Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2012, G&VW/AA/2012/16953, tot vaststelling van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 33, eerste en tweede lid, en 34 van de Arbeidsomstandighedenwet;

Besluit:

Artikel 1 Boeteoplegging

  • 1. In deze beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen overtredingen, te weten:

    • a. een zware overtreding (ZO), oftewel een overtreding die in de bijlage als ZO is aangemerkt en waarvoor direct een boete wordt gegeven;

    • b. een overtreding met directe boete (ODB), oftewel een overtreding die in de bijlage als ODB is aangemerkt en waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt gegeven; en

    • c. een overige overtreding (OO), oftewel een overtreding die in de bijlage als OO is aangemerkt en waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat is geconstateerd dat de betreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot boeteoplegging.

  • 2. Hiernaast geldt in deze beleidsregel als overtreding met directe boete de overtreding die de directe aanleiding is geweest voor een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 3.

    • a. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet worden zeven categorieën normbedragen onderscheiden, te weten:

      • 1°. het 1e normbedrag € 340;

      • 2°. het 2e normbedrag € 750;

      • 3°. het 3e normbedrag € 1500;

      • 4°. het 4e normbedrag € 3000;

      • 5°. het 5e normbedrag € 4500;

      • 6°. het 6e normbedrag € 9000;

      • 7°. het 7e normbedrag € 13500;

    • b. In afwijking van onderdeel a wordt voor het door een werkgever niet onverwijld melden van een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en waarbij de toezichthouder geen onderzoek meer kan verrichten, een boetenormbedrag opgenomen van € 50000.

  • 4. Overtredingen die meermalen voorkomen, kunnen maximaal drie keer in de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete worden meegenomen.

  • 5. De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, in geval er sprake is van meer dan één overtreding, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

  • 6. De bestuurlijke boete die per boetebeschikking aan een werknemer kan worden opgelegd, bedraagt maximaal € 450.

  • 7. In de bijlage bij deze beleidsregel is per artikel, artikellid of onderdeel daarvan, dat is aangemerkt als overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, aangegeven welk categorie normbedrag zal worden opgelegd en om welk type overtreding het gaat.

    Tevens is in de bijlage aangegeven voor welke overtredingen een boete aan een werknemer kan worden opgelegd.

  • 8. De in het derde lid genoemde normbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang geldt het volgende:

    • a. bedrijven of instellingen met minder dan 5 werknemers betalen 10 procent;

    • b. bedrijven of instellingen met 5 tot en met 9 werknemers betalen 20 procent;

    • c. bedrijven of instellingen met 10 tot en met 39 werknemers betalen 30 procent;

    • d. bedrijven of instellingen met 40 tot en met 99 werknemers betalen 50 procent;

    • e. bedrijven of instellingen met 100 tot en met 249 werknemers betalen 60 procent;

    • f. bedrijven of instellingen met 250 tot en met 499 werknemers betalen 80 procent.

    Een al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerd normbedrag is het uitgangsbedrag voor eventuele verdere boeteberekening.

    Bij overtredingen begaan door anderen dan de werkgever, te weten: de opdrachtgever, de ontwerpende partij en de uitvoerende partij bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt niet gecorrigeerd naar het aantal werknemers. In dat geval zijn de in de bijlage genoemde normbedragen uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete.

    Bij overtredingen begaan door werknemers geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete een normbedrag dat is gecorrigeerd voor bedrijven of instellingen met minder dan 5 werknemers.

  • 9.

    • a. Voor de boeteberekening van overtredingen geconstateerd op locaties of in filialen, wordt als bedrijfs/instellingsgrootte het aantal werknemers van de gehele juridische eenheid gehanteerd;

    • b. Voor een bestuurlijke boete die wordt opgelegd aan degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn wordt voor de bedrijfsgrootte uitgegaan van het aantal vrijwilligers dat ten tijde van de overtreding werkzaam was op de locatie waar de overtreding heeft plaatsgevonden.

  • 10. Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:

    • a. bij een arbeidsongeval dat leidt tot de dood worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen vermenigvuldigd met vijf;

    • b. bij een arbeidsongeval dat leidt tot een blijvend letsel of een ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen vermenigvuldigd met vier;

    • c. in het geval van zware overtredingen (ZO), wordt het normbedrag vermenigvuldigd met twee;

    • d. indien meer dan tien, respectievelijk meer dan vijftig werknemers aan een niet-administratieve overtreding zijn blootgesteld wordt het normbedrag vermenigvuldigd met anderhalf, respectievelijk twee.

  • 11. Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:

    • 1°. indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd, een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld en de verdere nodige maatregelen heeft getroffen wordt de bestuurlijke boete gematigd met eenderde;

    • 2°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete gematigd met nog eenderde; en

    • 3°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

  • 12. Als werkgever in de zin van het elfde lid wordt mede begrepen degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn.

  • 13. Bij de vaststelling of sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn.

  • 14. Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het dertiende lid.

  • 15. Het dertiende en veertiende lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 9.10a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 2

De Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving wordt ingetrokken.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving.

Deze beleidsregel zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 november 2012

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

BIJLAGE BEHOREND BIJ DE BELEIDSREGEL BOETEOPLEGGING ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWETGEVING

Tarieflijst bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwetgeving

 

tarieven Arbowet

 

tarieven Arbobesluit

 

tarieven Arboregeling

  • * Ten aanzien van de feiten waar een asterisk (*) achter de boetenormbedragen is geplaatst, kan ook een werknemer worden beboet, indien deze op grond van de desbetreffende bepalingen:

    • a. de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen niet overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften gebruikt en zindelijk houdt (zie artikel 9.3, eerste lid, Arbobesluit, juncto artikel 11, aanhef en onder a en b. Arbowet of

    • b. de betreffende voorschriften en verboden niet naleeft (zie artikel 9.3, tweede lid, Arbobesluit).

Leeswijzer:

In de hieronder staande tabel wordt per beboetbaar artikel van de Arboregelgeving aangegeven welke categorie boetenormbedrag van toepassing is en of op grond van dit artikel tevens een werknemersboete kan worden opgelegd. In de laatste kolom staat ZO voor zware overtreding, ODB voor een overtreding waarvoor direct een boete volgt en OO voor een overige overtreding (OO). Een actuele versie van de regelgeving is te vinden op www.overheid.nl

Artikel

Lid

Onderdeel

Categorie normbedrag

Werknemersboete

Type overtreding

Arbowet

         

3

1

 

4

 

OO

 

2

 

3

 

OO

 

3 en 4

 

2

 

OO

4

1

 

4

 

OO

5

1

 

4

 

OO

 

2 t/m 4

 

2

 

OO

 

5

 

3

 

OO

 

6

 

1

 

OO

8

1 t/m 3

 

2

 

OO

 

4

 

4

 

ODB1

 

5

 

3

 

OO

9

1

 

50.000 euro, 5 en 3, afhankelijk van de situatie2

 

ODB3

 

2

 

2

 

OO

10

   

7

 

ZO4

11

   

2

*

ZO5

13

1 t/m 3

 

3

 

OO

 

4

 

4

 

OO

 

9

 

2

 

OO

 

10

 

3

 

OO

14

1 en 2

 

3

 

OO

 

7

 

2

 

OO

14a

2 en 3

 

3

 

OO

 

4

 

2

 

OO

15

1 en 3

 

4

 

OO

18

   

1

 

OO

19

1

 

2

 

OO

 

2

 

1

 

OO

Arbobesluit

         

1.36

1 en 2

 

2

 

OO

1.37

1

 

4

 

ODB6

 

2

 

5

 

ODB7

1.38

   

1

 

OO

Afdeling 9

         

1.41

   

2

 

OO

1.42

1 t/m 4

 

3

 

OO

1.42a

   

2

 

OO

Afdeling 10

         

1.44

   

1

 

OO

1.46

1

 

7

 

ZO8

 

2, 3, 4 en 11

 

2

 

OO

 

5, 6, 8, 9 en 10

 

6

 

ZO (lid 59, 610, 811) OO (lid 9 en 10)

 

7

 

4

 

OO

1.48

   

2

 

OO

1.49

2, 3

 

6

 

ZO (lid 212) OO (3)

 

4, 5, 6

 

4

 

OO

1.51

   

1

 

OO

1.52

   

3

 

OO

1.53

   

2

*

OO

Afdeling 1

         

2.1

1 en 2

 

2

 

OO

Afdeling 3

         

2.13

1 en 2

 

1

 

OO

2.14a

1 en 2

 

4

 

OO

Afdeling 4

         

2.15

1

 

5

 

OO

 

2

 

2

 

OO

Afdeling 5

         

2.26

   

4

 

OO

2.27

1

 

4

 

ODB13

 

2

 

1

 

OO

2.28

1 en 2

 

4

 

ODB14 (lid 1)

2.29

   

4

 

OO

2.32

1 en 2

 

4

 

OO

2.33

   

4

 

OO

2.34

   

4

 

OO

2.35

1

a t/m d

4

 

OO

   

e

2

 

OO

   

f

4

 

OO

   

g en h

2

 

OO

   

i en j

5

 

OO

 

2

 

4

 

OO

 

3

 

5

 

OO

Afdeling 6

         

2.41

1 t/m 3

 

4

 

OO

 

4

 

2

 

OO

 

5

 

3

 

OO

 

6

 

2

 

OO

2.42

2 en 3

 

4

 

ODB15(lid 2)/OO

 

4

 

3

 

OO

 

6

 

4

 

OO

2.42a

1

 

4

 

OO

 

2

 

4

 

OO

2.42b

   

1

 

OO

2.42c

1

 

6

 

OO

 

2

 

1

 

OO

Afdeling 6a

         

2.42e

1

 

7

 

ZO16

2.42f

1 en 3

 

7

 

ZO17

 

2

 

4

 

OO

2.42g

   

2

*

OO

2.42h

1

 

4

 

ODB18

 

2 t/m 4

 

2

 

OO

Afdeling 7

         

2.43

2

 

1

 

OO

Afdeling 1

         

3.1b

   

4

 

OO

3.2

1 bij aanrijdgevaar

 

6

 

ZO19 (lid 1)

3.2

Overig 1 t/m 3

 

4

 

OO

3.3

1 en 2

 

6

 

ZO20

3.4

1 en 2

 

5

 

ZO21 (lid 2)/OO

 

3

 

1

 

OO

3.5

1 en 2

 

4

*

OO

 

3, 4 en 7

 

5

*

ZO22 (lid 3)/OO

3.5b

2

 

4

 

OO

3.5c

1 t/m 3

 

3

 

OO

 

4

 

2

 

OO

3.5d

1 t/m 3

 

6

 

ZO23 (lid 1 en 2)/OO

 

4

 

4

 

OO

 

5

 

3

 

OO

 

6

 

2

 

OO

3.5e

 

a, b, e en h

6

 

ZO24 (a, b en e)/OO

   

c, d, f en g

4

 

OO

3.5f

 

a en b

2

 

OO

   

c, d en e

4

 

OO

   

f

5

 

ODB25

3.5g

1 en 2

 

7

 

ZO26

 

4

 

6

 

OO

3.5h

2 en 4

 

4

*

OO/ODB27(lid 4)

 

3

 

6

 

ZO28

 

5

 

1

*

OO

3.6

1 en 2

 

5

 

ZO (lid 1)29/OO

3.7

1 en 2

 

5

 

ZO30 (lid 1 en 2)

 

3 t/m 6

 

2

 

OO

3.8

1 en 2

 

3

 

OO

 

3 en 4

 

2

 

OO

3.9

   

4

 

OO

3.10

   

5

 

OO

3.11

1 en 4

 

2

 

OO

 

2 en 3

 

1

 

OO

3.12

1 en 2

 

2

 

OO

3.13

1 t/m 4 en

8 t/m 10

 

2

 

OO

 

5 t/m 7

 

3

 

OO

3.14

1 t/m 7

 

3

 

OO

3.15

1

 

2

 

OO

 

2

 

3

 

OO

3.16

1 en 5

 

6

 

ZO31 (lid 1)/OO

3.17

   

6

 

ZO32

3.18

1

 

5

 

OO

 

2

 

2

 

ZO33

3.19

1 t/m 3

 

2

 

OO

3.20

   

2

 

OO

3.21

   

2

 

OO

3.22

1 t/m 4

 

2

 

OO

3.23

1 t/m 3

 

2

 

OO

3.24

1 t/m 3

 

2

 

OO

3.25

1 t/m 6

 

2

 

OO

Afdeling 2

         

3.27

1 t/m 3

 

2

 

OO

3.28

1

 

6

 

ZO34

 

2

 

4

 

OO

3.29

1 en 4

 

4

 

OO

 

2, 3 en 5

 

5

 

ZO35 (lid 2 en 5)/OO

3.30

1 en 2

 

5

 

ZO36 (lid 1 en 2)/OO

3.31

1

 

4

 

OO

 

2

 

5

 

ZO37

Afdeling 3

         

3.33

   

2

 

OO

3.34

   

2

 

OO

3.35

1 en 2

 

5

 

OO

 

3

 

2

 

OO

Afdeling 3a

         

3.37

1 en 2

 

3

 

OO

Afdeling 3b

         

3.37b

1 en 2

 

2

 

OO

3.37c

1 en 2

 

5

 

ZO (lid1 )38/OO

3.37d

1 en 2

 

6

 

OO

3.37e

1

 

5

 

ZO39

 

2 en 3

 

3

 

OO

3.37f

1 en 2

 

5

 

OO

3.37g

1

 

6

 

OO

 

2

 

4

 

OO

 

3

 

5

 

OO

3.37h

   

2

 

OO

3.37i

   

1

 

OO

Afdeling 3c

         

3.37k

1 en 2

 

5

 

OO

3.37m

   

6

 

OO

3.37n

1

 

5

 

OO

 

2

 

2

 

OO

3.37p

1 en 2

 

6

 

OO

3.37q

1 en 3

 

4

 

OO

3.37r

1 t/m 4

 

5

 

OO

3.37s

1, 5 en 6

 

1

 

OO

 

2 en 3

 

6

 

OO

 

4

 

4

 

OO

3.37t

1, 2 en 4

 

5

 

ODB40

 

3

 

3

 

OO

3.37u

   

5

 

OO

3.37v

1 t/m 3

 

7

 

ZO41

3.37w

1 en 3

 

2

 

OO

 

2

a

6

 

OO

   

b t/m e

4

 

OO

 

4

 

2

 

OO

3.37y

   

5

 

OO

Afdeling 5

         

3.46

   

5

 

ODB42

3.48

   

2

 

OO

Afdeling 1

         

4.1b

1 en 243

 

6

 

OO

4.1c

1

a t/m f, h,i en k

6

* (sub k)

ZO (f)44/OO

   

g

3

*

OO

   

j

2

*

OO

 

2

 

6

 

OO

4.1d

   

2

 

OO

4.2

1 t/m 7

 

3

 

OO

 

8

 

4

 

OO

4.2a

   

2

 

OO

4.3

2 t/m 4

 

6

 

OO

4.4

1 t/m 5

 

6

 

ZO (lid 1)45/OO

 

6

 

4

 

OO

4.5

1

 

4

 

OO

 

2 en 3

 

7

 

ZO46

4.6

1 en 2

 

6

 

ZO47 (lid 1)/OO

4.7

1

 

4

 

OO

 

2

 

6

 

OO

 

3

a

6

 

OO

   

b en f

2

 

OO

   

c en d

6

*

ZO48

   

e

4

 

OO

 

4 en 5

 

1

 

OO

4.8

1 t/m 3

 

4

* Lid 2 en 3

OO /ODB (lid 2 en 3)49

 

4

 

1

*

OO

4.9

1

 

6

 

ZO50

 

2

 

4

*

ODB51

 

3

 

1

*

OO

4.10

2

 

4

 

OO

 

3

 

1

 

OO

4.10a

1, 2, 4 en 5

 

3

 

OO

4.10b

1 en 2

 

3

 

OO

4.10c

4 en 5

 

3

 

OO

4.10d

1, 3 en 4

 

3

 

OO

 

2

 

3

 

OO

Afdeling 2

         

4.13

   

2

 

OO

4.15

1 en 2

 

1

 

OO

4.16

2 t/m 4

 

6

 

OO/ZO (lid 352 en 453)

4.17

   

6

 

OO

4.18

1 t/m 3

 

6

* lid 3

OO

 

4

 

4

 

OO

4.19

a en b

 

4

* sub a

OO

 

c

 

2

 

OO

 

d en e

 

6

 

OO

4.20

1 t/m 5

 

4

 

OO

4.23

2

 

1

 

OO

Afdeling 5

         

4.45

1

 

6

*

ZO54

4.45a

   

3

 

OO

4.45b

1 en 2

 

3

 

OO

4.46

   

6

 

ZO55

4.47

1,2, 5 en 6

 

3

 

OO

 

7 en 8

 

4

 

OO

4.47a

1 en 3

 

6

* Lid 3

ZO56

 

4 t/m 6 en 8

 

3

 

OO

4.47b

1

 

4

 

OO

 

2

 

3

 

OO

4.47c

1 en 2

 

4

 

ODB57

4.48a

1 en 4

 

6

*

ZO58

 

2 onderdeel b

 

2

*

OO

4.50

1 t/m 4

 

4

 

ODB (lid 1 en 4)59/ OO

 

5

 

6

*

ZO60

 

6

 

1

*

OO

4.51

1 t/m 3

 

4

*

OO

4.51a

1 t/m 4

 

4

 

ZO61

4.52

1 en 4

 

1

 

OO

 

3

 

6

 

ODB62

 

4

 

1

 

OO

4.53

1 t/m 3

 

1

 

OO

4.54

   

4

 

ZO63

4.54a

1

 

4

 

ZO64/ODB65

 

2

 

4

 

ODB 66

 

3 en 4

 

4

 

OO

 

5 en 6

 

1

 

OO

4.54d

1, 5 en 7

 

7

 

ZO67

 

3

 

1

 

ODB68

 

4

 

4

*

OO

 

6 en 8

 

4

*

ODB69

 

9

 

1

 

OO

Afdeling 6

         

4.58

1 en 2

 

7

 

ZO70

4.59

1 en 2

 

7

 

ZO71

4.60

1 en 3

 

7

 

ZO72

4.61

2

 

7

 

ZO73

 

3 t/m 5

 

5

*

ZO74(lid 3 en 5)/OO

4.61a

1 en 3

 

7

 

ZO75

4.61b

1

 

7

 

ZO76

Afdeling 7

         

4.62b

   

6

 

ODB77

Afdeling 9

         

4.85

1 en 2

 

3

 

OO

 

3

 

3

 

OO

4.86

3

 

3

*

OO

4.87

   

6

 

OO

4.87a

1 en 2

 

6

 

ZO78 (lid 1)/OO

 

3

 

Lid 3 wordt beboet via lid 2

* onder d

 

4.87b

1

 

6

 

OO

 

2

 

3

 

OO

4.88

   

2

 

OO

4.89

1 t/m 7

 

4

* Lid 1 en 4

OO

4.90

1

 

2

 

OO

 

2 t/m 6

 

1

 

OO

4.91

1 t/m 3, 10

 

1

 

OO

 

5

 

6

 

OO

 

6

 

4

 

OO

4.94

1, 3 en 5

 

4

 

ODB79

4.95

   

4

 

ODB80

4.96

   

1

 

OO

4.97

1 en 2

 

2

 

OO

4.98

   

6

 

OO

4.99

1 en 2

 

6

 

OO

4.100

1

 

6

 

OO

4.101

   

6

 

OO

4.102

1

 

2

 

OO

 

2

 

1

 

OO

Afdeling 10

         

4.105

1 t/m 3

 

7

 

ZO81

4.106

   

5

 

ODB82

4.108

1 en 2

 

7

 

ZO83

4.109

   

7

 

ZO84

Afdeling 1

         

5.2

   

5

 

OO

5.3

a

 

5

 

ODB bij verschillende fysiek belastende werkzaamheden, per 01-09-201285, OO

 

b

 

2

 

OO

5.4

   

2

 

OO

5.5

1 en 2

 

2

 

OO

Afdeling 2

         

5.9

1

 

2

 

OO

 

2

 

4

 

OO

5.10

   

2

 

OO

5.11

1 t/m 3

 

1

 

OO

 

4

 

2

 

OO

5.13a

a. t/m d.

 

7

 

ZO86

Afdeling 1

         

6.1

1 en 2

 

2

 

OO

6.2

1 t/m 4

 

2

 

OO

 

6

 

4

 

OO

Afdeling 2

         

6.3

1 t/m 4

 

2

 

OO

6.4

   

2

 

OO

Afdeling 3

         

6.7

1 t/m 4

 

3

 

OO

 

6 en 8

 

1

 

OO

6.8

1, 3, 7 10 en 11

 

5

 

OO/ZO (lid 10)87

 

4 en 5

 

2

 

OO

 

6

 

3

 

OO

 

9

 

4

 

ZO88

6.9

   

5

 

OO

6.10

1 t/m 8

 

1

 

OO

6.10a

1

 

1

 

OO

 

2

 

3

 

OO

6.11

   

2

 

OO

Afdeling 3a

         

6.11b

1 t/m 3 en 6

 

3

 

OO

 

4

 

1

 

OO

6.11c

1

 

3

 

OO

 

2 en 3

 

6

 

ZO89

6.11d

   

2

 

OO

6.11e

1,2 en 4

 

1

 

OO

Afdeling 4

         

6.12

1 t/m 4

 

5

 

OO

 

5

 

4

 

OO

Afdeling 4a

         

6.12e

1

 

5

 

OO

 

2

 

3

 

OO

 

3

 

2

 

OO

 

4

 

6

 

ZO90

 

5

 

1

 

OO

6.12f

1 en 2

 

2

 

OO

6.12g

1 t/m 4

 

1

 

OO

Afdeling 5

         

6.14

   

2

*

OO

6.14a

1 t/m 3

 

4

 

OO/ ODB91 (lid 3)

 

5

 

6

*

ZO92

6.15

1

a

2

 

OO

   

b en d

6

 

ZO93 (onder b)

   

c

4

*

OO

 

2

 

4

 

OO

6.15a

1

 

4

 

OO

 

2

 

1

 

OO

6.16

1

 

6

*

ZO94

 

2, 3, 6 en 7

 

4

*

OO/ODB95 (lid 3, 6 en 7)

 

5 en 8

 

1

*

OO

6.17

1 en 2

 

4

 

ODB96 (lid 1)/OO

 

3

 

1

 

OO

6.18

1 t/m 4

 

6

* Lid 4

ZO97(lid 1 en 2)/OO

6.19

1

 

6

*

ZO98

 

2 t/m 4

 

4

 

ODB 99 (lid 2)/OO

6.20

1 t/m 4

 

6

* Lid 4

ZO (lid 1 en 2100)/OO

Afdeling 5a

         

6.20b

1 en 2

 

6

 

OO

 

3

a

3

 

OO

   

b

1

 

OO

 

4

 

1

 

OO

Afdeling 5b

         

6.20e

   

2

 

OO

6.27

1 t/m 4

 

7

 

ZO101

6.29

   

7

 

ZO102

6.29a

   

7

 

ZO103

6.29b

   

7

 

ZO104

6.29c

   

7

 

ZO105

Afdeling 1

         

7.2

1

 

6

 

OO

Afdeling 2

         

7.3

1 t/m 4

 

4

 

OO /ZO (lid 2106 en 4107)

7.4

1 t/m 4

 

6

 

OO /ZO (lid 3108 en 4109)

7.4a

1 t/m 5

 

4

 

OO

 

6

 

1

 

OO

7.5

1 t/m 3 en 5

 

6

* Lid 2 en 3

OO/ZO (lid 2110,3111 en 5112)

 

4

 

1

 

OO

7.6

1 en 2

 

4

 

OO

7.7

1 t/m 7

 

6

 

ZO (lid 1113)/OO

7.8

   

4

 

OO

7.9

   

6

 

ZO114

7.10

   

2

 

OO

7.11

1 en 2

 

6

 

OO/ZO (lid 2115)

7.11a

1 en 2

 

1

 

OO

Afdeling 3

         

7.13

1 t/m 7

 

4

* Lid 7

OO

7.14

1

 

6

 

OO

7.15

1 t/m 3

 

6

 

OO

7.16

   

6

 

ZO116

Afdeling 4

         

7.17a

1, 2, 4, 5, 6

 

6

 

ZO (lid 1117, 2118 en 5119) /OO

 

7

 

4

 

OO

7.17b

2a

 

4

 

OO

 

2b, c, d, e, 5 en 6

 

6

 

ZO (lid 2c en d120)/OO

 

3

 

4

 

OO

 

4

 

3

 

OO

7.17c

1 en 8

 

4

* Lid 8

ODB (lid 1121)/OO

 

2, 3 en 7

 

6

*

ZO (lid 2122)/OO

 

4, 5, 6

 

4

 

OO

7.17d

   

4

 

OO

7.18

1 en 5

 

2

 

OO

 

2, 4, 6, 7 en 8

 

6

*

ZO (lid 2123, 4124, 6125 en 7126)/OO

 

3 en 9

 

4

* Lid 9

OO

7.18a

2, 3, 11 en 13

 

6

* Lid 2, 3 en 13

ZO (lid 3127 en 13128)/OO

 

4, 5, 6, 7, 9 en 12

 

4

 

OO

 

8 en 10

 

2

* Lid 10

OO

7.18b

1, 2 en 3

 

6

 

ZO (lid 1129)/OO

 

4

 

4

 

OO

7.20

1 en 4

 

6

* Lid 4

OO/ZO (lid 4130)

 

2 en 3

 

2

 

OO

 

5 en 6

 

4

 

OO

 

7

 

1

 

OO

7.21

1 en 2

 

6

* Lid 2

ZO131

7.23

1 t/m 11

 

6

 

ZO (lid 1132, 5133, 6134, 7135, 9136 en 11137)/OO

7.23a

1 t/m 3

 

6

 

ZO138

7.23b

1

 

3

 

OO

 

2 en 9

 

4

 

OO

 

3 t/m 7

 

6

 

ZO (lid 3139, 4140, 5141, 7142)/OO

 

8

 

2

 

OO

 

10

 

1

 

OO

7.23c

1a tm e en 2

 

6

* Lid 1b

ZO (lid 1a en d143)/OO

 

1f en g

 

4

 

OO /ODB (lid 1g144)

7.23d

1, 2, 3, 4, 5 en 6 a en b

 

Een bestuurlijke boete volgt in combinatie (juncto) artikel 7.18 lid 4

 

ZO145

7.24

1 en 2

 

4

* Lid 1

OO

7.25

1, 3, 4, 5 en 7

 

4

 

ZO (lid 1146 en 7147)/OO

 

2

 

2

 

OO

 

6

 

6

*

ZO148

7.26

1 en 2

 

6

 

OO

7.27

1

 

1

 

OO

 

2

 

6

 

ZO149

7.28

   

4

 

ZO150

7.29

2, 3, 4, 5 en 6

 

4

 

OO

 

7 en 8

 

3

 

ODB (lid 7151)/OO

 

10

 

1

 

OO

7.30

1

 

2

 

OO

Afdeling 5

         

7.32

1

 

4

*

ODB152

 

2

 

1

*

OO

7.34

1

 

4

 

OO

 

2 en 3

 

6

 

ZO153

7.35

1 en 2

 

4

 

OO

Afdeling 5a

         

7.36b

1 tm 4, tweede volzin

 

4

 

OO

 

4, eerste volzin

 

2

 

OO

 

4, derde volzin

 

1

 

OO

Afdeling 6

         

7.39

   

5

 

ZO154

Afdeling 1

         

8.1

1 en 6

 

1

 

OO

 

2, 3, 4, 5, 7 en 8

 

3

* Lid 4, 5, 7 en 8

OO

8.2

   

2

 

OO

8.3

1 t/m 4

 

3

* Lid 1 en 3

ZO (lid 1155 en 2156)/OO

Afdeling 2

         

8.4

   

2

 

OO

Afdeling 4

         

9.36

   

4

 

ODB157

Arboregeling

         

Paragraaf 3.2

         

3.4

1

 

4

 

OO

 

2

 

2

 

OO

3.5

1 en 2

 

2

 

OO

3.11

1 t/m 5

 

4

 

OO

3.12

1 t/m 3

 

4

 

OO

3.13

1 en 2

 

4

 

OO

 

3

 

2

 

OO

3.14

2

 

1

 

OO

Paragraaf 4.1

         

4.3

   

6

 

OO

4.4

1 t/m 3

 

6

 

OO

 

4

 

4

 

OO

4.5

   

4

 

OO

4.6

1 en 2

 

6

 

OO

4.7

1 t/m 6

 

6

 

OO

4.9

1 t/m 3

 

4

 

OO

 

4

 

1

 

OO

4.11

   

6

 

OO

4.12

1 en 2

 

6

 

OO

4.13

   

4

 

OO

4.17d

   

2

 

OO

Paragraaf 4.4

         

4.19

2

 

3

 

OO

4.20

2

 

3

 

OO

4.20a

1 en 2

 

3

 

OO

4.20b

1, 3, 4 en 5

 

3

 

OO

Paragraaf 4.5

         

4.22

   

3

 

OO

4.23

   

3

 

OO

4.24

1 en 2

 

3

 

OO

4.25

   

3

 

OO

4.26

1 en 2

 

3

 

OO

Hoofdstuk 5

         

5.1

a t/m n

 

1

 

OO

5.2

a t/m g

 

1

 

OO

5.3

a t/m f

 

1

 

OO

Hoofdstuk 8

         

8.2

1 t/m 5

 

2

 

OO

8.3

1 en 2

 

2

 

OO

8.4

3

 

2

 

OO

8.5

   

2

 

OO

8.6

   

2

 

OO

8.7

1 t/m 3

 

2

 

OO

8.8

   

2

 

OO

8.9

1 t/m 3

 

2

 

OO

8.10

1 t/m 7

 

2

 

OO

8.11

1 t/m 3

 

2

 

OO

8.12

1 en 2

 

2

 

OO

8.13

   

2

 

OO

8.14

1 en 2

 

2

 

OO

8.15

1 en 2

 

2

 

OO

8.16

   

2

 

OO

8.17

1 t/m 3

 

2

 

OO

8.18

1 t/m 4

 

2

 

OO

8.19

1 t/m 3

 

2

 

OO

8.20

1 t/m 5

 

2

 

OO

8.21

   

2

 

OO

8.22

1 en 2

 

2

 

OO

8.23

1 t/m 4

 

2

 

OO

8.24

   

2

 

OO

8.25

   

2

 

OO

8.26

   

2

 

OO

8.27

1 en 2

 

2

 

OO

8.28

   

2

 

OO

8.29

1 en 2

 

2

 

OO

1 De ODB luidt: het onvoldoende toezien op de naleving van instructies en voorschriften bij werkzaamheden waaraan risico’s voor werknemers zijn verbonden.

2 Bij het niet onverwijld melden van een arbeidsongeval kunnen zich drie situaties voordoen, die, tot een verschillend boetenormbedrag kunnen leiden, deze betreffen:

1. te laat gemeld en niet meer te onderzoeken (50.000 euro);

2. te laat gemeld door een ander dan de werkgever en nog wel te onderzoeken (categorie 5);

3. te laat gemeld door de werkgever en nog wel te onderzoeken (categorie 3).

3 De ODB luidt: het niet (direct) melden van een dodelijk arbeidsongeval of een arbeidsongeval dat leidt tot een blijvend letsel of een ziekenhuisopname.

4 De ZO luidt: het niet nemen van doeltreffende maatregelen indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers.

5 De ZO luidt: Het niet of onjuist gebruiken van ter beschikking gestelde noodzakelijke beveiligingen of persoonlijke beschermingsmiddelen door een werknemer, waardoor ernstig gevaar bestaat voor de werknemer zelf of voor andere personen dan de werknemer.

6 De ODB luidt: Het ontbreken van adequaat deskundig toezicht op jeugdige werknemers.

7 De ODB luidt: Het ontbreken van adequaat deskundig toezicht op jeugdige werknemers om specifieke gevaren voor jeugdige werknemers te voorkomen.

8De ZO luidt: Het verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid met gevaarlijke stoffen die niet zijn toegestaan

9 De ZO luidt: Het blootstellen van werknemers die plaatsonafhankelijke arbeid verrichten, aan concentraties van stoffen in de individuele ademhalingszone van een werknemer aan meer dan twee maal de (wettelijke of door de werkgever vastgestelde) grenswaarde of aan meer dan de ceilingwaarde.

10 De ZO luidt: Het door werknemers die plaatsonafhankelijke arbeid verrichten, laten werken met stoffen als bedoeld in artikel 1.46, zesde lid, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en die kunnen leiden tot ernstige schade aan de gezondheid.

11 De ZO luidt: Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen treffen bij plaatsonafhankelijke arbeid met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen.

12 De ZO luidt: Het bij plaatsonafhankelijke arbeid ontbreken of het onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen aan arbeidsmiddelen.

13 De ODB luidt: Het aanvangen met werkzaamheden op een bouwplaats zonder schriftelijke kennisgeving aan de Inspectie SZW over de voorgenomen totstandbrenging van het bouwwerk.

14 De ODB luidt: Het ontbreken van een veiligheids- en gezondheidsplan ten aanzien van bouwwerken zoals gedefinieerd in het Arbobesluit.

15 De ODB luidt: Het ontbreken van een veiligheids- en gezondheidsdocument ten aanzien van werkzaamheden verricht in de winningsindustrie in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen.

16 De ZO luidt: het niet aanwezig hebben van een Veiligheids- en zorgsysteem als bedoeld in artikel 2.42e Arbobesluit.

17 De ZO luidt: het ontbreken van samenwerking bij het opstellen van een adequaat Veiligheids- en Gezondheidsdocument conform artikel 2.42f, derde lid.

18 De ODB luidt: Het ontbreken van trainingen voor het uitvoeren van noodhandelingen bij winningsindustrieën met behulp van boringen.

19 De ZO luidt: Het werken op, aan of in de nabijheid van wegen waarbij ernstig gevaar bestaat voor aanrijden.

20 De ZO luiden: Het werken in gebouwen, waarvan wanden, vloeren, plafonds of installaties in zodanige staat verkeren, dat ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen. (artikel 3.3, lid 1, Arbobesluit)

Het werken op plaatsen, waar ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen van opgeslagen voorwerpen en stoffen. (artikel 3.3, lid 2, Arbobesluit)

21 De ZO luidt: Het aanwezig zijn van niet afgeschermde, direct aanraakbare spanningvoerende delen met een spanning hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning.

22 De ZO luidt: Het verrichten van werkzaamheden aan of in de nabijheid van onder spanning staande elektrische installaties, toestellen of leidingen met een spanning van hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning zonder het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen.

23 De ZO luiden: Het ontbreken van doeltreffende maatregelen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen. (artikel 3.5d, lid 1, Arbobesluit)

Het niet nemen van de volgende maatregelen in de hieronder aangegeven volgorde, indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk, niet mogelijk is:

a. de ontsteking van explosieve atmosferen wordt voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsplaats als ladingsdrager of ladingsproducent kunnen uitgaan;

b. de schadelijke gevolgen van een explosie worden beperkt. (artikel 3.5d, lid 2, Arbobesluit)

24 De ZO luiden: Het ontbreken van de volgende maatregelen in de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, en met betrekking tot de installaties in gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor, of bijdragen tot het explosieveilig gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst:

a. vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt;

b. indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten brandbare stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootste mogelijke risico. (artikel 3.5e, onder a. en b., Arbobesluit)

Het in de gevarenzones niet gebruiken en toepassen van apparaten en beveiligingssystemen overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel volgens de navolgende principes:

1°. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur;

2°. gevarenzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur;

3°. gevarenzone 2 of 22: categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur. (artikel 3.5e, onder e, Arbobesluit)

25 De DBO luidt: Het niet beschikbaar en gebruiksklaar houden van vluchtmiddelen zodat werknemers de gevaarlijke gebieden snel en veilig kunnen verlaten.

26 De ZO luiden: Het niet verrichten van onderzoek naar gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie op een plaats of in een ruimte waar een werknemer zich bevindt, indien kan worden vermoed dat de atmosfeer op die plaats of in die ruimte in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie (lid 1).

Het niet nemen van doeltreffende maatregelen indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie op een plaats of in een ruimte waar een werknemer zich bevindt (lid 2).

27 De DBO luidt: Het verrichten van onderzoek naar de veiligheid aan, op of in tankschepen door een persoon die niet beschikt over het certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige.

28 De ZO luidt: Het schoonmaken, onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen, zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring van een gasdeskundige.

29 De ZO luidt: Het werken op arbeidsplaatsen waar een doeltreffende vluchtweg ontbreekt en waarbij ernstig gevaar bestaat op brand, explosie of plotselinge blootstelling aan gevaarlijke stoffen.

30 De ZO voor lid 1 luidt: Het werken op arbeidsplaatsen waar een doeltreffende vluchtweg is geblokkeerd en waarbij ernstig gevaar bestaat op brand, explosie of plotselinge blootstelling aan gevaarlijke stoffen.

De ZO voor lid 2 luidt: Het werken op arbeidsplaatsen waarbij een nooduitgang niet kan worden geopend en waarbij ernstig gevaar bestaat op brand, explosie of plotselinge blootstelling aan gevaarlijke stoffen.

31 De ZO luidt: Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen vallen.

N.B. Indien het valgevaar gepaard gaat met risicoverhogende omstandigheden, zoals het gevaar te vallen op of langs uitstekende delen, de aanwezigheid van verkeer, het vallen in water e.d., dan kan er, afhankelijk van de toename van het risico, ook bij geringere werkhoogte sprake zijn van een ZO.

32 De ZO luidt: Het zodanig ingericht zijn van een arbeidsplaats dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen of geraakt te worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan.

33 De ZO luidt: Het toepassen van een laadplatform dat niet is afgestemd op de te vervoeren lading.

34 De ZO luidt: Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter op instabiele en onvoldoende stevige werkplekken op bouwplaatsen.

35 De ZO luiden: Het werken op een bouwplaats indien bovengrondse elektriciteitsleidingen niet omgeleid zijn of spanningsloos zijn gemaakt of, indien dit niet mogelijk is, hekken of waarschuwingsborden ontbreken. (artikel 3.29, lid 2, Arbobesluit).

Het werken op bouwplaatsen waarbij ernstig gevaar bestaat voor personen als gevolg van beschadiging van ondergrondse elektriciteitsleidingen en -kabels. (artikel 3.29, lid 5, Arbobesluit).

36 De ZO luiden: Het werken in bouwputten, tunnels, bij uitgravingen of andere ondergrondse werkzaamheden waarbij onvoldoende stut- of taludvoorzieningen zijn getroffen tegen instortings- of overstromingsgevaar. (artikel 3.30, lid 1, Arbobesluit).

Het bij grondverzetwerkzaamheden niet op veilige afstand houden van de uitgegraven aarde, gebruikte materialen en voertuigen, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bedolven te worden. (artikel 3.30, lid 2, Arbobesluit).

37 De ZO luidt: Onvoldoende draagkrachtige bekistingen, tijdelijke stutten of schoren op een bouwwerkplek, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bekneld te raken of bedolven te worden.

38 De ZO luidt: het ontbreken van twee afzonderlijke uitgangen in verbinding met de oppervlakte bij een ondergrondse ontginning.

39 De ZO luidt: Het niet zo spoedig mogelijk na het delven ondersteuningen aanbrengen, terwijl dit vanwege de instabiliteit van het terrein noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers.

40 De ODB luidt: het ontbreken van voldoende geschikte reddingsmiddelen op een mijnbouwinstallatie.

41 De ZO luiden: het niet hebben van een adequaat noodplan (lid 1).

Het niet voldoen aan de eisen van artikel 3.37v lid 2 m.b.t. het noodplan (lid 2).

42 De ODB luiden: Het ontbreken van deskundig toezicht op jeugdige werknemers die arbeid verrichten waarbij gevaar voor instorting bestaat. (sub a)

Het ontbreken van deskundig toezicht op jeugdige werknemers die arbeid verrichten aan, met of in de directe nabijheid van een hoogspanningsinstallatie. (sub b)

44 De ZO luidt: Het werken met stoffen, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is, die voldoen aan de criteria genoemd onder artikel 4.1c onderdeel f, Arbobesluit, en die kunnen leiden tot ernstige schade aan de gezondheid.

45 De ZO luidt: het blootstellen van werknemers aan concentraties van stoffen in de inademingslucht van een werknemer van meer dan twee maal de (wettelijke of door de werkgever vastgestelde) grenswaarde of van meer dan de ceilingswaarde.

46 De ZO luidt: Het opnieuw in circulatie brengen van lucht die een gevaarlijke stof bevat naar een arbeidsplaats waar de betreffende stof niet aanwezig is (lid 2).

47 De ZO luiden: Het ontbreken van maatregelen bij aanwezigheid van kankerverwekkende of mutagene stoffen waarbij ernstig gevaar bestaat voor plotselinge blootstelling.

Het ontbreken van maatregelen bij aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen.

48 De ZO luidt: Na een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau aan kankerverwekkende of mutagene stoffen, er niet voor gezorgd hebben dat werknemers uit de gevarenzone zijn verwijderd.

49 De ODB luiden: gebruik van springstoffen zonder dat hierop voortdurend toezicht plaatsvindt door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester (lid 2).

Het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het springen van materialen ten behoeve van de opsporing of winning van delfstoffen door personen die niet in het bezit zijn van een getuigschrift van schietmeester ( lid 3).

50 De Z0 luidt: het niet werken volgens een vooraf opgesteld werkplan, als bedoeld in Bijlage VB van de Arbeidsomstandighedenregeling, mbt opbouw, installeren, monteren, assembleren, dan wel verwijderen na ontbranding, van professioneel vuurwerk.

51 De ODB luiden: het niet door een gecertificeerd persoon toezicht houden op opbouw, installeren, monteren, assembleren, dan wel verwijderen na ontbranding van professioneel vuurwerk;

Het niet door een gecertificeerd persoon toezicht houden op het bewerken van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit.

52 De ZO luidt: het blootstellen van werknemers aan concentraties van kankerverwekkende en mutagene stoffen in de ademhalingslucht boven de (wettelijke of door de werkgever vastgestelde) grenswaarde.: lid 3

53 De ZO luidt: Het niet of onvoldoende zorgen voor doeltreffende maatregelen bij overschrijding van de grenswaarde waarbij werknemers worden blootgesteld aan concentraties van kankerverwekkende en mutagene stoffen in de inademingslucht.

54 De ZO luidt: het niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde (0,01 vezel per kubieke centimeter berekend over een referteperiode van 8 uur) houden van de concentratie van asbeststof in de lucht door:

– Het niet zo inrichten van de werkmethoden dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat er geen asbeststof in de lucht vrijkomt

– Het niet doeltreffend en regelmatig reinigen van gebouwen, installaties en uitrustingen, die dienen voor het toepassen of het bewerken van asbest of asbesthoudende producten

– Het niet opbergen en vervoeren in daarvoor geschikte en gesloten verpakking van asbest, een asbesthoudend product of een product waaruit asbeststof vrijkomt, of

– Het niet zo spoedig mogelijk verzamelen en afvoeren van asbesthoudende afvalstoffen in voor asbest geschikte, gesloten en gekenmerkte verpakking.

55 De ZO luidt: het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbeststof in de lucht boven de grenswaarde van 0, 01 vezel per kubieke centimeter, berekend over een referteperiode van 8 uur.

56 De ZO luiden: Het niet opsporen van de oorzaken van de overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, en het niet zo spoedig mogelijk nemen van doeltreffende maatregelen om de concentratie asbeststof terug te brengen tot beneden die waarde. (lid 1)

Het laten voortzetten van de arbeid op een arbeidsplaats met overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, waar de maatregelen om de concentratie terug te brengen nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd, zonder de betrokken werknemers doeltreffend te beschermen tegen blootstelling aan asbeststof. (lid 3).

57 De DBO luiden: Het werken met asbest of asbesthoudende producten zonder dit tijdig en (volledig) op correcte wijze te hebben gemeld aan de Inspectie SZW. (lid 1)

Het niet opnieuw melden aan de Inspectie SZW, telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbeststof of asbesthoudende producten. ( lid 2)

58 De ZO luiden: het niet nemen van doeltreffende maatregelen ter bescherming van de bestrokken werknemers, indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht (lid 1).

Het niet verwijderen van het aanwezig asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten, voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden (lid 4).

59 De ODB luidt: Het in het werkplan ontbreken van voorgeschreven gegevens, zoals beschreven in artikel 4.50 lid 4 onder a t/m d.

60 De ZO luidt: het bij slopen, verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of van producten die deze stof bevatten, niet conform het werkplan uitvoeren van de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers.

61 De ZO luiden: Het na reiniging van de arbeidsplaats niet op de desbetreffende arbeidsplaats in een binnenruimte uitvoeren van een eindbeoordeling, waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, lid 7, Arbobesluit, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.47, lid 8, Arbobesluit. (lid 1)

Het bij de eindbeoordeling bedoeld in artikel 4.51a, lid 1, Arbobesluit, niet uitvoeren van een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, om vast te stellen of de concentratie van asbeststof in de lucht niet hoger is dan 0,01 vezel per cm3, uitgaande van een referentieperiode van twee uur. (lid 2)

Het na het reinigen van de arbeidsplaats, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht geen visuele inspectie uitvoeren met vaststelling dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt. (lid 3)

Het na het beëindigen van werkzaamheden in de buitenlucht met asbesthoudende grond, niet uitvoeren van een visuele inspectie op de aanwezigheid van asbest teneinde vast te stellen dat de concentratie asbest niet hoger is dan honderd milligram per kilogram droge stof als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest, door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust. (lid 4)

62 De ODB luidt: het niet treffen van doeltreffende maatregelen om blootstelling aan asbeststof te voorkomen als het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10a, daartoe aanleiding geeft.

63 De ZO luidt: Het niet uitvoeren van een eindbeoordeling in aanvulling op artikel 4.51a, lid 1 en lid 2, in de naast de arbeidsplaats gelegen ruimten in een binnensituatie bij risicoklasse 3.

64 De ZO luidt: Het bij risicoklasse 3 – in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 – niet volledig inventariseren van de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.

65 De ODB luidt:het niet voor aanvang van de werkzaamheden volledig inventariseren van de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten, bij het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten of het verwijderen en opruimen van asbest of asbesthoudende producten.

66 De ODB luidt: Het niet op grond van de uitgevoerde inventarisatie , als bedoeld in artikel 4.54a lid 1, bepalen van de daarbij behorende risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a Arbobesluit.

67 De ZO luiden: Het verrichten van handelingen, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit door een bedrijf dat niet in het bezit is van een certificaat voor asbestverwijdering. (lid 1)

Het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit zonder voortdurend toezicht van (of niet door) een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest. (lid 5)

Het mede verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit door een persoon die niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest. (lid 7).

68 De ODB luidt: Het door het bedrijf dat asbest verwijdert niet beschikken over een afschrift van een inventarisatierapport waarin de resultaten zijn neergelegd van de inventarisatie van de aanwezigheid van asbest en asbesthoudende producten, voordat wordt aangevangen met het verwijderen van asbest.

69 De ODB luiden: Het bij een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf niet werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest. (lid 6)

Het niet begeleiden van de handelingen als bedoeld in artikel 5, onderdelen e en f, van het Productenbesluit asbest die betrekking hebben op werkzaamheden met asbesthoudende grond, door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidhygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid. (lid 8)

70 De ZO luiden: het vervaardigen of gebruiken van propaansulton (CAS-nummer 1120-71-4) (lid 1) en

Het, anders dan ten behoeve van doorvoer, in voorraad houden van propaansulton (lid 2)

71 De ZO luiden: het vervaardigen of gebruiken van de volgende stoffen:

a. 2-naftylamine en de zouten daarvan (CAS-nummer 91–59–8);

Arbeidsomstandighedenbesluit (SDU-opmaat tekst geldig vanaf 01-07-2012)

b. 4-aminodifenyl en de zouten daarvan (CAS-nummer 92–67–1);

c. benzidine en de zouten daarvan (CAS-nummer 92–87–5);

d. 4-nitrodifenyl (CAS-nummer 92–93–3) (lid 1).

Het, anders dan ten behoeve van doorvoer, in voorraad houden van de volgende stoffen:

a. 2-naftylamine en de zouten daarvan (CAS-nummer 91–59–8);

Arbeidsomstandighedenbesluit (SDU-opmaat tekst geldig vanaf 01-07-2012)

b. 4-aminodifenyl en de zouten daarvan (CAS-nummer 92–67–1);

c. benzidine en de zouten daarvan (CAS-nummer 92–87–5);

d. 4-nitrodifenyl (CAS-nummer 92–93–3) (lid 2).

72 De ZO luiden: het bewerken of verwerken van zandsteen, behoudens in de gevallen benoemd in artikel 4.60, tweede lid, Arbeidsomstandighedenbesluit (lid 1).

Het in voorraad houden van zandsteen, behoudens in de gevallen benoemd in artikel 4.60, vierde lid, Arbeidsomstandighedenbesluit (lid 3).

73 De ZO luidt: het (zand)stralen met een stof die aan kwarts of een andere vorm van vrij kristallijn siliciumdioxyde meer dan 1% bevat.

74 ZO luidt: Het ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, buiten de voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten. (artikel 4.61, lid 3, Arbobesluit)

Het bij ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, afvoeren van afgezogen lucht naar ruimtes waar personen moeten verblijven.(artikel 4.61, lid 5, Arbobesluit)

75 De ZO luiden: Het gebruik van benzeen of van een product waarvan het gehalte aan benzeen meer dan 1 volumeprocent bedraagt als oplos-, reinigings- of verdunningsmiddel, behoudens indien zulks geschiedt in een gesloten systeem of op een andere wijze waardoor in tenminste gelijke mate bescherming tegen blootstelling daaraan wordt geboden (lid 1) en

Het gebruik van tetrachloorkoolstof, pentachloorethaan en 1,1,2,2,-tetrachloorethaan of van een product waarvan het gehalte aan een van de vorengenoemde stoffen meer dan 1 volumeprocent bedraagt, behoudens indien zulks geschiedt in een gesloten systeem of op een andere wijze waardoor in tenminste gelijke mate bescherming tegen blootstelling daaraan wordt geboden (lid 3)

76 De ZO luidt: het bij het schilderen van binnenwerk van gebouwen of vaartuigen gebruiken van loodwit, loodsulfaat of producten die een van deze stoffen als bestanddeel bevatten.

77 De ODB luiden: Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32a, lid 4 tot en met 6, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32a, lid 2, Arboregeling (lijmen en verven in binnensituaties), niet is toegestaan.

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32b, lid 2 tot en met 4, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32b, lid 1, Arboregeling (offset drukken), niet is toegestaan.

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32c, lid 2 en 3, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32c, lid 1, Arboregeling (zeefdrukken), niet is toegestaan.

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32d, lid 2, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32d, lid 1, Arboregeling (illustratiediepdrukken), niet is toegestaan.

Het werken met producten die niet voldoen aan het criterium genoemd in artikel 4.32e, lid 3, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32e, lid 2, Arboregeling (verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken), niet is toegestaan.

Het werken met producten die niet voldoen aan het criterium genoemd in artikel 4.32f, lid 4, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32f, lid 2, Arboregeling (herstellen van autoschade), niet is toegestaan.

Het werken met producten die niet voldoen aan het criterium genoemd in artikel 4.32g, lid 3, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32g, lid 2, Arboregeling (coating timmerwerk in binnensituaties), niet is toegestaan.

78 De ZO luidt: Het blootstellen van werknemers aan biologische agentia waarbij ernstig gevaar bestaat voor schade aan de gezondheid.

79 De ODB luiden: Het voor de eerste maal werken met biologische agentia van de 2e, 3e of 4e categorie, zonder dit tijdig en op correcte wijze te melden aan de Inspectie SZW.( lid 1)

Het werken met een nieuw biologisch agens van de 3e of 4e categorie, zonder dit tijdig en op correcte wijze te melden aan de Inspectie SZW. (lid 3)

Het werken met biologische agentia van de 2e, 3e of 4e categorie na veranderingen in procedés of procedures met mogelijke gevolgen voor veiligheid en gezondheid, zonder dit opnieuw te hebben gemeld aan de Inspectie SZW. (lid 5)

80 De ODB luidt: Het niet tijdig en op correcte wijze hebben gemeld aan de Inspectie SZW van een ongeval of incident dat (mogelijkerwijs) heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologische agentia van de 3e of 4e categorie.

81 De ZO luiden: het laten verrichten van arbeid met of laten blootstellen aan stoffen die voldoen aan de krachtens artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer vastgestelde criteria voor indeling in een of meer van de categorieën «zeer vergiftig», «vergiftig»,«sensibiliserend», «kankerverwekkend», «mutageen» en «voor de voortplanting vergiftig», alsmede stoffen die voldoen aan de bij of krachtens die wet vastgestelde criteria voortoekenning van de R-zinnen 33 en 48, door en van jeugdige werknemers (lid 1);

Het laten verrichten van arbeid met of laten blootstellen aan biologische agentia van categorie 3 of 4, bedoeld in afdeling 9 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit door en van jeugdige werknemers(lid 2) en

Het laten verrichten van arbeid aan of met kuipen, bassins, leidingen of reservoirs waarin zich een of meer van de in het eerste of tweede lid van artikel 4.105 Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde stoffen of biologische agentia bevinden, door jeugdige werknemers (lid 3).

82 De ODB luidt: Het ontbreken van deskundig toezicht op jeugdige werknemers ter voorkoming van specifieke gevaren bij het werken met gevaarlijke stoffen of gassen of artikelen die ontplofbare stoffen bevatten.

83 De ZO luiden: Het door een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie arbeid laten verrichten waarbij zij kunnen worden blootgesteld aan metallisch lood en zijn verbindingen (lid 1).

Het door een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie arbeid laten verrichten waarbij zij kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen die de gezondheid van het ongeboren kind of de zuigeling schade kunnen toebrengen via een genotoxisch werkingsmechanisme en die via de moeder het ongeboren kind of de zuigeling kunnen bereiken (lid 2).

84 De ZO luidt: Het door een zwangere werknemer arbeid laten verrichten waarbij zij kan worden blootgesteld aan de biologische agentia Toxoplasma en Rubellavirus, bedoeld in afdeling 9 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, tenzij is gebleken dat zij hiervoor immuun is.

85 De ODB’s gelden voor de volgende werkzaamheden: blokkenstellen ruwbouw, betonstaalvlechten, metselen, monteren van metalen dak- en gevelelementen, glaszetten, en luidden:

Bij blokkenstellen ruwbouw, blokken van 14 kilogram of meer hanteren zonder gebruik van een elementenstelselmachine of zonder mechanisch opperen en/of zonder verhoogde plaatsing van de blokken en de lijmkuip op minimaal 20 cm hoogte. Blokkenstellen boven 150 cm met uitzondering van de binnenmuren net onder de verdiepingsvloer; Blokken-stellen onder staoppervlak, met uitzondering van het vloer- en funderingsniveau.;

Bij betonstaalvlechten als volgt werken: door een werknemer meer dan 25 kilo tillen; bo-ven schouderhoogte binden; handmatig knippen van 8 mm met een handschaar korter dan 75 cm, handmatig knippen boven de 8 mm met een handschaar korter dan 90 cm; Handmatig knippen van meer dan 10 mm; werken zonder werktafel waar dit wel mogelijk is.

Metselen zonder verhoogde plaatsing van de te verwerken metselstenen en speciekuip op 20 cm hoogte; metselen boven 170 cm met uitzondering van de binnenmuren onder de verdiepingsvloer; metselen onder 20 cm, met uitzondering van het vloer- en funderings-niveau; een stenentang met één hand gebruiken; een kruiwagen (inclusief de last) van meer dan 60 kilo hanteren; eenhandig pakken van stenen met een steenbreedte van meer dan 105 mm.

Bij het monteren van metalen dak- en gevelelementen als volgt werken: platen handmatig lostrekken of omklappen; platen boven 118 kg niet mechanisch in het werk brengen; platen onder de 118 kg handmatig verslepen zonder een daartoe aangewezen hulpmiddel; platen onder 118 kg verder dan gemiddeld 8 meter handmatig verslepen. Platen onder 118 kg door één werknemer verslepen.

Bij glaszetten als volgt werken: glas door één werknemer boven de 25 kilo handmatig tillen/plaatsen, met twee werknemers meer dan 50 kilo’s handmatig tillen/plaatsen; glas zonder mechanische hulpmiddelen boven de 50 kilo’s plaatsen; geen gebruik maken van transportmiddelen voor het (ver)plaatsen van glas boven de 25 kg door één werknemer, met twee werknemers boven 50 kg; geen gebruik maken van persoonsgebonden hulpmiddelen voor het plaatsen van glas.

86 De ZO luiden: Het door een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie de volgende fysiek belastende bewegingen laten uitvoeren:

a. dagelijks meer dan eenmaal per uur te hurken, knielen, bukken of staande voetpedalen te bedienen tijdens de laatste drie maanden van de zwangerschap;

b. meer te tillen dan 10 kilogram in één handeling gedurende de hele zwangerschap en in de periode tot drie maanden na de bevalling;

c. meer dan 10 keer per dag gewichten van meer dan 5 kilogram te tillen vanaf de twintigste week van de zwangerschap;

d. meer dan 5 keer per dag gewichten van meer dan 5 kilogram te tillen vanaf de dertigste week van de zwangerschap.

87 De ZO luidt: Het verrichten van werkzaamheden in situaties waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, hoger is dan 87 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 200 Pa.

88 De ZO luidt: Het verrichten van werkzaamheden zonder individuele gehoorbescherming in situaties waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai 85 dB(A) of hoger is of de piekgeluidsdruk 140 Pa of hoger is.

89 De ZO luiden: Het blootstellen van werknemers aan trillingen boven de grenswaarde voor blootstelling, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit. ( lid 2)

Het niet onverwijld treffen van maatregelen om de blootstelling terug te brengen tot onder de grenswaarde voor blootstelling, bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit. ( lid 3 onder a)

Het niet onderzoeken van de oorzaak van de overschrijding bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit. ( lid 3 onder b)

Het niet aanpassen van de beschermings- en preventiemaatregelen om te voorkomen dat de grenswaarde opnieuw wordt overschreden bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit. (lid 3 onder c)

90 ZO luiden: Het blootstellen van werknemers aan kunstmatige optische straling boven de grenswaarde voor blootstelling genoemd in artikel 6.12c van het Arbobesluit. (artikel 6.12e, lid 4 juncto artikel 6.12c Arbobesluit)

Het niet onverwijld treffen van maatregelen om de blootstelling aan kunstmatige optische straling terug te brengen tot onder de grenswaarde voor blootstelling. (artikel 6.12e, lid 4 onder a, Arbobesluit)

91 ODB luidt: Het voor de aanvang van de arbeid uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een arts, die niet in het bezit is van een certificaat duikerarts.

92 ZO luidt: Het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk zonder dat aan de beperkende voorschriften volgend uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt voldaan.

93 ZO luidt: Het niet aan werknemers ter beschikking stellen van materiaal dat in deugdelijke staat verkeert en van voldoende ademgas van goede kwaliteit.

94 ZO luidt: Het verrichten van duikarbeid zonder te worden bijgestaan door een reserveduiker en ploegleider.

95 ODB luidt: Het optreden als duikploegleider zonder in het bezit te zijn van een certificaat duikploegleider met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht. (artikel 6.16, lid 3, Arbobesluit)

Het duiken zonder in het bezit te zijn van het certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort duikarbeid die wordt verricht. (artikel 6.16, lid 6, Arbobesluit)

Het verrichten van duikarbeid zonder de aanwezigheid van een persoon die in het bezit is van een certificaat duikmedische begeleiding met betrekking tot de soort arbeid die hij verricht* (artikel 6.16, lid 7, Arbobesluit)

96 ODB luidt: Het uitvoeren van duikarbeid:

a. op een diepte groter dan 9 meter,

b. bij een stroomsnelheid groter dan 0,5 meter per seconde,

c. met voorgenomen decompressie,

d. met een ademgas anders dan lucht,

e. over een periode langer dan een week,

f. ten behoeve van de ondergrondse winningsindustrie, of ten behoeve van de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen, zonder (tijdige) melding aan de toezichthouder.

97 ZO luidt: Het verrichten van duikwerkzaamheden op een diepte van 15 meter (of bij een druk van 1,5 maal 105 Pascal) of meer waarbij geen geschikte compressiekamer aanwezig is. (artikel 6.18, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van duikwerkzaamheden op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt. (artikel 6.18, lid 2, Arbobesluit)

98 ZO luidt: Het door één persoon verrichten van caissonarbeid.

99 ODB luidt: Het verrichten van caissonarbeid zonder de Inspectie SZW daarvan tijdig en op correcte wijze in kennis te stellen, onder overlegging van een deugdelijk werkplan.

100 ZO luidt: Het verrichten van caissonwerkzaamheden onder een druk van meer dan 1,5 maal 105 Pascal zonder een geschikte compressiekamer. (artikel 6.20, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van caissonarbeid op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt. (artikel 6.20, lid 2, Arbobesluit)

101 De ZO luiden:

Het door jeugdige werknemers laten verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.13 Arbeidsomstandighedenbesluit (lid 1);

Het door jeugdige werknemers laten verrichten van arbeid met toestellen die schadelijke niet ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden (lid 2);

Het door jeugdige werknemers laten verrichten van arbeid op een arbeidsplaats waar de dagelijkse blootstelling aan lawaai 85 dB(A) of hoger is of de piekgeluidsdruk 140 Pa of hoger is (lid 3); en

Het blootstellen van jeugdige werknemers aan schadelijke trillingen (lid 4).

102 De ZO luidt: Het door een zwangere werknemer laten verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk als bedoeld in artikel 6.13 Arbeidsomstandighedenbesluit.

103 De ZO luidt: Het door een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie arbeid laten verrichten in de ondergrondse winningsindustrie.

104 De ZO luiden: Het op de arbeidsplaats blootstellen van een zwangere werknemer aan lichaamstrillingen of schokken met een versnelling van meer dan 0.25 m/s2 of het in direct contact laten komen van een zwangere werknemer met een ultrasonore trillingsbron met een frequentie boven de 20 kHz waarbij de blootstelling hoger is dan 110 dB per tertsband.

105 De ZO luidt: Het op de arbeidsplaats laten blootstellen van een zwangere werknemer aan equivalente geluidsniveaus boven de 80 dB(A) en piekgeluiden boven de 112 Pa.

106 ZO luidt: Het gebruiken van arbeidsmiddelen op een andere wijze of plaats dan waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.

107 ZO luidt: Het niet of onvoldoende treffen van beschermende maatregelen bij het gebruik van een arbeidsmiddel, waardoor ernstig gevaar bestaat voor persoonlijk letsel.

108 ZO luidt: Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit.

109 ZO luidt: Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen of geraakt te worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan.

110 ZO luidt: Het onderhouden, repareren en reinigen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan.

111 ZO luidt: Het afstellen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan.

112 ZO luidt: Het op niet veilige wijze (de)monteren van arbeidsmiddelen.

113 ZO luidt: Het ontbreken of onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen en afschermingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen van arbeidsmiddelen.

114 ZO luidt: Het kunnen aanraken van (onderdelen van) arbeidsmiddelen met een zeer hoge of lage temperatuur.

115 ZO luidt: Het loskoppelen en opnieuw aansluiten van een arbeidsmiddel van en op een krachtbron.

116 ZO luidt: Het ontbreken van een noodstopvoorziening op arbeidsmiddelen waarbij dit noodzakelijk is.

117 ZO luidt: Het vervoeren van personen met een mobiel arbeidsmiddel dat daartoe niet is uitgerust.

118 ZO luidt: Het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen (m.u.v. heftrucks) waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan.

ZO luidt: Het gebruik van heftrucks waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan.

119 ZO luidt: Het gebruik van heftrucks waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan.

120 ZO luidt: Het ontbreken van een rem- en stopvoorziening, alsmede een noodstopvoorziening voorzover deze noodzakelijk is, op een mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving.

121 ODB luidt: Het werken met mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving, zonder dat de bedieners daartoe specifieke deskundigheid bezitten.N.B. uitsluitend aan de orde indien criteria bestaan (en in projecten zijn aangegeven) wanneer en in welke situatie er sprake is van dit feit.

122 ZO luidt: Het meerijden op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving zonder speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen.

123 ZO luidt: Het zwaarder belasten van een hijs- of hefwerktuig, dan de toegelaten bedrijfslast of dan een veilig gebruik toelaat.

124 ZO luidt: Het vervoeren van personen met een hijs- of werktuig, dat daarvoor niet is bestemd of ingericht.

125 ZO luidt: Het zodanig opgesteld zijn van hijs- en hefwerktuigen, dat daardoor ernstig gevaar bestaat dat lasten werknemers kunnen raken.

126 ZO luidt: Het zich bevinden van werknemers onder hangende lasten.

127 ZO luidt: Het zodanig gebruik van een mobiel hijs- of hefwerktuig dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor kantelen, ongewild in beweging komen of wegglijden.

128 ZO luidt: Het gebruik van hijs- en hefwerktuigen in slechte weersomstandigheden.

129 ZO luidt: Het hijsen of heffen van personen op een onbeveiligd platform.

130 ZO luidt: Het overbelasten van hijs en hefgereedschap met meer dan 10%.

131 De ZO luiden: Het ontbreken van technische of organisatorische maatregelen, indien zich in een schacht twee of meer liften bevinden, om te voorkomen dat personen bij werkzaamheden aan een van de liften, getroffen worden door een naastliggende lift (lid 1).

Het niet stilzetten van de naastgelegen lift tijdens werkzaamheden in een liftschacht waarbij gevaren veroorzaakt door deze lift niet zijn tegengegaan (lid 2).

132 De ZO luidt: Het niet kiezen van de meest geschikte arbeidsmiddelen bij tijdelijke werkzaamheden op hoogte, waardoor: a. de arbeidsmiddelen niet zijn afgestemd op de aard van de te verrichten werkzaamheden en op de voorzienbare belastingen en dat de arbeidsmiddelen niet zodanig zijn dat zonder gevaar doorgang mogelijk is; of b.het gekozen toegangsmiddel niet de mogelijkheid van ontruiming biedt bij dreigend gevaar; of c. het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd extra valrisico’s oplevert.

133 De ZO luidt: Het ontbreken van een valbeveiliging om de aan een arbeidsmiddel verbonden valrisico’s voor werknemers te minimaliseren.

134 De ZO luidt: De bij een arbeidsmiddel behorende valbeveiliging is niet van een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat letsel bij de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen.

135 De ZO luidt: Het onderbreken van collectieve valbeveiligingen op andere plekken dan daar waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.

136 De ZO luidt: Het laten werken op plaatsen waar geen doeltreffende, vervangende veiligheidsvoorzieningen, zijn getroffen en waarbij de collectieve valbeveiliging – in verband met de werkzaamheden – tijdelijk is verwijderd.

137 De ZO luidt: Het laten uitvoeren van tijdelijke werkzaamheden op hoogte wanneer de weersomstandigheden de veiligheid en gezondheid van de werknemers in gevaar brengen.

138 De ZO luiden:

Het gebruiken van ladders of trappen, zonder maatregelen om de stabiliteit te waarborgen. (lid 1);

Ladders en trappen gebruiken zonder dat: a. wegglijden van de ladder- of trapvoet door een voorziening is voorkomen; b. toegangsladders bij overigens ontbrekende veilige houvast niet ten minste 1 meter uitsteken boven het toegangsniveau; c. de onderdelen van meerdelige (schuif)ladders ten opzichte van elkaar geborgd zijn; d.verrolbare ladders en trappen zijn vastgezet voor het betreden (lid 2). Het (laten) gebruiken van ladders en trappen waarbij niet ten minste een hand aan de ladder kan worden gehouden. (lid 3)

139 De ZO luidt: De ondersteuningen van een steiger zijn niet beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing.

140 De ZO luidt: De steunpunten van de steiger zijn niet op een stabiele, stevige ondergrond van voldoende omvang geplaatst, waardoor de stabiliteit niet wordt gewaarborgd.

141 De ZO luidt: Niet verzekerde stabiliteit van steigers door onvoldoende verankering en/of schoren.

142 De ZO luiden: Het niet zodanig monteren van de vloeren van steigers dat hun onderdelen bij normaal gebruik niet kunnen bewegen.

Tussen de onderdelen van de vloeren en de verticale inrichtingen van de collectieve valbeveiligingen komen gevaarlijke openingen voor.

143 De ZO luidt: Het werken aan één enkele lijn, waarbij geen sprake is van een afzonderlijk verankerde veiligheidslijn die als reservelijn fungeert en is uitgerust met een beweegbaar valbeveiligingsmechanisme dat de werknemer in zijn beweging volgt.

144 De ODB luiden: Het onvoldoende adequaat en specifiek opgeleid zijn van werknemers voor het werken aan lijnen, en

Werknemers zijn niet op de hoogte van de reddingsprocedures voor het werken aan lijnen.

145 De ZO luiden: Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een mobiel hefwerktuig waarbij de belasting van de volbelaste werkbak méér bedraagt dan de helft van de maximaal toegestane belasting van het hefwerktuig in zijn meest ongunstige stand. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 2, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een mobiel hijswerktuig waarbij de belasting van de volbelaste werkbak en het bijbehorend hijsgereedschap méér bedraagt dan één kwart van de maximaal toelaatbare werklast van het hijswerktuig in zijn meest ongunstige stand. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 2, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een vast opgesteld of railrijdend hijswerktuig waarbij de belasting van de volbelaste werkbak en het bijbehorend hijsgereedschap méér bedraagt dan driekwart van de nominale belasting waarvoor het hijswerktuig is ontworpen. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 2, Arbobesluit)

Het verblijf van werknemers in een werkbak waarbij de bedieningsplaats van het hijs- of hefwerktuig niet bezet is.(artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 3, Arbobesluit)

Horizontale verplaatsing van werknemers in een boven 0,2 meter geheven werkbak aan een mobiel hefwerktuig met grotere snelheid dan 2,5 km/uur. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 4, Arbobesluit)

Rijden met een mobiele hijskraan waaraan een bemande werkbak is bevestigd. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 5, Arbobesluit)

Rijden over een kraanbaan met hogere snelheid dan 2,5 km/uur van een hijskraan met een bemande werkbak. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 5, Arbobesluit)

Ontbreken van doeltreffend(e) communicatie(middel(en)) bij vervoer en verblijf van werknemers in een werkbak aan een hijs- of hefwerktuig. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 6, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een hijs- of hefwerktuig zonder dat doeltreffende voorzieningen zijn getroffen om die werknemers bij gevaar te kunnen evacueren. (artikel 7.18, lid 4, juncto artikel 7.23d, lid 6, Arbobesluit)

146 De ZO luidt: Het hijsen of heffen van luiken van schepen zonder dat deze daartoe geschikte bevestigingen hebben voor het vastmaken van hijsgereedschap.

147 De ZO luidt: Het laden en lossen van schepen zonder dat luiken die niet afdoende tegen verplaatsing kunnen worden geborgd, verwijderd zijn.

148 De ZO luidt: Het plaatsen of verwijderen van luiken op schepen terwijl in het ruim onder de luikopening wordt gewerkt.

149 De ZO luidt: Het opnieuw gebruiken van voor eenmalig gebruik bestemde bind- of hijsmiddelen.

150 De ZO luidt: Het niet aanwezig zijn van middelen zodat werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van sjorringen van containers aan ernstig gevaar worden blootgesteld.

151 De ODB luidt: Het niet door een certificerende instelling laten onderzoeken en beproeven van hijs- of hefwerktuigen en hijs- of hefgereedschappen aan boord van schepen, die gebruikt worden bij het laden en lossen.

152 De ODB luidt: Het bedienen van een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als bedoeld in artikel 7.6 Arboregeling, door een persoon die niet in het bezit is van een certificaat van bekwaamheid.

153 De ZO luiden: Het werken op een overbelaste steiger. (lid 2), en

Het werken op verrijdbare steigers die niet zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsing. (lid 3)

154 Het verrichten van trekkerarbeid, het werken met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren, het industrieel slachten of werken onder tempodwang door jeugdige werknemers zonder toezicht.

155 De ZO luidt: Het niet ter beschikking stellen van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers bij werkzaamheden, waardoor ernstig gevaar bestaat voor veiligheid of gezondheid van betrokken werknemers.

156 De ZO luidt: Het onvoldoende er voor zorgen dat werknemers aan hen beschikbaar gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen (juist) gebruiken, waardoor ernstig gevaar bestaat voor de veiligheid of gezondheid van betreffende werknemers.

157 De ODB luidt: Het op de openbare weg besturen van een trekker en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen door een jeugdige werknemer die niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid.

X Noot
43

Lid 2 wordt beboet via lid 1

Toelichting Tarieflijst bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwetgeving

In deze bijlage is in tabelvorm opgenomen voor welk artikel of welk artikellid een bestuurlijke boete kan worden gegeven, welke categorie boetenormbedrag daaraan gekoppeld is en om welk type overtreding het gaat. De bevoegdheid tot beboeting voor het niet naleven van bepaalde verplichtingen volgt daarbij uit de wetgeving zelf, de informatie in de bijlage heeft uitsluitend een verduidelijkende of informatieve waarde.

Werknemersverplichtingen

In deze bijlage zijn alle overtredingen waar ook een werknemer verplichtingen heeft tot naleving van de betreffende bepaling of tot het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, gemarkeerd door middel van een asterisk (*).

Verschillende typen overtredingen

In de bijlage zijn de verschillende typen overtredingen aangegeven.

Zware Overtredingen (ZO)

De ZO betreffen werkzaamheden en situaties die doorgaans ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen.

Indien een dergelijke werkzaamheid of situatie wordt geconstateerd, dan zal in de meeste gevallen, naast het opstellen van een boeterapport, ook worden overgegaan tot stillegging van werk vanwege gevaar op grond van artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet. De formuleringen in de voetnoten in de lijst zijn over het algemeen in een directe actieve vorm gesteld, zoals: ‘het werken op ..., het gebruiken van ... en het blootstellen aan ....’.

Er is uitsluitend sprake van een ZO als voldaan wordt aan de omschrijving in de voetnoten. Zie als voorbeeld artikel 3.2 van het Arbeidsomstandigenhedenbesluit, waarbij als ZO is aangemerkt ‘het werken op, aan of in de nabijheid van wegen waarbij ernstig gevaar bestaat voor aanrijden’. Een overtreding van artikel 3.2 Arbeidsomstandigenhedenbesluit die niet voldoet aan de hiervoor genoemde omschrijving wordt niet als zware overtreding aangemerkt maar als een overige overtreding (OO).

Indien de feiten zoals geformuleerd ook daadwerkelijk door een inspecteur worden geconstateerd, dan is er sprake van ‘heterdaad’. Behalve het geven van een bevel tot stillegging bij gevaar, zegt de inspecteur direct een boete aan.

Treft de inspecteur situaties aan die naar zijn redelijke oordeel potentieel zouden kunnen leiden tot ernstig gevaar, terwijl er op het moment van constateren niet wordt gewerkt, dan is deze bevoegd om op basis van artikel 28 Arbowet te bevelen dat werkzaamheden niet mogen worden aangevangen zolang het potentiële gevaar aanwezig is. In dergelijke situaties wordt echter geen boete aangezegd. De werkzaamheden die als ZO staan gemarkeerd zijn niet limitatief voor de situaties die in potentie tot ernstig gevaar kunnen leiden.

Overtreding waarvoor Direct een Boete volgt (ODB)

Er bestaat een aantal overtredingen in de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling dat niet tot de categorie ZO kan worden gerekend, maar waarvoor bij niet-naleving toch een directe sanctie moet worden opgelegd en in een aantal gevallen ook (direct) maatregelen moeten worden getroffen. Het gaat om belangrijke overtredingen waarvoor naar huidige inzichten het eerst geven van een waarschuwing of het eerst stellen van een eis als inadequaat is te beschouwen.

Het gaat hierbij om feiten met betrekking tot:

  • het ontbreken van vakbekwaamheid / bevoegdheid van werknemers om bepaalde – in de regelgeving omschreven – in potentie risicovolle werkzaamheden te verrichten;

  • het nagelaten hebben van bepaalde risicoverminderende handelingen en/of maatregelen in risicovolle situaties;

  • het nagelaten hebben van verplichte meldingen aan de Inspectie SZW;

    bepaalde onmisbare basisvoorzieningen

Dergelijke overtredingen die enerzijds de onveiligheid van werknemers vergroten en anderzijds het werk van de Inspectie SZW ernstig belemmeren, leiden tot het direct corrigeren van werkgevers. In voorkomende gevallen wordt direct overgegaan tot het aanzeggen van een boete.

Overige Overtredingen (OO)

De overtredingen die niet in de bijlage zijn benoemd als ZO of als ODB worden beschouwd als OO.

TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit wordt de Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving ingetrokken en wordt de ‘oude’ beleidsregel 33 Arbeidsomstandigheden opnieuw vastgesteld als Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving.. In deze Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving zijn wijzigingen verwerkt die een gevolg zijn van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462). Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 (Stb. 2012, 498). Daarnaast heeft een vereenvoudiging plaatsgevonden.

Het niet naleven van bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving kan leiden tot het opleggen van een bestuurlijike boete. Afhankelijk van het type overtreding wordt al dan niet direct een boeterapport opgemaakt. In diverse situaties zal bij eerste constatering van een (minder ernstige) overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden gegeven niet direct sprake zijn van een boeteoplegging, maar zal eerst een waarschuwing worden gegeven of een eis worden gesteld.

De beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving bevat nadere voorschriften over de wijze waarop de boete wordt berekend. Bij deze beleidsregel behoort een bijlage, de tarieflijst bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwetgeving.

Wijzigingen in verband met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving

Eén van de doelstellingen van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW Wetgeving is om overtredingen door bedrijven van de arbeidswetten streng(er) aan te pakken. De arbeidswetgeving beschermt werknemers tegen onder meer slechte arbeidsomstandigheden, onderbetaling, illegaliteit en verdringing van de arbeidsmarkt. De arbeidswetgeving draagt tevens bij aan eerlijke concurrentie tussen werkgevers. Met de aanscherping van het handhavings- en sanctiebeleid maakt de regering duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen niet na willen leven. Eén van de onderdelen van het aangescherpte beleid is een verhoging van de boetenormbedragen. Daarbij is voor de arbeidswetten gekozen voor een systeem, waarbij de boete bij recidive wordt verdubbeld (en bij ernstige overtredingen verdrievoudigd) en bij herhaalde recidive wordt verdrievoudigd. De regering gaat ervan uit, dat van dit aangescherpte handhavings- en sanctiebeleid een sterke preventieve werking uitgaat; werkgevers zullen niet langer het risico willen nemen dat zij als gevolg van het niet naleven van de arbeidswetgeving een hoge boete opgelegd krijgen, waarbij zelfs niet is uitgesloten dat het bedrijf als gevolg van deze boete zijn activiteiten moet stilleggen.

In deze beleidsregel is nader invulling gegeven aan het beleid met betrekking tot de boeteoplegging binnen de kaders die de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling stellen. Een belangrijke aanpassing daarbij is een forse verhoging van de boetenormbedragen die voor een overtreding kunnen worden opgelegd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bestaande categorieën van boetenormbedragen terug te brengen van tien naar zeven categorieën met meer logisch oplopende bedragen. Voor de nieuwe verhoogde boetenormbedragen per overtreding is zoveel mogelijk aangesloten bij de boetecategorie die volgt na verdubbeling van de boetenormbedragen zoals die golden vanaf 1 januari 2007 tot 1 januari 2013. De overtredingen zijn daarbij in het algemeen ingedeeld in de naastliggende categorie boetenormbedrag na de verdubbeling.

Voor een aantal overtredingen is gekozen voor een hoger boetenormbedrag dan die volgt uit een verdubbeling van het hoogste boetenormbedrag dat tot 1 januari 2013 geldig was. Het betreft de overtredingen die voor 1 januari 2013 strafrechtelijk werden afgedaan en waarvoor per 1 januari 2013 een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Daarnaast wordt het hoogst mogelijke boetenormbedrag aan het niet gecertificeerd werken met asbest toegekend, vanwege de ernstige risico’s die daardoor kunnen ontstaan voor de omgeving, wanneer daar op een ondeskundige manier mee wordt gewerkt. Verder is in enkele gevallen gekozen voor een hogere boetecategorie dan die zou voortvloeien uit een verdubbeling van het boetenormbedrag, onder meer vanwege de samenhang met soortgelijke overtredingen die in een andere boetecategorie waren ingedeeld. Hierbij gaat het bij voorbeeld om het voorschrift tot herziening van de beoordeling van de blootstelling aan biologische agentia.

Vereenvoudiging van de beleidsregel

De beleidsregel is meer inzichtelijk gemaakt, met een meer logische indeling, en de bijlage bij de beleidsregel is aanzienlijk ingekort. Dat laatste is bereikt door de voormalige drie bijlagen samen te voegen tot één bijlage, waarin niet meer de tekst van de overtreding is opgenomen, maar alleen nog per beboetbaar artikel(lid) is aangegeven tot welke type overtreding deze behoort en onder welke boetecategorie deze valt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Eerste lid

In het eerste lid van artikel 11 wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen overtredingen, conform het oude lid 1. Daarbij is de terminologie aangepast door introductie van de volgende nieuwe termen: een zware overtreding (ZO), een overtreding met directe boete (ODB) en een overige overtreding (OO). Deze aanpassing vloeit voort uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, waarin de term ernstige overtreding wordt geïntroduceerd. Omdat in de beleidsregel 33 ook de term ernstige overtreding werd toegepast, is er voor gekozen de terminologie in de beleidsregel aan te passen om verwarring in de handhavingspraktijk te voorkomen.

Het begrip ‘ernstige overtredingen’ is direct gekoppeld aan het in deze wet geïntroduceerde regime bij recidive van overtredingen. In artikel 9.10a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is vastgelegd wat de ernstige overtredingen zijn.

Daarbij gaat het om:

  • het willens en wetens overtreden van een wettelijke verplichting waardoor een arbeidsongeval met dodelijke afloop plaats vindt;

  • het werken met bepaalde gevaarlijke stoffen zoals propaansulton en loodwit;

  • overtredingen bij het werken door zwangere werkneemsters en jeugdigen;

  • asbestverwijdering zonder het vereiste certificaat.

Tweede lid

Naast de soorten overtredingen die zijn genoemd in het eerste lid bestaat er een vierde soort overtreding, namelijk de overtreding die de directe aanleiding is geweest voor een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Daarbij gaat het om arbeidsongevallen die leiden tot de dood, een blijvend letsel of een ziekenhuisopname. In dit lid is vastgelegd dat voor deze overtreding direct een boete kan worden gegeven. Samen met het tiende lid, de onderdelen a en b, vervangt dit artikellid het oude achtste lid van beleidsregel 33, zoals dat gold tot 1 januari 2013.

Derde lid
Onderdeel a

Bij deze herziening van de beleidsregel zijn de tien tot 1 januari 2013 bestaande boetecategorieën (te weten € 90, € 270, € 450, € 540, € 900, € 1350, € 1800, € 2700, € 3600 en € 4500) terug gebracht tot zeven categorieën, met meer logisch oplopende bedragen, te weten: € 340, € 750, € 1500, € 3000, € 4500, € 9000 en € 13500 euro.

De ondergrens van € 340 is gekozen in aansluiting op afdeling 5.4.2 en artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht. De bovengrens is geïntroduceerd voor de overtredingen die tot 1 januari 2013 strafrechtelijk werden afgedaan en is daarnaast voorbehouden voor bepaalde overtredingen, waardoor de boetehoogte meer in verhouding is tot het belang dat gehecht wordt aan naleving van deze verplichtingen.

Onderdeel b

In afwijking van onderdeel a is een afzonderlijke boetecategorie opgenomen voor het niet tijdig melden van arbeidsongevallen aan de Inspectie SZW, waarbij geen nader onderzoek meer mogelijk is naar de toedracht van het arbeidsongeval en dus niet kan worden nagegaan of een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving aan het ongeval ten grondslag ligt.

Er is in ieder geval geen nader onderzoek meer mogelijk naar de toedracht van een arbeidsongeval in de gevallen dat de inspecteur niet meer in staat is tot eigen waarnemingen (de locatie is inmiddels opgeheven; men gebruikt andere arbeidsmiddelen of stoffen) alsmede er geen getuige meer is om te horen. In dit geval kan de aan het ongeval ten grondslag liggende overtreding niet meer worden vastgesteld en is het niet mogelijk om op basis daarvan een boetebedrag te bepalen. Voor 1 januari 2013 gold hiervoor een boetebedrag van € 4500. Aan de meeste arbeidsongevallen liggen echter overtredingen ten grondslag die vallen in de nieuwe categorieën 5 en 6, zoals val- en knelgevaar. Vergeleken met de daarvoor geldende boetenormen zou het voordelig zijn om niet te melden en slechts € 4500 te betalen. Om dit effect te voorkomen is gekozen voor een boetenormbedrag dat hoger ligt dan het boetenormbedrag dat kan worden opgelegd voor een arbeidsongeval met dodelijk letsel. Dat boetenormbedrag is voor een bedrijf met meer dan 500 werknemers € 45000. Zoals aangegeven in het achtste lid betalen bedrijven met minder werknemers een bestuurlijke boete die is afgeleid van het boetenormbedrag van € 50000. Voor overtredingen waarbij arbeidsongevallen niet tijdig zijn gemeld aan de Inspectie SZW, maar nog wel nader onderzoek mogelijk is, zijn in de bijlage aparte boetenormbedragen opgenomen.

Vierde lid

Dit onderdeel is vanwege de duidelijkheid in een apart lid geplaatst. Het stond in het vierde lid, onder d. van de oude beleidsregel 33. Hiermee wordt geregeld dat overtredingen die gelijktijdig in veelvoud voorkomen in de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete maximaal drie keer worden meegenomen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de boete voor een werkgever als meer dan drie werknemers hun persoonlijke beschermingsmiddelen niet gebruiken.

Vijfde lid

Dit betreft het voormalige vijfde lid van beleidsregel 33, dat vanwege de systematiek naar voren is gehaald. Hierin is geregeld dat als sprake is van meerdere overtredingen, de op te leggen bestuurlijke boete bestaat uit de optelsom van de per overtreding berekende boetebedragen.

Zesde lid

Dit betreft het voormalige zevende lid van beleidsregel 33. Ook hier is het boetebedrag aanzienlijk verhoogd vanwege de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving.

Zevende lid

In het zevende lid is opgenomen dat in de bijlage bij de beleidsregel per artikel of artikellid dat is aangemerkt als een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, is aangegeven welk categorie normbedrag zal worden opgelegd en om welk type overtreding het gaat. Daarnaast is in de bijlage aangegeven voor welke overtredingen aan een werknemer een boete kan worden opgelegd.

Achtste lid

Dit betreft het voormalige tweede lid van beleidsregel 33. Op basis van het aantal werknemers vindt voor ondernemingen een correctie plaats van de normbedragen genoemd in het tweede lid, onder a. van deze beleidsregel. Het gaat daarbij om het totaal aantal vaste, tijdelijke en ingeleende werknemers dat op dat moment voor de onderneming werkzaam is. Als uitgangspunt bij de bepaling van de grootte van de onderneming ten behoeve van de correctie van de normbedragen, wordt uitgegaan van hetgeen de werkgever ten overstaan van de inspecteur verklaart over het aantal werknemers.

Naar aanleiding van jurisprudentie is in 2007 een verdergaande nuancering van de boetehoogtes gerealiseerd door uitbreiding van het aantal categorieën bedrijfsgroottes van vier naar zeven. De matiging van de boetenormbedragen naar bedrijfsgrootte, waarbij gekeken wordt naar het aantal werknemers dat werkzaam is in een bedrijf, is met name bedoeld om tot een evenredige boete te komen, waarbij kleine(re) bedrijven minder hoeven te betalen dan grotere bedrijven. Dit onderdeel van de beleidsregel is nog meer van belang, nu de meeste boetenormbedragen aanzienlijk worden verhoogd ten opzichte van de bedragen geldend tot 1 januari 2013.

Er vindt geen correctie plaats op basis van het aantal werknemers als het gaat om overtredingen van de bouwprocesbepalingen. De Arbeidsomstandighedenwet legt vrijwel uitsluitend verplichtingen op aan de werkgever. Op basis daarvan is in de beleidsregel een systematiek voor de berekening van de op te leggen boete ontworpen, waarbij rekening is gehouden met het aantal werknemers van die werkgever. Op grond van artikel 16, achtste lid, Arbeidsomstandighedenwet zijn in artikel 2.24 van het Arbeidsomstandighedenbesluit echter ook verplichtingen opgelegd aan een ander dan de werkgever, te weten de opdrachtgever, de ontwerpende partij en de uitvoerende partij, bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, Arbeidsomstandighedenbesluit. Het gaat hier niet om werkgevers met werknemers in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet, zodat de even bedoelde berekeningssystematiek daarop uiteraard niet van toepassing kan zijn. Dit betekent dat bij de berekening van de op te leggen boete bij het niet nakomen van verplichtingen door de opdrachtgever/ontwerpende partij en de uitvoerende partij de ongecorrigeerde normbedragen worden gehanteerd. Naleving van de verplichtingen door voornoemde partijen is van dermate groot belang voor het waarborgen van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden van werknemers tijdens de bouw, dat toepassing van de ongecorrigeerde normbedragen op zijn plaats wordt geacht.

Ook werknemers kunnen worden beboet voor het niet naleven van bepaalde voorschriften. In de bijlage, de tarieflijst bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwetgeving, zijn alle beboetbare feiten waarvoor ook een werknemer verplichtingen heeft tot naleving gemarkeerd met een asterisk (*). Het gaat hier met name om naleving van artikel 11 van de Arbeidsomstandighedenwet en de uitwerking van artikel 9.3, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het gaat veelal om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen door werknemers in situaties waarin een werkgever de verplichting heeft deze middelen ter beschikking te stellen. Daarnaast gaat het om de naleving van een aantal specifieke bepalingen over voorschriften en geboden die zich richten op de werknemer. Voor de berekening van de op te leggen boete aan werknemers wordt aangesloten bij de correctie van de boetenormbedragen voor bedrijven of instellingen met minder dan vijf werknemers. Op grond van het zesde lid bedraagt de bestuurlijke boete die per boetebeschikking aan een werknemer kan worden opgelegd maximaal € 450.

Negende lid
Onderdeel a

Dit betreft het voormalige derde lid van de beleidsregel 33.

Onderdeel b

In onderdeel b van het negende lid is aangegeven dat voor een bestuurlijke boete die wordt opgelegd aan degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn voor de bedrijfsgrootte wordt uitgegaan van het aantal vrijwilligers dat ten tijde van de overtreding werkzaam was op de locatie waar de overtreding heeft plaatsgevonden.

In 2007 is de Arbeidsomstandighedenwet aangepast. Vrijwilligers werden niet meer aangemerkt als werknemer en vielen vanaf dat moment in beginsel niet meer onder de werkingssfeer van de wet. Echter waar het ging om voorschriften die gaan over arbeid waaraan bijzondere gevaren zijn verbonden voor de veiligheid of de gezondheid, zijn toen op grond van artikel 16, zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, in artikel 9.5a van het Arbeidsomstandighedenbesluit voorschriften aangewezen die wel van toepassing zijn voor degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn.

In 2007 is voor de bepaling van de grootte van het bedrijf (dit zullen veelal stichtingen of verenigingen zijn) van degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn, geen bepaling opgenomen. Dit wordt in onderdeel b. van dit lid gerepareerd.

Tiende lid

In de huidige systematiek is er voor gekozen om de factoren die tot verhoging van de boete kunnen leiden te bundelen in een apart artikel. De onderdelen a en b van het tiende lid kunnen daarbij niet cumulatief worden toegepast; de onderdelen c en d van dit artikellid kunnen eventueel wel cumulatief worden toegepast.

Onderdelen a en b

De nieuwe onderdelen a en b zijn in het tiende lid opgenomen vanwege het vervallen van het voormalige achtste lid van beleidsregel 33. In de in dit lid opgenomen tabel werden afwijkende percentages voor bedrijfsgroottes gehanteerd ten opzichte van die, die waren opgenomen in het voormalige tweede lid. Hierdoor werden kleine bedrijven verhoudingsgewijs bij arbeidsongevallen zwaarder bestraft dan grote bedrijven. Daarnaast vervalt door de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving het onderscheid tussen de eerste en tweede boetecategorie. Om die redenen is besloten het voormalige achtste lid te schrappen en te vervangen door tweede lid en tiende lid, onderdelen a en b, van deze beleidsregel. Bij arbeidsongevallen die tot de dood hebben geleid en waarbij een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving de directe aanleiding tot het ongeval was, wordt het boetenormbedrag dat bij die overtreding behoort met een factor vijf vermenigvuldigd.

Bij arbeidsongevallen die tot blijvend letsel of een ziekenhuisopname hebben geleid en waarbij een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving de directe aanleiding tot het ongeval was, wordt het boetenormbedrag dat bij die overtreding behoort met een factor 4 vermenigvuldigd.

Onderdelen c en d

De onderdelen c en d betreffen de onderdelen a en c van het voormalige vierde lid van beleidsregel 33. Daarbij gaat het om verhoging(en) van het op bedrijfsgrootte gecorrigeerde boetenormbedrag in het geval van zware overtredingen en/of niet-administratieve overtredingen waaraan meer dan tien, respectievelijk meer dan vijftig werknemers zijn blootgesteld. In onderdeel d wordt onder een administratieve overtreding verstaan een verplichting die dient te leiden tot schriftelijke stukken.

Elfde lid

In de huidige systematiek is er voor gekozen om de factoren die tot verlaging van de boete kunnen leiden te bundelen in een apart elfde lid.

Het elfde lid betreft het voormalige vierde lid, onderdeel b van beleidsregel 33. In 2007 zijn drie matigingsgronden ingevoerd, die kunnen leiden tot verlaging van de op te leggen boete. Bij formulering van de matigingsgronden is destijds aangesloten bij de criteria die in de jurisprudentie en in de praktijk werden gehanteerd om te toetsen in hoeverre een overtreding aan de werkgever te verwijten is. De werkgever zal zelf moeten aanvoeren en aantonen dat genoemde omstandigheden zich voordoen. Het betreft een cumulatief stelsel. Dat wil zeggen dat als de werkgever niet kan aantonen te voldoen aan de eerste matigingsgrond, de tweede matigingsgrond niet meer aan de orde komt bij de beoordeling. Als de werkgever bijvoorbeeld de risico’s van de werkzaamheden niet voldoende heeft geïnventariseerd of niet de juiste arbeidsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, kan er geen sprake zijn van het geven van voldoende instructies. Als onderdeel van de eerste matigingsgrond wordt genoemd dat de werkgever de risico’s moet hebben geïnventariseerd van de werkzaamheden waarbij de overtreding is ontstaan. Hiermee wordt niet bedoeld dat de werkgever dient te beschikken over een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) zoals bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. De werkgever dient aannemelijk te maken dat hij van de werkzaamheden waarbij het ongeval is gebeurd, de risico’s heeft ingeschat. Het is mogelijk dat dit blijkt uit een schriftelijke RI&E, maar dit hoeft niet. Een schriftelijke RI&E kan immers onvolledig zijn. De aanwezigheid van een schriftelijke RI&E betekent dus niet automatisch dat aan dit deel van de matigingsgrond is voldaan. Anderzijds kan onder omstandigheden wel een beroep op deze matigingsgrond worden gedaan als een schriftelijke RI&E ontbreekt, maar op andere wijze aannemelijk wordt dat de werkgever de risico’s van deze werkzaamheden heeft geïnventariseerd.

In de eerste matigingsgrond is een nieuwe zinsnede opgenomen dat een werkgever, naast de hiervoor genoemde inventarisatie van de risico’s, ook moet aantonen dat hij een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Onder de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving wordt verstaan dat mede wordt voldaan aan artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin staat aangegeven dat bronmaatregelen voor dienen te gaan op de toepassing van individuele beschermingsmaatregelen. Uit jurisprudentie is gebleken dat een aanvulling op de eerste matigingsgrond in die zin ter verduidelijking noodzakelijk was.

Twaalfde lid

In het nieuwe twaalfde lid is de bepaling opgenomen dat als werkgever in de zin van elfde lid ook wordt verstaan degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn. Dit is opgenomen zodat de matigingsgronden genoemd in het elfde lid ook van toepassing kunnen zijn op degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn.

Dertiende tot en met vijftiende lid

Deze artikelleden regelen hoe de recidiveaanpak wordt toegepast bij ondernemingen (rechtspersonen) met meerdere vestigingen. Het dertiende lid bepaalt dat bij de vaststelling van recidive wordt gekeken naar het organisatorisch verband, waar de overtredingen hebben plaatsgevonden. Dit is gebaseerd op de uitleg van het begrip onderneming in de Wet op de ondernemingsraden. Filialen van rechtspersonen bijvoorbeeld inhoudende een uitzendorganisatie, schoonmaakbedrijf, grootwinkelbedrijf, kruideniersbedrijf, een dependance van een gemeentehuis of een bijkantoor van een bankinstelling kunnen zelfstandig opereren ten opzichte van de hoofdvestiging. De nevenvestiging is als zodanig opgenomen in het handelsregister van de Kamers van Koophandel. De rechtspersoon (hoofdvestiging) wordt formeel aangesproken als overtreder, maar bij de bepaling of sprake is van recidive, wordt gekeken naar de nevenvestiging waar de overtreding heeft plaatsgevonden. Alleen indien een overtreding zich herhaalt bij dezelfde nevenvestiging wordt het bedrijf geacht te recidiveren. Voor werkgevers die arbeid laten verrichten op een andere locatie, zoals uitzendbureaus en schoonmaakbedrijven, wordt daarmee gekeken naar de vestiging waar vandaan gewerkt wordt en niet de locatie waarop gewerkt wordt.

Van een zelfstandig opererende nevenvestiging is alleen sprake, indien binnen deze nevenvestiging structureel is voorzien in leiding en gezag. Er dient aldus sprake te zijn van een eigen bevoegdheid tot het aansturen van personeel voor die vestiging en/of het uitvoeren van het personeelsbeleid.

Het veertiende lid gaat over de situatie van grote bouwondernemingen, zoals hoofdaannemers en projectontwikkelaars. Deze zijn vaak langere tijd op een bouwlocatie werkzaam. Onder een bouwlocatie wordt verstaan elke tijdelijke of mobiele arbeidsplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden gebracht. Indien voornoemde bedrijven langere tijd op zo’n locatie werkzaamheden verrichten, handelen zij aldaar veelal vergelijkbaar als ware er sprake van zelfstandige opererende nevenvestigingen. Aldus wordt voor bouwondernemingen die langdurig (zes maanden of meer aaneengesloten) op één bouwlocatie aanwezig zijn de desbetreffende bouwlocatie als nevenvestiging beschouwd.

Een uitzondering op het dertiende en veertiende lid is opgenomen in het vijftiende lid. Zoals toegelicht bij het eerste lid van dit artikel is bij de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving het begrip ‘ernstige overtreding’ geïntroduceerd. Voor deze soort overtredingen geldt een strenger sanctieregime en een langere recidivetermijn. Indien er sprake is van een ernstige overtreding, wordt gelet op die ernst dit locatiebeginsel niet toegepast en wordt de recidiveaanpak onverkort toegepast.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Naar boven