Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 november 2012, nr. DP&O/463693, houdende wijziging van het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 in verband met wijziging personele bevoegdheden, de introductie van stafbureaus, mandaat afwijzende beschikkingen WOB aan de directeur WJZ en de nieuwe bestedingsplanprocedure

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gehoord de departementale ondernemingsraad;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen l tot en met o worden geletterd n tot en met q.

2. Er worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • l. naasthogere leidinggevende: de direct-leidinggevende van de functionaris, bedoeld in onderdeel k,

  • m. managementteam: managementteam van het ministerie bestaat uit de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de inspecteur-generaal van het Onderwijs,.

3. Onderdeel o (nieuw) komt te luiden:

  • o. bestedingsplan: plan ter uitvoering van de begroting, opgesteld ten behoeve van het aangaan van verplichtingen anders dan in het kader van:

    • de reguliere of aanvullende bekostiging van onderwijs en onderzoek,

    • de verstrekking van subsidies als bedoeld in de artikelen 4a en 4c van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, en

    • de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 34 van de Monumentenwet 1988,.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel i.

2. In het eerste lid worden de onderdelen j tot en met l geletterd i tot en met k.

3. Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan de minister is voorbehouden het afdoen en ondertekenen van stukken houdende het sluiten van huur-, huurkoop- en leaseovereenkomsten voor een bedrag van meer dan € 2.500.000 voor de duur van de overeenkomst.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt ‘en direct-leidinggevenden’.

2. Het tweede, vierde en vijfde lid vervallen.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

D

Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen d tot en met g en de onderdelen i, j, m en o vervallen.

2. De onderdelen h, k, l, n en p worden geletterd d tot en met h.

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen b en d tot en met g.

2. Onderdeel c wordt geletterd b.

3. Onderdeel h wordt geletterd c.

4. Het tweede lid vervalt.

5. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

6. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘artikel 12, eerste lid, onderdeel o’ vervangen door: artikel 14, eerste lid, onderdeel d.

7. In het derde lid (nieuw) wordt ‘lid 3’ vervangen door: het tweede lid.

F

Artikel 14 komt als volgt te luiden:

Artikel 14. Personele bevoegdheden

  • 1. De secretaris-generaal is met uitsluiting van anderen gemandateerd met betrekking tot:

    • a. het nemen van besluiten die voor alle ambtenaren van het Ministerie gelden;

    • b. besluiten inhoudende:

      • 1°. het toepassen van artikel 40 en 40a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

      • 2°. voorwaardelijk en onvoorwaardelijk strafontslag;

      • 3°. reorganisatieontslag;

      • 4°. ontslag als bedoeld in artikel 98b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

      • 5°. ontslag als bedoeld in artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

      • 6°. de toekenning van financiële tegemoetkomingen als onderdeel van sociaal flankerende maatregelen;

    • c. het afkondigen van een vacaturestop voor het ministerie;

    • d. het beslissen op bezwaren, voor zover die betrekking hebben op handelingen of besluiten waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is;

    • e. besluiten als genoemd in het tweede lid ten aanzien van medewerkers voor wie hij als direct-leidinggevende optreedt, voor zover niet bij of krachtens wet anders is of wordt bepaald.

  • 2. Onverminderd het eerste lid zijn naasthogere leidinggevenden ten aanzien van het onder hen ressorterende personeel met uitzondering van de medewerkers aan wie zij rechtstreeks leiding geven gemandateerd met betrekking tot:

    • a. aanstellings- en benoemingsbesluiten en daaraan voorafgaande besluiten die daarop betrekking hebben;

    • b. ontslagbesluiten niet zijnde besluiten tot ontslag op eigen verzoek, anders dan besluiten inhoudende reorganisatieontslag, ontslag als bedoeld in de artikelen 98b en 99 van het algemeen Rijksambtenarenreglement en voorwaardelijk en onvoorwaardelijk strafontslag;

    • c. toekenning van een salarisschaal en functiewaardering,

    • d. toekenning en intrekking van een salarisverhoging als bedoeld in artikel 8 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    • e. toekenning en intrekking van een periodieke toeslag als bedoeld in artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

    • f. het treffen van disciplinaire straffen, met uitzondering van voorwaardelijk en onvoorwaardelijk strafontslag;

    • g. besluiten inhoudende erkenning van aansprakelijkheid ten aanzien van beroepsziekte, dienstongeval en beroepsincident en daaruit voortvloeiende besluiten met betrekking tot vergoeding van schade;

    • h. besluiten als bedoeld in de artikelen 47, 48, 66, 69 en 73 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid hebben de directeuren-generaal, de inspecteur-generaal van het onderwijs, het hoofd van de Erfgoedinspectie, het hoofd van het Nationaal Archief en de directeuren mandaat voor het nemen van personele besluiten ten behoeve van het onder hen ressorterende personeel.

  • 4. Direct-leidinggevenden hebben binnen het kader van de managementafspraak mandaat ten aanzien van de personele aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op hun werkterrein voor zover deze worden afgehandeld via het P-direktportaal.

  • 5. Het verlenen van ondermandaat van het in dit artikel bepaalde is uitsluitend mogelijk voor de personele besluiten, bedoeld in het derde lid, en voor zover het betreft de mandaten aan de directeur-generaal DUO, de inspecteur-generaal van het onderwijs, het hoofd van het Nationaal Archief en de directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

G

Na artikel 14a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 14b. Voorbehouden aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken

De directeur Wetgeving en Juridische Zaken is gemandateerd te beslissen tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur. Hij kan met betrekking tot dit mandaat ondermandaat verlenen aan één of meer onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 14c. Bestedingsplan

  • 1. Aan de minister is voorbehouden het vaststellen van het departementale bestedingsplan.

  • 2. Aan de secretaris-generaal is voorbehouden het opstellen van het departementale bestedingsplan op basis van de bestedingsplannen van de directeuren-generaal.

  • 3. De secretaris-generaal heeft mandaat tot het aangaan van verplichtingen bij wijzigingen van het door de minister vastgestelde departementale bestedingsplan tussen € 2.000.000 en € 5.000.000.

  • 4. Aan de directeuren-generaal is voorbehouden het opstellen van het bestedingsplan voor hun directoraat-generaal op basis van de bestedingsplannen van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen.

  • 5. De directeuren-generaal hebben mandaat tot het aangaan van verplichtingen bij wijzigingen van het door de minister vastgestelde departementale bestedingsplan tussen € 500.000 en € 2.000.000.

  • 6. Aan de directeuren is voorbehouden het opstellen van het bestedingsplan voor hun directie.

  • 7. De directeuren hebben mandaat tot het aangaan van verplichtingen op basis van het door de minister vastgestelde departementale bestedingsplan met dien verstande dat indien een verplichting zou leiden tot een verschuiving tussen de budgetten voor de verschillende thema's van het departementale bestedingsplan dit:

    • a. wordt voorgelegd aan de desbetreffende directeur-generaal indien deze verschuiving groter is dan € 500.000,

    • b. wordt voorgelegd aan de secretaris-generaal indien deze verschuiving groter is dan € 2.000.000,

    • c. wordt voorgelegd aan het managementteam indien deze verschuiving groter is dan € 5.000.000.

ARTIKEL II

Aan het slot van hoofdstuk 2 van de bijlage bij het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

De SG, de DGHBWE, de DGPV en de DGCM worden ondersteund door een stafbureau. Deze stafbureaus zijn verantwoordelijk voor de secretariële ondersteuning en/of persoonlijke ambtelijke ondersteuning aan de SG, de DGHBWE, de DGPV onderscheidenlijk de DGCM. De SG, de DGHBWE, de DGPV onderscheidenlijk de DGCM zijn direct-leidinggevende van de medewerkers van de stafbureaus.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

TOELICHTING

Algemeen

Het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 (O&M-besluit) is de regeling waarin voor het gehele ministerie van OCW de organisatiestructuur en de mandatering is neergelegd. Het is noodzakelijk deze regeling op enkele punten te wijzigen. Het betreft het lager in de organisatie beleggen van een aantal personele mandaten, enkele gevolgen voor personele mandaten als gevolg van een reorganisatie bij de directie BOA en de introductie van stafbureaus, een wijziging in het mandaat ten aanzien van een afwijzende beschikking op een WOB-verzoek en de gevolgen voor mandaten als gevolg van de nieuwe bestedingsplanprocedure.

Personele mandaten lager in de organisatie

Binnen OCW is besloten de mandaten op personeelsgebied lager in de organisatie te beleggen, namelijk daar waar ze het beste werken.

Met de wijziging van het O&M-besluit worden geen wijzigingen in taken van directoraten-generaal en directies beoogd. Zo is de directie Personeel en Organisatie verantwoordelijk voor de salarisbetalingen. Dit betekent ook dat als bij de salarisbetaling van een ambtenaar iets niet goed is gegaan, de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaald loon ligt bij de directie Personeel en Organisatie.

Besluiten worden zorgvuldig en weloverwogen genomen. Uitgangspunt daarbij is dat besluiten waarbij keuzevrijheid aanwezig is, collegiaal worden getoetst en afgestemd met de naasthogere leidinggevende. Afstemming van personele zaken is een vanzelfsprekende zaak; zonodig wordt aan P&O over dergelijke besluiten advies gevraagd.

Sommige besluiten op personeelsgebied hebben verstrekkende gevolgen. Daarom is het goed om enige afstand in te bouwen tussen de initiator van het besluit en degene op wie de beslissing van toepassing is. In deze gevallen wordt de beslissing bij de naasthogere leidinggevende belegd. Daarnaast zijn er nog personele besluiten die, gelet op de impact van deze besluiten, exclusief voorbehouden blijven aan de SG.

Op grond van bovenstaand uitgangspunt kunnen personele besluiten worden ingedeeld in drie categorieën.

De eerste categorie betreft besluiten die met uitsluiting van anderen zijn voorbehouden aan de SG.

De tweede categorie betreft zogeheten belangrijke besluiten die op enige afstand (naasthogere leidinggevende) worden genomen. Voor de medewerker is naasthogere leidinggevende de directeur, voor het afdelingshoofd de DG en voor de directeur de SG.

De overige besluiten liggen op het niveau van de directeur; vanaf het niveau directeur ligt de bevoegdheid bij de direct-leidinggevende, dus voor de directeur bij de DG en voor directeuren in zijn kolom de SG.

  • 1. Voorbehoud SG: Dit zijn besluiten tot reorganisatieontslag, ontslag op grond van artikel 99 ARAR, financiële faciliteiten op grond van sociaal flankerend beleid, (voorwaardelijk) strafontslag en ontslag als sanctie. Dit voorbehoud wordt om verschillende redenen gemaakt. Het gaat hier om besluiten met een hoog afbreukrisico, kans op onrechtmatigheden en/of grote financiële consequenties.

  • 2. Belangrijke besluiten: Dit betreft besluiten die een bepaalde keuzevrijheid laten en derhalve moeten worden gemotiveerd. Deze besluiten kunnen verstrekkende (financiële) gevolgen voor medewerker en/of organisatie hebben (bijv. aanstellen/belonen) en er zijn veelal meer ingewikkelde juridische aspecten (bijv. disciplinaire straffen en schorsing). Het betreft besluiten met betrekking tot aanstelling, benoeming, enkele bijzondere ontslaggronden, overplaatsing, functiewaardering, inschaling, voor langere duur toekennen van toelagen, disciplinaire straffen met uitzondering van (voorwaardelijk) strafontslag, schorsing/ontzegging toegang e.d. Bij deze besluiten ligt het mandaat bij de naasthogere leidinggevende, dus de leidinggevende van de direct-leidinggevende. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat het aanstellen van medewerkers gebeurt door de directeur, afdelingshoofden worden aangesteld door de DG en directeuren door de SG. De SG heeft dus ook mandaat ten aanzien van de hoofdinspecteurs bij de IvhO en de hoofddirecteuren bij DG DUO. Wel kunnen de IGO en de DG DUO (project)directeuren aanstellen die direct onder hen werken en aan wie zij derhalve rechtstreeks leiding geven. Verder is de SG bevoegd voor de DG's, pSG en directeuren aan wie hij rechtstreeks leiding geeft, voor zover niet anders bij wet of besluit is geregeld. Dit laatste geldt voor DG’s, die qua personele aangelegenheden onder de minister van BZK vallen. Voor de eenheid in beleid ten aanzien van de belangrijke besluiten wordt P&O zonodig om advies gevraagd. Het spreekt verder voor zich dat bij besluiten die gevolgen hebben voor de omvang van de formatie en samenstelling van organisatieonderdelen collegiale toetsing zoals hierboven omschreven, plaatsvindt.

  • 3. Overige besluiten: Voor de niet hiervoor genoemde besluiten is de directeur in beginsel gemandateerd. Het gaat hier voornamelijk om besluiten die een imperatief karakter hebben, zoals het verlenen van ontslag op verzoek, het toekennen van een ambtsjubileumgratificatie en het toekennen van bijzonder verlof. Het spreekt voor zich dat de directeur niet het mandaat over zichzelf kan uitoefenen. Daarom zijn de DG’s bevoegd voor de directeuren aan wie zij rechtstreeks leidinggeven en de SG is bevoegd voor de DG's en pSG voor zover niet anders bij wet of besluit is geregeld. Daarnaast hebben direct-leidinggevenden, zoals ook nu al het geval is, binnen het kader van de managementafspraak mandaat ten aanzien van de personele aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op hun werkterrein voor zover deze worden afgehandeld via het P-direktportaal. Zo heeft een afdelingshoofd het mandaat IKAP in P-Direkt te accorderen, maar blijft het formeel een bevoegdheid van de directeur.

Gevolgen reorganisatie BOA voor personele mandaten

In samenhang met bovenstaande is ook besloten de persoonlijke ondersteuning van de directeuren-generaal te verplaatsen van de directie BOA naar de directoraten-generaal zelf. Dit is uitgewerkt door het introduceren van kleine stafbureaus waarin de secretariële ondersteuning en een persoonlijk medewerker van de DG zijn ondergebracht. Ook onder de SG komt een stafbureau, echter vooralsnog alleen met secretariële ondersteuning. De DG is direct-leidinggevende van de medewerkers van het stafbureau. Naasthogere leidinggevende is de SG.

Mandaat afwijzing van een verzoek om informatie ingevolge de WOB

Besloten is het besluit tot afwijzing van een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur te mandateren aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ). Nu ligt dit mandaat nog bij de secretaris-generaal. De kwaliteitscontrole voor de beslissing tot afwijzing van een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur ligt bij WJZ. Door de ondertekening van de besluiten bij de directeur WJZ neer te leggen, wordt in een proces dat toch al strak gepland is, noodzakelijke tijdwinst geboekt.

Wijziging mandaten inzake bestedingsplannen

OCW heeft ervoor gekozen om de bestedingsplannen vanaf 2013 beter te laten aansluiten op de nieuwe richtlijnen rond het opstellen van de begroting. In de nieuwe opzet wordt het bestedingsplan op een hoger aggregatieniveau (geclusterd in thema's/onderwerpen) vastgesteld. Er is een aantal spelregels afgesproken over de bevoegdheid voor directeuren en directeuren-generaal om te mogen afwijken van het bestedingsplan. Deze spelregels zijn in het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 vastgelegd en komen er kort gezegd op neer dat de directeuren mandaat hebben tot het aangaan van verplichtingen op basis van het door de minister vastgestelde departementale bestedingsplan met dien verstande dat:

  • verschuivingen tussen de budgetten voor verschillende thema's groter dan € 500.000 moeten worden voorgelegd aan de DG,

  • verschuivingen tussen de budgetten voor verschillende thema's groter dan € 2.000.000 moeten worden voorgelegd aan de SG, en

  • verschuivingen tussen de budgetten voor verschillende thema's groter dan € 5.000.000 moeten worden voorgelegd aan de minister.

Politiek relevante wijzigingen op de bestedingsplannen moeten altijd via DG's en SG aan de bewindslieden worden voorgelegd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In het ‘definitie-artikel’ worden twee nieuwe begrippen geïntroduceerd. De naasthogere leidinggevende is de leidinggevende van de direct-leidinggevende. Het begrip ‘managementteam’ wordt in de bijlage van het O&M-besluit reeds gebruikt, maar nu er in het kader van de bestedingsplannen een rol voor het managementteam van het ministerie is weggelegd, is er een definitie in artikel 1, eerste lid, van het O&M-besluit opgenomen.

Voorts is een nieuwe definitie van het begrip ‘bestedingsplan’ opgenomen. Dit is nodig omdat in de oude definitie nog verwezen werd naar de inmiddels niet meer bestaande cultuurnota-systematiek.

Artikel I, onderdeel B

(eerste lid)

Uitgangspunt is dat de SG het hoogste mandaat op personele aangelegenheden heeft. Voor directeuren die rechtstreeks onder hem werken, zou de minister eventueel de naasthogere leidinggevende zijn. Het is niet de bedoeling dat de minister p-bevoegdheden heeft voor directeuren die rechtstreeks onder de SG vallen. Daarom wordt deze bepaling geschrapt. Hiermee wordt het uitgangspunt van ‘naasthogere leidinggevende’ bij belangrijke besluiten doorbroken.

(tweede lid)

Artikel 4, tweede lid, onderdeel b, is geschrapt, omdat in het nieuwe artikel 14c de nieuwe voorschriften over de bestedingsplanprocedure zijn samengebracht.

Artikel I, onderdeel C

Er is voor gekozen alle personele bevoegdheden onder te brengen in één artikel, het daartoe gewijzigde artikel 14 (zie de wijziging van artikel I, onderdeel F). Daarom wordt al hetgeen nu aan personele bevoegdheden is geregeld voor directeuren en direct-leidinggevenden in artikel 9 uit dit artikel geschrapt en zonodig overgeheveld naar artikel 14.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 12 bevat de mandaten voorbehouden aan de SG. Met de aanpassing van artikel 12 wordt het mandaat voorbehouden aan de SG tot het nemen van personele besluiten uit artikel 12 geschrapt (eerste lid, onderdelen e en f). Alle bevoegdheden worden overgebracht naar het gewijzigde artikel 14. Ook de bevoegdheid besluiten te nemen die voor alle ambtenaren van het ministerie gelden (eerste lid, onderdeel i), worden overgezet naar artikel 14.

Verder vervalt het voorbehoud aan de secretaris-generaal om de OCW-formatie en de verdeling van de personeelscapaciteit van de OCW-formatie vast te stellen (eerste lid, onderdeel g). De secretaris-generaal stuurt immers alleen nog op budget en niet meer op formatie. Ook het mandaat externe vacatures open te stellen (eerste lid, onderdeel j), wordt geschrapt. Deze bevoegdheid betreft een aangelegenheid die verband houdt met de taken en verantwoordelijkheden op het werkterrein van de directeur. Wel heeft de secretaris-generaal de bevoegdheid een algemene vacaturestop af te kondigen (artikel 14, eerste lid, onderdeel c).

Nu de regels omtrent de bestedingsplanprocedure zijn ondergebracht in één nieuw artikel (zie de wijziging van artikel I, onderdeel G (artikel 14c)), kan ook de bepaling waarin is geregeld dat de SG het departementale bestedingsplan vaststelt, (artikel 12, eerste lid, onderdeel m) worden geschrapt.

Het mandaat tot afwijzing van een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur ligt bij de secretaris-generaal (artikel 12, eerste lid, onderdeel d). Dit onderdeel wordt geschrapt (zie ook de toelichting bij artikel I, onderdeel G (artikel 14b)).

Artikel I, onderdeel E

(eerste lid)

Artikel 13 bevat de mandaten voorbehouden aan de directeuren-generaal, hoofden inspecties en het hoofd van het Nationaal Archief. Hierin zijn enkele mandaten opgenomen tot het nemen van personele besluiten (eerste lid, onderdelen b, d en f). Deze bevoegdheden worden, al dan niet gewijzigd, overgebracht naar het gewijzigde artikel 14.

Nu de regels omtrent de bestedingsplanprocedure zijn ondergebracht in één nieuw artikel (zie de wijziging van artikel I, onderdeel G (artikel 14c)), kunnen de bepalingen ten aanzien van het bestedingsplan van toepassing op de directeuren-generaal, (artikel 13, eerste lid, onderdelen e en g) worden geschrapt.

(tweede lid)

Het huidige tweede lid van artikel 13 vervalt. Hierin is bepaald dat voor het inhuren van externe professionals en uitzendkrachten door een directeur voorafgaande goedkeuring van de directeur-generaal is vereist, voor zover het betreft bedragen boven € 60 per uur. Deze specifiek geformuleerde goedkeuring past niet bij het uitgangspunt dat verantwoordelijkheden bij de directeuren worden belegd.

Artikel I, onderdeel F

In het gewijzigde artikel 14 zijn nu alle personele bevoegdheden opgenomen. De desbetreffende functionarissen kunnen zo op eenvoudige wijze zien welke personele bevoegdheden zij hebben.

In het eerste lid zijn de mandaten voorbehouden aan de secretaris-generaal opgenomen. Dit betreft onder meer het afkondigen van een vacaturestop. Vanaf het moment dat de secretaris-generaal de thans geldende vacaturestop opheft, kunnen directeuren gelet op het mandaat in artikel 9, eerste lid, zelf besluiten externe vacatures open te stellen.

In het tweede lid zijn de bevoegdheden van de naasthogere leidinggevenden opgenomen. Dit zijn de directeuren voor medewerkers, DG’s voor afdelingshoofden en de SG voor de directeuren. Het mandaat geldt niet ten aanzien van de medewerkers aan wie rechtstreeks leiding wordt gegeven, met uitzondering van de ambtenaren die rechtstreeks onder de SG werken.

Het derde lid regelt de personele mandaten voor zover die niet in het eerste en tweede lid aan de SG respectievelijk de naasthogere leidinggevenden zijn toebedeeld. Dit betekent dat aan de directeuren mandaat is verleend voor het nemen van personele besluiten ten behoeve van het onder hen ressorterende personeel voor zover deze besluiten niet al op grond van het eerste of tweede lid aan de SG respectievelijk naasthogere leidinggevende zijn toebedeeld. Het mandaat ten aanzien van besluiten die betrekking hebben op directeuren, is verleend aan de directeuren zelf. De directeuren-generaal, de inspecteur-generaal van het onderwijs, het hoofd van de Erfgoedinspectie en het hoofd van het Nationaal Archief waar de directeur onder valt.

Het vierde lid komt overeen met het tweede lid van artikel 9 (oud). Bovenstaande betekent dat bijvoorbeeld een IKAP-aanvraag van een medewerker in P-Direkt door de leidinggevende wordt goedgekeurd, hoewel het formeel een besluit van de directeur is. De directeur keurt ook de aanvraag van afdelingshoofden goed, de DG’s doen dit voor de directeuren.

Ondermandaat van de verleende mandaten in artikel 14 is in lijn met de huidige situatie in beginsel niet mogelijk. Uitzondering is gemaakt voor de directeur-generaal DUO, de inspecteur-generaal van het onderwijs, het hoofd van het Nationaal Archief en de directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In tegenstelling tot de directeuren kunnen de hiervoor genoemde functionarissen wel ondermandaat geven voor het nemen van de op grond van het derde lid aan hen verleende mandaten tot het nemen van personele besluiten om zo beter in te kunnen spelen op de eigenheid van het betrokken organisatieonderdeel (vijfde lid).

Artikel I, onderdeel G

(artikel 14b)

In het nieuwe artikel 14b wordt het mandaat tot afwijzing van een verzoek om informatie ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur neergelegd bij de directeur WJZ.

(artikel 14c)

Artikel 14c bevat de nieuwe voorschriften over de bestedingsplanprocedure.

Artikel II

In Hoofdstuk 2 van de bijlage van het O&M-besluit is in het managementteam van OCW voorzien. Aan dit hoofdstuk is een alinea toegevoegd waarin de taken en verantwoordelijkheden van de stafbureaus zijn weergegeven. De medewerkers van een stafbureau vallen qua p-bevoegdheden rechtstreeks onder de SG of DG waar de medewerker is aangesteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

Naar boven