TOELICHTING
Algemeen
1.1 Aanleiding
Al geruime tijd bestaat er in de samenleving en in de politiek behoefte aan regulering
van de beloningen van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector waaronder het
onderwijs. Dit heeft geleid tot de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke
en semipublieke sector (Stb. 2012, 583). Deze wet normeert en maximeert de bezoldigingen in de publieke en semipublieke
sector. De wet voorziet in drie verschillende bezoldigingsregimes om recht te doen
aan de verschillen tussen (semi)publieke organisaties en de verschillende posities
ten opzichte van de arbeidsmarkt waarin zij zich bewegen.
Voor de bezoldiging van topfunctionarissen die binnen het beleidsterrein van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) werkzaam zijn, gelden paragraaf
2 en 4 van de wet: het bezoldigingsmaximum van € 228.599 (niveau 2013) en het openbaarmakingsregime.
De wet geeft de minister die het aangaat de mogelijkheid om een lager bezoldigingsmaximum
vast te stellen voor de sectoren waarvoor het niet wenselijk is dat het bezoldigingsmaximum
zo hoog komt te liggen als het WNT-maximum (artikel 2.6 van de wet).
Om de volgende redenen is het niet wenselijk dat dit maximum voor alle topfunctionarissen
in het onderwijs bereikbaar is.
-
− De bezoldiging van een topfunctionaris moet aansluiten bij het loongebouw van het
personeel in de sector. Zouden alle bestuurders van alle onderwijssectoren onder het
wettelijk maximum van de wet komen te vallen, dan wordt in sommige sectoren de afstand
tot de bezoldiging van het personeel uit de eigen sector te groot.
-
− Er moet sprake zijn van evenwichtige bezoldigingsverhoudingen tussen de onderwijssectoren.
-
− Voorkomen moet worden dat de introductie van een bezoldigingsmaximum een algehele
stijging van de bezoldiging tot gevolg heeft.
Het instellen van verlaagde bezoldigingsmaxima is de meest effectieve manier om een
mogelijk opdrijvend effect te voorkomen. In deze regeling wordt dus gebruik gemaakt
van de bevoegdheid uit artikel 2.6 van de wet om voor het onderwijs een gedifferentieerd
bezoldigingsmaximum vast te stellen dat in alle gevallen, met uitzondering van het
wetenschappelijk onderwijs, lager ligt dan het maximum, genoemd in artikel 2.3, eerste
lid, van de wet.
Er wordt vooralsnog van afgezien om ook gebruik te maken van de bevoegdheid die in
artikel 2.7 aan de minister die het aangaat wordt gegeven. De onderwijssectoren krijgen
zelf de verantwoordelijkheid om in lijn met artikel 2.7 de verlaagde bezoldigingsmaxima
nader in te delen in bezoldigingsklassen (zie verder paragraaf 1.4).
Over de inhoud van de regeling is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
gehoord. Ik onderteken deze nota mede namens de Minister van Economische Zaken.
1.2 Reikwijdte
Onder topfunctionaris worden onder meer verstaan de groep van bestuurders, interne
toezichthouders van het bevoegd gezag (incl. verzelfstandigd openbaar onderwijs, bv.
stichting openbaar onderwijs etc.), leden van een centrale directie, leden van een
bestuur van een vereniging, leden van een college van bestuur en de leden van een
raad van toezicht. Uit de definitie van topfunctionaris in de wet volgt dat de beroepstitel
van de functionaris er niet toe doet. Het gaat naast de leden van de hoogste uitvoerende
en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling ook om de groep van
formeel en feitelijk hoogst leidinggevenden binnen een organisatie die leiding geven
aan de gehele organisatie.
Bij openbare instellingen in het PO en VO kan het zo zijn dat de topfunctionarissen
in feite de leden van het College van Burgemeester en wethouders zijn. In dat geval
vallen deze niet onder de wet en de ministeriële regeling omdat die bezoldiging al
in de Gemeentewet is geregeld (de artikelen 44 en 66). Wel vallen de hoogst leidinggevenden
van die instelling onder de wet en de ministeriële regeling, voor zover zij leiding
geven aan de gehele onderwijsorganisatie.
Het toepassingsbereik van de wet wordt in diverse bepalingen van de wet beperkt vanwege
de duur en omvang van de werkzaamheden van een topfunctionaris. Daarover regelt deze
regeling niets.
De wet is niet van toepassing in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
en daarmee deze regeling ook niet. Datzelfde geldt voor het niet bekostigd onderwijs.
1.3 Bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in het onderwijs
De voorliggende regeling verlaagt het bezoldigingsmaximum op grond van artikel 2.6
van de wet per sector tot (zie artikel 3 van deze regeling):
Sector
|
verlaagd plafond (niveau 2013)
|
PO
|
€ 164.551
|
VO
|
€ 182.948
|
MBO
|
€ 198.279
|
HBO
|
€ 198.279
|
WO
|
Geen verlaagd plafond
|
Het advies ‘Bestuurders beloond’ d.d. 24 november 2010 vormt de basis voor bovengenoemde
verlaagde maxima.1 De verlaagde maxima, zoals hierboven opgenomen, zijn inclusief de belastbare onkostenvergoeding
en de pensioenbijdrage en sluiten aan op het begrip ‘bezoldiging’, bedoeld in art.
1.1, onderdeel e, van de wet. De berekening van de componenten onkostenvergoeding
en pensioenbijdrage is gebeurd a.d.h.v. de verhouding beloning, onkostenvergoeding
en pensioenbijdrage in de wet.
In onderstaande tabel is ter informatie de opbouw van de bedragen opgenomen. De handhaving
zal, net als in de wet, plaatsvinden op basis van het bedrag van de totale bezoldiging
en niet op de afzonderlijke componenten.
|
beloning
|
beloning
|
beloning
|
onkosten vergoeding
|
pensioen bijdrage
|
bezoldiging
|
bezoldiging
|
bezoldiging
|
|
niveau 2009
|
niveau 2009
|
niveau 2010
|
niveau 2010
|
niveau 2010
|
niveau 2010
|
niveau 2012
|
niveau 2013
|
|
100%
|
130%
|
+ 2,9%
|
|
|
|
|
|
PO
|
99.000
|
130.900
|
134.696
|
5.435
|
20.683
|
161.000
|
162.210
|
164.551
|
VO
|
110.000
|
145.200
|
149.411
|
6.029
|
22.943
|
179.000
|
180.346
|
182.948
|
BVE
|
119.000
|
157.300
|
161.862
|
6.531
|
24.855
|
194.000
|
195.459
|
198.279
|
HBO
|
119.000
|
157.300
|
161.862
|
6.531
|
24.855
|
194.000
|
195.459
|
198.279
|
|
beloning
|
onkosten vergoeding
|
pensioen bijdrage
|
bezoldiging
|
WNT-max. 2010
|
187.340
|
7.559
|
28.767
|
223.666
|
WNT-max. 2011
|
187.340
|
7.680
|
29.167
|
224.187
|
WNT-max. 2012
|
187.340
|
7.887
|
30.121
|
225.348
|
WNT-max. 2013
|
187.340
|
8.069
|
33.190
|
228.599
|
De Tweede Kamer heeft tijdens het Algemeen Overleg met de Minister en Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 14 december 2011 zijn steun uitgesproken t.a.v.
de verlaagde maxima, getuige het feit dat motie van het lid Çelik c.s. met nummer
128 werd aangenomen2 en dat de motie van het lid Çelik c.s. met nummer 127 is verworpen.3 In de brief aan het onderwijsveld van 9 februari 2012 (kenmerk 373939) zijn de definitieve
bedragen op het niveau van 2012 opgenomen.
1.4 Uitwerking bezoldigingsklassen voor topfunctionarissen in het onderwijs
Nu de bezoldigingsmaxima worden verlaagd tot de niveaus van artikel 3, is het voorts
van belang dat er effectieve maatregelen worden genomen die kunnen voorkomen dat er
een opwaartse druk uitgaat van het (verlaagde) bezoldigingsmaximum. Vooralsnog wordt
deze verantwoordelijkheid - conform hetgeen ook aan de Tweede Kamer op 14 december
2011 is toegezegd - bij de sectoren neergelegd om dit zelf te reguleren in hun (meestal
reeds bestaande) bezoldigingscodes.4 Daarbij dienen zij zelf toepassing te geven aan artikel 2.7 van de wet, waarbij het
verlaagde plafond wordt uitgewerkt in bezoldigingsklassen. De sectoren is gevraagd
dit uit te werken in hun beloningscodes of cao-regelingen, passend binnen de kaders
van deze regeling.
Bij de beoordeling van de effectiviteit van de door de sectoren genomen maatregelen,
worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
-
1) het bezoldigingsmaximum uit de beloningscode/cao moet worden aangepast aan het verlaagd
plafond dat is vastgelegd in de onderhavige regeling;
-
2) uit de bezoldigingscode moet op eenvoudige wijze een indeling in bezoldigingsklassen
volgen, op basis van objectieve criteria, die betrekking hebben op de aard en omvang
van de instelling;
-
3) een opwaartse druk van bezoldigingen naar het maximum moet worden voorkomen;
-
4) de beloningscode/cao bevat een voorstel voor bestuurders die werkzaamheden verrichten
voor meer dan één onderwijssector.
Periodiek wordt door OCW, na de desbetreffende sector te hebben gehoord, geëvalueerd
of de sector voldoende in staat blijkt de verantwoordelijkheid hiervoor te dragen.
Indien de sector daartoe niet of onvoldoende in staat is, dan wordt alsnog gebruik
gemaakt van de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.7 van de wet. Dat zou betekenen
dat er alsnog ook salarisklassen worden geregeld in deze ministeriële regeling.
1.5 Uitvoering en handhaving
1.5.1 Aanwijzings- en mandaatbesluiten
De artikelen 4 tot en met 7 hebben een ander juridisch karakter dan de overige bepalingen
omdat het zogenaamde besluiten van algemene strekking zijn. Daartegen kan bezwaar
en beroep worden ingesteld, anders dan tegen de algemeen verbindende voorschriften
die de rest van de regeling vormen. In verband met de inhoudelijke verbinding met
de overige bepalingen in deze ministeriële regeling, is ervoor gekozen om deze ministeriële
besluiten ook in deze regeling op te nemen. Op die manier is het voor degenen die
zich in deze regeling moeten verdiepen voor de toepassing of uitvoering, direct duidelijk
met wie zij eventueel te maken krijgen en hoe de verzending van gegevens en melding
van overschrijdingen in zijn werk gaat.
1.5.2 Verzending van gegevens en melding door accountants
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zal de gegevens uit de jaarverslagen van de onderwijsinstellingen
gaan filteren, analyseren en beschikbaar stellen voor onder meer de Inspectie van
het onderwijs die als WNT-toezichthouder van de onderwijssectoren zal gaan functioneren.
Hiervoor wordt zo mogelijk de EFJ (Elektronisch Financiële Jaarrekening) van de instellingen
gebruikt. Als de instelling zijn jaarrekening niet via het EFJ indient, verzendt zij
de gevraagde gegevens via het e-formulier dat door DUO beschikbaar wordt gesteld.
Dat formulier is te bereiken op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp. Hiermee vervalt voor de onderwijsinstellingen de verplichting om de gegevens toe
te zenden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Datzelfde
geldt voor de accountants die belast zijn met de controle van de jaarrekeningen van
de onderwijsinstellingen. Zij dienen bij geconstateerde gebreken te melden bij OCW
via het e-formulier dat daartoe beschikbaar wordt gesteld op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp.
Het jaarverslag is voorzien van een controleverklaring, wat betekent dat in de eerste
plaats de accountant zal toetsen of instellingen de regels naleven. De Inspectie van
het onderwijs wordt op grond van deze regeling - voor zover het het onderwijs betreft
- belast met het toezicht op de naleving van de wet en deze ministeriële regeling.
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor de bezoldiging van topfunctionarissen
binnen het zogenaamde groene onderwijs. Het toezicht wordt echter, conform het reguliere
toezichtsproces, onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het onderwijs
uitgevoerd.
Voor de andere beleidsterreinen waarvoor OCW verantwoordelijk is, geldt dat de verzending
van gegevens en melding door de accountant bij de Minister van BZK gebeurt. Hiertoe
is een internetportaal beschikbaar op www.topinkomens.nl.
1.5.3 Handhavingsinstrumenten
Bij de handhaving van de bezoldigingsmaxima wordt aangesloten bij het huidige verantwoordingsproces.
Handhaving door middel van terugvordering van bezoldiging voor zover die de vastgestelde
normen overschrijdt, vindt steeds plaats als die overschrijding niet ongedaan wordt
gemaakt door de instelling binnen een afgesproken termijn. De wet bepaalt dat de handhavingsmaatregelen
in eerste instantie op de medewerking van de rechtspersoon en de topfunctionaris zijn
gericht: de rechtspersoon en de topfunctionaris moeten er samen voor zorgen dat de
onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd. De wet biedt daarom de mogelijkheid
om de dwangsommen op te leggen aan beide partijen. Dwangsommen worden daarom steeds
aan beide partijen opgelegd en - indien verbeurd - bij beide partijen ingevorderd.
Ten aanzien van de rechtspersoon, kunnen de dwangsommen conform artikel 5.4, derde
lid, van de wet worden verrekend met de rijksbijdrage.
Als de topfunctionaris en de rechtspersoon de last onder dwangsom niet uitvoeren,
dan ben ik bevoegd om zelf de onverschuldigde betaling bij de topfunctionaris terug
te vorderen.
Ten aanzien van het openbaar maken van gegevens door bewindslieden geldt het volgende:
-
– Opgelegde dwangsommen dienen openbaar te worden gemaakt op grond van artikel 5.4 van
de wet, door plaatsing in de Staatcourant.
-
– Voorts ben ik op grond van artikel 5.6 van de wet bevoegd om gegevens, die niet of
niet juist in de jaarverslagen zijn opgenomen, openbaar te maken in de Staatscourant.
-
– De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert de Tweede Kamer
op grond van artikel 7.1 van de wet over overtredingen van de (verlaagde) bezoldigingsmaxima,
de uitzonderingen die gemaakt zijn op het bezoldigingsmaximum, alsmede de genomen
handhavingsmaatregelen. Dit gebeurt jaarlijks op uiterlijk 31 december (over het voorafgaande
jaar).
1.6 Monitoring onderwijs
De verlaagde bezoldigingsmaxima worden gehandhaafd en de ontwikkeling van bezoldiging
van de topfunctionarissen in het onderwijs wordt gevolgd. In dit kader wordt ook de
nadere onderverdeling in salarisklassen die is opgedragen aan de sector zelf, periodiek
geëvalueerd door OCW, na de desbetreffende sector te hebben gehoord.
1.7 Inwerkingtreding en vaste verandermomenten
Deze regeling zal tegelijkertijd in werking treden met de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector die op grond van haar inwerkingtredingsbesluit
(Stb. 2012, 584) op 1 januari 2013 in werking zal treden. De in paragraaf 1.4 genoemde bezoldigingscodes/cao-regelingen
dienen voor die tijd klaar te zijn.
De WNT noopt tot gelijktijdige inwerkingtreding van deze regeling met de wet omdat
artikel 7.4 van de wet eenmalig de mogelijkheid biedt om tegelijk met de inwerkingtreding
van de wet de bedragen die bedoeld worden in artikel 2.9 (de verlaagde bezoldigingsmaxima)
vast te stellen, terwijl het nadien alleen kan in de maand november voorafgaand aan
het jaar waarop de norm betrekking heeft.
Tot 15 november was er nog geen formele wet om de bevoegdheid aan te ontlenen om deze
regeling vast te stellen, met als gevolg dat van de in het kader van de vaste verandermomenten
afgesproken inwerkingtredingstermijn van twee maanden niet in acht kan worden genomen.
Daar wordt van afgeweken in belang van de gelijktijdige inwerkingtreding.
1.8 Gevolgen voor de uitvoeringspraktijk
DUO heeft de regeling getoetst en is van oordeel dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar
is. Hierbij is ook het oordeel van de inspectie en de auditdienst van het ministerie
betrokken. Vervolgens is aan DUO de opdracht verleend om een e-formulier te ontwikkelen
waarmee de onderwijsinstellingen en de accountants hun informatie aan DUO kunnen toezenden.
Dat formulier zal in de loop van 2013 gereedkomen.
1.9 Administratieve lasten
Vooruitlopend op de wet nemen instellingen nu al de bezoldigingen van individuele
bestuurders en toezichthouders op in hun jaarverslagen. Daardoor ontstaan er als gevolg
van deze ministeriële regeling geen extra administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen.
Voor de andere sectoren is het een extra last die niet voortkomt uit deze regeling,
maar rechtstreeks uit de wet.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Bezoldiging
Het begrip ‘bezoldiging’ wordt, hoewel reeds in de WNT is bepaald dat de definitie
ook geldt voor de daarop berustende bepalingen, in deze regeling opnieuw gedefinieerd
om te voorkomen dat verwarring ontstaat over de inhoud van dit begrip dat in de onderwijswetten
doorgaans een andere betekenis heeft.
Topfunctionarissen in het primair onderwijs
Door de verwijzing naar de nummers 4 tot en met 6 van bijlage 1 van de WNT wordt in
de definitie van ‘topfunctionarissen in het primair onderwijs’ ook het onderwijs in
de zin van de Wet op de expertisecentra verstaan.
Topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs
Het groene voortgezet onderwijs wordt deels aangeboden aan scholengemeenschappen voor
voortgezet onderwijs waar een groene afdeling is en deels aan AOC’s. De groene afdelingen
in het voortgezet onderwijs, vallen onder de bezoldigingsnorm van het voortgezet onderwijs.
Het voortgezet onderwijs dat bij de AOC’s wordt aangeboden, valt onder de definitie
van ‘topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie’. Dat wil dus, gelet op
artikel 3, zeggen dat voor dit groene onderwijs het bezoldigingsmaximum niet afwijkt
van het bezoldigingsmaximum dat geldt voor de instelling waar het groene voortgezet
onderwijs bij wordt aangeboden.
Topfunctionarissen van hogescholen
De topfunctionarissen die werkzaam zijn in het bekostigde wetenschappelijk onderwijs
vallen wel onder de definitie van ‘topfunctionarissen in het onderwijs’, maar worden
uitgesloten in de definitie van ‘topfunctionarissen van hogescholen’. Er is van afgezien
voor het wetenschappelijk onderwijs een verlaagd bezoldigingsmaximum vast te stellen,
waardoor het niet nodig is om de groep topfunctionarissen in het wetenschappelijk
onderwijs apart te definiëren. Doordat zij echter wel vallen onder het meeromvattende
begrip ‘topfunctionarissen in het onderwijs’, gelden de artikelen 4 en 5 ook voor
het wetenschappelijk onderwijs.
Het Ministerie van EZ volgt het bezoldigingsbeleid van OCW als het gaat om het zogenaamde
groene onderwijs dat wordt aangeboden aan de agrarische hogescholen en de universiteit
te Wageningen. Ook de universiteit te Wageningen wordt dus uitgezonderd van de definitie
van hogeschool en valt dus niet onder het verlaagde bezoldigingsmaximum van artikel
2. Voor de agrarische hogescholen geldt wel het bezoldigingsmaximum dat voor de topfunctionarissen
van hogescholen gaat gelden.
Artikel 2
De toepassing van het bepaalde in deze paragraaf wordt beperkt tot de topfunctionarissen
in het onderwijs.
Artikel 3
Op grond van artikel 2.6 van de wet wordt het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel
2.3, eerste lid, van de wet voor de topfunctionarissen in het onderwijs vastgesteld
op de genoemde bedragen.
Bij de bepaling van de verlaagde bezoldigingsmaxima is door de aansluiting bij het
wettelijk gedefinieerde begrip ‘bezoldiging’ met betrekking tot de bezoldigingscomponenten
volledig aangesloten bij art. 2.3 van de wet. Hierin wordt nauwkeurig omschreven hoe
het bezoldigingsmaximum wordt berekend. In de verlaagde bezoldigingsmaxima van artikel
3 zijn dus begrepen de beloning (artikel 2.3, eerste lid, aanhef, van de wet) en de
onderdelen a, b en c van artikel 2.3, eerste lid, van de wet. Zoals ook voor de wet
geldt, is er sprake van een overschrijding van het verlaagde bezoldigingsmaximum als
de som van de in artikel 2.3 van de wet genoemde bedragen meer bedraagt dan het voor
de onderwijssector geldende bezoldigingsmaximum uit artikel 3 (zie ook de memorie
van toelichting bij de wet5).
Als de bedragen in artikel 2.3 van de wet wijzigen, worden de bedragen in deze regeling
eveneens gewijzigd, rekening houdend met wijze waarop het WNT-maximum wordt gewijzigd.
Wijzigingen zullen steeds plaatsvinden in de maand november, omdat de verlaagde bezoldigingsmaxima
vanwege de voor het onderwijs gewenste koppeling met het WNT-maximum niet eerder kunnen
worden vastgesteld dan nadat bekend is geworden wat de hoogte wordt van het WNT-maximum
voor het daaropvolgende jaar. De wijziging van het bezoldigingsmaximum wordt in ieder
geval voor 1 december voorafgaand aan het jaar waarop zij betrekking heeft in de Staatscourant
geplaatst.
Artikel 4
Voor de verzending van de gegevens die op grond van artikel 4.1 en 4.2 van de wet
worden gevraagd, wordt aanlevering via de elektronische weg opengesteld. De onderwijsinstellingen
leveren de gegevens aan via het e-formulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp, tenzij de gegevens reeds zijn aangeleverd via de Elektronische Financiële Jaarrekening.
Hiermee vervalt de verplichting om de gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties te verzenden. Hierdoor wordt voor de onderwijsinstellingen
die reeds gebruik maken van de Elektronische Financiële Jaarrekening gezorgd dat er
geen extra informatieverplichting bij komt. Ook op dit moment worden de gegevens die
in de WNT genoemd worden immers al van de onderwijsinstellingen verlangd.6
Na de levering van de gegevens aan DUO, verstrekt DUO de gegevens aan het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van de uitvoering van artikel
7.1 en 7.2 van de wet.
Artikel 5
Naast de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen, speelt ook de accountant
een belangrijke rol in het toezicht op de naleving van de wet en deze regeling. Indien
de accountant zaken constateert die op grond van artikel 5.2, eerste en tweede lid,
van de wet gemeld moeten worden, meldt de accountant dat rechtstreeks bij DUO door
middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier dat op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp beschikbaar wordt gesteld.
Artikel 6
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de wet worden, wat betreft de genoemde rechtspersonen,
voor het toezicht op de naleving de inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren
van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken,
bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, aangewezen.
De toezichttaken van de inspectie zijn limitatief opgesomd in artikel 3, tweede lid,
van de Wet op het onderwijstoezicht, maar daaraan kunnen bij wettelijk voorschrift
taken worden toegevoegd, gelet op artikel 3, tweede lid, onderdeel g, van de Wet op
het onderwijstoezicht.
In het tweede lid worden de toezichtbevoegdheden van de aangewezen inspecteurs beperkt.
Zij beschikken niet over de bevoegdheden van monsterneming (5:18 van de Awb) en onderzoek
van een voertuig (5:19 van de Awb).
In het derde lid worden de handhavende bevoegdheden uit paragraaf 5 van de wet aan
de inspecteur-generaal van het onderwijs gemandateerd, mede gelet op artikel 10:3
van de Algemene wet bestuursrecht. Dit geldt uitsluitend voor zover het gaat om de
topfunctionarissen in het onderwijs.
Artikel 7
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de wet worden voor het toezicht op de naleving
de leden van het Commissariaat voor de Media en zijn (bij besluit aangewezen) ambtenaren
aangewezen. Zij zien toe op de rechtspersonen, bedoeld in de nummers 21 en 22 onder
het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ van bijlage 1 bij
de wet.
In het tweede lid worden de toezichtbevoegdheden van de toezichthouders in het eerste
lid beperkt. Zij beschikken niet over de bevoegdheden van monsterneming (5:18 van
de Awb) en onderzoek van een voertuig (5:19 van de Awb).
In het derde lid worden de handhavende bevoegdheden uit paragraaf 5 van de wet aan
het Commissariaat voor de Media gemandateerd, mede gelet op artikel 10:3 van de Algemene
wet bestuursrecht. Dit geldt uitsluitend voor zover het gaat om de topfunctionarissen
op wie het Commissariaat toezicht houdt.
Artikel 8
De genoemde beschikking op grond van de Experimentenwet onderwijs is materieel uitgewerkt
en kan daarom vervallen.
Artikel 9
In verband met de wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 die in het Besluit
van 10 december 2012 tot wijziging van verschillende algemene maatregelen van bestuur,
in verband met de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen
publieke en semipublieke sector tot stand is gekomen, is de delegatiegrondslag voor
artikel 14a van de Regeling financiën hoger onderwijs vervallen. Om die reden dient
artikel 14a te vervallen.
Met deze wijziging wordt voorts bereikt dat de interne toezichthouders van openbare
universiteiten en de Open Universiteit worden bezoldigd conform het systeem van artikel
2.2 van de WNT. Dat betekent dat zij voortaan maximaal 7,5% (voorzitter) respectievelijk
5% (overige leden) van het voor hen geldende bezoldigingsmaximum mogen verdienen.
Artikel 10
Van de gewone procedure voor het vaststellen van een ministeriële regeling op basis
van artikelen 2.6 van de wet kan ingevolge artikel 7.4 jo 2.9 van de wet eenmalig
worden afgeweken bij de inwerkingtreding van de wet. Na die tijd wordt het bedrag
in de regeling jaarlijks vastgesteld in november, na in september daaraan voorafgaand
een voorstel te hebben ontvangen vanuit de sector.
De inwerkingtreding moet daarom vanwege artikel 7.4 ‘bij de inwerkingtreding’ van
de wet plaatsvinden. Dat is dus op 1 januari 2013.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker.