Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 5 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/240947, houdende vaststelling beleidsregels in verband met sturing van en toezicht op de Stichting VAM

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

IBKI:

het exameninstituut van de Stichting VAM;

Kaderwet:

de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;

Minister:

de minister van Infrastructuur en Milieu;

Ministerie:

het ministerie van Infrastructuur en Milieu;

Stichting VAM:

Stichting VAM, voor zover het de publieke taken betreft die worden uitgevoerd in opdracht van de minister door IBKI.

§ 2. Financieel toezicht

Artikel 2 Tarieven voor taken of taakclusters op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 85a, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

De kostprijzen die ten grondslag liggen aan de tarieven conform artikel 2, eerste lid, onderdeel m, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 85a, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede aan de tarieven voor andere opgedragen taken voor zover deze taken mede een andere basis hebben in of krachtens die wetten, worden op basis van bedrijfseconomisch aanvaardbare verdeelsleutels bepaald:

  • a. de kostprijzen die ten grondslag liggen aan de tarieven of tariefclusters worden op basis van een kostprijsmodel berekend;

  • b. de tarieven of tariefclusters bestaan uit de integrale kosten (directe en indirecte kosten) van de door de minister opgedragen taken (integrale kosten afnemen examens, rijksgecommitteerden);

  • c. de tarieven of tariefclusters zijn kostendekkend;

  • d. de gebruikers worden gehoord bij de totstandkoming van nieuwe tarieven en tariefwijzigingen;

  • e. kruissubsidiëring, anders dan binnen taakclusters, is niet toegestaan.

Artikel 3 Tarieven voor andere opgedragen taken, voor zover deze taken niet mede een andere basis hebben in of krachtens wettelijke bepalingen

  • 1. Bij andere door de minister opgedragen taken, voor zover deze taken niet mede een andere basis hebben in of krachtens de wet, geeft de minister bij het opdragen van die taken aan welke tarieven voor die taken in rekening mogen worden gebracht en aan welke eisen deze tarieven moeten voldoen.

  • 2. Indien voor deze tarieven een wettelijke basis noodzakelijk is, zorgt de minister hiervoor.

Artikel 4 Inhoud tarievenvoorstel

  • 1. De minister besteedt bij de beoordeling van het voorstel voor de tarieven en tariefwijzigingen van Stichting VAM ten behoeve van de goedkeuring op grond van artikel 17 van de Kaderwet in ieder geval aan de volgende aspecten aandacht:

    • a. de voorgestelde tarieven per taak dan wel per cluster van taken;

    • b. voorgestelde wijzigingen in het tarievenbeleid;

    • c. de mate van kostendekkendheid, volumeontwikkeling en de kostenontwikkeling per taak dan wel per cluster van taken;

    • d. de invloed van efficiëntie-ontwikkelingen;

    • e. de invloed van loon- en prijsontwikkelingen;

    • f. de reactie van de gebruikers, zoals weergegeven door Stichting VAM;

    • g. departementsoverstijgende aangelegenheden;

    • h. maatschappelijke belangen;

    • i. ontwikkeling van de doelmatigheid;

    • j. ontwikkeling van de egalisatiereserve van Stichting VAM, op basis van het jaarverslag van het voorgaande jaar, de geprognosticeerde realisatie van het lopende jaar;

    • k. tariefstabiliteit;

    • l. consistentie tussen de tarieven;

    • m. de wijze waarop de tarieven zich verhouden tot de tarieven van het jaar ervoor, en

    • n. rechtmatigheid van de tarieven.

  • 2. Om de minister in staat te stellen de rechtmatigheid van de tarieven als bedoeld in het eerste lid, te beoordelen, vermeldt Stichting VAM bij het in het eerste lid bedoelde voorstel bij ieder tarief de wettelijke grondslag.

  • 3. Om de minister in staat te stellen de beoordeling als genoemd in het eerste lid voor te nemen, voegt Stichting VAM bij het in het eerste lid bedoelde voorstel een toelichting die aansluit op het eerste lid en ingaat op de consequenties van het streven naar kostendekkendheid per taak of taakcluster.

  • 4. Stichting VAM informeert de minister bij voorgestelde tariefwijzigingen en tarieven voor nieuwe taken of clusters van taken inzake de mogelijk aan het voorstel gekoppelde gevoeligheden.

Artikel 5 Accountantscontrole

  • 1. De aandachtspunten voor de accountantscontrole zijn uitgewerkt in de bijlage bij deze beleidsregels.

  • 2. De accountant van de Stichting VAM stelt een verslag van bevindingen op waarin de aandachtspunten, bedoeld in het eerste lid, zijn verwerkt.

  • 3. De minister informeert Stichting VAM over het voornemen tot een besluit van de minister om een review van de accountantscontrole te laten uitvoeren door de accountantsdienst van het departement. Het besluit tot het uitvoeren van een review van de accountantscontrole wordt vergezeld van een toelichting waaruit de aanleiding blijkt, alsmede de procedure die zal worden gevolgd en de informatie die de dienst ten behoeve van dit onderzoek beschikbaar dient te stellen.

  • 4. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt Stichting VAM dat:

    • a. de controle en de verklaring daarover mede betreft een toereikende scheiding tussen de baten en lasten casu quo ontvangsten en uitgaven uit de bij of krachtens een wettelijke bepaling aan Stichting VAM opgedragen taken dan wel op andere activiteiten;

    • b. de controle en de verklaring daarover mede betreft de juiste en volledige hantering van de vastgestelde tarieven, en

    • c. de controle en de verklaring daarover mede betreft dat de tarieven zijn berekend op basis van het vastgestelde kostprijscalculatiemodel.

§ 3. Informatie-uitwisseling

Artikel 6 Jaarrekening Stichting VAM en directieverslag IBKI

  • 1. Bij de inrichting van de jaarrekening van de Stichting VAM wordt onderscheid gemaakt tussen de baten en lasten als ook ontvangsten en uitgaven uit de bij of krachtens de wet aan Stichting VAM opgedragen taken dan wel uit andere activiteiten.

  • 2. De jaarrekening van de stichting VAM geeft inzicht in de stand van de egalisatiereserve.

  • 3. Jaarlijks legt de directeur IBKI in een afzonderlijk directieverslag inclusief financieel overzicht verantwoording af over de wijze waarop de voor het Ministerie uitgevoerde taken zijn uitgevoerd en hoe het beheer van ermee gemoeide publieke middelen is gevoerd. Het financieel overzicht als onderdeel van het directieverslag sluit aan op de onder het eerste en tweede lid vermelde jaarrekening.

  • 4. De onder het derde lid bedoelde verantwoording omvat in ieder geval gegevens over de kwaliteit en kwantiteit van de dienstverlening, de ingediende klachten, bezwaar en beroepschriften, de afgesproken kernprestatie-indicatoren, kengetallen en overige omstandigheden die van invloed zijn op de kwaliteit en de kwantiteit als bedoeld in artikel 7, de integriteit als bedoeld in artikel 9, het risicoprofiel als bedoeld in artikel 10 en relevante opmerkingen vanuit het toezicht door:

    • a. de RDW;

    • b. de Rijksgecommitteerden;

    • c. Agentschap NL, en

    • d. de Inspectie LenT.

Artikel 7 Verstrekking van inlichtingen

Behoudens het bepaalde in artikel 20 van de Kaderwet verstrekt de Stichting VAM jaarlijks aan de minister inlichtingen omtrent:

  • a. Voor zover relevant de wijze van toepassing van de in artikel 41, eerste lid, van de Kaderwet bedoelde voorzieningen ter beveiliging van de gegevens van Stichting VAM;

  • b. de relevante gegevens over de gerealiseerde kwantiteit en kwaliteit van de dienstverlening;

  • c. het aantal bezwaar- en beroepsprocedures dat is gevoerd op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de resultaten daarvan;

  • d. het aantal verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en de resultaten daarvan;

  • e. het aantal ingediende klachten, al dan niet gedaan op grond van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, en de resultaten daarvan;

  • f. het aantal klachten op grond van de Wet Nationale Ombudsman en de resultaten daarvan;

  • g. het aantal ingediende klachten en schade-claims, onderverdeeld naar taak, en de resultaten daarvan, en

  • h. mededelingen omtrent de verwachte gang van zaken; daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de omstandigheden waarvan de ontwikkeling van de omzet en van de kwaliteit van de taakuitoefening afhankelijk is.

Artikel 8 Uitvoeringsevaluaties

  • 1. Stichting VAM verleent medewerking aan een door de minister gedaan verzoek tot evaluatie van de uitvoering van nieuw of bijgesteld beleid dan wel nieuwe of bijgestelde wet- en regelgeving.

  • 2. Bij het verzoek formuleert de minister de door Stichting VAM te beantwoorden vragen en wordt de termijn bepaald waarbinnen de evaluatie gereed dient te zijn.

  • 3. De Minister reageert op de toegezonden evaluatie en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de evaluatie in de besluitvorming is of zal worden betrokken.

Artikel 9 Integriteit

Stichting VAM informeert de Minister over het gevoerde integriteitsbeleid.

§ 4. Taakuitoefening

Artikel 10 Risicoprofiel en kernprestatie-indicatoren

  • 1. De Minister stelt een risicoprofiel op mede op basis van de risicoanalyse van de Stichting VAM om risicogestuurd toezicht te kunnen houden. Het risicoprofiel wordt besproken met de Stichting VAM.

  • 2. De Minister zet kernprestatie-indicatoren in. De kern prestatie indicatoren komen tot stand in afstemming tussen Stichting VAM en Minister mede op basis van het in het voorgaande lid genoemde risicoprofiel.

Artikel 11 Oordeelsvorming

De Minister vormt zich een oordeel over de kwaliteit van de taakuitoefening van Stichting VAM. Daarbij baseert hij zich onder meer op:

  • a. de bevindingen voortvloeiend uit de in artikel 19, tweede lid, van de Kaderwet bedoelde voorzieningen;

  • b. de regelmatig door Stichting VAM gehouden klant- en medewerkerstevredenheidsonderzoeken;

  • c. het in artikel 5 bedoelde verslag van bevindingen;

  • d. de in artikel 6 bedoelde jaarrekening en verantwoording;

  • e. het verslag van de Dienst Wegverkeer over het toezicht op de door de Stichting VAM uitgevoerde taken, en

  • f. de verslagen van de Rijksgecommitteerden.

§ 5. Opdracht en inkadering van taken en activiteiten

Artikel 12 Uitvoeringstoets Stichting VAM

  • 1. De Minister legt de volgende voornemens tijdig aan de de Stichting VAM voor met het oog op een uitvoeringstoets:

    • a. voor het functioneren van de Stichting VAM relevante beleidsvoornemens;

    • b. voorgenomen wet- en regelgeving;

    • c. overige voornemens tot het opdragen van taken of het stellen van regels met betrekking tot de uitoefening van de taken bij of krachtens een wet waarvoor hij eerste verantwoordelijke is en

    • d. voornemens tot het stellen van Beleidsregels in de zin van artikel 21 Kaderwet.

  • 2. De Minister reageert op de door de Stichting VAM toegezonden rapportage en geeft daarbij in ieder geval aan hoe de rapportage in de besluitvorming is of zal worden betrokken.

  • 3. Indien de Minister nalaat tijdig te verzoeken om een uitvoeringstoets, informeert de Stichting VAM de Minister van de intentie van de Stichting VAM om een uitvoeringstoets uit eigen beweging uit te voeren.

  • 4. Indien in de loop van het besluitvormingsproces het aan de Stichting VAM voorgelegde voornemen op voor de Stichting VAM relevante punten wordt gewijzigd, legt de Minister de wijzigingen ten behoeve van een finale uitvoeringstoets voor aan de dienst.

§ 6. Overige onderwerpen

Artikel 13 Evaluatie conform artikel 39 van de Kaderwet

De Minister voert de evaluatie zoals bedoeld in artikel 39 van de Kaderwet uit conform de op het moment van evaluatie geldende evaluatierichtlijnen van de Minister van Financiën.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels sturing van en toezicht op Stichting VAM.

Artikel 15 Overgangsrecht

  • 1. Op de jaarstukken 2012 worden de artikelen 5 en 6 niet toegepast voor zover deze bepalingen afwijken van de eerder met de Stichting VAM gemaakte afspraken en de Stichting VAM heeft aangegeven voor de jaarstukken 2012 niet te kunnen voldoen aan de onderhavige regeling.

  • 2. Indien de Stichting VAM heeft aangegeven voor de jaarstukken 2012 niet te kunnen voldoen aan de onderhavige regeling, geldt voor de jaarstukken 2012 de regelgeving zoals deze voor inwerkingtreding van deze regeling van toepassing was.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 5

Aandachtspunten voor de accountantscontrole

1. Rechtmatigheid

  • a. controle van de rechtmatigheid van de bestedingen en inning van de middelen door de Stichting VAM. Rechtmatigheid houdt in dat een financiële transactie waarvan de uitkomst in de jaarrekening wordt verantwoord in overeenstemming is met de in internationale regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen bepalingen die de uitkomst van die financiële transactie beïnvloeden;

  • b. een getrouwe weergave van de publieke middelen en lasten met betrekking tot de publieke taakuitoefening in de jaarrekening;

  • c. voor de verstrekking van de verklaring over de rechtmatigheid conform artikel 35, derde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de kwalificatie van die verklaring gelden ten aanzien van de in de jaarrekening opgenomen financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen de volgende tolerantiegrenzen:

     

    Goedkeurende verklaring

    Verklaring met beperking

    Verklaring van oordeelonthouding

    Afkeurende verklaring

    Fouten in de jaarrekening

    Kleiner dan of gelijk aan 1%

    Tussen 1% en 3%

    n.v.t.

    Gelijk aan of meer dan 3%

    Onzekerheden in de controle

    Kleiner dan of gelijk aan 3%

    Tussen 3% en 10%

    Gelijk aan of meer dan 10%

    n.v.t.

2. Tarieven

  • a. Controle van de juiste en volledige hantering van de door de Minister vastgestelde tarieven;

  • b. beoordeling of kosten en opbrengsten in de administratie zijn toegerekend op basis van het vastgestelde kostprijsmodel. Dit omvat het mogelijk voorkomen van kruissubsidiëring.

3. Niet-financiële informatie

  • a. beoordeling of de tussen het Ministerie en de Stichting VAM afgesproken indicatoren consistent en controleerbaar tot stand zijn gekomen.

4. Informatiebeveiliging

Boordeling van de voorzieningen ter beveiliging van de gegevens van de Stichting VAM.

5. Kwaliteit van de bedrijfsvoering

Beoordeling van de kwaliteit van het gevoerde financieel beheer en de getroffen risico beheersingsmaatregelen met betrekking tot de publieke taakuitoefening.

6. Scheiding administratie

Bij de uitvoering van de controle van de jaarrekening wordt vastgesteld dat:

  • a. Stichting VAM een dusdanige bedrijfsvoering heeft opgezet casu quo heeft gehandhaafd dat de publieke taken en private activiteiten gescheiden worden uitgevoerd;

  • a. de jaarrekening op een juiste wijze onderscheid maakt tussen de baten en lasten casu quo ontvangsten en uitgaven uit de publieke taken en de private activiteiten;

  • b. Stichting VAM een financiële administratie voert die zodanig transparant is dat daaruit het onderscheid tussen publieke taken en werkzaamheden en private activiteiten blijkt.

7. Reserve

Beoordeling van de juistheid en de volledigheid van de mutatie(s) van de egalisatiereserve.

8. Verslag van bevindingen

  • a. De accountant stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt ingegaan op de uitkomsten van de werkzaamheden;

  • b. De accountant rapporteert alle bij de controle geconstateerde en niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden, waarvan het belang individueel of in het totaal groter is dan 1% respectievelijk 3% van de financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen;

  • c. De accountant rapporteert alle bij de controle geconstateerde relevante afwijkingen (niet financiële), niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige beleidsregels zijn het sluitstuk van de implementatie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet) voor de onder de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: Minister) ressorterende zelfstandige bestuursorganen (zbo’s).

Met de onderhavige beleidsregels geef ik aan hoe ik de bevoegdheden uitoefen die de Kaderwet en de instellingswetgeving voor het zbo mij geven.

De voor Stichting VAM geldende wet- en regelgeving heeft een gelaagde structuur: de Kaderwet en de in de Wet rijonderrricht motorrijtuigen 1993 en de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen instellingswetgeving en de onderhavige beleidsregels. In deze toelichting wordt een overzicht gegeven van de hele governancestructuur van Stichting VAM, ook daar waar in de onderhavige beleidsregels geen regels gesteld worden aangezien deze al in de Kaderwet dan wel de wetten worden getroffen. Zodoende biedt deze toelichting een integraal overzicht van de relevante aspecten voor het opdrachtgeverschap en het toezicht op Stichting VAM.

In het algemene gedeelte van deze toelichting wordt ingegaan op zaken van algemene aard voortvloeiend uit de Kaderwet en de wetten die voor het integrale beeld nodig zijn, ook als de beleidsregels geen artikelen bevatten. In de artikelsgewijze toelichting worden de bepalingen uit de onderhavige regels toegelicht.

De Kaderwet is specifiek van toepassing verklaard op de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993. De toepassingverklaring is verder achterwege gelaten in de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK en de Regeling aanpassing voertuigen, omdat deze ministeriële regelingen in werking zijn getreden nadat de Kaderwet in werking was getreden.

Daarmee is ingevolge artikel 2, tweede lid van de Kaderwet de Kaderwet automatisch ook op deze taken van toepassing.

1. Bestuur van Stichting VAM

Innovam – waar het exameninstituut IBKI deel van uitmaakt – is de uitvoeringsorganisatie van de stichting VAM en de stichting BeVAM. De stichting VAM heeft ten doel het bevorderen van de theoretische en praktische bekwaamheden van ondernemers en werknemers in ondernemingen en andere organisaties die hun werkterrein hebben op het gebied van het al dan niet gemotoriseerde verkeer en vervoer, zowel gericht op de zakelijke als op de particuliere of recreatieve gebruiker. De stichting BeVAM heeft ten doel uitvoering te geven aan de taakstelling als kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven krachtens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs voor degenen die werkzaam zijn of zullen zijn in motorvoertuig-, tweewieler- en aanverwante bedrijven.

Zowel de branche als de sociale partners benoemen leden in het bestuur van Innovam. Naast tenminste vijf bestuurders benoemd door de BOVAG bestaat het bestuur uit tenminste twee personen benoemd door de RAI, twee personen benoemd door Industriebond FNV en één persoon benoemd door Industrie- en Voedingsbond CNV. De voorzitter van het bestuur wordt door de BOVAG aangewezen uit de door deze vereniging benoemde bestuursleden. De vicevoorzitter wordt door het bestuur aangewezen uit de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties.

IBKI is het opleidings- en examencentrum van en voor de mobiliteitsbranche. Het instituut is een private organisatie die naast zijn private activiteiten, als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) uit wetgeving voortvloeiende taken uitvoert. IBKI is daarmee een privaatrechtelijke deeltijd-zbo.

De voornaamste doelgroep van de publieke taakuitoefening door het IBKI zijn de examenkandidaten. Afstemming met de branche en andere belangenbehartigers vindt plaats via commissies en overleggremia. Het betreft daarbij zowel belangenverenigingen als expertorganisaties. Door de afstemming met de branche is er een vorm van horizontaal toezicht op de publieke taakuitvoering door het IBKI, de kwaliteit van de dienstverlening en de tarieven.

2. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Minister

Het opdragen van taken door middel van wetgeving aan Stichting VAM heeft gevolgen voor het primaat van de politiek. De wettelijke taken van Stichting VAM worden niet onder volledige, maar onder beperkte verantwoordelijkheid van de Minister uitgevoerd. Stichting VAM is zelf verantwoordelijk voor de taakuitvoering, zij het binnen door de wet gestelde grenzen aan de taakopdracht. De Minister is politiek aanspreekbaar maar kan niet sturen in afzonderlijke gevallen. De Minister is ervoor verantwoordelijk dat de taken van Stichting VAM worden uitgevoerd en dat ze goed worden uitgevoerd. De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het functioneren van Stichting VAM en de publieke taakuitoefening door Stichting VAM op het zogeheten systeemniveau.

Op basis van het politiek primaat bepaalt de Minister het taakdomein, de mate van zelfstandigheid en de evenwichtigheid van het takenpakket. Dit met het oog op de borging van het publieke belang, onder meer in termen van continuïteit en kwaliteit. De Minister bewaakt de algemene kaders voor het verzelfstandigingsbeleid, stelt criteria voor nevenactiviteiten op de markt en stelt doelen zoals in het kader van de compacte overheid. De Minister zorgt ervoor dat er voldoende goed ingerichte checks and balances zijn. De Minister is niet gehouden om elk aspect van de publieke taakvervulling of elke individuele beslissing zelfstandig te controleren op kwaliteit en kwantiteit. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de zelfstandigheid van Stichting VAM. De Minister is er tevens voor verantwoordelijk dat het ministeriële toezicht voldoet aan de daaraan gestelde eisen van onafhankelijkheid, herkenbaarheid en functiescheiding. Deze eisen zien op de organisatie, de inrichting en positionering van het toezicht.

a. Verantwoordelijkheden Minister

Samenvattend is de Minister ten aanzien van Stichting VAM belast met de volgende verantwoordelijkheden:

  • vaststellen adequaat en uitvoerbaar beleid;

  • toezichthouden op het functioneren van Stichting VAM en voorzieningen treffen als het zelfstandig functioneren tekort schiet;

  • tijdig informeren van Stichting VAM over voorgenomen beleidswijzigingen en regelgeving.

b. Bevoegdheden Minister

De zelfstandigheid van de Stichting VAM laat de (politieke) eindverantwoordelijkheid van de Minister voor de vervulling van de publieke taak en de aanwending van de publiek verkregen gelden onverlet. De Minister legt hierover ook verantwoording af aan het parlement. Dit heeft tot gevolg dat de onafhankelijkheid van Stichting VAM niet onbeperkt is. De Minister moet vast kunnen stellen of er sprake is van een doeltreffende, in de betekenis van effectieve en efficiënte, taakuitoefening. Daartoe heeft hij verschillende bevoegdheden tot zijn beschikking. Deze bevoegdheden hebben betrekking op de wijze waarop Stichting VAM de taken vervult.

Op grond van de Kaderwet en de instellingswetgeving heeft de Minister een aantal bevoegdheden. Deze zijn hieronder opgesomd.

  • i. Goedkeurings- en instemmingsbevoegdheden

    • goedkeuren van tarieven (artikel 17 van de Kaderwet).

  • ii. Taakuitoefening

    • treffen van voorzieningen bij ernstige taakverwaarlozing (artikel 23 van de Kaderwet);

    • uitbreiding takenpakket;

    • beoordelen kwaliteit taakuitoefening;

    • stellen van beleidsregels m.b.t. taakuitoefening (artikel 21 van de Kaderwet);

    • in zeer bijzondere gevallen vernietigen van besluiten (artikel 22 van de Kaderwet);

    • uitvoeren van een vijfjaarlijkse evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van Stichting VAM (artikel 39 van de Kaderwet).

  • iii. Informatie

    • opvragen inlichtingen die de Minister nodig heeft voor taakuitoefening (artikel 20 van de Kaderwet);

    • verstrekken informatie aan Stichting VAM die Stichting VAM nodig heeft voor zijn taakuitoefening;

    • vaststellen aandachtspunten voor de accountantscontrole;

    • contact onderhouden met andere opdrachtgevers van Stichting VAM.

3. Financieel toezicht

Stichting VAM levert een aantal financiële documenten op: een tarievenvoorstel, de jaarrekening en het jaarverslag.

Egalisatiereserve

Stichting VAM heeft een egalisatiereserve. Een reserve is voor alle publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, niet behorend tot Staat, steeds noodzakelijk. Deze betreft het exploitatiesaldo, dat aan het einde van een begrotingsjaar aan de egalisatiereserve moet worden toegevoegd casu quo onttrokken. Door de vorming van de egalisatiereserve kan het saldo van het eerdere jaar ‘meegenomen’ worden naar de toekomst. Voor volgende begrotingen dient de egalisatiereserve als dekkingsmiddel (of als tekort uit het verleden) en speelt zij mede een rol bij de vaststelling van de rijksbijdrage casu quo de tarieven in het volgende jaar. Door de egalisatiereserve kunnen incidentele mee- of tegenvallers en bijvoorbeeld ook niet ieder jaar voorkomende uitgaven ‘uitgesmeerd’ over meer begrotingsjaren, waardoor de jaarlijkse rijksbijdrage of de door het zelfstandig bestuursorgaan aan justitiabelen in rekening te brengen tarieven minder of zelfs in het geheel niet zullen behoeven te variëren in de loop van de jaren. De egalisatiereserve zal altijd in de jaarrekening zichtbaar (moeten) worden gemaakt.

Jaarrekening

De jaarrekening wordt bij de Minister ingediend, voorzien van een accountantsverklaring, waarin de accountant ingaat op de getrouwheid van de uitgaven, de rechtmatigheid van de inningen en bestedingen. De jaarrekening is nimmer in strijd met het recht of het algemeen belang.

Zoals in de artikelsgewijze toelichting op de tarieven beschreven, maakt Stichting VAM gebruik van een kostprijscalculatiemodel om de toerekening van alle kosten transparant te maken. De accountant controleert onder meer of voor de berekening van de tarieven van Stichting VAM het vastgestelde kostprijscalculatiemodel is gehanteerd.

4. Opdracht en inkadering van taken en activiteiten

De Minister is eerstverantwoordelijke voor de wetgeving waarbij de publieke taken aan de Stichting VAM zijn opgedragen. De artikelen in § 6 geven aan welke beleidsregels de Minister hanteert om zijn primaire verantwoordelijkheid voor de publieke taken van de Stichting VAM waar te maken. Het zijn beleidsregels die de Minister hanteert bij de toepassing van de hem in de Kaderwet zbo’s toegekende bevoegdheden en opgelegde verplichtingen: artikelen 8, 17, 20, 21 en 22. Als voorbeeld kan worden genoemd de bevoegdheid van artikel 21 van de Kaderwet om besluiten van Stichting VAM te vernietigen.

Vernietiging van besluiten

Zoals reeds in de memorie van toelichting bij artikel 22 van de Kaderwet aangegeven (Kamerstukken 27426, nr. 3, pag. 16 en 27), is de vernietigingsbevoegdheid een uiterst middel, dat slechts met grote terughoudendheid mag worden gebruikt, zoals dat ook de bestendige praktijk is met de vernietigingsbevoegdheden ten aanzien van besluiten van gemeenten en provincies. Bovendien kan aangenomen worden dat onvolkomenheden in beschikkingen van Stichting VAM veelal geredresseerd kunnen en zullen worden door het aanwenden van hun ter beschikking staande rechtsmiddelen. Artikel 10:43 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een besluit, hangende het onderzoek of er reden is tot vernietiging over te gaan, kan worden geschorst. Het artikel houdt dus tevens een schorsingsbevoegdheid in van de Minister. De voorwaarden voor het gebruik van de vernietigingsbevoegdheid zijn geregeld in afdeling 10.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht, de schorsing is in afdeling 10.2.3 geregeld. Het vernietigingsrecht betekent niet dat ieder besluit van Stichting VAM moet worden onderzocht op vernietigbaarheid. Vernietiging is een instrument dat alleen achteraf wordt toegepast en geen algemeen toezicht veronderstelt; Stichting VAM is in eerste instantie zelf verantwoordelijk. Dit instrument creëert dan ook geen algemene bemoeienis van de Minister met Stichting VAM in individuele gevallen. De toepassingsmogelijkheden van het vernietigingsrecht zijn beperkt; artikel 10:35 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat vernietiging van een besluit alleen mogelijk is wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingevolge artikel 10:41 van de Algemene wet bestuursrecht vindt vernietiging niet eerder plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg is geboden. Van belang voor de toepassing van dit artikel is tenslotte dat het de Minister weliswaar de bevoegdheid verschaft tot schorsing en vernietiging, maar dat de Minister niet verplicht is om deze instrumenten toe te passen.

Informatiebeveiliging

Conform artikel 41 van de Kaderwet draagt Stichting VAM zorg voor een afdoende beveiliging van het gehele proces van informatievoorziening en de gehele levenscyclus van informatiesystemen, ongeacht de toegepaste technologie en ongeacht het karakter van de informatie. De regels over informatiebeveiliging zijn terug te vinden in onder meer het Beveiligings-voorschrift Rijksdienst 2005 (VIR), het Voorschrift informatiebeveiliging – bijzondere informatie (VIR-BI). Ook de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft binnen zijn werkingsgebied aanwijzingen voor informatiebeveiliging bij de Rijksdienst. Het staat Stichting VAM vrij om aanvullend strengere normen te hanteren zoals bepaalde ISO-certificering.

ARTIKELSGEWIJS

§ 2. Financieel toezicht

Artikelen 2, 3 en 4 Tarieven

De door Stichting VAM vast te stellen tarieven behoeven op grond van artikel 17 van de Kaderwet de goedkeuring van de Minister. Dit geldt ook voor tussentijdse tariefswijzigingen en voor tarieven van nieuwe en gewijzigde producten.

Taakclusters

Tarieven worden vastgesteld per taak dan wel per taakcluster. Bij een taakcluster kan worden gedacht aan een geheel van taken, die naar hun aard samenhangen als soort taak of naar het doel van de taak. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het geval dat Stichting VAM de expliciete taak heeft om bepaalde erkenningen te verlenen en daarop toezicht te houden. In het kader van het toezicht kan het nodig zijn om zo'n erkenning in te trekken. De kosten van intrekking van de erkenning worden dan meegenomen bij de berekening van de kosten voor het toezicht op die erkenning.

Stichting VAM maakt, binnen de grenzen van de wet, met de Minister afspraken over de clustering van de taken. Indien er sprake is van een taakcluster, kan het zijn dat voor elke afzonderlijke taak binnen dat cluster een tarief wordt vastgesteld, dan wel dat, bijvoorbeeld op grond van wettelijke bepalingen, er voor een of meer concrete taken een tarief wordt vastgesteld, terwijl dat tarief mede dient ter dekking van de kosten voor die andere taken.

Gematigd tarievenbeleid

De Minister ziet toe op een gematigd tarievenbeleid. Dit houdt in dat bij de berekening van de tarieven ernaar moet worden gestreefd de tarieven maximaal 5%, vermeerderd met de inflatiecorrectie, te laten stijgen of dalen. Er kunnen evenwel redenen zijn om van dit streefpercentage af te wijken. De reden hiervoor zal Stichting VAM dan bij het tarievenvoorstel moeten aangeven. Om de Minister in staat te stellen de rechtmatigheid van de tarieven te beoordelen vermeldt de Stichting VAM bij ieder tarief de grondslag, tenzij de grondslag is gebaseerd op een algemene wettelijke grondslag. Bij wijziging van die algemene grondslag moet de gewijzigde grondslag weer wel worden vermeld. Bij nieuwe tarieven wordt altijd de wettelijke grondslag vermeld.

Kostprijscalculatiemodel

Om tot een tariefvoorstel te komen, maakt Stichting VAM gebruik van een kostprijscalculatiemodel om de toerekening van alle kosten transparant te maken. Het model wordt zodanig ingericht dat meerjarig een consistent beeld wordt gegeven van de kostenstructuur. Het model draagt bij aan de voortdurende optimalisatie van alle processen en activiteiten.

Inhoud tarievenvoorstel

Het tarievenvoorstel gaat vergezeld van een toelichting conform artikel 4 lid 3. Stichting VAM richt de bedrijfsvoering doelmatig en efficiënt in. Waar besparingen mogelijk zijn, worden deze gerealiseerd, bijvoorbeeld door samenwerking en bundeling van bedrijfsvoeringsactiviteiten om zo synergievoordelen te behalen. In het jaarverslag maakt Stichting VAM inzichtelijk welke besparingen mogelijk zijn en hoe deze zijn te realiseren en hoe deze doorwerken in de tarieven. De Minister betrekt deze besparingen bij de beoordeling van het tarievenvoorstel.

Artikel 5 Accountantscontrole en bijlage

De accountantscontrole op de jaarrekening mondt uit in een controleverklaring. De accountant maakt voor de controleverklaring gebruik van de daarvoor in de Handleiding Regelgeving Accountancy voorgeschreven modeltekst. De accountant mag ervoor kiezen om ten behoeve van het Ministerie een zogenaamde ‘WG-verklaring’ af te geven, waarbij uitsluitend de naam van de instellingsaccountant met aanduiding w.g. (was getekend) wordt vermeld. De origineel ondertekende verklaring/rapport met de persoonlijke handtekening van de accountant moet in het archief van de instelling worden opgenomen.

Ten aanzien van de in de beleidsregels en de in de bijlage genoemde accountantswerkzaamheden geldt een rapportagetolerantie. De rapportagetolerantie geeft aan vanaf welke omvang fouten gemeld moeten worden aan het Ministerie in het verslag van bevindingen. Voor alle in de beleidsregels genoemde posten, uitgezonderd de Europese aanbesteding en bezoldiging bestuurders, geldt een standaard rapportagetolerantie van 1% van de financiële stromen en saldi inzake de publieke middelen. Omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat geconstateerde fouten zoveel mogelijk moeten worden gecorrigeerd, beperkt de accountant zich tot een uitzonderingsrapportage. Hiervoor gebruikt hij het verslag van bevindingen, waarin hij de aard en omvang van de geconstateerde fouten vermeldt. Het verslag van bevindingen moet voldoen aan de daaraan vanuit de Handleiding Regelgeving Accountancy gestelde eisen. Het bestuur van Stichting VAM stuurt het verslag van bevindingen samen met de controleverklaring en de jaarrekening naar het Ministerie. Het bestuur kan daarbij aangeven hoe het heeft gereageerd op de geconstateerde bevindingen.

Indien een review wordt uitgevoerd is er sprake van hoor en wederhoor.

§ 3. Informatie-uitwisseling

Artikelen 6 en 7 Jaarrekening, directieverslag en verstrekking van inlichtingen

De jaarrekening van de Stichting VAM is zoveel mogelijk ingericht met toepassing van titel 9 van Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar.

Bij de jaarrekening wordt een verklaring gevoegd omtrent de getrouwheid daarvan, afgegeven door een door het zbo aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Deze verklaring heeft mede betrekking op de in de bijlage aandachtspunten voor de accountantscontrole genoemde punten. Over deze punten wordt jaarlijks in een verslag van bevindingen gerapporteerd.

In de jaarrekening van de Stichting VAM wordt op geaggregeerd niveau informatie opgenomen over de uitvoering van publieke taken en de daarmee gemoeide publieke middelen.

De in de jaarrekening van de Stichting VAM opgenomen informatie is nader gespecificeerd in het directieverslag door de directeur van IBKI. Naast de in de jaarrekening vermelde gegevens wordt jaarlijks verantwoording afgelegd over de kwaliteit en de kwantiteit van de dienstverlening als bedoeld in artikel 18, eerste lid. Dit omvat mede hetgeen in artikel 19, derde lid, van de Kaderwet is bepaald ten aanzien van:

  • een tijdige voorbereiding en uitvoering;

  • de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

  • de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met hem in aanraking komen;

  • de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen;

  • de voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met Stichting VAM in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen.

Artikel 8 Uitvoeringsevaluaties

Bij het op afstand zetten van de uitvoering van beleid en de uitvoering van wet- en regelgeving is het van belang de wisselwerking tussen beleidsbepaling en beleidsuitvoering te behouden. Wanneer beleid eenmaal in uitvoering is genomen, kan de evaluatie dienen om de effecten te meten en eventueel aanleiding zijn om bestaand beleid en regelgeving aan te passen. De Minister neemt het initiatief tot een uitvoeringsevaluatie.

Artikel 9 Integriteit

Ik hecht eraan dat zelfstandige bestuursorganen beschikken over een integriteitsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn het hebben van een vertrouwenspersoon integriteit, de aanwezigheid en toepassing van een klokkenluidersregeling en een gedragscode waarin wordt ingegaan op ongewenste omgangsvormen, omgaan met informatie/geheimhouding/vrijheid van meningsuiting (informatiebeveiliging), geschenken en voordelen, nevenwerkzaamheden en financiële belangen en transacties met effecten.

§ 4. Taakuitoefening

Artikel 10 Risicoprofiel en kernprestatie-indicatoren
Risicoprofiel

Het Ministerie maakt een risicoprofiel vanuit het gezichtspunt van de Minister. Dit profiel dient als basis voor het maken van afspraken over kernprestatie-indicatoren ( KPI’s). Naast dit risicoprofiel kan de Stichting VAM periodiek een eigen risicoanalyse maken vanuit het eigen gezichtspunt van de Stichting VAM.

Kernprestatie-indicatoren

Stichting VAM spreekt met de Minister KPI’s af, mede op basis van de risicoanalyse. De Minister houdt toezicht op en stuurt Stichting VAM aan met behulp van de KPI’s. Een KPI is een grootheid die de toestand van of de ontwikkeling op een bepaald gebied weergeeft en als zodanig een (betrouwbare) indicatie verstrekt over (het effect van) een proces of product. KPI’s hebben betrekking op de kwaliteit en continuïteit van de taakuitvoering van Stichting VAM en worden in de regel gebruikt om veranderingen in gang te zetten. Ze dienen niet verward te worden met kengetallen – zoals bijvoorbeeld het aantal afgegeven producten – die veelal een informatieve betekenis hebben.

Goed gebruik van KPI’s stelt zowel Stichting VAM als de Minister in staat verantwoording af te leggen aan respectievelijk de Minister en de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de continuïteit en de kwaliteit van de taakuitvoering van Stichting VAM. Ministerie en Stichting VAM spreken regelmatig over de KPI’s, zowel over de mate waarop Stichting VAM de KPI’s haalt, als de mate waarin de KPI’s nog actueel zijn.

Artikel 11 Oordeelsvorming

Jaarlijks vormt de Minister zich ter zake van de publieke taakuitoefening door Stichting VAM een oordeel over de

  • doeltreffendheid van het beleid;

  • doeltreffende en deskundige taakuitvoering;

  • bedrijfsvoering;

  • rechtmatigheid van inkomsten en uitgaven.

Bepalend voor dit oordeel is in hoeverre de taakuitoefening door Stichting VAM voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Daarbij wordt – indien de continuïteit in het geding is – ook gekeken naar de bedrijfsvoering. De Minister bespreekt het oordeel met Stichting VAM.

Bij de oordeelsvorming maakt de Minister, naast de jaarlijkse verslaglegging en het door de Dienst Wegverkeer (RDW) en Rijksgecommitteerden gehouden toezicht, onder meer gebruik van de bevindingen uit het horizontaal toezicht.

Ook betrekt de Minister bij zijn oordeel de uitkomsten van het door Stichting VAM periodiek gehouden klanttevredenheidsonderzoek. Stichting VAM informeert de Minister hierover in het jaarverslag.

§ 6. Opdracht en inkadering van taken en activiteiten

Artikel 12 Uitvoeringstoets Stichting VAM

De Minister kan voorstellen van wet of tot wetswijziging doen waarbij nieuwe opdrachten aan een zbo worden verleend. Attributie bij of krachtens de wet in een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kan ook de basis zijn. Opdracht van eigen bevoegdheden van de Minister aan Stichting VAM in mandaat is ook een mogelijkheid. Bij of krachtens de wet kunnen algemeen verbindende regels worden gesteld voor de taakuitvoering. Op basis van artikel 21 van de Kaderwet kan hij beleidsregels stellen voor de taakuitvoering. Bij mandaat kan hij instructies geven in de mandaatregeling.

Beleidsvoornemens en voorstellen tot wet- en regelgeving die van invloed zijn op de Stichting VAM of diens taakopdracht of taakuitvoering, zullen door het Ministerie aan de Stichting VAM worden voorgelegd voor een uitvoeringstoets. De uitvoeringstoets van Stichting VAM zal in de regel ingaan op de vraag hoe doeltreffende, doelmatige en rechtmatige uitvoering van de op te dragen taak of uit te voeren regeling verzekerd kan worden, als ook op de effecten ervan op de overige taakuitvoering van Stichting VAM, op de bedrijfsvoering en financiering, als ook op de gevolgen voor gebruikers en andere stakeholders. De Minister zal in zijn verzoek om een uitvoeringstoets ook specifieke vragen kunnen stellen, terwijl De uitvoeringstoets kan ook gefaseerd plaatsvinden: een eerste toets op een voornemen en naderhand een definitieve toets op een uitgewerkt voorstel. De Minister zal in zijn verzoek ook aangeven op welke termijn hij een uitvoeringstoets verwacht en na ontvangst ervan wanneer er welk gevolg aan wordt gegeven. Het Ministerie laat de Stichting VAM weten wat met de uitvoeringstoets wordt gedaan/ De Stichting VAM heeft ook de mogelijkheid om op eigen initiatief een uitvoeringstoets te doen, indien het Ministerie nalaat hier tijdig een verzoek voor in te dienen.

Artikel 15 Overgangsrecht

Voor de jaarstukken 2012 worden de oude afspraken ten aanzien van de vastlegging en de accountantscontrole geëerbiedigd voor zover deze inhoudelijk afwijken van de in onderhavige regeling opgenomen bepalingen en de Stichting VAM heeft aangegeven hieraan niet te kunnen voldoen.

Artikel 16 Inwerkingtreding

De onderhavige regeling treedt evenals als de Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s (Stb. 442) per 1 januari 2013 in werking. Van de in het systeem van vaste verandermomenten opgenomen minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding wordt afgeweken. Deze regeling heeft alleen gevolgen voor het zbo en die is door deze afwijkende publicatiedatum niet geschaad, omdat het al bekend is met deze datum.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven