TOELICHTING
Algemeen
Met dit besluit worden de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen opnieuw
integraal vastgesteld. De aanleiding hiervoor is de inwerkingtreding van de Wet aanscherping
handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) op 1 januari 2013 (Stb. 2012, 498). Eén van de doelstellingen van deze wet is om overtredingen door bedrijven van de
arbeidswetten streng aan te pakken. De arbeidswetgeving beschermt werknemers tegen
onder meer slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en verdringing
van de arbeidsmarkt. De arbeidswetgeving draagt tevens bij aan eerlijke concurrentie
tussen werkgevers. Met de aanscherping van het sanctie- en maatregelenbeleid maakt
de regering duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke
normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen niet na willen leven (Kamerstukken
II 2010/11, 33 207, nr. 3). Eén van de onderdelen van het aangescherpte beleid is een verhoging van de boetenormbedragen
bij de eerste overtreding van een van de arbeidswetten. Daarbij is voor de arbeidswetten
gekozen voor een systeem, waarbij de boete bij recidive wordt verdubbeld en bij herhaalde
recidive wordt verdrievoudigd. Als sprake is van twee ernstige overtredingen wordt
de boete bij recidive al verdrievoudigd.
Het onderhavige besluit tot vaststelling van nieuwe beleidsregels voor de oplegging
van boetes bij overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen geeft uitwerking aan dit
aangescherpte sanctiebeleid voorziet hierin.
Bij overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen gaat het om een ernstige vorm van
arbeidsmarktfraude waarbij de werkgever oneigenlijk financieel gewin behaalt ten koste
van de positie van de werknemer. De in de Wet arbeid vreemdelingen zelf neergelegde
maximale boete voor overtredingen was altijd al afgestemd op het maximum van de vijfde
boetecategorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
maar sinds 2005 niet meer geïndexeerd. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping
handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is dit maximumbedrag gelijkgesteld aan het
maximum van de vijfde boetecategorie en daardoor verhoogd van € 49.000 naar € 78.000.
Dit is een verhoging van 55 procent. Het in de praktijk te hanteren boetenormbedrag
voor de Wet arbeid vreemdelingen wordt nu bijna evenredig verhoogd, namelijk met 50
procent van € 8.000 tot € 12.000. Bij recidive zal sprake zijn van een boetebedrag
van € 24.000 (200% van het boetenormbedrag) en bij herhaalde recidive van € 36.000
(300% van het boetenormbedrag). Als sprake is van ernstige overtredingen wordt bij
de eerste recidive al een boete opgelegd van 300% van het boetenormbedrag. Een ernstige
overtreding is een overtreding waarbij tenminste 20 werkenden zijn betrokken.
De regering gaat ervan uit, dat van dit aangescherpte sanctiebeleid een sterke preventieve
werking uitgaat; werkgevers zullen niet langer het risico willen nemen om als gevolg
van het niet naleven van de arbeidswetgeving een hoge boete opgelegd te krijgen, waarbij
zelfs niet is uitgesloten dat het bedrijf als gevolg van deze boete zijn activiteiten
niet meer kan voortzetten.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Het niet naleven van een in de Wet arbeid vreemdelingen gegeven voorschrift levert
een overtreding op. Alle overtredingen zijn direct beboetbaar. Als een overtreding
van de Wet arbeid vreemdelingen wordt geconstateerd, kan direct een boeterapport aangezegd
en opgemaakt worden.
De Beleidsregel boeteoplegging bevat nadere regels over de wijze waarop de bestuurlijke
boete wordt berekend. Bij deze Beleidsregel hoort de bijlage ‘Tarieflijst boetenormbedragen
bestuurlijke boete.’ Deze boetenormbedragen zijn verhoogd in verband met de Wet aanscherping
handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.
Artikel 2
Het boetenormbedrag waaraan wordt gerefereerd in artikel 1 geldt ten aanzien van een
ieder die handelt in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Bij het vaststellen van
de boete wordt een onderscheid gemaakt tussen de werkgever die een natuurlijk persoon
is en de rechtspersoon als werkgever. Als er sprake is van een werkgever die een natuurlijk
persoon is wordt in dit geval een correctiefactor van 0,5 gebruikt ten opzichte van
het boetenormbedrag.
Artikel 3
Indien een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is begaan door een rechtspersoon
kan op grond van artikel 5:1, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht, juncto
artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de bestuurlijke boete worden
opgelegd aan degene die opdracht heeft gegeven tot arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen
is overtreden alsmede aan degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan arbeid waarbij
de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden. Met deze Beleidsregel wordt hier nadere
invulling aan gegeven. Omdat een feitelijk leidinggevende een natuurlijke persoon
is, wordt voor de hoogte van de boete aangesloten bij artikel 2 van deze Beleidsregels.
Artikel 4
De verplichtingen die zijn voorgeschreven in artikel 15, tweede en derde lid, van
de Wet arbeid vreemdelingen hebben betrekking op opeenvolgende en aan elkaar gerelateerde
door de werkgever te verrichten handelingen: het opnemen in de administratie van een
afschrift als bedoeld in het eerste lid van dit artikel (tweede lid) en het bewaren
van dit afschrift gedurende ten minste 5 jaren na afloop van het kalenderjaar waarin
de arbeid door de vreemdeling is beëindigd (derde lid). Wie niet overeenkomstig het
tweede lid heeft gehandeld kan niet aan het derde lid van artikel 15 voldoen. Als
iemand niet aan het derde lid voldoet, is moeilijk vast te stellen of wel aan het
tweede lid is voldaan. Daarom wordt overtreding van het tweede en derde lid tezamen
beboet als één overtreding. Hiervoor is het boetebedrag bepaald op € 2.250,–. Dit
bedrag geldt voor iedere vreemdeling ten aanzien van wie de wet niet is nageleefd.
Artikel 5
Artikel 5 geeft aan dat de op te leggen boete is samengesteld uit de som van de per
overtreding berekende boetebedragen. Dat hangt samen met artikel 19a, tweede lid,
van de Wet arbeid vreemdelingen dat wel het cumulatieartikel wordt genoemd. Het uitgangspunt
van dit artikellid is dat de overtredingen gelden ten opzichte van elk persoon ten
aanzien van wie de overtreding is begaan. Met andere woorden: voor de berekening van
de hoogte van de totale bestuurlijke boete in de boetebeschikking geldt het beginsel
per persoon per overtreding.
De achtergrond van deze cumulatiebepaling ligt in de doelstelling van de bestuurlijke
boete in de Wet arbeid vreemdelingen. De voornaamste doelstelling is illegale tewerkstelling
te voorkomen en te ontmoedigen. Illegale tewerkstelling verdringt legaal arbeidsaanbod.
Daarnaast behalen werkgevers die illegaal te werk stellen hiermee vaak een aanzienlijk
financieel voordeel. Daardoor kunnen de productiekosten van de werkgever bij illegale
tewerkstelling aanzienlijk lager zijn dan bij legale tewerkstelling. Het is onwenselijk
dat de werkgever dit voordeel behoudt. Niet alleen de vreemdeling is hiervan de dupe,
maar ook de andere werkgevers die wel de desbetreffende regelgeving naleven worden
hierdoor benadeeld. Een hoge bestuurlijke boete is dan tevens een middel om de verstoorde
concurrentieverhoudingen weer recht te zetten.
Artikel 6
Dit artikel regelt hoe de recidiveaanpak wordt toegepast bij ondernemingen (rechtspersonen)
met meerdere vestigingen. Het artikel bepaalt, dat bij de vaststelling van recidive
wordt gekeken naar het organisatorisch verband, waar de overtredingen hebben plaatsgevonden.
De term ‘organisatorisch verband’ is gebaseerd op de uitleg van het begrip ‘onderneming’
in de Wet op de ondernemingsraden. Filialen van rechtspersonen bijvoorbeeld inhoudende
een uitzendorganisatie, schoonmaakbedrijf, grootwinkelbedrijf, kruideniersbedrijf,
een dependance van een gemeentehuis of een bijkantoor van een bankinstelling kunnen
zelfstandig opereren ten opzichte van de hoofdvestiging. De nevenvestiging is als
zodanig opgenomen in het handelsregister van de Kamers van Koophandel. De rechtspersoon
(hoofdvestiging) wordt formeel aangesproken als overtreder, maar bij de bepaling of
sprake is van recidive, wordt gekeken naar de nevenvestiging waar de overtreding heeft
plaatsgevonden. Alleen indien een overtreding zich herhaalt bij dezelfde nevenvestiging
wordt het bedrijf geacht te recidiveren. Voor werkgevers die arbeid laten verrichten
op een andere locatie, zoals uitzendbureaus en schoonmaakbedrijven, wordt daarmee
gekeken naar de vestiging waar vandaan gewerkt wordt en niet de locatie waarop gewerkt
wordt.
Van een zelfstandig opererende nevenvestiging is alleen sprake, indien binnen deze
nevenvestiging structureel is voorzien in leiding en gezag. Er dient aldus sprake
te zijn van een eigen bevoegdheid tot het aansturen van personeel voor die vestiging
en/of het uitvoeren van het personeelsbeleid.
Grote bouwondernemingen, zoals hoofdaannemers en projectontwikkelaars, zijn vaak langere
tijd op een bouwlocatie werkzaam. Onder een bouwlocatie wordt verstaan elke tijdelijke
of mobiele arbeidsplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden
gebracht. Indien voornoemde bedrijven langere tijd op zo’n locatie werkzaamheden verrichten,
handelen zij aldaar veelal vergelijkbaar als ware er sprake van zelfstandige opererende
nevenvestigingen. Aldus wordt voor een bouwonderneming die langdurig (zes maanden
of meer aaneengesloten) op dezelfde bouwlocatie aanwezig is de desbetreffende bouwlocatie
als nevenvestiging beschouwd.
Een uitzondering op deze regel is opgenomen in het derde lid. Bij de invoering van
de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is het begrip ‘ernstige
overtreding’ geïntroduceerd. Voor deze soort overtredingen geldt een strenger sanctieregime
en een langere recidivetermijn. Indien er sprake is van een ernstige overtreding,
wordt gelet op die ernst dit locatiebeginsel niet toegepast en wordt de recidiveaanpak
onverkort toegepast.
Artikel 7
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen dient een werkgever
die een vreemdeling arbeid laat verrichten en waarbij die arbeid feitelijk wordt verricht
bij een andere werkgever, ervoor te zorgen, dat die andere werkgever bij aanvang van
de arbeid een afschrift ontvangt van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling.
De werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht dient de identiteit van de
vreemdeling aan de hand van voornoemd document vast te stellen, het afschrift in de
administratie op te nemen (artikel 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen)
en dit te bewaren gedurende tenminste vijf kalenderjaren na het kalenderjaar waarin
de arbeid is beëindigd (artikel 15, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen).
Deze verplichting geldt ten aanzien van elke vreemdeling die bij een ander arbeid
verricht. Dit betekent dat deze verplichting ook geldt ten aanzien van een vreemdeling
die legaal arbeid verricht, bijvoorbeeld omdat op grond van zijn nationaliteit of
verblijfsstatus geen tewerkstellingsvergunning is vereist of omdat de werkgever over
een geldige tewerkstellingsvergunning voor hem beschikt. Het nalaten van de verplichtingen
uit artikel 15 van de Wet arbeid vreemdelingen kan, als de tewerkstelling legaal is,
als minder zwaarwegend worden aangemerkt dan wanneer tevens sprake zou zijn van illegale
tewerkstelling. Bij de werkgever zou de indruk kunnen hebben bestaan dat hij aan de
verplichtingen uit de Wet arbeid vreemdelingen had voldaan, omdat hij de vreemdeling
legaal tewerkgesteld had.
In die gevallen waarin geen illegale tewerkstelling van dezelfde of andere vreemdelingen
door de overtreder wordt geconstateerd, de notificatieplicht indien nodig is nagekomen
en de overtreder zich niet onttrekt aan de plicht tot medewerking bij de vaststelling
van de identiteit van personen die voor hem arbeid verrichten of hebben verricht,
maar de verplichtingen van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen
niet of niet geheel zijn nagekomen, wordt de bestuurlijke boete voor het overtreden
van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen gematigd tot een bedrag
van € 2.250,– voor het totaal van deze overtredingen.
In die gevallen waarin geen illegale tewerkstelling van dezelfde of andere vreemdelingen
door overtreder wordt geconstateerd, de notificatieplicht indien nodig is nagekomen
en de overtreder zich niet onttrekt aan de plicht tot medewerking bij de vaststelling
van de identiteit van personen die voor hem arbeid verrichten of hebben verricht,
maar de verplichtingen van artikel 15, tweede en/of derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen
niet geheel zijn nagekomen, wordt de bestuurlijke boete voor de overtreding van artikel 15,
tweede en/of derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen gematigd tot een bedrag van
€ 2.250,– voor het totaal van deze overtredingen.
De matiging wordt in beide gevallen dus alleen toegepast als ten aanzien van geen
enkele vreemdeling een overtreding van de artikel 2, eerste lid, of artikel 2a, eerste
lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht wordt geconstateerd. Deze laatste overtreding is beboetbaar gesteld
in artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Artikel 8
Per 1 december 2005 heeft een werkgever die in een andere EU-lidstaat, de EER of Zwitserland
is gevestigd, geen tewerkstellingsvergunning nodig als hij zijn werknemers in het
kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland een dienst laat
verrichten. Deze vrijstelling van de verplichting tot het hebben van een tewerkstellingsvergunning
vloeit voort uit het recht op vrij verkeer van diensten. Voorwaarde voor de vrijstelling
is dat er sprake moet zijn van zuivere dienstverlening. Als de dienst uitsluitend
bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (zogenaamde onzuivere
dienstverlening) kan wel een tewerkstellingsvergunning worden geëist. Dit heeft het
Europese Hof van Justitie beslist in de zaak Vicoplus (C-307/09).
In plaats van de tewerkstellingsvergunningplicht dient de werkgever die zijn werknemer
in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland een dienst
laat verrichten, dit op grond van artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen,
wel te notificeren. De notificatieplicht geldt zowel voor werkgevers van werknemers
met de nationaliteit van een land van buiten de EU als voor werkgevers van werknemers
van een EU-lidstaat waarvoor het vrije verkeer voor werknemers nog niet geldt. Niet
volledig of niet tijdig notificeren aangemerkt als niet notificeren. Uiteraard krijgt
de werkgever – tot twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden – de gelegenheid de
notificatie volledig te maken.
Het nalaten van de verplichtingen uit artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen
kan, als de tewerkstelling legaal is, als minder zwaarwegend worden aangemerkt dan
wanneer tevens sprake zou zijn van illegale tewerkstelling. In die gevallen waarin
geen illegale tewerkstelling van dezelfde of andere vreemdelingen door de overtreder
wordt geconstateerd en de overtreder zich niet onttrekt aan de plicht tot medewerking
tot vaststelling van de identiteit maar de verplichtingen van artikel 2a, eerste lid,
van de Wet arbeid vreemdelingen niet of niet geheel zijn nagekomen, wordt de bestuurlijke
boete voor het overtreden van artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen
gematigd tot een bedrag van € 2.250,– voor het totaal van deze overtredingen.
Artikel 9
Voor de tewerkstelling als kennismigrant is geen tewerkstellingsvergunning meer vereist
als wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1d, eerste lid, van het Besluit uitvoering
Wet arbeid vreemdelingen. De daadwerkelijke tewerkstelling kan pas plaatsvinden als
de vreemdeling:
-
1) rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, c, d, e,
k of l, van de Vreemdelingenwet 2000; of
-
2) in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het
verblijfsdoel ‘kennismigrant’ waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd.
Wordt aan deze voorwaarden in artikel 1d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen,
niet voldaan, dan is sprake van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de
Wet arbeid vreemdelingen.
In de tweede situatie geldt dat de bestuurlijke boete wordt gematigd tot € 2.250 per
overtreding, als de vreemdeling beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf
die overeenkomt met het verblijfsdoel ‘kennismigrant’, maar wordt tewerkgesteld nog
voordat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de
Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd.
Artikel 10
In de voorgaande artikelen wordt een aantal gronden en situaties omschreven waarin
opgelegde boetes wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen gezien de aard
en de ernst van de overtreding gematigd kunnen worden, ongeacht de mate van verwijtbaarheid.
Niet in alle gevallen is evenwel expliciet aan te geven wanneer en in welke mate een
overtreding tot een bepaalde matiging dient te leiden. Het vertrekpunt is dat iedereen
die een ander arbeid laat verrichten moet zorg dragen dat die werkzaamheden conform
de geldende wettelijke voorschriften worden uitgevoerd. Ook in situaties van onderaanneming
of uitbesteding van werkzaamheden is iedere werkgever in de keten verantwoordelijk
voor eventuele overtredingen.
Voor het vaststellen van de hoogte van een in een concreet geval op te leggen boete
dient in beginsel te worden gehandeld overeenkomstig de Beleidsregels, waarbij echter
ook het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel
in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat bij het vaststellen van de hoogte
van een boete de uit de boetenormbedragen voortvloeiende boete, gelet op alle omstandigheden
van het geval, evenredig dient te zijn aan het door de wetgever beoogde doel. Tot
de omstandigheden van het geval behoren in ieder geval de aard en de ernst van de
overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden
waaronder deze is gepleegd. Wanneer het toepassen van het boetenormbedrag niet evenredig
is, is matiging van dit bedrag passend en geboden.
Dit artikel biedt de mogelijkheid – naast de concreet omschreven situaties in de artikelen
2 tot en met 9 – om de bestuurlijke boete in individuele omstandigheden te matigen.
Daartoe kan aanleiding zijn als de overtreding minder ernstig is dan wel sprake is
van verminderde verwijtbaarheid.
In dit soort gevallen kunt u denken aan de volgende zaken.
Een werkgever kan gebruik maken van een (NEN-4400) gecertificeerd uitzendbureau. In
het kader van deze certificering wordt bij deze uitzendbureaus onder meer gecontroleerd
of zij de Wet arbeid vreemdelingen naleven. Hoewel dit de werkgever niet ontslaat
van zijn eigen verplichtingen om te controleren of volgens de Wet arbeid vreemdelingen
wordt gehandeld, is een matiging van de boete met 25% op zijn plaats voor de inlenende
werkgever.
Aanleiding tot matiging kan tevens gelegen zijn als door de werkgever uitdrukkelijk
kan worden aangetoond dat slechts sprake is geweest van arbeid van geringe omvang
en duur, die eenmalig heeft plaats gehad. Hierbij kan gedacht worden aan het eenmalig
eten bereiden, waarbij het boeterapport geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel
dat meer aan de hand is dan werkzaamheden van zeer beperkte aard. Een matiging van
de boete met 50% is in dit geval passend.
Een matiging met 50% kan tevens op zijn plaats zijn als tijdens het onderzoek is gebleken
dat een werkgever het stappenplan heeft geïntegreerd in zijn werkproces en alle identiteitsdocumenten
volgens het stappenplan heeft gecontroleerd, maar de afwijkingen redelijkerwijs niet
heeft kunnen vaststellen. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat het moet gaan
om afwijkingen die niet te zien zijn zonder dat iemand specifieke kennis op dit terrein
bezit, die verder gaat dan de kennis die van een werkgever verwacht mag worden.
Een matiging met 75% kan passend zijn in het geval de vreemdeling familie is die aantoonbaar
voor familiebezoek rechtmatig in Nederland is en werkzaamheden verricht die meer in
de privésfeer liggen. Tevens kan in deze categorie gedacht worden aan gevallen waarbij
de tewerkstellingsvergunning reeds is aangevraagd en er positief is beslist, maar
waarbij de werkzaamheden enkele dagen te vroeg zijn aangevangen.
Van de werkgever wordt evenwel verwacht dat hij zich zoveel als redelijkerwijze mogelijk
is inspant om overtreding van de wet te voorkomen.
Uitsluitend indien de werkgever kan aantonen dat hij zich bij aanvang en bij de uitvoering
van de arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden, zich voldoende heeft
ingespannen om overtredingen te voorkomen, kan sprake zijn matiging omdat geen sprake
is van verwijtbaarheid. Daarvan is bijvoorbeeld ook sprake als een werkgever mocht
vertrouwen op informatie en hij daarvan een bevestiging van de bevoegde instanties
kan overleggen.
Voor de invulling van de eigen verantwoordelijkheid, zullen alle werkgevers in de
keten (opdrachtgevers, aannemers, uitzendbureaus en inleners), onderling goede afspraken
moeten maken over correcte naleving van de Wet arbeid vreemdelingen. Iedereen is dan
(geheel of gedeeltelijk) verantwoordelijk. Hetzelfde geldt voor de ‘overige werkgevers’
in de keten, die bij de uitvoering van desbetreffende werkzaamheden zijn betrokken.
Om misverstanden hierover te voorkomen, is het van belang dat dergelijke afspraken
(inclusief de afspraken over het toezien op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen)
expliciet door de betrokken partijen worden vastgelegd en ook daadwerkelijk toezicht
wordt gehouden. De betrokken partijen kunnen hiermee al vóór aanvang van desbetreffende
werkzaamheden voor iedereen duidelijk maken aan welke verplichtingen er dient te worden
voldaan (zoals identiteitscontroles, controle op de aanwezigheid en geldigheid van
tewerkstellingsvergunningen en het doorzenden en administreren van afschriften van
identiteitsdocumenten).
Ook gedurende de uitvoering van het werk, zal een opdrachtgever zich er met regelmaat
van moeten vergewissen dat het bedrijf, dat hij voor de uitvoering van het werk inschakelt,
zich gedurende de gehele duur van de opdracht inzet om aan de eisen van de Wet arbeid
vreemdelingen te voldoen. Ook eventuele veranderingen ten aanzien van het inzetten
van vreemdelingen moeten tijdig worden gemeld.
Indien de werkgever heeft aangetoond dat hem geen enkel verwijt gemaakt kan worden
voor de geconstateerde overtreding wordt geen boete opgelegd. Daarvan is bijvoorbeeld
sprake als de tewerkgestelde vreemdeling zich heeft geïdentificeerd met een vals identiteitsbewijs,
waarbij de vervalsing betrekking heeft de zogenaamde tweedelijnskenmerken die bij
een werkgever niet bekend worden verondersteld. Een ander voorbeeld is de situatie
dat van een legaal tewerkgestelde vreemdeling het verblijfsrecht is ingetrokken zonder
dat de werkgever hierover is geïnformeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.