Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 oktober 2012, nr. WJZ/434615 (10250), houdende wijziging van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid in verband met het vaststellen van de wijze van verantwoording van vierjarige subsidies voor de periode 2013–2016

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het einde van onderdeel d wordt het woord ‘en’ geschrapt.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden acht onderdelen toegevoegd die luiden:

  • f. de samenstelling van het bestuur, de directie en, indien van toepassing, van de Raad van Toezicht, inclusief data van aan- en aftreden;

  • g. de wijze waarop het bestuur de regels van goed bestuur (code cultural governance) heeft nageleefd;

  • h. de uitvoering van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens, dan wel de Wet normering topinkomens in geval die wet in werking is getreden;

  • i. een reflectie op de educatieve activiteiten, waarbij wordt ingegaan op de wijze van evalueren en de samenwerking met scholen;

  • j. een reflectie op de samenstelling en omvang van het publiek van de instelling, onderbouwd met publieksonderzoek;

  • k. een reflectie op ondernemerschap en in het bijzonder de samenstelling van de eigen inkomsten en de strategie bij tegenvallende inkomsten;

  • l. indien van toepassing de activiteiten op het gebied van talentontwikkeling, internationaal belang en wetenschappelijke functie; en

  • m. indien van toepassing een reflectie op het museale veiligheidsplan en collectieplan.

B

Artikel 2.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ Geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd die luiden:

  • 2. Zonder toestemming van de minister kan een instelling slechts middelen onttrekken aan het bestemmingsfonds OCW indien het exploitatieresultaat in het desbetreffende jaar negatief is en de instelling heeft gehandeld overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Het toevoegen en onttrekken aan het bestemmingsfonds OCW, bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt plaats naar rato van de subsidie ten opzichte van de totale baten van de instelling.

C

Artikel 2.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek’ vervangen door: Titel 9, met uitzondering van de afdelingen 1 en 11 tot en met 16, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. Er wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 6. De jaarrekening van een ontvanger van vierjaarlijkse instellingssubsidie gaat vergezeld van de jaarrekeningen van dochtermaatschappijen van de instelling als bedoeld in artikel 24a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of andere rechtspersonen waarop zij een overheersende zeggenschap kan uitoefenen of waarover zij de centrale leiding heeft.

D

Artikel 2.28 komt te luiden:

Artikel 2.28. Modellen voor in te dienen documenten

De minister kan op de website www.cultuursubsidie.nl modellen vaststellen voor het bestuursverslag, het activiteitenverslag en de jaarrekening, waaronder de prestatieverantwoording.

E

Artikel 4.4 vervalt.

F

De bijlagen Ia en Ib vervallen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en is niet van toepassing op subsidies verstrekt voor de periode 2009–2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.

TOELICHTING

I. Algemeen

In verband met het ingaan van de subsidieperiode 2013–2016 op 1 januari 2013 worden de regels rondom de verantwoording van vierjaarlijkse instellingssubsidies in de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (Rsc) aangepast. De aanpassingen volgen de subsidiecriteria voor de periode 2013–2016 en hiermee de inrichting van de nieuwe culturele basisinfrastructuur.

De wijzigingen in de verantwoording betreffen vooral wijzigingen van de eisen die aan het bestuursverslag worden gesteld. Daarnaast zijn enkele verplichtingen die voorheen volgden uit de bijlagen Ia en Ib bij de Rsc in het lichaam van de regeling zelf opgenomen. Het gaat dan om regels over inzet van middelen uit het bestemmingsfonds OCW, regels over indiening van jaarrekeningen van gelieerde rechtspersonen en uitsluiting van bepaalde afdelingen van titel 9 van boek 2 BW bij het opstellen van de jaarrekening.

In tegenstelling tot de subsidieperiode 2009–2012 is ervoor gekozen het handboek voor de verantwoording niet onderdeel te laten uitmaken van de regeling, maar in de regeling te bepalen dat de minister voor de verantwoording modellen vaststelt, welke gepubliceerd zullen worden op de website www.cultuursubsidie.nl. Instellingen zullen, conform de huidige praktijk, telkens op de hoogte worden gebracht van eventuele wijzigingen. Ook het handboek als geheel, waarin een toelichting op de verantwoording is opgenomen, zal op deze website worden geplaatst.

Administratieve lasten

Ten aanzien van het bestuursverslag wordt een aantal extra eisen opgenomen. Deze vloeien voort uit de aanvullende eisen die ten opzichte van de vorige subsidieperiode gesteld werden aan het beleidsplan dat instellingen bij hun subsidieaanvraag voor de periode 2013–2016 hebben ingediend. Jaarlijks wordt in het bestuursverslag gereflecteerd op het uitvoeren van het beleidsplan. Om deze reflectie te structureren worden de beoordelingscriteria waarop men dient te reflecteren specifiek benoemd.

Wat betreft de overige wijzigingen is er geen sprake van een toename van de administratieve lasten, nu deze eerst als verplichting in de bijlagen bij de regeling waren opgenomen. Zoals bovenvermeld zijn er geen bijlagen meer en is om die reden een aantal verplichtingen overgeheveld naar het lichaam van de regeling.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De genoemde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Rsc.

II. Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

Instellingen dienen naast de reeds gehanteerde eisen aan het bestuursverslag ook te reflecteren op de algemene beoordelingscriteria genoemd in artikel 3.6 van de Rsc. Daarnaast dient in het bestuursverslag te worden gereflecteerd op de regels die voortvloeien uit de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging en de codes zoals door het ministerie samen met de sector zijn opgesteld. Om hierin structuur te borgen, wordt in artikel 2.15 puntsgewijs aangegeven waarop specifiek gereflecteerd dient te worden in het bestuursverslag.

Onderdeel B

Wat betreft het bestemmingsfonds OCW liepen de regels en gehanteerde praktijk uiteen. Deze wijzigingen brengen de regeling in overeenstemming met de gehanteerde praktijk zoals aan instellingen uiteengezet in circulaires met aanwijzingen voor de jaarverantwoording.

Het reeds bestaande eerste lid regelt dat niet bestede subsidiemiddelen worden gereserveerd in een bestemmingsfonds OCW.

In het ingevoegde tweede lid is de onttrekking aan het bestemmingsfonds geregeld. Alleen bij een negatief resultaat kan een instelling zonder toestemming van de minister middelen uit het bestemmingsfonds OCW onttrekken.

Bij instellingssubsidies worden de totale activiteiten van een instelling gesubsidieerd. Naast de subsidie van de minister heeft de instelling ook andere inkomsten. Omdat doorgaans alle middelen voor alle activiteiten van de instelling worden ingezet, is in het nieuwe derde lid geregeld dat zowel de reservering van middelen bij een positief resultaat als de onttrekking bij een negatief resultaat naar rato van de subsidie ten opzichte van het totale baten van de instelling plaats vindt.

Voorbeeld onttrekken:

Instelling X ontvangt een vierjaarlijkse instellingssubsidie van jaarlijks € 100.000 De totale baten van de instelling in jaar Y bedragen € 300.000 Het exploitatieresultaat in jaar Y bedraagt € -90.000

Som: ((€ 100.000/€ 300.000)*€ -90.000=) € -30.000.

Dit bedrag mag onttrokken worden aan het bestemmingsfonds OCW.

Voorbeeld doteren:

Instelling X ontvangt een vierjaarlijkse instellingssubsidie van jaarlijks € 200.000 De totale baten van de instelling in jaar Y bedragen € 600.000 Het exploitatieresultaat in jaar Y bedraagt € 120.000

Som: ((€ 200.000/€ 600.000)*€ 120.000=) € 40.000.

Dit bedrag dient te worden gedoteerd aan het bestemmingsfonds OCW.

Onderdeel C

Onderdeel 1. In het eerste lid van artikel 2.26 van de Rsc worden enkele afdelingen van titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek uitgesloten. Het betreft afdelingen die niet van belang zijn voor culturele instellingen. Deze afdelingen werden voorheen uitgesloten in bijlage Ia en Ib. Enige inhoudelijke wijziging is dat afdeling 10 (openbaarmaking van de jaarrekening) niet meer is uitgesloten. Instellingen die subsidie op grond van de Rsc ontvangen, zijn dus verplicht om hun jaarrekening openbaar te maken.

Onderdeel 2. Er is een zesde lid toegevoegd. Ook deze verplichting stond voorheen in bijlage Ia bij de Rsc, maar is nu verplaatst naar het lichaam van de regeling. Het betreft de verplichting dat een subsidieontvanger ook jaarrekeningen meestuurt van gelieerde rechtspersonen. De gaat dan om dochtermaatschappijen van de instelling, dus rechtspersonen waar de subsidieontvanger een overheersende invloed kan uitoefenen.

Onderdeel D

In plaats van bijlagen bij de regeling stelt de minister afzonderlijk modellen vast voor het bestuursverslag, het activiteitenverslag en de jaarrekening. In die modellen worden geen verplichtingen opgelegd, maar wordt de wijze waarop gegevens aangeleverd dienen te worden voorgeschreven. Feitelijk wordt dezelfde procedure gehanteerd als bij de aanvraag om subsidie, daarvoor kan de minister op grond van de Algemene wet bestuursrecht al modellen vaststellen.

Als de minister modellen vaststelt dan dienen instellingen deze te gebruiken bij het opstellen van het desbetreffende document. De minister zal de modellen bekend maken op de website www.cultuursubsidie.nl.

Onderdeel E

Dit artikel kan vervallen nu op grond van artikel 2.28 de minister modellen vaststelt. Voor verschillende categorieën subsidieontvangers kan de minister verschillende modellen vaststellen. Het is dus niet meer nodig om een uitzonderingsbepaling voor de verantwoording op te nemen voor de fondsen.

Onderdeel F

De bijlagen Ia en Ib vervallen. Alle verplichtingen die in de bijlagen stonden, zijn nu opgenomen in de Rsc zelf en de minister stelt afzonderlijk de te gebruiken modellen vast. De verantwoordingshandboeken worden nog wel gepubliceerd op de website www.cultuursubsidie.nl vanwege de toelichting op de verantwoording.

ARTIKEL II

De wijzigingen in deze regeling zijn slechts van toepassing voor subsidies verleend voor de periode vanaf 2013. Verantwoording van een subsidie voor het jaar 2012 of daarvoor vindt plaats overeenkomstig de Rsc zoals deze luidde voor inwerkingtreding van onderhavige regeling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.

Naar boven