De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel VI van de Wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs
inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie van 13 september
2012, gepubliceerd in Stb. 2012, 450, van 9 oktober 2012;
Besluit:
Artikel 1. Algemene bepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. Minister:
-
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- b. Wet:
-
de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- c. Instelling:
-
een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet;
- d. vavo:
-
een of meerdere opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in
artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van de Wet;
Artikel 2. Doelbepaling
Indien een instelling op 1 augustus 2012 een of meer opleidingen vavo verzorgde op
grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet zoals luidend op
die datum wordt de rijksbijdrage voor het vavo, voor de jaren 2013 en 2014, voor die
instelling berekend op grond van de formule als bedoeld in artikel VI, eerste lid,
van de Wet van 13 september 2012, gepubliceerd in Stb. 2012, 450
Artikel 3. Budget
Voor de rijksbijdrage voor het vavo, waarop de in artikel 1.3.1 van de Wet bedoelde
aanspraak betrekking heeft, wordt in de overgangsjaren 2013 en 2014 een bedrag beschikbaar
gesteld van € 58.321.000 per jaar. Dit bedrag kan worden bijgesteld als gevolg van
uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.
Artikel 4. Verdeling beschikbare middelen
-
1. De instellingsbudgetten, berekend op grond van de formule genoemd in artikel VI,
eerste lid, van de Wet van 13 september 2012, gepubliceerd in Stb. 2012, 450, worden voor de jaren 2013 en 2014 vastgesteld zoals vermeld in de bijlage behorende
bij deze regeling.
-
2. De instellingsbudgetten, als bedoeld in het eerste lid, kunnen worden bijgesteld
als gevolg van uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen, als bedoeld in artikel
3. De bijgestelde instellingsbudgetten worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Artikel 5. Begroting, verslaglegging en gegevensverstrekking
Een instelling die in de jaren 2013 en 2014 een rijksbijdrage voor het vavo ontvangt
op grond van deze regeling neemt in acht hetgeen bij of krachtens de Wet is bepaald
ten aanzien van de begroting, verslaglegging en gegevensverstrekking, bedoeld in hoofdstuk
2, titel 5, paragraaf 1a van de Wet.
Artikel 6. Inwerkingtreding en vervaldatum
Artikel 7. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling overgangsbekostiging vavo 2013 en 2014.
TOELICHTING
Inleiding
Met de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van onder meer de wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB), inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en overige educatie,
gepubliceerd in Stb. 2012, 450 is bepaald dat met ingang van 1 januari 2013 het vavo rechtstreeks uit ’s Rijks kas
wordt bekostigd. Voorheen maakten de middelen voor het vavo deel uit van het Participatiebudget.
Met deze middelen kochten gemeenten educatieopleidingen, waaronder vavo opleidingen,
in bij roc’s. Voor inkoop van de overige educatie blijven deze middelen deel uitmaken
van het Participatiebudget.
Voor de bekostiging van het vavo wordt een apart bekostigingmodel ontwikkeld. Aan
de hand van dit model zal vanaf het jaar 2015 het budget voor het vavo over de roc’s
worden verdeeld. Evenals voor het beroepsonderwijs zal voor dit verdeelmodel gebruik
gemaakt worden van de telgegevens van het jaar t-2. Omdat eerdergenoemde Wet met ingang
van 1 januari 2013 in werking treedt, is het jaar 2013 het eerste jaar waarover bekostigingsgegevens
beschikbaar komen. Gezien de t-2 systematiek betekent dit dat de telgegevens voor
het eerst voor de bekostiging van het jaar 2015 gebruikt kunnen worden. Voor de jaren
2013 en 2014 voorziet artikel VI van bovengenoemde Wet dan ook in een overgangsbekostiging
die nader uitgewerkt is in deze ministeriële regeling.
De overgangsbekostiging
Een opleiding vavo komt voor bekostiging in aanmerking indien het roc op 1 augustus
2012 een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde op
grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3.4 van de WEB zoals luidend op
die datum. Hetzelfde geldt voor de overgangsbekostiging.
De overgangsbekostiging voor een roc wordt berekend op basis van de instellingsbudgetten
vavo van de jaren 2010 en 2011. Deze instellingsbudgetten zijn als volgt bepaald.
Gemeenten verstrekken jaarlijks aan de hand van de telformulieren ‘Telling contracten
rijksbijdrage educatie’ informatie over de educatiebudgetten die bij één of meerdere
roc’s zijn ingezet. Bij deze informatie wordt ook een opgave gedaan van de aantallen
deelnemers onderscheiden naar de verschillende opleidingen educatie, waaronder de
opleiding vavo. Aan de hand van het aantal vavo deelnemers van 2010 en 2011 zijn de
instellingsbudgetten voor respectievelijk 2010 en 2011 van elk roc berekend en is
een verdeling gemaakt van het beschikbare budget voor beide overgangsjaren. Omdat
een deelnemer vavo niet eenduidig te interpreteren is, een vavo-deelnemer kan immers
een zeer intensief traject volgen of slechts een vak, zijn de berekende instellingsbudgetten
voorgelegd aan de MBO Raad. Omdat ook de MBO Raad niet zeker was dat de opgegeven
vavo-deelnemers een voldoende solide basis vormden om de instellingsbudgetten vast
te stellen, heeft de MBO Raad navraag gedaan bij elk roc. Hiertoe heeft elk roc een
opgave verstrekt van de verantwoording van de vavo-middelen als onderdeel van zijn
verantwoording over 2010 aan de gemeenten. Het betreft de verantwoording van de WEB-middelen
uit het Participatiebudget die het roc van de gemeente heeft ontvangen. Deze opgaven
waren voorzien van een accountantsverklaring. Met de MBO Raad is overeengekomen dat
deze verantwoording een voldoende solide basis vormt om de budgetten over de roc te
verdelen.
Het roc Noorderpoort heeft meegedeeld dat de vavo-activiteiten per 1 augustus 2012
zijn overgedragen aan het Alfa-college. Bij de vaststelling van het overgangsbudget
voor het Alfa-college is daarom rekening gehouden met de instellingsbudgetten 2010
en 2011 van het Noorderpoort-college.
In de bijlage bij deze regeling is een overzicht van het overgangsbudget 2013 en 2014
voor elk roc opgenomen.
Landelijk budget vavo en verantwoording van de middelen.
Het landelijke budget vavo bedraagt voor de jaren 2013 en 2014 € 58.321.000 per jaar.
Dit budget kan worden bijgesteld als gevolg van uit de rijksbegroting voortvloeiende
maatregelen, zoals loon- en prijsbijstelling. De middelen die voor het vavo beschikbaar
worden gesteld in de overgangsperiode moeten, net zoals de reguliere bekostiging voor
het vavo, apart verantwoord worden. In de jaarrekening moet een expliciet onderscheid
gemaakt worden tussen de verschillende geldstromen die vanuit de overheid beschikbaar
worden gesteld. Daardoor is steeds herkenbaar welk gedeelte bestemd is voor vavo-onderwijs.
Voorts moet uit de jaarrekening blijken dat de rijksbijdragen voor het beroepsonderwijs
en het vavo-onderwijs rechtmatig zijn aangewend (zie voor het beroepsonderwijs artikel
2.5.3, tweede lid, WEB en voor het vavo artikel 2.5.9a WEB). Van een rechtmatige aanwending
is sprake als de rijksbijdrage wordt gebruikt voor het soort onderwijs waarvoor zij
wordt verstrekt. In het jaarverslag zal voorts een apart onderdeel worden opgenomen
waarin de instellingen moeten aangeven hoe de middelen voor het vavo zijn besteed
en welke resultaten zijn behaald (doelmatigheid).
Administratieve lasten
Deze regeling brengt geen nieuwe informatieverplichtingen voor instellingen met zich
mee en derhalve geen administratieve lasten.
Betaling
Voor de overgangsbekostiging vavo wordt aangesloten bij de betaaltermijnen zoals die
gelden voor de rijksbijdrage beroepsonderwijs.
Inwerkingtredings- en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking tegelijkertijd met de Wet van 13 september 2012 tot
wijziging van onder meer de wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), inzake voortgezet
algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en overige educatie, gepubliceerd in Stb. 2012, 450 en vervalt met ingang van 1 januari 2016. Dit zodat roc’s de verantwoording van de
vavo-middelen over 2014 in het jaar 2015 kunnen afronden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.