ARTIKEL I
De Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan wordt als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel g, komt te luiden:
- g. exploitant:
-
een privaatrechtelijke rechtspersoon die een of meerdere voorzieningen in stand houdt
die zijn gericht op het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat
of in een pleeggezin;
B
In artikel 3 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een tweede
lid ingevoegd, luidende:
-
2. In afwijking van het eerste lid,onderdeel a, wordt de subsidie bij wijze van uitzondering
ook verstrekt ten behoeve van een kind waarvan de ouders vóór 1 januari 2010 in Nederland
woonachtig zijn, maar buitenlands belastingplichtig zijn.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. In de aanhef wordt ‘2012’ vervangen door: 2013;
b. Onder B, sub 1°, wordt ‘€ 24.873’ vervangen door: € 25.460;
c. Onder B, sub 2°, wordt ‘ € 29.202’vervangen door € 29.891;
d. Onder B, sub 3°, wordt ‘€23.305’ vervangen door: € 23.855;
e. Onder B, sub 4°, wordt ‘23.429’ vervangen door € 23.982;
f. Onder C wordt ‘€ 1.100.000’ vervangen door: € 1.000.000;
g. Onder E wordt ‘€ 5.574’ vervangen door: € 5.738.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Indien een exploitant voor de eerste maal een instellingssubsidie aanvraagt, wordt
de subsidie eenmalig verstrekt voor het tijdvak van 1 september tot en met 31 december
van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. De subsidie wordt alsdan overeenkomstig
het eerste lid berekend met dien verstande dat voor de berekening onder de letters
A, C
en D van de in aanhef van het eerste lid vermelde formule het aantal kinderen wordt verstaan
dat hij voornemens is in een internaat dan wel pleeggezin te huisvesten, verzorgen
en opvoeden. De subsidie wordt voorts naar evenredigheid berekend voor vier maanden.
D
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. Indien een exploitant voor de eerste maal een aanvraag om instellingssubsidie indient,
wordt de aanvraag ingediend vóór 1 juli van enig kalenderjaar. Bij de aanvraag wordt
opgave gedaan van het aantal kinderen dat hij voornemens is in een internaat dan wel
pleeggezin te huisvesten, verzorgen en opvoeden. Artikel 7 is op een dergelijke aanvraag
niet van toepassing.
E
Artikel 9, tweede lid, komt te luiden:
F
Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013
TOELICHTING
Inleiding
Met de onderhavige regeling is de Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met
trekkend/varend bestaan op een aantal onderdelen gewijzigd.
Belangrijkste wijziging is dat de regeling nu de mogelijkheid opent dat andere exploitanten
dan de bestaande, tot voor kort in de regeling genoemde, exploitanten de opvang van
kinderen van ouders met een trekkend of varend bestaan organiseren en hiervoor subsidie
aanvragen. Daarmee hangen een aantal andere wijzigingen samen die hierna specifiek
zijn toegelicht.
Verder maakt de wijziging het mogelijk in een beperkt aantal gevallen waarin de ouders
die niet geheel voldoen aan de toelatingseisen hen toch de opvangfaciliteiten te
bieden.
Tot slot zijn de normbedragen aangepast.
A
In artikel 1, onderdeel g, is nu het begrip exploitant gedefinieerd. Deze definitie
komt in de plaats van de opsomming van de met naam genoemde exploitanten die tot nu
toe de huisvesting, verzorging en opvoeding organiseerden. Dit betekent dat de subsidieregeling
nu ook voor andere exploitanten openstaat. Vanuit een mededingingsrechtelijk oogpunt
acht ik het niet meer wenselijk in de regeling exclusief bepaalde exploitanten aan
te wijzen als rechthebbende en daarmee mogelijk andere geïnteresseerden uit te sluiten.
Voor de duidelijkheid wil ik stellen dat de openstelling niet betekent dat de regeling
als zodanig wordt uitgebreid. Het aantal kinderen voor wie huisvesting , verzorging
en opvoeding noodzakelijk is in verband met het beroep van de ouders, is een zekere
constante. De trend die de afgelopen jaren te zien geven, is eerder dat er een afname
in de behoefte aan opvang nodig is. De openstelling aan andere exploitanten kan dan
ook niet inhouden dat er voor meer of nieuwe groepen kinderen opvangmogelijkheden
worden geboden.
Vanzelfsprekend dient een nieuwe exploitant aan dezelfde verplichtingen te voldoen
als die gelden voor de bestaande exploitanten. Dit betreft de gangbare administratieve
verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden. Daarnaast gelden specifiek
voor de opvang van kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan bepaalde kwaliteitseisen.
Artikel 14 legt op de exploitant de verplichting er voor zorg te dragen dat de huisvesting,
verzorging en opvoeding van verantwoorde kwaliteit is. Aan deze in artikel 14 algemeen
gestelde norm is inmiddels concrete invulling gegeven. De Centrale Stichting van Internaten
voor schippers- en kermisjeugd (Censis) heeft in samenwerking met de betrokken sector
een kwaliteitssysteem ontwikkeld. Dit kwaliteitssysteem wordt breed gedragen door
de sector. Dit systeem kan als leidraad fungeren. Verwacht mag worden dat indien een
exploitant de normen van het kwaliteitsysteem volgt, hij voldoet aan artikel 14 van
de Subsidieregeling. Hierbij zij aangetekend dat het uiteindelijke oordeel hierover
aan de Inspectie Jeugdzorg is die belast is met het toezicht op de naleving van de
kwaliteitsverplichtingen.
Het kwaliteitssysteem is op www.censis.org beschikbaar en digitaal te raadplegen.
B
Met de inwerkingtreding met ingang van 30-12-2009 van de Subsidieregeling opvang kinderen
van ouders met trekkend/varend bestaan is als nieuwe voorwaarde gesteld dat de instellingssubsidie
wordt toegekend ten behoeve van een kind van een binnenschipper, kermisexploitant
of circusartiest die in Nederland woonachtig en binnenlands belastingplichtig is. Voorafgaand aan dat moment verbleven er in de opvang nog kinderen van ouders die
niet binnenlands belastingplichtig waren. Teneinde de continuïteit van de opvang voor
deze beperkte groep kinderen te waarborgen wordt er in de regeling bij wijze van overgangsrecht
een uitzondering gemaakt voor die groep kinderen van ouders die al vóór 1 januari
2010 gebruik maakten van de voorziening. Nieuwe aanmeldingen van kinderen van ouders
die per 1 januari 2010 niet binnenlands belastingplichtig zijn, kunnen niet meer worden
geplaatst.
C en D
In artikel 5 eerste lid, zijn de normbedragen op basis waarvan exploitanten gesubsidieerd
worden verhoogd met OVA 2011 voor het loongevoelige deel van de subsidie.
Het beschikbare budget voor het in samenwerking met andere exploitanten opvangen van
de personele gevolgen van wijzigingen in de capaciteit voor het huisvesten, verzorgen
en opvoeden van kinderen in een internaat is met € 100.000,– verminderd (component
C). Dit was reeds aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 12 juni 2008 (JZ/LJ-2844001).
Het normbedrag voor elk kind waarvoor de exploitant bemiddelt in de pleegopvang (component
E) is vooraf verhoogd met het procentuele verschil tussen de consumentenprijsindex
‘Alle huishoudens’ over de julimaanden van de twee direct aan het betreffende jaar
voorafgaande jaren, zoals deze gepubliceerd zijn in het Statistisch bulletin van het
Centraal Bureau van de Statistiek.
Aan artikel 5 is voorts een derde lid toegevoegd. Dit artikellid – tezamen met artikel
8, tweede lid – regelt de wijze waarop de instroom van nieuwe exploitanten geschiedt.
Artikel 5 regelt hoe het bedrag van de instellingssubsidie berekend wordt. Een belangrijke
factor voor de berekening is het aantal kinderen dat wordt gehuisvest, verzorgd of
opgevoed. In het eerste lid wordt daartoe een refertedatum gehanteerd. Voor de te
verlenen subsidie voor enig kalenderjaar is het aantal kinderen dat in het jaar daarvoor,
te meten naar de stand per 15 september, werd gehuisvest, bepalend. Zonder nadere
regeling zou deze methode een beletsel kunnen vormen voor de toetreding van nieuwe
exploitanten. Nieuwe exploitanten zullen immers niet aan deze voorwaarde kunnen voldoen
omdat zij voorafgaand aan hun eerste aanvraag nog niet kinderen zullen hebben opgevangen.
Voor nieuwe toetreders voorziet de regeling in een aangepast regiem dat uitsluitend
van toepassing is indien voor het eerst subsidie wordt aangevraagd. De regeling komt
erop neer dat men halverwege het boekjaar instroomt. De eerste keer dat subsidie wordt
verstrekt betreft het een subsidie voor een korter tijdvak dan normaal en wel het
tijdvak dat loopt van 1 september tot en met 31 december van enig jaar. Tevens is
geregeld dat voor de berekening van de subsidie voor de eerste keer wordt uitgegaan
van het aantal kinderen dat de exploitant voornemens is op te vangen. Op het moment van de verlening is dan niet maatgevend het in het
kindertal van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd
maar het aantal kinderen waarvoor de exploitant voornemens is de voorziening te organiseren. De exploitant dient daarvoor wel een overzicht
te verschaffen van het aantal inschrijvingen.
Een en andere is geregeld in het derde lid van artikel 5.
De datum van de aanvraag is in verband hiermee eenmalig gesteld op 1 juli van het
jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft. Dit is in artikel 8, tweede lid
geregeld.
Indien aansluitend op dit tijdvak subsidie wordt aangevraagd is het gebruikelijke
regiem van toepassing.
E en F
Deze onderdelen bevatten de aanpassing van hoogte van de ouderbijdragen.
De bedragen voor de berekening van de ouderbijdrage voor de opvang van een kind in
een internaat of een pleeggezin worden jaarlijks vooraf verhoogd met het procentuele
verschil tussen de consumentenprijsindex ‘Alle huishoudens’ over de julimaanden van
de twee direct aan het betreffende jaar voorafgaande jaren, zoals deze gepubliceerd
zijn in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau van de Statistiek.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn.