Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 29 oktober 2012, nr. IENM/BSK-2012/215394 tot wijziging van de Vrijstellingsregeling LVR in verband met de vrijstelling voor vliegopleidingen buiten de daglichtperiode

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op artikel 44, vierde lid, van het Luchtverkeersreglement;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Vrijstellingsregeling LVR wordt na artikel 6 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Het uitvoeren van een vlucht met een vliegtuig buiten de daglichtperiode, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van het Luchtverkeersreglement is toegestaan, indien:

  • a. de vlucht wordt uitgevoerd in het kader van de vliegopleiding voor het verkrijgen van een CPL(A) als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart;

  • b. de vlucht noodzakelijk is om te voldoen aan de opleidingsvereisten die krachtens het in onderdeel a bedoelde artikel zijn gesteld aan het verkrijgen van het CPL;

  • c. wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

    • 1. voor aanvang van de vlucht wordt een vliegplan ingediend;

    • 2. voor het uitvoeren van de vlucht is een tweezijdige radioverbinding tot stand gebracht met de betrokken luchtverkeersdienst en wordt voortdurend op de aangewezen radiofrequentie geluisterd;

    • 3. het vliegzicht bedraagt ten minste 8 km en de afstand tot de wolken ten minste 1500 m horizontaal en 300 m (1000 voet) verticaal;

    • 4. de vlucht wordt uitgevoerd op ten minste 300 m (1000 voet) boven de hoogste hindernis binnen een afstand van 8 km van de gegiste positie van het vliegtuig, tenzij een lagere hoogte noodzakelijk is om op te stijgen van of te landen op een luchthaven of naderings- of vertrekprocedures alsmede luchtverkeerspatronen uit te voeren.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

TOELICHTING

Onderhavige regeling voegt een vrijstelling toe aan de Vrijstellingsregeling LVR. Het gaat hierbij om een vrijstelling op het verbod voor vliegtuigen om buiten de daglichtperiode op grond van zichtvliegvoorschriften (Visual Flight Rules – VFR) te vliegen. Dit verbod is opgenomen in artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van het Luchtverkeersreglement. De vrijstelling is noodzakelijk om de opleiding voor het bewijs van bevoegdheid voor beroepsvlieger voor vliegtuigen (Commercial Pilot License/Aeroplanes – CPL(A)) in Nederland mogelijk te maken.

De opleidingeisen voor het CPL zijn vastgelegd in de Joint Aviation Regulations on Flight Crew Licensing (JAR-FCL) van de Joint Aviation Authorities. Via de dynamische verwijzing van artikel 2 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart zijn deze vereisten in Nederland van toepassing. Hoewel het CPL(A) een brevet is dat in principe enkel de bevoegdheid geeft om VFR – overdag en met voldoende vliegzicht – te vliegen, vereist de JAR-FCL 1.165(b) uit veiligheidsoverwegingen dat de leerling-vlieger tijdens de opleiding vijf uur vliegtijd ’s nachts (= in het donker) volbrengt, waarvan drie uur dubbelbesturingsonderricht, waaronder ten minste één uur overlandnavigatie, onder leiding van een instructeur en vijf solostarts en -landingen waarbij het vliegtuig volledig tot stilstand moet zijn gebracht.

Omdat het Luchtverkeersreglement VFR vluchten buiten de daglichtperiode verbiedt, werd het behalen van het CPL(A) in Nederland bemoeilijkt. Daarom wordt van dit verbod nu vrijstelling verleend voor de opleidingsvluchten voor het behalen van een CPL(A). Dit betekent dat in normale situaties per leerling maximaal vijf uren buiten de daglichtperiode mag worden gevlogen. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties, zoals een calamiteit op de luchthaven waardoor moet worden uitgeweken, zal een leerling meer uren buiten de daglichtperiode moeten vliegen voordat aan de opleidingseisen is voldaan.

De vrijstelling regelt enkel de luchtzijdige kant van het vliegen buiten de daglichtperiode. De vrijstelling zegt nadrukkelijk niets over de mogelijkheden die luchthavens bieden om buiten de daglichtperiode te mogen opstijgen of landen. Ook wordt benadrukt dat de vrijstelling enkel geldt voor de verplichte onderdelen voor het behalen van het CPL(A). Voor het verkrijgen van een zogenaamde ‘nachtkwalificatie’ op bijvoorbeeld het bewijs van bevoegdheid voor een privé-vlieger (Private Pilot License – PPL) wordt geen vrijstelling verleend.

Uit veiligheidsoverweging wordt een aantal voorschriften aan de vrijstelling verbonden. Die voorschriften gelden tevens in de ons omringende landen voor VFR-vluchten buiten de daglichtperiode. Ten eerste gaat het om de verplichting om voor aanvang van de vlucht een vliegplan in te dienen. Daarnaast wordt geëist, dat een tweezijdige radioverbinding tot stand wordt gebracht met de betrokken verlener van luchtverkeersleidingsdiensten en voortdurend op de aangewezen radiofrequentie wordt geluisterd. Ten derde worden eisen aan het vliegzicht gesteld. Deze eisen gelden al rondom de meeste luchthavens in Nederland, maar in de Regeling luchtverkeersdienstverlening is een aantal uitzonderingen opgenomen voor klasse G luchtruim. Om te voorkomen dat de trainingsvluchten van deze uitzondering gebruik kunnen maken, wordt voor het vliegzicht gekozen voor een universele norm van acht km. Ten slotte wordt om te voorkomen dat onderweg onzichtbare obstakels worden geraakt, een minimum vlieghoogte voorgeschreven, die identiek is aan de minimum vlieghoogte voor IFR-vluchten, opgenomen in artikel 51 van het Luchtverkeersreglement. De internationale burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) bepaalt dat de gegiste positie van het vliegtuig wordt bepaald aan de hand van beschikbare navigatiemiddelen op de grond en in het vliegtuig.

Naast de expliciete voorschriften moeten de vluchten zich uiteraard houden aan de overige regelgeving die op VFR-opleidingsvluchten en nachtvluchten van toepassing is. Zo moet op basis van artikel 3 van de Regeling vluchtuitvoering worden voldaan aan deel II van bijlage 6 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart. Daarin wordt onder meer bepaald dat vliegtuigen waarmee bij nacht vluchten worden uitgevoerd, onder andere moeten zijn uitgerust met de instrumenten die nodig zijn voor het uitvoeren van IFR-vluchten, navigatielichten, een landingslicht, verlichting van alle instrumenten en uitrusting die essentieel zijn voor een veilig gebruik van het luchtvaartuig, lichten in de passagiersruimte en onafhankelijke en draagbare verlichting voor ieder bemanningslid. Tevens blijven de administratieve verplichtingen die behoren bij een normale vluchtvoorbereiding voor een dergelijke lesvlucht van toepassing.

Aan de onderhavige regeling zijn geen administratieve lasten verbonden. Ook heeft de regeling geen bedrijfseffecten.

Gelet op de korter wordende Uniforme Daglichtperiode in het najaar, heeft de doelgroep van deze regeling baat bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de vrijstelling. Om die reden is afgeweken van de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

Naar boven