Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 november 2012, kenmerk DWJZ-3141625, houdende wijziging van enkele ministeriële regelingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in verband met de verhoging van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 6, eerste lid, subonderdeel b, onderdeel 2,van het Bijdragebesluit zorg;

Besluit:

ARTIKEL I

De Bijdrageregeling zorg AWBZ wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘65 jaar of ouder is’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

2. In onderdeel b wordt ‘jonger is dan 65 jaar’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt.

3. In onderdeel c wordt ‘65 jaar en ouder zijn’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt.

4. In onderdeel d wordt ‘gehuwden’ vervangen door ‘gehuwde’ en wordt ‘jonger zijn dan 65 jaar’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt

5. onderdeel e, komt te luiden:

  • e. voor de overige gehuwde verzekerden wordt de aftrek:

    • 1°. voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, berekend overeenkomstig de in onderdeel b geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximumbedrag;

    • 2°. voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt berekend overeenkomstig de in onderdeel c geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximum- en minimumbedrag.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘65 jaar of ouder is’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

2. In onderdeel b wordt ‘indien beiden of een van beiden 65 jaar of ouder zijn of is en geen beiden’ vervangen door: , indien ten minste een van de gehuwden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en geen van beiden.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef ‘65 jaar of ouder zijn,’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt,’ en wordt in onderdeel e ‘de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt.

2. In het tweede lid wordt in de aanhef ‘jonger dan 65 jaar zijn,’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt.

ARTIKEL II

In artikel 6 van de Algemene bij- en toeslagregeling AOR 2002 wordt in de aanhef ‘de leeftijd van 65 jaar’ vervangen door: de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn.

TOELICHTING

Algemeen

De leeftijd waarop men recht krijgt op een ouderdomspensioen wordt ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) vanaf 2012 stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar in 2023 en vanaf 2024 gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Een en ander is geregeld in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.

De AOW is een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. De leeftijdsgrens van 65 jaar is daardoor diep geworteld in het Nederlandse recht en speelt ook op tal van andere terreinen een rol. De verhoging van de AOW-leeftijd vraagt daarom ook om aanpassingen op andere terreinen dan de AOW en de aanvullende pensioenen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is reeds aangekondigd dat de benodigde wijzigingen zullen worden geregeld in een separaat aanpassingstraject (Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, blz. 2).

Bij het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd en het Tweede aanpassingsbesluit inzake verhoging AOW-leeftijd zijn de leeftijdsgrenzen in diverse wetten en algemene maatregelen van bestuur al aangepast aan de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd. In deze ministeriële regeling worden de leeftijdsgrenzen aangepast in diverse ministeriële regelingen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vallen.

Omdat mensen door het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd verschillende AOW-leeftijden kunnen hebben, is er voor gekozen in de betreffende ministeriële regelingen de leeftijdsgrens van ’65 jaar’ te vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet’. Een zelfde benadering is gekozen in de twee hiervoor genoemde aanpassingsbesluiten.

Deze ministeriële regeling zal, evenals de genoemde twee aanpassingsbesluiten, in werking treden op het tijdstip waarop artikel I van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in werking treedt. In bedoeld artikel I is de verhoging van de AOW-leeftijd vastgelegd. Het bedoelde tijdstip van inwerkingtreding is 1 januari 2013 (zie het Besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van inwerkingtreding van de artikelen I, II en V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb 329)).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn.

Naar boven