De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;
Gelet op artikel 44, vierde lid, van het Luchtverkeersreglement;
Besluit:
TOELICHTING
Onderhavige regeling voegt een vrijstelling toe aan de Vrijstellingsregeling LVR.
Het gaat hierbij om een vrijstelling op het verbod voor vliegtuigen om buiten de daglichtperiode
op grond van zichtvliegvoorschriften (Visual Flight Rules – VFR) te vliegen. Dit verbod
is opgenomen in artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van het Luchtverkeersreglement.
De vrijstelling is noodzakelijk om de opleiding voor het bewijs van bevoegdheid voor
beroepsvlieger voor vliegtuigen (Commercial Pilot License/Aeroplanes – CPL(A)) in
Nederland mogelijk te maken.
De opleidingeisen voor het CPL zijn vastgelegd in de Joint Aviation Regulations on
Flight Crew Licensing (JAR-FCL) van de Joint Aviation Authorities. Via de dynamische
verwijzing van artikel 2 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart
zijn deze vereisten in Nederland van toepassing. Hoewel het CPL(A) een brevet is dat
in principe enkel de bevoegdheid geeft om VFR – overdag en met voldoende vliegzicht
– te vliegen, vereist de JAR-FCL 1.165(b) uit veiligheidsoverwegingen dat de leerling-vlieger
tijdens de opleiding vijf uur vliegtijd ’s nachts (= in het donker) volbrengt, waarvan
drie uur dubbelbesturingsonderricht, waaronder ten minste één uur overlandnavigatie,
onder leiding van een instructeur en vijf solostarts en -landingen waarbij het vliegtuig
volledig tot stilstand moet zijn gebracht.
Omdat het Luchtverkeersreglement VFR vluchten buiten de daglichtperiode verbiedt,
werd het behalen van het CPL(A) in Nederland bemoeilijkt. Daarom wordt van dit verbod
nu vrijstelling verleend voor de opleidingsvluchten voor het behalen van een CPL(A).
Dit betekent dat in normale situaties per leerling maximaal vijf uren buiten de daglichtperiode
mag worden gevlogen. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties, zoals een calamiteit
op de luchthaven waardoor moet worden uitgeweken, zal een leerling meer uren buiten
de daglichtperiode moeten vliegen voordat aan de opleidingseisen is voldaan.
De vrijstelling regelt enkel de luchtzijdige kant van het vliegen buiten de daglichtperiode.
De vrijstelling zegt nadrukkelijk niets over de mogelijkheden die luchthavens bieden
om buiten de daglichtperiode te mogen opstijgen of landen. Ook wordt benadrukt dat
de vrijstelling enkel geldt voor de verplichte onderdelen voor het behalen van het
CPL(A). Voor het verkrijgen van een zogenaamde ‘nachtkwalificatie’ op bijvoorbeeld
het bewijs van bevoegdheid voor een privé-vlieger (Private Pilot License – PPL) wordt
geen vrijstelling verleend.
Uit veiligheidsoverweging wordt een aantal voorschriften aan de vrijstelling verbonden.
Die voorschriften gelden tevens in de ons omringende landen voor VFR-vluchten buiten
de daglichtperiode. Ten eerste gaat het om de verplichting om voor aanvang van de
vlucht een vliegplan in te dienen. Daarnaast wordt geëist, dat een tweezijdige radioverbinding
tot stand wordt gebracht met de betrokken verlener van luchtverkeersleidingsdiensten
en voortdurend op de aangewezen radiofrequentie wordt geluisterd. Ten derde worden
eisen aan het vliegzicht gesteld. Deze eisen gelden al rondom de meeste luchthavens
in Nederland, maar in de Regeling luchtverkeersdienstverlening is een aantal uitzonderingen
opgenomen voor klasse G luchtruim. Om te voorkomen dat de trainingsvluchten van deze
uitzondering gebruik kunnen maken, wordt voor het vliegzicht gekozen voor een universele
norm van acht km. Ten slotte wordt om te voorkomen dat onderweg onzichtbare obstakels
worden geraakt, een minimum vlieghoogte voorgeschreven, die identiek is aan de minimum
vlieghoogte voor IFR-vluchten, opgenomen in artikel 51 van het Luchtverkeersreglement.
De internationale burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) bepaalt dat de gegiste positie
van het vliegtuig wordt bepaald aan de hand van beschikbare navigatiemiddelen op de
grond en in het vliegtuig.
Naast de expliciete voorschriften moeten de vluchten zich uiteraard houden aan de
overige regelgeving die op VFR-opleidingsvluchten en nachtvluchten van toepassing
is. Zo moet op basis van artikel 3 van de Regeling vluchtuitvoering worden voldaan
aan deel II van bijlage 6 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.
Daarin wordt onder meer bepaald dat vliegtuigen waarmee bij nacht vluchten worden
uitgevoerd, onder andere moeten zijn uitgerust met de instrumenten die nodig zijn
voor het uitvoeren van IFR-vluchten, navigatielichten, een landingslicht, verlichting
van alle instrumenten en uitrusting die essentieel zijn voor een veilig gebruik van
het luchtvaartuig, lichten in de passagiersruimte en onafhankelijke en draagbare verlichting
voor ieder bemanningslid. Tevens blijven de administratieve verplichtingen die behoren
bij een normale vluchtvoorbereiding voor een dergelijke lesvlucht van toepassing.
Aan de onderhavige regeling zijn geen administratieve lasten verbonden. Ook heeft
de regeling geen bedrijfseffecten.
Gelet op de korter wordende Uniforme Daglichtperiode in het najaar, heeft de doelgroep
van deze regeling baat bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de vrijstelling.
Om die reden is afgeweken van de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.