Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2012, nr. WJZ/353186 (10126), houdende verlaagde bezoldigingmaxima voor topfunctionarissen in het onderwijs en ter invoering van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, alsmede de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gehoord de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.6, eerste lid, 4.1, derde lid, 4.2, zevende lid, 5.1, eerste lid, en 5.2, eerste en tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector; de artikelen 5:14 en 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht; artikel 3, tweede lid, onder g, van de Wet op het onderwijstoezicht; de artikelen 2 en 4 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 6.4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bezoldiging:

de bezoldiging in de zin van artikel 1.1, onderdeel e, van de wet;

topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie:

de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 16 tot en met 19, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 en 2 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’;

topfunctionarissen in het onderwijs:

de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 1 tot en met 9 en 16 tot en met 20, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ respectievelijk de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’;

topfunctionarissen in het primair onderwijs:

de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 1, 2 en 4 tot en met 6, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’;

topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs:

de topfunctionarissen van de instellingen onder de nummers 7 en 9, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’;

topfunctionarissen van hogescholen:

de topfunctionarissen van de instellingen onder nummer 20, genoemd in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’, en nummer 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken’ met uitzondering van de instellingen, genoemd in de onderdelen a, b, h en i van de bijlage behorende bij artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

wet:

Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Paragraaf 2. Topfunctionarissen in het onderwijs

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de topfunctionarissen in het onderwijs.

Artikel 3. Verlaagde bezoldigingsmaxima topfunctionarissen in het onderwijs

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan:

  • a. € 164 551 voor de topfunctionarissen in het primair onderwijs;

  • b. € 182 948 voor de topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs;

  • c. € 198 279 voor de topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie; en

  • d. € 198 279 voor de topfunctionarissen van de hogescholen.

Artikel 4. Elektronische verzending bezoldigingsgegevens

De gegevens, bedoeld in artikel 4.1 en 4.2 van de wet, worden aangeleverd door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier, tenzij zij reeds zijn aangeleverd door middel van de Elektronisch Financiële Jaarrekening.

Artikel 5. Elektronische melding accountant

De melding, bedoeld in artikel 5.2, eerste en tweede lid, van de wet, wordt gedaan door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier.

Paragraaf 3. Toezicht en handhaving

Artikel 6. Toezicht en handhaving door de Inspectie van het onderwijs

  • 1. De inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet en deze regeling, ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 en 17, 18 en 20 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ en de nummers 1 tot en met 3 onder het opschrift ‘Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’.

  • 2. De toezichthouders, bedoeld in het eerste lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. De inspecteur-generaal van het onderwijs is gemandateerd om ten aanzien van de rechtspersonen waarop hij toezicht houdt, de bevoegdheden aan te wenden, bedoeld in de artikelen 5.4, eerste lid, 5.5, eerste tot en met vierde lid, en 5.6, eerste en derde lid, van de wet.

Artikel 7. Toezicht en handhaving door het Commissariaat voor de Media

  • 1. De leden van het Commissariaat voor de Media en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, van de Mediawet 2008 zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet ten aanzien van de rechtspersonen, genoemd onder de nummers 21 en 22 in bijlage 1 van de wet onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’.

  • 2. De toezichthouders, bedoeld in het eerste lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. De leden van het Commissariaat voor de Media zijn gemandateerd om ten aanzien van de rechtspersonen waarop het op grond van het eerste lid toezicht houdt, de bevoegdheden aan te wenden, bedoeld in de artikelen 5.4, eerste lid, 5.5, eerste tot en met vierde lid, en 5.6, eerste en derde lid, van de wet.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Intrekking uitgewerkte beschikking

De Beschikking overgangsmaatregelen N.L.O.’s 1985 wordt ingetrokken.

Artikel 9. Wijziging in verband met het vervallen van delegatiegrondslag

Artikel 14a van de Regeling financiën hoger onderwijs vervalt.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2013, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2013.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

TOELICHTING

Algemeen

1.1 Aanleiding

Al geruime tijd bestaat er in de samenleving en in de politiek behoefte aan regulering van de beloningen van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector waaronder het onderwijs. Dit heeft geleid tot de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Stb. 2012, 583). Deze wet normeert en maximeert de bezoldigingen in de publieke en semipublieke sector. De wet voorziet in drie verschillende bezoldigingsregimes om recht te doen aan de verschillen tussen (semi)publieke organisaties en de verschillende posities ten opzichte van de arbeidsmarkt waarin zij zich bewegen.

Voor de bezoldiging van topfunctionarissen die binnen het beleidsterrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) werkzaam zijn, gelden paragraaf 2 en 4 van de wet: het bezoldigingsmaximum van € 228.599 (niveau 2013) en het openbaarmakingsregime. De wet geeft de minister die het aangaat de mogelijkheid om een lager bezoldigingsmaximum vast te stellen voor de sectoren waarvoor het niet wenselijk is dat het bezoldigingsmaximum zo hoog komt te liggen als het WNT-maximum (artikel 2.6 van de wet).

Om de volgende redenen is het niet wenselijk dat dit maximum voor alle topfunctionarissen in het onderwijs bereikbaar is.

  • De bezoldiging van een topfunctionaris moet aansluiten bij het loongebouw van het personeel in de sector. Zouden alle bestuurders van alle onderwijssectoren onder het wettelijk maximum van de wet komen te vallen, dan wordt in sommige sectoren de afstand tot de bezoldiging van het personeel uit de eigen sector te groot.

  • Er moet sprake zijn van evenwichtige bezoldigingsverhoudingen tussen de onderwijssectoren.

  • Voorkomen moet worden dat de introductie van een bezoldigingsmaximum een algehele stijging van de bezoldiging tot gevolg heeft.

Het instellen van verlaagde bezoldigingsmaxima is de meest effectieve manier om een mogelijk opdrijvend effect te voorkomen. In deze regeling wordt dus gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit artikel 2.6 van de wet om voor het onderwijs een gedifferentieerd bezoldigingsmaximum vast te stellen dat in alle gevallen, met uitzondering van het wetenschappelijk onderwijs, lager ligt dan het maximum, genoemd in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

Er wordt vooralsnog van afgezien om ook gebruik te maken van de bevoegdheid die in artikel 2.7 aan de minister die het aangaat wordt gegeven. De onderwijssectoren krijgen zelf de verantwoordelijkheid om in lijn met artikel 2.7 de verlaagde bezoldigingsmaxima nader in te delen in bezoldigingsklassen (zie verder paragraaf 1.4).

Over de inhoud van de regeling is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehoord. Ik onderteken deze nota mede namens de Minister van Economische Zaken.

1.2 Reikwijdte

Onder topfunctionaris worden onder meer verstaan de groep van bestuurders, interne toezichthouders van het bevoegd gezag (incl. verzelfstandigd openbaar onderwijs, bv. stichting openbaar onderwijs etc.), leden van een centrale directie, leden van een bestuur van een vereniging, leden van een college van bestuur en de leden van een raad van toezicht. Uit de definitie van topfunctionaris in de wet volgt dat de beroepstitel van de functionaris er niet toe doet. Het gaat naast de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling ook om de groep van formeel en feitelijk hoogst leidinggevenden binnen een organisatie die leiding geven aan de gehele organisatie.

Bij openbare instellingen in het PO en VO kan het zo zijn dat de topfunctionarissen in feite de leden van het College van Burgemeester en wethouders zijn. In dat geval vallen deze niet onder de wet en de ministeriële regeling omdat die bezoldiging al in de Gemeentewet is geregeld (de artikelen 44 en 66). Wel vallen de hoogst leidinggevenden van die instelling onder de wet en de ministeriële regeling, voor zover zij leiding geven aan de gehele onderwijsorganisatie.

Het toepassingsbereik van de wet wordt in diverse bepalingen van de wet beperkt vanwege de duur en omvang van de werkzaamheden van een topfunctionaris. Daarover regelt deze regeling niets.

De wet is niet van toepassing in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en daarmee deze regeling ook niet. Datzelfde geldt voor het niet bekostigd onderwijs.

1.3 Bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in het onderwijs

De voorliggende regeling verlaagt het bezoldigingsmaximum op grond van artikel 2.6 van de wet per sector tot (zie artikel 3 van deze regeling):

Sector

verlaagd plafond (niveau 2013)

PO

€ 164.551

VO

€ 182.948

MBO

€ 198.279

HBO

€ 198.279

WO

Geen verlaagd plafond

Het advies ‘Bestuurders beloond’ d.d. 24 november 2010 vormt de basis voor bovengenoemde verlaagde maxima.1 De verlaagde maxima, zoals hierboven opgenomen, zijn inclusief de belastbare onkostenvergoeding en de pensioenbijdrage en sluiten aan op het begrip ‘bezoldiging’, bedoeld in art. 1.1, onderdeel e, van de wet. De berekening van de componenten onkostenvergoeding en pensioenbijdrage is gebeurd a.d.h.v. de verhouding beloning, onkostenvergoeding en pensioenbijdrage in de wet.

In onderstaande tabel is ter informatie de opbouw van de bedragen opgenomen. De handhaving zal, net als in de wet, plaatsvinden op basis van het bedrag van de totale bezoldiging en niet op de afzonderlijke componenten.

 

beloning

beloning

beloning

onkosten vergoeding

pensioen bijdrage

bezoldiging

bezoldiging

bezoldiging

 

niveau 2009

niveau 2009

niveau 2010

niveau 2010

niveau 2010

niveau 2010

niveau 2012

niveau 2013

 

100%

130%

+ 2,9%

         

PO

99.000

130.900

134.696

5.435

20.683

161.000

162.210

164.551

VO

110.000

145.200

149.411

6.029

22.943

179.000

180.346

182.948

BVE

119.000

157.300

161.862

6.531

24.855

194.000

195.459

198.279

HBO

119.000

157.300

161.862

6.531

24.855

194.000

195.459

198.279

 

beloning

onkosten vergoeding

pensioen bijdrage

bezoldiging

WNT-max. 2010

187.340

7.559

28.767

223.666

WNT-max. 2011

187.340

7.680

29.167

224.187

WNT-max. 2012

187.340

7.887

30.121

225.348

WNT-max. 2013

187.340

8.069

33.190

228.599

De Tweede Kamer heeft tijdens het Algemeen Overleg met de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 14 december 2011 zijn steun uitgesproken t.a.v. de verlaagde maxima, getuige het feit dat motie van het lid Çelik c.s. met nummer 128 werd aangenomen2 en dat de motie van het lid Çelik c.s. met nummer 127 is verworpen.3 In de brief aan het onderwijsveld van 9 februari 2012 (kenmerk 373939) zijn de definitieve bedragen op het niveau van 2012 opgenomen.

1.4 Uitwerking bezoldigingsklassen voor topfunctionarissen in het onderwijs

Nu de bezoldigingsmaxima worden verlaagd tot de niveaus van artikel 3, is het voorts van belang dat er effectieve maatregelen worden genomen die kunnen voorkomen dat er een opwaartse druk uitgaat van het (verlaagde) bezoldigingsmaximum. Vooralsnog wordt deze verantwoordelijkheid - conform hetgeen ook aan de Tweede Kamer op 14 december 2011 is toegezegd - bij de sectoren neergelegd om dit zelf te reguleren in hun (meestal reeds bestaande) bezoldigingscodes.4 Daarbij dienen zij zelf toepassing te geven aan artikel 2.7 van de wet, waarbij het verlaagde plafond wordt uitgewerkt in bezoldigingsklassen. De sectoren is gevraagd dit uit te werken in hun beloningscodes of cao-regelingen, passend binnen de kaders van deze regeling.

Bij de beoordeling van de effectiviteit van de door de sectoren genomen maatregelen, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1) het bezoldigingsmaximum uit de beloningscode/cao moet worden aangepast aan het verlaagd plafond dat is vastgelegd in de onderhavige regeling;

  • 2) uit de bezoldigingscode moet op eenvoudige wijze een indeling in bezoldigingsklassen volgen, op basis van objectieve criteria, die betrekking hebben op de aard en omvang van de instelling;

  • 3) een opwaartse druk van bezoldigingen naar het maximum moet worden voorkomen;

  • 4) de beloningscode/cao bevat een voorstel voor bestuurders die werkzaamheden verrichten voor meer dan één onderwijssector.

Periodiek wordt door OCW, na de desbetreffende sector te hebben gehoord, geëvalueerd of de sector voldoende in staat blijkt de verantwoordelijkheid hiervoor te dragen. Indien de sector daartoe niet of onvoldoende in staat is, dan wordt alsnog gebruik gemaakt van de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.7 van de wet. Dat zou betekenen dat er alsnog ook salarisklassen worden geregeld in deze ministeriële regeling.

1.5 Uitvoering en handhaving

1.5.1 Aanwijzings- en mandaatbesluiten

De artikelen 4 tot en met 7 hebben een ander juridisch karakter dan de overige bepalingen omdat het zogenaamde besluiten van algemene strekking zijn. Daartegen kan bezwaar en beroep worden ingesteld, anders dan tegen de algemeen verbindende voorschriften die de rest van de regeling vormen. In verband met de inhoudelijke verbinding met de overige bepalingen in deze ministeriële regeling, is ervoor gekozen om deze ministeriële besluiten ook in deze regeling op te nemen. Op die manier is het voor degenen die zich in deze regeling moeten verdiepen voor de toepassing of uitvoering, direct duidelijk met wie zij eventueel te maken krijgen en hoe de verzending van gegevens en melding van overschrijdingen in zijn werk gaat.

1.5.2 Verzending van gegevens en melding door accountants

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zal de gegevens uit de jaarverslagen van de onderwijsinstellingen gaan filteren, analyseren en beschikbaar stellen voor onder meer de Inspectie van het onderwijs die als WNT-toezichthouder van de onderwijssectoren zal gaan functioneren. Hiervoor wordt zo mogelijk de EFJ (Elektronisch Financiële Jaarrekening) van de instellingen gebruikt. Als de instelling zijn jaarrekening niet via het EFJ indient, verzendt zij de gevraagde gegevens via het e-formulier dat door DUO beschikbaar wordt gesteld. Dat formulier is te bereiken op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp. Hiermee vervalt voor de onderwijsinstellingen de verplichting om de gegevens toe te zenden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Datzelfde geldt voor de accountants die belast zijn met de controle van de jaarrekeningen van de onderwijsinstellingen. Zij dienen bij geconstateerde gebreken te melden bij OCW via het e-formulier dat daartoe beschikbaar wordt gesteld op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp.

Het jaarverslag is voorzien van een controleverklaring, wat betekent dat in de eerste plaats de accountant zal toetsen of instellingen de regels naleven. De Inspectie van het onderwijs wordt op grond van deze regeling - voor zover het het onderwijs betreft - belast met het toezicht op de naleving van de wet en deze ministeriële regeling. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor de bezoldiging van topfunctionarissen binnen het zogenaamde groene onderwijs. Het toezicht wordt echter, conform het reguliere toezichtsproces, onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het onderwijs uitgevoerd.

Voor de andere beleidsterreinen waarvoor OCW verantwoordelijk is, geldt dat de verzending van gegevens en melding door de accountant bij de Minister van BZK gebeurt. Hiertoe is een internetportaal beschikbaar op www.topinkomens.nl.

1.5.3 Handhavingsinstrumenten

Bij de handhaving van de bezoldigingsmaxima wordt aangesloten bij het huidige verantwoordingsproces. Handhaving door middel van terugvordering van bezoldiging voor zover die de vastgestelde normen overschrijdt, vindt steeds plaats als die overschrijding niet ongedaan wordt gemaakt door de instelling binnen een afgesproken termijn. De wet bepaalt dat de handhavingsmaatregelen in eerste instantie op de medewerking van de rechtspersoon en de topfunctionaris zijn gericht: de rechtspersoon en de topfunctionaris moeten er samen voor zorgen dat de onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd. De wet biedt daarom de mogelijkheid om de dwangsommen op te leggen aan beide partijen. Dwangsommen worden daarom steeds aan beide partijen opgelegd en - indien verbeurd - bij beide partijen ingevorderd. Ten aanzien van de rechtspersoon, kunnen de dwangsommen conform artikel 5.4, derde lid, van de wet worden verrekend met de rijksbijdrage.

Als de topfunctionaris en de rechtspersoon de last onder dwangsom niet uitvoeren, dan ben ik bevoegd om zelf de onverschuldigde betaling bij de topfunctionaris terug te vorderen.

Ten aanzien van het openbaar maken van gegevens door bewindslieden geldt het volgende:

  • Opgelegde dwangsommen dienen openbaar te worden gemaakt op grond van artikel 5.4 van de wet, door plaatsing in de Staatcourant.

  • Voorts ben ik op grond van artikel 5.6 van de wet bevoegd om gegevens, die niet of niet juist in de jaarverslagen zijn opgenomen, openbaar te maken in de Staatscourant.

  • De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert de Tweede Kamer op grond van artikel 7.1 van de wet over overtredingen van de (verlaagde) bezoldigingsmaxima, de uitzonderingen die gemaakt zijn op het bezoldigingsmaximum, alsmede de genomen handhavingsmaatregelen. Dit gebeurt jaarlijks op uiterlijk 31 december (over het voorafgaande jaar).

1.6 Monitoring onderwijs

De verlaagde bezoldigingsmaxima worden gehandhaafd en de ontwikkeling van bezoldiging van de topfunctionarissen in het onderwijs wordt gevolgd. In dit kader wordt ook de nadere onderverdeling in salarisklassen die is opgedragen aan de sector zelf, periodiek geëvalueerd door OCW, na de desbetreffende sector te hebben gehoord.

1.7 Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling zal tegelijkertijd in werking treden met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector die op grond van haar inwerkingtredingsbesluit (Stb. 2012, 584) op 1 januari 2013 in werking zal treden. De in paragraaf 1.4 genoemde bezoldigingscodes/cao-regelingen dienen voor die tijd klaar te zijn.

De WNT noopt tot gelijktijdige inwerkingtreding van deze regeling met de wet omdat artikel 7.4 van de wet eenmalig de mogelijkheid biedt om tegelijk met de inwerkingtreding van de wet de bedragen die bedoeld worden in artikel 2.9 (de verlaagde bezoldigingsmaxima) vast te stellen, terwijl het nadien alleen kan in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de norm betrekking heeft.

Tot 15 november was er nog geen formele wet om de bevoegdheid aan te ontlenen om deze regeling vast te stellen, met als gevolg dat van de in het kader van de vaste verandermomenten afgesproken inwerkingtredingstermijn van twee maanden niet in acht kan worden genomen. Daar wordt van afgeweken in belang van de gelijktijdige inwerkingtreding.

1.8 Gevolgen voor de uitvoeringspraktijk

DUO heeft de regeling getoetst en is van oordeel dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. Hierbij is ook het oordeel van de inspectie en de auditdienst van het ministerie betrokken. Vervolgens is aan DUO de opdracht verleend om een e-formulier te ontwikkelen waarmee de onderwijsinstellingen en de accountants hun informatie aan DUO kunnen toezenden. Dat formulier zal in de loop van 2013 gereedkomen.

1.9 Administratieve lasten

Vooruitlopend op de wet nemen instellingen nu al de bezoldigingen van individuele bestuurders en toezichthouders op in hun jaarverslagen. Daardoor ontstaan er als gevolg van deze ministeriële regeling geen extra administratieve lasten voor de onderwijsinstellingen. Voor de andere sectoren is het een extra last die niet voortkomt uit deze regeling, maar rechtstreeks uit de wet.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Bezoldiging

Het begrip ‘bezoldiging’ wordt, hoewel reeds in de WNT is bepaald dat de definitie ook geldt voor de daarop berustende bepalingen, in deze regeling opnieuw gedefinieerd om te voorkomen dat verwarring ontstaat over de inhoud van dit begrip dat in de onderwijswetten doorgaans een andere betekenis heeft.

Topfunctionarissen in het primair onderwijs

Door de verwijzing naar de nummers 4 tot en met 6 van bijlage 1 van de WNT wordt in de definitie van ‘topfunctionarissen in het primair onderwijs’ ook het onderwijs in de zin van de Wet op de expertisecentra verstaan.

Topfunctionarissen in het voortgezet onderwijs

Het groene voortgezet onderwijs wordt deels aangeboden aan scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs waar een groene afdeling is en deels aan AOC’s. De groene afdelingen in het voortgezet onderwijs, vallen onder de bezoldigingsnorm van het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs dat bij de AOC’s wordt aangeboden, valt onder de definitie van ‘topfunctionarissen in het beroepsonderwijs en educatie’. Dat wil dus, gelet op artikel 3, zeggen dat voor dit groene onderwijs het bezoldigingsmaximum niet afwijkt van het bezoldigingsmaximum dat geldt voor de instelling waar het groene voortgezet onderwijs bij wordt aangeboden.

Topfunctionarissen van hogescholen

De topfunctionarissen die werkzaam zijn in het bekostigde wetenschappelijk onderwijs vallen wel onder de definitie van ‘topfunctionarissen in het onderwijs’, maar worden uitgesloten in de definitie van ‘topfunctionarissen van hogescholen’. Er is van afgezien voor het wetenschappelijk onderwijs een verlaagd bezoldigingsmaximum vast te stellen, waardoor het niet nodig is om de groep topfunctionarissen in het wetenschappelijk onderwijs apart te definiëren. Doordat zij echter wel vallen onder het meeromvattende begrip ‘topfunctionarissen in het onderwijs’, gelden de artikelen 4 en 5 ook voor het wetenschappelijk onderwijs.

Het Ministerie van EZ volgt het bezoldigingsbeleid van OCW als het gaat om het zogenaamde groene onderwijs dat wordt aangeboden aan de agrarische hogescholen en de universiteit te Wageningen. Ook de universiteit te Wageningen wordt dus uitgezonderd van de definitie van hogeschool en valt dus niet onder het verlaagde bezoldigingsmaximum van artikel 2. Voor de agrarische hogescholen geldt wel het bezoldigingsmaximum dat voor de topfunctionarissen van hogescholen gaat gelden.

Artikel 2

De toepassing van het bepaalde in deze paragraaf wordt beperkt tot de topfunctionarissen in het onderwijs.

Artikel 3

Op grond van artikel 2.6 van de wet wordt het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet voor de topfunctionarissen in het onderwijs vastgesteld op de genoemde bedragen.

Bij de bepaling van de verlaagde bezoldigingsmaxima is door de aansluiting bij het wettelijk gedefinieerde begrip ‘bezoldiging’ met betrekking tot de bezoldigingscomponenten volledig aangesloten bij art. 2.3 van de wet. Hierin wordt nauwkeurig omschreven hoe het bezoldigingsmaximum wordt berekend. In de verlaagde bezoldigingsmaxima van artikel 3 zijn dus begrepen de beloning (artikel 2.3, eerste lid, aanhef, van de wet) en de onderdelen a, b en c van artikel 2.3, eerste lid, van de wet. Zoals ook voor de wet geldt, is er sprake van een overschrijding van het verlaagde bezoldigingsmaximum als de som van de in artikel 2.3 van de wet genoemde bedragen meer bedraagt dan het voor de onderwijssector geldende bezoldigingsmaximum uit artikel 3 (zie ook de memorie van toelichting bij de wet5).

Als de bedragen in artikel 2.3 van de wet wijzigen, worden de bedragen in deze regeling eveneens gewijzigd, rekening houdend met wijze waarop het WNT-maximum wordt gewijzigd. Wijzigingen zullen steeds plaatsvinden in de maand november, omdat de verlaagde bezoldigingsmaxima vanwege de voor het onderwijs gewenste koppeling met het WNT-maximum niet eerder kunnen worden vastgesteld dan nadat bekend is geworden wat de hoogte wordt van het WNT-maximum voor het daaropvolgende jaar. De wijziging van het bezoldigingsmaximum wordt in ieder geval voor 1 december voorafgaand aan het jaar waarop zij betrekking heeft in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 4

Voor de verzending van de gegevens die op grond van artikel 4.1 en 4.2 van de wet worden gevraagd, wordt aanlevering via de elektronische weg opengesteld. De onderwijsinstellingen leveren de gegevens aan via het e-formulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp, tenzij de gegevens reeds zijn aangeleverd via de Elektronische Financiële Jaarrekening. Hiermee vervalt de verplichting om de gegevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te verzenden. Hierdoor wordt voor de onderwijsinstellingen die reeds gebruik maken van de Elektronische Financiële Jaarrekening gezorgd dat er geen extra informatieverplichting bij komt. Ook op dit moment worden de gegevens die in de WNT genoemd worden immers al van de onderwijsinstellingen verlangd.6

Na de levering van de gegevens aan DUO, verstrekt DUO de gegevens aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van de uitvoering van artikel 7.1 en 7.2 van de wet.

Artikel 5

Naast de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen, speelt ook de accountant een belangrijke rol in het toezicht op de naleving van de wet en deze regeling. Indien de accountant zaken constateert die op grond van artikel 5.2, eerste en tweede lid, van de wet gemeld moeten worden, meldt de accountant dat rechtstreeks bij DUO door middel van het daartoe voorgeschreven e-formulier dat op www.duo.nl/zakelijk/klantenservice/klantenservice.asp beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 6

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de wet worden, wat betreft de genoemde rechtspersonen, voor het toezicht op de naleving de inspecteur-generaal van het onderwijs en de ambtenaren van de Inspectie van het onderwijs die zijn belast met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, aangewezen. De toezichttaken van de inspectie zijn limitatief opgesomd in artikel 3, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, maar daaraan kunnen bij wettelijk voorschrift taken worden toegevoegd, gelet op artikel 3, tweede lid, onderdeel g, van de Wet op het onderwijstoezicht.

In het tweede lid worden de toezichtbevoegdheden van de aangewezen inspecteurs beperkt. Zij beschikken niet over de bevoegdheden van monsterneming (5:18 van de Awb) en onderzoek van een voertuig (5:19 van de Awb).

In het derde lid worden de handhavende bevoegdheden uit paragraaf 5 van de wet aan de inspecteur-generaal van het onderwijs gemandateerd, mede gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit geldt uitsluitend voor zover het gaat om de topfunctionarissen in het onderwijs.

Artikel 7

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de wet worden voor het toezicht op de naleving de leden van het Commissariaat voor de Media en zijn (bij besluit aangewezen) ambtenaren aangewezen. Zij zien toe op de rechtspersonen, bedoeld in de nummers 21 en 22 onder het opschrift ‘Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap’ van bijlage 1 bij de wet.

In het tweede lid worden de toezichtbevoegdheden van de toezichthouders in het eerste lid beperkt. Zij beschikken niet over de bevoegdheden van monsterneming (5:18 van de Awb) en onderzoek van een voertuig (5:19 van de Awb).

In het derde lid worden de handhavende bevoegdheden uit paragraaf 5 van de wet aan het Commissariaat voor de Media gemandateerd, mede gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit geldt uitsluitend voor zover het gaat om de topfunctionarissen op wie het Commissariaat toezicht houdt.

Artikel 8

De genoemde beschikking op grond van de Experimentenwet onderwijs is materieel uitgewerkt en kan daarom vervallen.

Artikel 9

In verband met de wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 die in het Besluit van 10 december 2012 tot wijziging van verschillende algemene maatregelen van bestuur, in verband met de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector tot stand is gekomen, is de delegatiegrondslag voor artikel 14a van de Regeling financiën hoger onderwijs vervallen. Om die reden dient artikel 14a te vervallen.

Met deze wijziging wordt voorts bereikt dat de interne toezichthouders van openbare universiteiten en de Open Universiteit worden bezoldigd conform het systeem van artikel 2.2 van de WNT. Dat betekent dat zij voortaan maximaal 7,5% (voorzitter) respectievelijk 5% (overige leden) van het voor hen geldende bezoldigingsmaximum mogen verdienen.

Artikel 10

Van de gewone procedure voor het vaststellen van een ministeriële regeling op basis van artikelen 2.6 van de wet kan ingevolge artikel 7.4 jo 2.9 van de wet eenmalig worden afgeweken bij de inwerkingtreding van de wet. Na die tijd wordt het bedrag in de regeling jaarlijks vastgesteld in november, na in september daaraan voorafgaand een voorstel te hebben ontvangen vanuit de sector.

De inwerkingtreding moet daarom vanwege artikel 7.4 ‘bij de inwerkingtreding’ van de wet plaatsvinden. Dat is dus op 1 januari 2013.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VIII, nr. 183, bijlage.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 27 923, nr. 128.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 27 923, nr. 127.

X Noot
4

Kamerstukken II 2011/12, 27 923, nr. 133.

X Noot
5

Kamerstukken II 2010/11, 32 600, nr. 3, blz. 12.

X Noot
6

Zie de Richtlijn jaarverslag onderwijs, tweede druk (2011), blz. 16-17.

Naar boven