bevat met betrekking tot de aan de zorgverzekeraars
te verstrekken risicovereveningsbijdragen over het jaar 2013, krijgt zij de citeertitel
‘Regeling risicoverevening 2013’ (af te korten als Rrv 2013).
Artikel 26
Voorliggende regeling kan slechts in werking treden nadat het Besluit houdende wijziging
van het Besluit zorgverzekering in verband met actualisatie van de regels over de
risicoverevening (waarop zij gedeeltelijk is gebaseerd) in werking is getreden. Gezien
het voorgaande is besloten eerst een concept van de Rrv 2013 te publiceren. De formele
versie van de Rrv 2013 zal in werking treden met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst – dit zal gezien het voorgaande
niet voor de dag zijn waarop, eerdergenoemde wijziging van het Besluit zorgverzekering
in het Staatsblad zal zijn gepubliceerd – en werkt terug tot en met 30 september 2012.
Dit is in het eerste lid geregeld.
Het tweede lid zorgt ervoor dat de wijziging in de risicovereveningsregels die met
betrekking tot het vereveningsjaar 2012 gelden (zie artikel 23), met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari van dat jaar gaan gelden, en het derde lid zorgt ervoor
dat de in artikel 24 geregelde wijziging in de risicovereveningsregels met betrekking
tot het vereveningsjaar 2010 respectievelijk 2011 terugwerken tot en met 1 januari
2010 respectievelijk 1 januari 2011.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.