TOELICHTING
De onderhavige beleidsregels zijn samen met de Regeling sturing van en toezicht op
de NIWO (regeling) het sluitstuk van de implementatie van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen (Kaderwet) voor de onder de minister van Infrastructuur en Milieu
(IenM) ressorterende zelfstandige bestuursorganen (zbo’s).
Met de onderhavige beleidsregels geef ik aan hoe ik de bevoegdheden uitoefen die de
Kaderwet mij geeft.
De voor de NIWO geldende wet- en regelgeving heeft een gelaagde structuur: de Kaderwet,
de Wet wegvervoer goederen, de regeling en de onderhavige beleidsregel. In deze toelichting
wordt een overzicht gegeven van de hele governancestructuur van de NIWO, ook daar
waar in de onderhavige beleidsregel geen regels gesteld worden aangezien deze al in
de Kaderwet dan wel de wet of de regeling worden getroffen. Zodoende biedt deze toelichting
een integraal overzicht van de relevante aspecten voor het opdrachtgeverschap en het
toezicht op de NIWO.
In het algemene gedeelte van deze toelichting wordt ingegaan op zaken van algemene
aard voortvloeiend uit de Kaderwet, de wet en de regeling die voor het integrale beeld
nodig zijn, ook als de beleidsregel geen artikelen bevat. In de artikelsgewijze toelichting
worden de bepalingen uit de onderhavige regel toegelicht.
1. Bestuur en andere organen
De NIWO heeft een bestuur (in haar statuten aangeduid als Raad van Beheer), een Financiële
Commissie, een Commissie Vergunningverlening Beroepsgoederenvervoer en een Directeur.
De Financiële Commissie heeft een beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende taak,
en onderhoudt het contact met de directeur.
De Commissie Vergunningverlening is het orgaan dat uitvoering geeft aan de bij of
krachtens de wet aan de NIWO opgedragen taken.
Het bestuur is samengesteld uit leden die worden benoemd door door de Minister aangewezen
representatieve organisaties die de onderscheiden belangen ten aanzien van het goederenvervoer
vertegenwoordigen, en twee door de Minister benoemde onafhankelijke leden. Een van
deze onafhankelijke leden is voorzitter van de Commissie Vergunningverlening Beroepsgoederenvervoer.
De voorzitter van het bestuur is tevens voorzitter van de Financiële commissie.
De directeur geeft leiding aan het bureau van de NIWO. Hij wordt op voordracht van
de Financiële Commissie door het bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.
2. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden minister
Het ‘opdragen’ van taken door middel van wetgeving aan een zbo heeft gevolgen voor
het primaat van de politiek. De wettelijke taken van het zbo worden niet onder volledige,
maar onder beperkte verantwoordelijkheid van de minister uitgevoerd. Een zbo kent
een gesloten huishouding. Het zbo is zelf verantwoordelijk voor de taakuitvoering,
zij het binnen door de wet gestelde grenzen aan de taakopdracht. De minister is politiek
aanspreekbaar maar kan niet sturen in afzonderlijke gevallen. De minister is wel politiek
aanspreekbaar. De minister is ervoor verantwoordelijk dàt de taken van het zbo worden
uitgevoerd en dat ze goed worden uitgevoerd. De minister draagt verantwoordelijkheid
voor het functioneren van het zbo en de publieke taakuitoefening door het zbo op het
zogeheten systeemniveau.
Op basis van het politiek primaat bepaalt de minister het taakdomein, de mate van
zelfstandigheid en de evenwichtigheid van het takenpakket, met het oog op de borging
van het publieke belang, onder meer in termen van continuïteit en kwaliteit. De minister
bewaakt de algemene kaders voor het verzelfstandigingsbeleid, stelt criteria voor
nevenactiviteiten op de markt en stelt doelen zoals in het kader van de compacte overheid.
De minister zorgt ervoor dat er voldoende goed ingerichte checks and balances zijn.
De minister is niet gehouden om elk aspect van de publieke taakvervulling of elke
individuele beslissing zelfstandig te controleren op kwaliteit en kwantiteit. Daarmee
zou afbreuk worden gedaan aan de zelfstandigheid van het zbo. De minister is er tevens
voor verantwoordelijk dat het ministeriële toezicht voldoet aan de daaraan gestelde
eisen van onafhankelijkheid, herkenbaarheid en functiescheiding. Deze eisen zien op
de organisatie, de inrichting en positionering van het toezicht.
a. Verantwoordelijkheden minister
Samenvattend is de minister ten aanzien van het zbo belast met de volgende verantwoordelijkheden:
-
• vaststellen adequaat en uitvoerbaar beleid;
-
• toezichthouden op het functioneren van het zbo en voorzieningen treffen als het zelfstandig
functioneren tekort schiet;
-
• tijdig informeren van het zbo over voorgenomen beleidswijzigingen en regelgeving.
b. Bevoegdheden minister
De zelfstandigheid van het bestuursorgaan laat de (politieke) eindverantwoordelijkheid
van de minister voor de vervulling van de publieke taak onverlet. De minister legt
hierover ook verantwoording af aan het parlement. Dit heeft tot gevolg dat de onafhankelijkheid
van het zbo niet onbeperkt is. De minister moet kunnen vaststellen of er sprake is
van een doeltreffende, in de betekenis van effectieve en efficiënte, taakuitoefening.
Daartoe heeft hij verschillende bevoegdheden tot zijn beschikking. Voor een deel hebben
deze bevoegdheden betrekking op de wijze waarop het zbo de taken vervult. Een ander
deel van de bevoegdheden richt zich op het zo goed, efficiënt en verantwoord mogelijk
laten besturen van het zbo (governance).
Op grond van de Kaderwet heeft de minister een groot aantal bevoegdheden. Deze zijn
hieronder opgesomd.
Goedkeurings- en instemmingsbevoegdheden
-
• goedkeuren van tarieven (artikel 17 van de Kaderwet)
-
• goedkeuren van het besluit tot vaststelling van de begroting (artikel 29 van de Kaderwet)
-
• instemming op grond van artikel 32 van de Kaderwet
-
• goedkeuren van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening (artikel 34 van de
Kaderwet)
Taakuitoefening
-
• treffen van voorzieningen bij ernstige taakverwaarlozing (artikel 23 van de Kaderwet)
-
• uitbreiding takenpakket
-
• beoordelen kwaliteit taakuitoefening
-
• stellen van beleidsregels m.b.t. taakuitoefening (artikel 21 van de Kaderwet)
-
• in zeer bijzondere gevallen vernietigen van besluiten (artikel 22 van de Kaderwet)
-
• uitvoeren van een vijfjaarlijkse evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het functioneren van het zbo (artikel 39 van de Kaderwet)
Informatie
-
• opvragen van inlichtingen die de minister nodig heeft voor taakuitoefening (artikel
20 van de Kaderwet)
-
• verstrekken van informatie aan het zbo die het zbo nodig heeft voor zijn taakuitoefening
-
• vaststellen van aandachtspunten voor de accountantscontrole (artikel 35 Kaderwet)
-
• contact onderhouden met andere opdrachtgevers van het zbo
3. Financieel toezicht
De NIWO levert een aantal financiële documenten op: de begroting, de jaarrekening
en het jaarverslag. Als de minister de begroting goedkeurt, keurt hij ook de activiteiten
en investeringen goed. De NIWO leidt de tarieven af uit de jaarlijkse begroting en
stelt een tarievenvoorstel op. Ten slotte volgen de jaarrekening en het jaarverslag
waarin verantwoording ten aanzien van eventuele overschotten of tekorten afgelegd
wordt alsmede de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen van de accountant.
In het jaarverslag wordt ingegaan op de uitvoering van de openbaar gezagtaken en hoe
het beheer van de ermee gemoeide middelen is gevoerd. In ieder geval wordt inzicht
verstrekt in de aantallen als bedoeld in artikel 4.4, vierde lid, van de Wet wegvervoer
goederen.
Egalisatiereserve
De NIWO heeft conform artikel 33 van de Kaderwet een egalisatiereserve. Een verplichte
reserve is voor alle zelfstandige bestuursorganen, niet behorend tot Staat, steeds
noodzakelijk. Deze betreft het exploitatiesaldo, dat aan het einde van een begrotingsjaar
aan de egalisatiereserve moet worden toegevoegd casu quo onttrokken. Door de vorming
van de egalisatiereserve kan het saldo van het eerdere jaar ‘meegenomen’ worden naar
de toekomst. Voor volgende begrotingen dient de egalisatiereserve als dekkingsmiddel
(of als tekort uit het verleden) en speelt zij mede een rol bij de vaststelling van
de rijksbijdrage casu quo de tarieven in het volgende jaar. Door de egalisatiereserve
kunnen incidentele mee- of tegenvallers en bijvoorbeeld ook niet ieder jaar voorkomende
uitgaven ‘uitgesmeerd’ over meer begrotingsjaren, waardoor de jaarlijkse rijksbijdrage
of de door het zelfstandig bestuursorgaan aan justitiabelen in rekening te brengen
tarieven minder of zelfs in het geheel niet zullen behoeven te variëren in de loop
van de jaren. De egalisatiereserve zal altijd in de jaarrekening zichtbaar (moeten)
worden gemaakt.
Jaarrekening
De jaarrekening wordt bij de minister ingediend, voorzien van een accountantsverklaring,
waarin de accountant ingaat op de getrouwheid van de uitgaven, de rechtmatigheid van
de inningen en bestedingen en de doelmatigheid van de inrichting van het beheer en
de organisatie ten aanzien van de doelmatigheidseisen. De jaarrekening is nimmer in
strijd met het recht of het algemeen belang en de cijfers zijn in lijn met de eerder
ontvangen opgave van aanmerkelijke verschillen of er is rekening gehouden met wat
hierover eerder met het ministerie is afgesproken.
Zoals in de artikelsgewijze toelichting op de tarieven beschreven, maakt het zbo gebruik
van een kostprijscalculatiemodel om de toerekening van alle kosten transparant te
maken. De accountant controleert of de tarieven van het zbo berekend zijn op basis
van het vastgestelde kostprijscalculatiemodel.
Het proces van goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening verloopt
als volgt:
Nr.
|
Periode
|
Onderwerp/Actie
|
01
|
15 maart
|
Het zbo zendt het jaarverslag en de jaarrekening vóór 15 maart van het jaar dat volgt
op het boekjaar naar de minister.
|
02
|
maart en april
|
Beoordeling jaarrekening met bijbehorende accountantsverklaring en verslag van bevindingen
door de minister. De minister besluit na overleg met het zbo tot al dan niet goedkeuring
van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening en stelt het zbo hiervan schriftelijk
op de hoogte
|
03
|
mei
|
Het zbo maakt de jaarrekening openbaar door deze op zijn website te plaatsen
|
4. Opdracht en inkadering van taken en activiteiten
De minister is eerstverantwoordelijke voor de wetgeving waarbij de publieke (hoofd)
taken zijn opgedragen. Het zbo heeft een gesloten huishouding. De artikelen in §4
geven aan welke beleidsregels de minister hanteert om zijn primaire verantwoordelijkheid
voor de bepaling van het taakdomein en de regulering van de taak van het zbo waar
te maken. Het zijn beleidsregels die de minister hanteert bij de toepassing van de
hem in de Kaderwet zbo toegekende bevoegdheden en opgelegde verplichtingen: artikelen
3, 4, 8, 17, 20, 21, 22, 29. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de bevoegdheid
van artikel 22 van de Kaderwet om besluiten van een zbo te vernietigen en de bevoegdheid
van artikel 29 van de Kaderwet om goedkeuring aan de begroting te onthouden wegens
strijd met het recht of het algemeen belang.
Vernietiging van besluiten
Zoals reeds in de memorie van toelichting bij artikel 22 van de Kaderwet aangegeven
(Kamerstukken 27426, nr. 3, pag. 16 en 27), is de vernietigingsbevoegdheid een uiterst middel, dat slechts met
grote terughoudendheid mag worden gebruikt, zoals dat ook de bestendige praktijk is
met de vernietigingsbevoegdheden ten aanzien van besluiten van gemeenten en provincies.
Bovendien kan aangenomen worden dat onvolkomenheden in beschikkingen van het zbo veelal
geredresseerd kunnen en zullen worden door het aanwenden van hun ter beschikking staande
rechtsmiddelen. Artikel 10:43 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een besluit,
hangende het onderzoek of er reden is tot vernietiging over te gaan, kan worden geschorst.
Het artikel houdt dus tevens een schorsingsbevoegdheid in van de minister. De voorwaarden
voor het gebruik van de vernietigingsbevoegdheid zijn geregeld in afdeling 10.2.2
van de Algemene wet bestuursrecht, de schorsing is in afdeling 10.2.3 geregeld. Het
vernietigingsrecht betekent niet dat ieder besluit van het zbo moet worden onderzocht
op vernietigbaarheid. Vernietiging is een instrument dat alleen achteraf wordt toegepast
en geen algemeen toezicht veronderstelt; het zbo is in eerste instantie zelf verantwoordelijk.
Dit instrument creëert dan ook geen algemene bemoeienis van de minister met het zbo
in individuele gevallen. De toepassingsmogelijkheden van het vernietigingsrecht zijn
beperkt; artikel 10:35 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat vernietiging
van een besluit alleen mogelijk is wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Ingevolge artikel 10:41 van de Algemene wet bestuursrecht vindt vernietiging niet
eerder plaats dan nadat aan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, gelegenheid
tot overleg is geboden. Van belang voor de toepassing van dit artikel is tenslotte
dat het de minister weliswaar de bevoegdheid verschaft tot schorsing en vernietiging,
maar dat de minister niet verplicht is om deze instrumenten toe te passen.
Informatiebeveiliging
Conform artikel 41 van de Kaderwet draagt het zbo zorg voor een afdoende beveiliging
van het gehele proces van informatievoorziening en de gehele levenscyclus van informatiesystemen,
ongeacht de toegepaste technologie en ongeacht het karakter van de informatie. De
regels over infor-matiebeveiliging zijn terug te vinden in onder meer het Beveiligingsvoorschrift
Rijksdienst 2005 (VIR), het Voorschrift informatiebeveiliging – bijzondere informatie
(VIR-BI). Ook de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft binnen zijn werkingsgebied
aanwijzingen voor informatiebeveiliging bij de Rijksdienst. Het staat het zbo vrij
om aanvullend strengere normen te hanteren zoals bepaalde ISO-certificering.
Artikelsgewijs
§ 2. Financieel toezicht
Artikel 2 Inhoud tarievenvoorstel
Tarieven worden vastgesteld per taak dan wel per taakcluster. Bij een taakcluster
kan worden gedacht aan een geheel van taken, die naar hun aard samenhangen als soort
taak of naar het doel van de taak. Het zbo maakt, binnen de grenzen van de wet, met
de minister afspraken over de clustering van de taken. Indien er sprake is van een
taakcluster, kan het zijn dat voor elke afzonderlijke taak binnen dat cluster een
tarief wordt vastgesteld, dan wel dat, bijvoorbeeld op grond van wettelijke bepalingen,
er voor een of meer concrete taken een tarief wordt vastgesteld, terwijl dat tarief
mede dient ter dekking van de kosten voor die andere taken.
Bij de vaststelling van de tarieven besteedt de minister daarnaast onder meer specifiek
aandacht aan:
-
a. kostendekkendheid per tariefcluster;
-
b. ontwikkeling van het eigen vermogen van het zbo, op basis van het jaarverslag van
het voorgaande jaar, de geprognotiseerde realisatie van het lopende jaar, en de begroting
voor het komende jaar;
-
c. vooruitzicht voor volgende jaren;
-
d. consistentie tussen de tarieven.
Artikel 3 Begroting
De begroting specificeert de plannen die de NIWO heeft voor het komende jaar. Indien
de minister de begroting goedkeurt stemt hij derhalve ook in met deze plannen.
Inhoud begroting
De begroting behelst in ieder geval de volgende zaken:
-
• een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven
en een raming van de inkomsten en uitgaven alsmede de kosten en opbrengsten (conform
artikel 27 van de Kaderwet).
-
• een overzicht en een bedrijfseconomische onderbouwing van investeringen van zwaarwegend
belang. Dit zijn investeringen die ofwel invloed hebben op of bepalend zijn voor de
continuïteit van de organisatie of die van de taakuitoefening.
-
• de financiële consequenties van de risico’s rond de continuïteit en de kwaliteit van
de taakuitoefening.
De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Uit de
toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening
van de bij of krachtens de wet aan de NIWO opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.
Tevens wordt in de toelichting ingegaan op de reactie van de gebruikers conform artikel
19, tweede lid, Kaderwet. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft
nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting
van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening. De inrichting van de
begroting en de begrote gecomprimeerde balans is in beginsel in overeenstemming met
de inrichting van de jaarrekening.
Goedkeuring besluit tot vaststelling van de begroting.
Het proces van goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de begroting verloopt
als volgt:
Nr.
|
Periode
|
Onderwerp/Actie
|
01
|
mei tot en met augustus
|
Ruim voor het indienen van de begroting bespreekt de NIWO met het ministerie de relevante
zaken die invloed hebben op de begroting en de uit de risico-inschatting voortkomende
punten voor het begrotingsjaar
|
02
|
augustus
|
De NIWO stuurt een conceptbegroting naar de minister
|
03
|
september
|
Het ministerie bekijkt de conceptbegroting en bespreekt zijn reactie op de conceptbegroting
met de NIWO. De NIWO verwerkt de verkregen reactie
|
04
|
1 oktober
|
De NIWO stuurt haar begroting vóór 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het
begrotingsjaar naar de minister
|
05
|
november
|
Het ministerie beoordeelt de begroting. De minister neemt een beslissing en stelt
de NIWO hiervan schriftelijk op de hoogte. De minister kan conform artikel 29, tweede
lid, Kaderwet de goedkeuring onthouden indien de begroting in strijd is met het recht
of het algemeen belang
|
06
|
december
|
De NIWO maakt de begrotingopenbaar door deze op haar website te plaatsen
|
§ 3. Taakuitoefening
Artikel 4 Risicoprofiel en Kern Prestatie Indicatoren
Het zbo maakt een risicoanalyse en actualiseert deze regelmatig.
In de begroting zijn de financiële consequenties van de beheersing van de risico’s
zichtbaar.
Het zbo spreekt met de minister kern prestatie indicatoren (KPI’s) af, mede op basis
van de risicoanalyse. De minister houdt toezicht op en stuurt het zbo aan met behulp
van de KPI’s. Een KPI is een grootheid die de toestand van of de ontwikkeling op een
bepaald gebied weergeeft en als zodanig een (betrouwbare) indicatie verstrekt over
(het effect van) een proces of product. KPI’s hebben betrekking op de kwaliteit en
continuïteit van de taakuitvoering van het zbo en worden in de regel gebruikt om veranderingen
in gang te zetten. Ze dienen niet verward te worden met kengetallen – zoals bijvoorbeeld
het aantal afgegeven producten – die veelal een informatieve betekenis hebben.
Goed gebruik van KPI’s stelt zowel het zbo als de minister in staat verantwoording
af te leggen aan respectievelijk de minister en de Tweede Kamer der Staten-Generaal
over de continuïteit en de kwaliteit van de taakuitvoering van het zbo. Ministerie
en zbo spreken regelmatig over de KPI’s, zowel over de mate waarop het zbo de KPI’s
haalt, als de mate waarin de KPI’s nog actueel zijn.
Artikel 5 Oordeelsvorming
Jaarlijks vormt de minister zich ter zake van de publieke taakuitoefening door de
NIWO een oordeel over de
-
• doeltreffendheid van het beleid;
-
• doeltreffende en deskundige taakuitvoering;
-
• rechtmatigheid van inkomsten en uitgaven;
-
• bedrijfsvoering.
Bepalend voor dit oordeel is in hoeverre de taakuitoefening door de NIWO voldoet aan
de daaraan gestelde eisen. Daarbij wordt – indien de continuïteit in het geding is
– ook gekeken naar de bedrijfsvoering. De minister bespreekt het oordeel met de NIWO.
Bij de oordeelsvorming maakt de minister naast de jaarlijkse verslaglegging onder
meer gebruik van de bevindingen uit het horizontaal toezicht.
Ook betrekt de minister bij zijn oordeel de uitkomsten van het door de NIWO periodiek
gehouden klant- en medewerkerstevredenheidsonderzoek. De NIWO informeert de minister
hierover in het jaarverslag.
§ 4. Opdracht en inkadering van taken en activiteiten
Artikel 6 Uitvoeringstoets zbo
De minister kan voorstellen van wet of tot wetswijziging doen waarbij nieuwe opdrachten
aan de NIWO worden verleend. Attributie bij of krachtens de wet in een ministeriële
regeling kan ook de basis zijn. Opdracht van eigen bevoegdheden van de minister aan
de NIWO in mandaat is ook een mogelijkheid. Bij of krachtens de wet kunnen algemeen
verbindende regels worden gesteld voor de taakuitvoering. Op basis van artikel 21
van de Kaderwet kan hij beleidsregels stellen voor de taakuitvoering. Bij mandaat
kan hij instructies geven in de mandaatregeling.
De uitvoeringstoets van de NIWO zal in de regel ingaan op de vraag hoe doeltreffende,
doelmatige en rechtmatige uitvoering van de op te dragen taak of uit te voeren regeling
verzekerd kan worden, als ook op de effecten ervan op de overige taakuitvoering van
de NIWO, op de bedrijfsvoering en financiering, als ook op de gevolgen voor gebruikers
en andere stakeholders. De minister zal in zijn verzoek om een uitvoeringstoets ook
specifieke vragen kunnen stellen, terwijl de NIWO ook uit eigen beweging elementen
in een uitvoeringtoets kan opnemen. De uitvoeringstoets kan ook gefaseerd plaatsvinden:
een eerste toets op een voornemen en naderhand een definitieve toets op een uitgewerkt
voorstel. De minister zal in zijn verzoek ook aangeven op welke termijn hij een uitvoeringstoets
verwacht en na ontvangst ervan wanneer er welk gevolg aan wordt gegeven.
Voor wat betreft voorstellen tot samenwerking tussen ministeries en zbo’s speelt deze
beleidsregel in op de ontwikkelingen in het kader van het project Compacte overheid.
Het zoveel mogelijk verbinden van het proces van de uitvoeringstoets met de cyclus
van voorstellen voor de begroting komt de integraliteit van de beoordeling en de efficiency
van het besluitvormingsproces ten goede.
Artikel 7 Instemmingtoets minister
Artikel 7 werkt uit aan welke criteria getoetst wordt of nieuwe publieke taken respectievelijk
markt- en nevenactiviteiten van de NIWO voor andere opdrachtgevers verantwoord zijn.
Andere opdrachtgevers van publieke taken kunnen zijn andere ministers (op basis van
attributie of mandaat of zelfvoorziening binnen de rijksoverheid) resp. medeoverheden
of andere zbo’s op basis van mandaat. Opdrachtgevers voor marktactiviteiten kunnen
zijn medeoverheden, andere zbo’s of private partijen (op basis van een contract).
Verenigbaarheid met bestaande taken van het zbo kan bijvoorbeeld blijken uit het feit
dat de taken of marktactiviteiten aansluiten bij (unieke) kerncompetenties van de
NIWO, vanuit publiek belang positieve synergie effecten kunnen opleveren bv. op het
vlak van realisatie van beleidsdoelstellingen van de rijksoverheid, van innovatie
of efficiencyverbetering van dienstverlening. Onverenigbaarheid kan bv. blijken uit
risico’s voor de reputatie van de NIWO als publieke uitvoeringsorganisatie, voor de
continuïteit, de kwaliteit, financierbaarheid, effectiviteit, efficiency, rechtmatigheid
van de uitvoering van de bestaande (hoofd)taken. Uitgangspunt is een kostendekkende
financiering door de nieuwe opdrachtgever of gebruikers (tarieven).
Ook moet strijd met overige wet- en regelgeving respectievelijk rijksbeleid worden
voorkomen. Relevante algemene kaders zijn er bijvoorbeeld op het punt van algemene
regels van behoorlijk bestuur, privacy, mededinging, steun en aanbestedingsrecht,
compacte overheid, open data politiek. Ook kunnen er sectorspecifieke kaders relevant
zijn. Voor het terrein van het ministerie valt bijvoorbeeld te denken aan regelgeving
en beleid die invulling geven aan publieke belangen op het gebied van een veilig,
vlot en milieuvriendelijk verkeer.
Het initiatief voor een nieuwe taakopdracht kan ook komen van een ander bestuursorgaan
bv. een andere minister. Het verdient de voorkeur dat het andere bestuursorgaan daarover
eerst contact opneemt met de minister. Het vierde lid geeft aan dat een zbo (dit zal
als regel in samenwerking met de andere nieuwe opdrachtgever geschieden) aan de minister
een uitgewerkt en onderbouwd voorstel moet doen. De uitwerking en onderbouwing zullen
moeten ingaan op de gestelde criteria zoals hierboven toegelicht. Dit omvat elementen
die vergelijkbaar zijn met de uitvoeringstoets op voorstellen voor nieuwe taken van
de minister, maar bevat ook andere elementen, zoals hierboven omschreven bij de toelichting
op het criterium dat nieuwe taken verenigbaar moeten zijn met bestaande taken en niet
in strijd mogen zijn met regelgeving en rijksbeleid.
Het criterium van verenigbaarheid met zijn publieke hoofdtaken, met overige regelgeving
en beleid, geldt ook voor marktactiviteiten van een zbo. Een specifiek motief voor
marktactiviteiten kan zijn het benutten van onvermijdelijke restcapaciteit die beschikbaar
is voor de vervulling van publieke taken.
Er zijn voorts aanvullende aspecten relevant voor de beoordeling of marktactiviteiten
van het zbo wenselijk zijn, gelet op het effect daarvan op de marktverhoudingen: het
is denkbaar dat bestaande marktpartijen een beter alternatief kunnen bieden resp.
onevenredig nadeel kunnen lijden als gevolg van concurrentie door het zbo. Om deze
aspecten te kunnen beoordelen en meewegen bij het instemmingbesluit laat de minister
een markteffectentoets uitvoeren. Deze kan gepaard gaan met consultatie van relevante
marktpartijen.
Een van de hoofdregels van de Mededingingswet is dat voor marktactiviteiten ten minste
de kostprijs in rekening wordt gebracht. Het op de Mededingingswet gebaseerde Besluit
markt en overheid bevat regels waaraan het systeem van doorberekening van kosten van
marktactiviteiten (dat zbo’s hanteren richting afnemers) moet voldoen. De minister
toetst of een systeem is uitgewerkt dat aan die eisen voldoet.
Marktactiviteiten worden in een gescheiden boekhouding verantwoord. Dit vloeit voort
uit eisen die de Algemene rekenkamer stelt.
Het bevordert de integraliteit van de afweging en de efficiency van de besluitvorming
als voorstellen tot nieuwe taken of marktactiviteiten voor andere opdrachtgevers door
het zbo worden ingebracht in de jaarlijkse cyclus van voorstel begroting. In dat geval
kan het besluit van de minister met betrekking tot de begroting mede omvatten een
besluit over de nieuwe taak of marktactiviteit. In andere gevallen zal een afzonderlijke
instemmingprocedure moeten worden gevolgd.
Formele vastlegging van de opdracht van een publieke taak door een andere publieke
opdrachtgever volgt daarop bij of krachtens een wet (attributie) of in een mandaatbesluit
van het desbetreffende bestuursorgaan. Afhankelijk van de instelling/taakopdrachtwet
van het zbo vindt formele vastlegging van instemming met een marktactiviteit plaats
bij of krachtens de instelling/taakopdrachtwet.
§ 5. Overige onderwerpen
Artikel 8 Evaluatie conform artikel 39 van de Kaderwet
De minister van Financiën stelt regels ten aanzien van het evaluatieonderzoek bij
de rijksoverheid. Deze zijn vervat in de Regeling periodiek evaluatieonderzoek en
beleidsinformatie 2006, die te vinden is op de website van de Rijksoverheid. De minister
houdt zich in al zijn evaluatieonderzoeken aan de voorschriften van deze regeling.
Het ministerie betrekt de NIWO bij de evaluatie.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.