TOELICHTING
I. Algemeen
In verband met het ingaan van de subsidieperiode 2013–2016 op 1 januari 2013 worden
de regels rondom de verantwoording van vierjaarlijkse instellingssubsidies in de Regeling
op het specifiek cultuurbeleid (Rsc) aangepast. De aanpassingen volgen de subsidiecriteria
voor de periode 2013–2016 en hiermee de inrichting van de nieuwe culturele basisinfrastructuur.
De wijzigingen in de verantwoording betreffen vooral wijzigingen van de eisen die
aan het bestuursverslag worden gesteld. Daarnaast zijn enkele verplichtingen die voorheen
volgden uit de bijlagen Ia en Ib bij de Rsc in het lichaam van de regeling zelf opgenomen.
Het gaat dan om regels over inzet van middelen uit het bestemmingsfonds OCW, regels
over indiening van jaarrekeningen van gelieerde rechtspersonen en uitsluiting van
bepaalde afdelingen van titel 9 van boek 2 BW bij het opstellen van de jaarrekening.
In tegenstelling tot de subsidieperiode 2009–2012 is ervoor gekozen het handboek voor
de verantwoording niet onderdeel te laten uitmaken van de regeling, maar in de regeling
te bepalen dat de minister voor de verantwoording modellen vaststelt, welke gepubliceerd
zullen worden op de website www.cultuursubsidie.nl. Instellingen zullen, conform de huidige praktijk, telkens op de hoogte worden gebracht
van eventuele wijzigingen. Ook het handboek als geheel, waarin een toelichting op
de verantwoording is opgenomen, zal op deze website worden geplaatst.
Administratieve lasten
Ten aanzien van het bestuursverslag wordt een aantal extra eisen opgenomen. Deze vloeien
voort uit de aanvullende eisen die ten opzichte van de vorige subsidieperiode gesteld
werden aan het beleidsplan dat instellingen bij hun subsidieaanvraag voor de periode
2013–2016 hebben ingediend. Jaarlijks wordt in het bestuursverslag gereflecteerd op
het uitvoeren van het beleidsplan. Om deze reflectie te structureren worden de beoordelingscriteria
waarop men dient te reflecteren specifiek benoemd.
Wat betreft de overige wijzigingen is er geen sprake van een toename van de administratieve
lasten, nu deze eerst als verplichting in de bijlagen bij de regeling waren opgenomen.
Zoals bovenvermeld zijn er geen bijlagen meer en is om die reden een aantal verplichtingen
overgeheveld naar het lichaam van de regeling.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De genoemde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
van de Rsc.
II. Artikelsgewijs
ARTIKEL I
Onderdeel A
Instellingen dienen naast de reeds gehanteerde eisen aan het bestuursverslag ook te
reflecteren op de algemene beoordelingscriteria genoemd in artikel 3.6 van de Rsc.
Daarnaast dient in het bestuursverslag te worden gereflecteerd op de regels die voortvloeien
uit de Richtlijnen voor de jaarverslaglegging en de codes zoals door het ministerie
samen met de sector zijn opgesteld. Om hierin structuur te borgen, wordt in artikel
2.15 puntsgewijs aangegeven waarop specifiek gereflecteerd dient te worden in het
bestuursverslag.
Onderdeel B
Wat betreft het bestemmingsfonds OCW liepen de regels en gehanteerde praktijk uiteen.
Deze wijzigingen brengen de regeling in overeenstemming met de gehanteerde praktijk
zoals aan instellingen uiteengezet in circulaires met aanwijzingen voor de jaarverantwoording.
Het reeds bestaande eerste lid regelt dat niet bestede subsidiemiddelen worden gereserveerd
in een bestemmingsfonds OCW.
In het ingevoegde tweede lid is de onttrekking aan het bestemmingsfonds geregeld.
Alleen bij een negatief resultaat kan een instelling zonder toestemming van de minister
middelen uit het bestemmingsfonds OCW onttrekken.
Bij instellingssubsidies worden de totale activiteiten van een instelling gesubsidieerd.
Naast de subsidie van de minister heeft de instelling ook andere inkomsten. Omdat
doorgaans alle middelen voor alle activiteiten van de instelling worden ingezet, is
in het nieuwe derde lid geregeld dat zowel de reservering van middelen bij een positief
resultaat als de onttrekking bij een negatief resultaat naar rato van de subsidie
ten opzichte van het totale baten van de instelling plaats vindt.
Voorbeeld onttrekken:
Instelling X ontvangt een vierjaarlijkse instellingssubsidie van jaarlijks € 100.000
De totale baten van de instelling in jaar Y bedragen € 300.000 Het exploitatieresultaat
in jaar Y bedraagt € -90.000
Som: ((€ 100.000/€ 300.000)*€ -90.000=) € -30.000.
Dit bedrag mag onttrokken worden aan het bestemmingsfonds OCW.
Voorbeeld doteren:
Instelling X ontvangt een vierjaarlijkse instellingssubsidie van jaarlijks € 200.000
De totale baten van de instelling in jaar Y bedragen € 600.000 Het exploitatieresultaat
in jaar Y bedraagt € 120.000
Som: ((€ 200.000/€ 600.000)*€ 120.000=) € 40.000.
Dit bedrag dient te worden gedoteerd aan het bestemmingsfonds OCW.
Onderdeel C
Onderdeel 1. In het eerste lid van artikel 2.26 van de Rsc worden enkele afdelingen van titel 9
van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek uitgesloten. Het betreft afdelingen die niet
van belang zijn voor culturele instellingen. Deze afdelingen werden voorheen uitgesloten
in bijlage Ia en Ib. Enige inhoudelijke wijziging is dat afdeling 10 (openbaarmaking
van de jaarrekening) niet meer is uitgesloten. Instellingen die subsidie op grond
van de Rsc ontvangen, zijn dus verplicht om hun jaarrekening openbaar te maken.
Onderdeel 2. Er is een zesde lid toegevoegd. Ook deze verplichting stond voorheen in bijlage Ia
bij de Rsc, maar is nu verplaatst naar het lichaam van de regeling. Het betreft de
verplichting dat een subsidieontvanger ook jaarrekeningen meestuurt van gelieerde
rechtspersonen. De gaat dan om dochtermaatschappijen van de instelling, dus rechtspersonen
waar de subsidieontvanger een overheersende invloed kan uitoefenen.
Onderdeel D
In plaats van bijlagen bij de regeling stelt de minister afzonderlijk modellen vast
voor het bestuursverslag, het activiteitenverslag en de jaarrekening. In die modellen
worden geen verplichtingen opgelegd, maar wordt de wijze waarop gegevens aangeleverd
dienen te worden voorgeschreven. Feitelijk wordt dezelfde procedure gehanteerd als
bij de aanvraag om subsidie, daarvoor kan de minister op grond van de Algemene wet
bestuursrecht al modellen vaststellen.
Als de minister modellen vaststelt dan dienen instellingen deze te gebruiken bij het
opstellen van het desbetreffende document. De minister zal de modellen bekend maken
op de website www.cultuursubsidie.nl.
Onderdeel E
Dit artikel kan vervallen nu op grond van artikel 2.28 de minister modellen vaststelt.
Voor verschillende categorieën subsidieontvangers kan de minister verschillende modellen
vaststellen. Het is dus niet meer nodig om een uitzonderingsbepaling voor de verantwoording
op te nemen voor de fondsen.
Onderdeel F
De bijlagen Ia en Ib vervallen. Alle verplichtingen die in de bijlagen stonden, zijn
nu opgenomen in de Rsc zelf en de minister stelt afzonderlijk de te gebruiken modellen
vast. De verantwoordingshandboeken worden nog wel gepubliceerd op de website www.cultuursubsidie.nl vanwege de toelichting op de verantwoording.
ARTIKEL II
De wijzigingen in deze regeling zijn slechts van toepassing voor subsidies verleend
voor de periode vanaf 2013. Verantwoording van een subsidie voor het jaar 2012 of
daarvoor vindt plaats overeenkomstig de Rsc zoals deze luidde voor inwerkingtreding
van onderhavige regeling.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra.