TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Aanleiding en doel
Met ingang van 2012 zijn de provincies verantwoordelijk voor de verdeling van de reguliere
middelen voor restauratie van rijksmonumenten (zie paragraaf 2). Tijdens het overleg
met het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) over de decentralisatie van de restauratiemiddelen
hebben het Rijk en IPO uitgesproken dat er een beperkt aantal grote restauratieopgaven
is waarvoor een gezamenlijke aanpak wenselijk is. In dat licht voelt het Rijk een
bijzondere verantwoordelijkheid voor bestaande grootschalige restauraties van meer
dan € 2 miljoen waarvoor al meerdere keren een subsidieaanvraag is afgewezen op grond
van een restauratieregeling van het Rijk. Het betreft zes monumenten.
Deze regeling voorziet alsnog in een grondslag voor subsidieverstrekking voor deze
grootschalige restauratieprojecten.
Voor de regeling wordt een gedeelte van een eenmalig budget van € 47,2 miljoen ingezet.
Dit budget is bestemd ter bestrijding van de crisis in de bouw- en monumentensector.1 Doordat de restauraties op korte termijn kunnen aanvangen, levert dat een impuls
om het restauratieambacht te behouden en de crisis tegen te gaan.
2. Achtergrond
Nieuwe kaders instandhouding en restauratie rijksmonumenten
Het afgelopen jaar zijn de vernieuwde kaders voor instandhouding en restauratie van
rijksmonumenten neergezet. In april 2012 is aan de Tweede Kamer meegedeeld welke wijzigingen
in de instandhoudingssubsidie voor rijksmonumenten per 1 januari 2013 worden ingevoerd
via het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013.2 Behalve voor de cyclische instandhouding van rijksmonumenten, waarvoor jaarlijks
€ 48,5 miljoen wordt uitgetrokken, is ook structureel budget beschikbaar voor restauratie
van rijksmonumenten. Dit budget wordt ingezet langs twee sporen.3 Enerzijds is, voortbordurend op het succes van de laagrentende lening voor woonhuismonumenten,
een hogere laagrentende lening voor niet-woonhuismonumenten geïntroduceerd: de Restauratiefondsplus-hypotheek.
Daartoe is het bestaande Revolving Fund aangevuld met € 18 miljoen in 2012 en volgt
de komende vijf jaar nog jaarlijks € 17 miljoen.
Het andere spoor leidt via de provincies: met het IPO is afgesproken dat de provincies
verantwoordelijk worden voor de verdeling van de reguliere middelen voor restauratie
van rijksmonumenten. Het Rijk stort daartoe jaarlijks een bedrag van € 20 miljoen
in het provinciefonds. De provincies prioriteren de restauraties en genereren als
gebiedsregisseur aanvullende geldstromen van publieke en private partijen in de regio
voor de restauratie van rijksmonumenten. Afgesproken is ook dat Rijk en provincies
samen zouden bekijken welke aanpak ten aanzien van grote restauratieopgaven het meest
geschikt is. Het rijk voelt een bijzondere verantwoordelijkheid voor de restauratieprojecten
uit deze regeling, omdat zij meerdere keren buiten de boot zijn gevallen bij eerdere
restauratiesubsidieregelingen van het Rijk.
Het gaat om de Kathedrale Basiliek Sint Bavo te Haarlem, de Rooms-Katholieke Kerk
van Sint Franciscus van Assisi, ofwel de ‘Boomkerk’, te Amsterdam, het Châtelet en
Kasteel de Haar te Haarzuilens, de Nieuwe Kerk te Delft, de Rooms-Katholieke basilicale
kruiskerk H. Hart van Jezus te Vinkeveen en de Gereformeerde Kerk te Andijk.
Investering in de bouw- en monumentensector
Onderzoek toont aan dat de daling van de bouwproductie als gevolg van de economische
crisis in het eerste kwartaal van 2012 heeft doorgezet4 en dat is ook in de monumentensector te merken.
Het incidenteel voor rijksmonumenten bestemde budget van € 47,2 miljoen wordt ingezet
waar dat in het licht van de economische crisis het meest effectief is.
Een bedrag van € 20 miljoen is bestemd voor een vervroegde dotatie in het Revolving
Fund-plus. Daarmee wordt het volume van dit fonds belangrijk vergroot en kunnen meer
aanvragen voor een restauratiefondsplus-hypotheek gehonoreerd worden. Hiermee kunnen
grootschalige restauraties van niet-woonhuismonumenten worden gefinancierd. Het resterende
budget is beschikbaar voor onderhavige regeling.
3. Grondslag
Deze regeling is gebaseerd op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten
2011
(hierna: Brim 2011). Artikel 35 van het Brim 2011 biedt een basis voor specifieke
regelingen voor de subsidiëring van restauraties van rijksmonumenten. Na inwerkingtreding
van het Brim 2013 zal de grondslag van onderhavige regeling overgaan naar artikel
4 van het Brim 2013.
4. Uitvoeringsconsequenties en administratieve lasten
4.1. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Het betreft een regeling die leidt tot subsidieverstrekking voor een zestal restauratieprojecten.
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voert deze regeling uit en zal de aanvragen
volgens een standaardprocedure in behandeling nemen. De regeling is van beperkte omvang
en de restauraties vinden plaats in nauw overleg met de Rijksdienst, zodat geen problemen
in de uitvoering en handhaving worden voorzien. De in de regeling opgenomen verplichtingen
en de verantwoordingssystematiek zijn goed uitvoerbaar, want identiek aan die in het
Brim 2011.
De Auditdienst Rijk heeft de regeling beoordeeld op handhaafbaarheid en de gemaakte
opmerkingen zijn verwerkt in de regeling.
4.2. Administratieve lasten
De regeling houdt uitdrukkelijk rekening met de kosten die de aanvragers van een subsidie
moeten maken in het kader van de aanvraag. Aangezien het restauratieplannen betreft
waarvoor al meerdere keren een subsidieaanvraag is ingediend, zijn de meeste bescheiden
al voorhanden en behoeven ze slechts te worden geactualiseerd. Documenten die al in
het bezit zijn van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en nog voldoende actueel
zijn, hoeven niet opnieuw te worden ingediend. Of de documenten voldoen, zal in nauw
overleg met de aanvragers worden bezien. De indieningsvereisten zijn zo beperkt mogelijk
gehouden, conform de uitgangspunten van het Uniform Subsidiekader. Concreet betekent
dit dat bij de aanvragen tot subsidieverlening en -vaststelling door de subsidieontvanger
slechts een beperkt aantal documenten hoeft te worden verstrekt en er geen onnodige
verplichtingen ten aanzien van de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten worden
opgenomen.
II. Artikelsgewijs deel
Artikelen 2 en 3
In deze artikelen zijn de zes monumenten genoemd waarvoor subsidie voor de restauratie
gevraagd kan worden door de eigenaar.
Subsidie wordt verstrekt voor de gehele restauratie van de monumenten. Voor elk van
de monumenten is hiervoor een subsidieplafond opgenomen. Mochten de kosten meer zijn
dan het plafond dan dient de eigenaar voor het overige zelf bij te dragen aan de restauratie.
Artikel 4
Subsidie wordt slechts verstrekt voor subsidiabele kosten. In de bijlage bij de Regeling
rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 is te vinden welke restauratiekosten
subsidiabel zijn. In beginsel zijn geen kosten subsidiabel die voor 1 juli 2012 zijn
gemaakt. Uitzondering hierop zijn de kosten ter voorbereiding van het restauratieplan.
Het gaat dan om kosten voor inspectie, onderzoek, planvorming of rapporten.
Artikel 6
Tot en met 30 november 2012 kunnen aanvragen om subsidie worden ingediend. Deze aanvraagtermijn
is vrij kort. Dit is echter geen probleem nu voor de monumenten al restauratieplannen
zijn gemaakt en de eigenaren op de hoogte zijn gesteld van de subsidiemogelijkheid.
De subsidies worden mede verstrekt ter bevordering van de werkgelegenheid in de bouw-
en monumentensector en daarom is een spoedige aanvang van de restauraties gewenst.
Voor de aanvraag zal een formulier ter beschikking worden gesteld. Naast een ingevuld
aanvraagformulier dient een eigenaar een restauratieplan en inspectierapport in te
dienen. Voor een aantal van deze projecten zal gelden dat de minister al beschikt
over een restauratieplan of inspectierapport omdat hier al eerder een subsidieaanvraag
voor is ingediend. Als deze documenten nog actueel zijn en geen aanpassing gewenst
is, hoeven de documenten niet nogmaals meegestuurd te worden bij de aanvraag. De aanvrager
dient wel aan te geven bij de aanvraag dat de documenten niet bij de aanvraag gaan
omdat hij er van uit gaat dat de minister hier al over beschikt.
Artikel 8
De subsidieverplichtingen in het Brim 2011 zijn van toepassing op subsidieontvangers
op grond van deze regeling. Het gaat dan onder andere om een meldingsplicht en de
plicht dat het monument in de staat moet worden gehouden als waarin het door de werkzaamheden
waarvoor subsidie is verstrekt, is gebracht. Daarnaast kunnen bij de beschikking nog
verplichtingen opgelegd worden over de uitvoering, ondersteuning en onderzoek bij
werkzaamheden.
Naast deze verplichtingen uit het Besluit zijn twee aanvullende verplichtingen van
toepassing. Ten eerste dient de subsidieontvanger slechts een wijziging van een monument
waarvoor een omgevingsvergunning vereist is aan te vangen als die vergunning verleend
is. Ten tweede dient de restauratie voor 1 april 2013 aan te vangen. Op verzoek van
een subsidieontvanger kan de minister voor de desbetreffende restauratie een latere
datum vaststellen.
Artikel 9
Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt tevens de verlening van bevoorschotting
gegeven. In die beschikking zal het betaalritme worden bepaald.
Artikel 10
Verantwoording van de subsidie geschiedt overeenkomstig het Brim 2011 en de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking. Omdat het hier om grote bedragen gaat (in ieder geval meer
dan € 125.000) zal een financieel verslag en een prestatieverklaring moeten worden
overlegd. Het financieel verslag gaat vergezeld van een controleverklaring van een
accountant.
Artikel 12
Deze regeling treedt de dag na publicatie in werking. Hiermee wordt afgeweken van
het beleid van Vaste verandermomenten. Reden is dat de regeling begunstigend is en
het voor de eigenaren van de monumenten financieel nadelig is als de regeling op een
later tijdstip in werking treedt. Bovendien zijn de betreffende eigenaren al in een
vroeg stadium in kennis gesteld van het voornemen tot deze regeling.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra.