Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 23 oktober 2012, nummer WBV 2012/23, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/23 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

(23) Het asielbeleid ten aanzien van Sudan

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Sudan. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in deze landenparagraaf zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa over de situatie in Sudan (zie de website van het Ministerie van BuZa).

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Sudan geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
3.1 Personen die verdacht worden van betrokkenheid bij rebellengroeperingen

Uit het ambtsbericht volgt dat personen die verdacht worden van betrokkenheid bij rebellengroeperingen een verhoogd risico lopen op vervolging van de zijde van de Sudanese autoriteiten. Het geweld tegen individuen was met name gericht tegen niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur en leden van de Nuba en vermeende aanhangers van SPLM/Noord uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.

3.1.1 Niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur

In Darfur wordt door de autoriteiten hard opgetreden tegen personen verdacht van banden met de rebellen. Met name niet-Arabische bevolkingsgroepen kunnen hiermee te maken krijgen. Het is mogelijk dat zij slachtoffer worden van willekeurige arrestaties, detenties, martelingen en mishandelingen. Bij terugkeer vanuit het buitenland naar Sudan lopen met name zij een verhoogd risico op onderzoek door de veiligheidsdienst. Zij worden al snel als vermeend aanhanger van de Darfurese rebellenbeweging gezien.

Risicogroep

De positie van de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur) is zodanig dat deze bevolkingsgroep moet worden gezien als een risicogroep in de zin van C14/3.6. In het kader van de toetsing aan artikel 29, eerste lid, onder a, Vw worden aan personen behorende tot een risicogroep minder hoge eisen gesteld met betrekking tot het aannemelijk maken van de zwaarwegendheid van de ondervonden gebeurtenissen. Dit houdt in dat wanneer deze personen zich beroepen op problemen op basis van hun niet-Arabische afkomst èn herkomst uit Darfur, en er sprake is van een geloofwaardig en individualiseerbaar asielrelaas, reeds met geringe indicaties aannemelijk kan worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Indien hiervan sprake is, kan betrokkene op grond van artikel 29, eerste lid onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat betrokkene zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

De niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur) worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6.

Dit houdt in dat de vreemdeling die behoort tot deze groep met op zichzelf beperkte individuele indicaties reeds aannemelijk kan maken dat bij terugkeer een schending van artikel 3 EVRM dreigt. Hierbij wordt niet verlangd dat betrokkene zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

Het is niet vereist dat de vreemdeling persoonlijk te maken heeft gehad met een behandeling die op zichzelf voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Daarbij wordt niet van de vreemdeling verlangd dat hij aannemelijk maakt dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

3.1.2 Nuba

Risicogroep

De positie van de Nuba in Sudan is zodanig dat deze bevolkingsgroep moet worden gezien als een risicogroep in de zin van C14/3.6. Voor een verdere uitleg over de toepassing van dit beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1, waarbij er sprake moet zijn van problemen op basis van hun etnische afkomst.

Van betrokkene wordt niet verlangd dat hij/zij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

Kwetsbare minderheidsgroep

De Nuba in Sudan worden voorts aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van C14/3.6. Voor een verdere uitleg over de toepassing van dit beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1.

3.1.3 (Vermeende) aanhangers van SPLM/Noord

Risicogroep

De positie van (vermeende) aanhangers van SPLM/Noord in Sudan is zodanig dat deze groep moet worden gezien als een risicogroep in de zin van C14/3.6. Voor een verdere uitleg over de toepassing van dit beleid wordt verwezen naar paragraaf 3.1.1, waarbij er sprake moet zijn van problemen op basis van (toegedichte) banden met SPLM/Noord.

Van betrokkene wordt niet verlangd dat hij/zij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

3.2 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/3.2 en C14/3.3 is van toepassing.

Genitale verminking

Genitale verminking van vrouwen wordt in Sudan op grote schaal uitgevoerd. Hoewel de Sudanese autoriteiten zich tegen vrouwenbesnijdenis heeft gekeerd, wordt hier in de praktijk nauwelijks uitvoering aan gegeven.

In het geval van een reëel risico op genitale verminking kan er in de regel geen vlucht- of vestigingsalternatief worden tegengeworpen in andere delen van Sudan. Indien echter op grond van de individuele verklaringen van betrokkene blijkt dat zij zich elders staande heeft kunnen houden onder naar plaatselijke maatstaven gemeten normale omstandigheden, kan van betrokkene worden verlangd dat zij hier naar toe terugkeert. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat een toenemend aantal stedelijke, geschoolde families hun dochters niet laat besnijden. Volgens het ambtsbericht ondervinden deze families hierbij doorgaans geen problemen.

Indien een Sudanees meisje nog niet is besneden en dit in Sudan niet kan ontlopen, kan bij terugkeer naar Sudan sprake zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Sudan bedreigd worden met genitale verminking. In dergelijke gevallen kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd worden verleend. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten heeft gewend, of zal moeten wenden, voor bescherming.

De ouder die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan eveneens op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, zie verder C2/3.2.2.

(Seksueel) geweld tegen vrouwen

Blijkens het ambtsbericht wordt in Sudan het gebruik van geweld tegen vrouwen, bijvoorbeeld slaan, niet gezien als een misdaad. Tegen deze vorm van geweld treedt de overheid niet op. Vrouwen kunnen zich hieraan in de praktijk niet onttrekken door zich elders in het land te vestigen.

In Sudan is er voorts nauwelijks of geen bescherming tegen seksueel geweld.

Vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging in Sudan, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

3.3 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C2/2.12 is van toepassing.

In Sudan wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onttrekking aan de dienstplicht en anderzijds desertie.

Onttrekking aan de dienstplicht kan met een geldboete en/of met een gevangenisstraf van twee tot drie jaar worden bestraft. Deze bestraffing is niet als onevenredig zwaar aan te merken. Daarnaast is het niet aannemelijk dat er sprake is van discriminatoire bestraffing. Voor gewetensbezwaarden bestaat geen mogelijkheid om ter vervanging van de dienstplicht een niet-militaire dienstplicht te vervullen.

Gelet op het vorenstaande is een beroep op onttrekking aan de dienstplicht in beginsel niet voldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw, tenzij de betrokkene wegens ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren tot zijn onttrekking komt. Het is aan de betrokkene om dit aannemelijk te maken.

Desertie kan in het uiterste geval met de doodstraf worden bestraft. Niet kan worden uitgesloten dat deserteurs discriminatoir worden bestraft, worden mishandeld en/of worden geëxecuteerd. Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat er sprake is van een discriminatoire bestraffing. In het geval mishandeling, executie of de doodstraf niet kan worden uitgesloten, dient de bestraffing wegens desertie als onevenredig zwaar te worden aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande kan een persoon die een beroep doet op desertie in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.

4 Algehele veiligheidssituatie

Uit het algemeen ambtsbericht van Sudan blijkt dat de veiligheidssituatie in Noord-Darfur en Zuid-Darfur onverminderd slecht is. De situatie in delen van West-Darfur is enigszins verbeterd. De veiligheidssituatie in de gebieden Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile is verder verslechterd.

4.1 Situatie Darfur

In januari 2012 zijn twee nieuwe Darfurese deelstaten (Centraal-Darfur en Oost-Darfur) ingesteld. Zowel in het ambtsbericht als ten behoeve van de beleidsbepaling wordt bij de beschrijving van Darfur uitgegaan van de (oude) indeling van Darfur in West-, Noord- en Zuid-Darfur.

Nu uit het ambtsbericht volgt dat de veiligheidssituatie in Noord- en Zuid-Darfur onverminderd slecht is en de gehele bevolking een reëel risico loopt slachtoffer te worden van het geweld, wordt geconcludeerd dat Noord- en Zuid-Darfur aangemerkt kunnen worden als een gebied waar sprake is van een situatie van uitzonderlijk willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG. Hierbij geldt dat personen afkomstig uit Noord- of Zuid-Darfur een veilig heenkomen kunnen zoeken elders in Sudan, indien de dreiging waaraan betrokkene in Noord- of Zuid-Darfur wordt blootgesteld enkel een gevolg is van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG, zie C4/2.3.2.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het ambtsbericht melding maakt van een enigszins verbeterde situatie in delen van West-Darfur. Voor deze regio wordt dan ook geen situatie van uitzonderlijk willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG aangenomen.

Vestigingsalternatief

Gelet op de bijzondere positie waarin de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Noord- en Zuid-Darfur verkeren, wordt ten aanzien van een vreemdeling behorend tot deze groep in de regel aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een vestigingsalternatief in de overige delen van Sudan, tenzij uit de individuele zaak blijkt dat zij zes maanden of langer zonder problemen in veilige gebieden elders in Sudan hebben verbleven.

4.2 Situatie Drie Gebieden (Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile)

In het ambtsbericht wordt aan Zuid-Kordofan, Abyei en Blue Nile gerefereerd als ‘de Drie Gebieden’, waarbij Abyei, dat ligt in de provincie Zuid-Kordofan, als betwist gebied op de grens van Sudan en Zuid-Sudan zelfstandig wordt benoemd.

Uit het ambtsbericht volgt dat de veiligheidssituatie in de gebieden Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile verder verslechterd is. Om die reden wordt voor deze gebieden aangenomen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG. Hierbij geldt dat sprake is van een vestigingsalternatief in de andere delen van Sudan, nu de dreiging waaraan betrokkene in de Drie Gebieden wordt blootgesteld enkel een gevolg is van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG, zie C4/2.3.2.

Vestigingsalternatief

Gelet op de bijzondere positie waarin personen die in verband worden gebracht met steun aan rebellengroeperingen verkeren, wordt ten aanzien van een vreemdeling behorend tot deze groep in de regel aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een vestigingsalternatief in de overige delen van Sudan, tenzij uit de individuele zaak blijkt dat zij zes maanden of langer zonder problemen in veilige gebieden elders in Sudan hebben verbleven. Personen die in verband worden gebracht met steun aan rebellengroeperingen zijn met name de Nuba en (vermeend) aanhangers van SPLM/Noord.

4.3 Situatie overige delen van Sudan

Voor de overige delen van Sudan geeft de veiligheidssituatie geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG. Er kan voor Sudan, met uitzondering van Noord- en Zuid-Darfur, Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile, niet gesproken worden over een situatie die zodanig is dat een burger die terugkeert naar Sudan, enkel vanwege zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Sudan geen bijzonderheden.

6 Categoriale bescherming

Met onderhavig besluit is het categoriaal beschermingsbeleid voor de regio Darfur in Sudan beëindigd. Asielzoekers uit Sudan komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten
7.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Ten aanzien van Sudan wordt geen binnenlands vluchtalternatief tegengeworpen.

In de gevallen waarbij op individuele gronden is aangenomen dat betrokkene een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM wordt geen vestigingsalternatief aangenomen.

Voor het beleidsstandpunt inzake een vestigingsalternatief ten gevolge van de algemene veiligheidssituatie (artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG) in de gebieden Noord- of Zuid-Darfur, Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) of Blue Nile wordt verwezen naar respectievelijk paragraaf 4.1 en 4.2.

7.2 Veilig land van herkomst

Sudan wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

7.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Sudan wordt niet beschouwd als veilig derde land.

7.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing.

Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

7.5 Legale uitreis

In beginsel kunnen personen uit Sudan vrij het land in- en uitreizen. Het komt evenwel voor dat de Sudanese regering de uitreis weigert aan politieke tegenstanders.

8 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Sudan kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Sudan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 oktober 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

Algemeen

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in juni 2012 een algemeen ambtsbericht over Sudan uitgebracht. Het ambtsbericht beslaat de periode van medio april 2011 tot en met medio mei 2012. Het ambtsbericht heeft aanleiding gegeven tot de volgende wijziging van het beleid.

Het categoriale beschermingsbeleid voor de regio Darfur in Sudan is met onderhavig besluit beëindigd. Gelet op de verschillen in veiligheidssituaties in diverse regio’s binnen Darfur, is ervoor gekozen Darfur in drie regio’s op te delen, namelijk Noord-, Zuid- en West-Darfur.

De belangrijkste beleidswijzingen betreffen:

  • Het beëindigen van het categoriaal beschermingsbeleid voor Darfur (Noord-, Zuid- en West-Darfur);

  • Het aanwijzen van Noord- en Zuid-Darfur als gebied als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG, met een vestigingsalternatief in andere delen van Sudan, uitgezonderd de niet-Arabische bevolkingsgroepen;

  • Het aanwijzen van de gebieden Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile als een gebied als bedoeld in artikel 15, onder c, van de richtlijn 2004/83/EG met een vestigingsalternatief in andere delen van Sudan, met uitzondering van personen die in verband worden gebracht met steun aan rebellengroeperingen (in het bijzonder (vermeende) SPLM/Noord aanhangers en Nuba);

  • Het aanwijzen van (vermeend) SPLM/Noord aanhangers, Nuba, evenals niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur als risicogroep;

  • Het aanwijzen van Nuba als kwetsbare minderheidsgroep.

Per brief van 11 september 2012 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen op het gebied van het landgebonden asielbeleid inzake Sudan.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven