BIJLAGE 1 BIJ MINISTERIËLE REGELING CZ-3131585
Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg 2008
RIVM Briefrapport 270192001/2008
ir. G.J. Kommer, drs. S.L.N. Zwakhals
Contact:
G.J. Kommer
Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (cVTV)
g.kommer@rivm.nl
Een modelmatige benadering van de spreiding en capaciteit van de ambulancezorg in
Nederland.
Dit onderzoek werd verricht in opdracht van het ministerie van VWS.
©RIVM 2008
Delen uit deze publicatie mogen worden opgenomen op voorwaarden van bronvermelding:
‘Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Referentiekader Spreiding en
Beschikbaarheid Ambulancezorg 2008, Bilthoven, 2008.’
1 Inleiding
Het Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg definieert de spreiding van standplaatsen en de beschikbaarheid van ambulances in
Nederland in een samenhangend geheel. Het is een modelmatige benadering van spreiding
en capaciteit op landelijk niveau. Op basis van het referentiekader worden regionale
budgetten vastgesteld; het kader is daarmee ook een model voor de macrofinanciering
van de ambulancezorg. Ofschoon het referentiekader als basis dient voor het financiële
kader van de ambulancezorg, valt het financiële aspect buiten het kader van onderhavig
onderzoek. De financiële consequenties worden in een vervolgtraject onderzocht en
vastgesteld.
In het referentiekader worden landelijk eenduidige uitgangspunten en objectieve criteria
gehanteerd voor de reguliere ambulancezorg. Het staat aanbieders en verzekeraars echter
vrij om, met inachtneming van de uitgangspunten en criteria, waaronder in het bijzonder
de regiogrensoverschrijdende inzet, afspraken te maken waarbij wordt afgeweken van
dit referentiekader.
Een expertteam (bijlage A) bestaande uit vertegenwoordigers van het Ministerie van
VWS, Ambulancezorg Nederland (AZN), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), aangevuld met
provinciale expertise vanuit de provincie Gelderland, heeft onder voorzitterschap
van prof. dr. W. Derksen het referentiekader-2008 opgesteld. Het expertteam heeft
de uitgangspunten en randvoorwaarden van het onderzoek vastgesteld, het onderzoek
dat ten grondslag ligt aan het referentiekader is uitgevoerd door en valt onder verantwoordelijkheid
van het RIVM.
Het referentiekader-2008 is een actualisatie van het referentiekader dat in 2004 door
het Ministerie van VWS is vastgesteld [1, 2]. Het referentiekader-2004 was gebaseerd
op gegevens over het peiljaar 2001. Het onderhavige referentiekader-2008 is gebaseerd
op ritgegevens van de ambulancezorg over het jaar 2006. Met betrekking tot de randvoorwaarden
en uitgangspunten sluit deze actualisatie grotendeels aan op het referentiekader-2004.
Er is echter ook een aantal belangrijke verschillen ten opzichte van 2004. Eén daarvan
is dat nu, ten aanzien van de spreiding van standplaatsen, het uitgangspunt is dat
minstens 97% van de bevolking van elke RAV-regio binnen 12 minuten rijtijd kan worden
bereikt. In het referentiekader-2004 werd uitgegaan van een landelijke dekking van
95% bij 13 minuten rijtijd.
Een ander belangrijk verschil in het referentiekader-2008 ten opzichte van 2004 is
dat gebruik wordt gemaakt van een nieuw rijtijdenmodel. Het eerdere rijtijdenmodel
was gebaseerd op ambulancerijsnelheden uit 1998 en een routeplanner uit 1999 [3].
Het nieuwe rijtijdenmodel gebruikt rijsnelheden en een routeplanner uit 2007. In deze
routeplanner wordt een wegennet gebruikt dat is afgestemd op de ambulancezorg. Er
zijn bijvoorbeeld ook busbanen en afslagen in opgenomen die in het normale wegenverkeer
niet gebruikt mogen worden maar door de ambulance in geval van spoedvervoer wel. In
hoofdstuk 2 geven we een toelichting op het nieuwe rijtijdenmodel.
Het rijtijdenmodel is een belangrijk instrument om op basis van een bepaalde spreiding
van standplaatsen de dekking van de ambulancezorg te bepalen. De dekking geeft het
aantal inwoners dat binnen een bepaalde rijtijd kan worden bereikt. Met het model
kunnen tevens gebieden worden geïdentificeerd die, gegeven een bepaalde spreiding,
lange rijtijden hebben omdat de afstand tot de standplaats groot is. In het referentiekader-2008
zijn, ten opzichte van het referentiekader-2004, een belangrijk aantal van deze gebieden
geëlimineerd omdat een aantal nieuwe standplaatsen aan de spreiding zijn toegevoegd
om de dekking in elke regio minstens 97% te laten zijn.
Met het beschikbaarheidsmodel wordt de capaciteit berekend die nodig is om aan de vraag naar ambulancezorg te voldoen.
Het berekent op basis van het aantal standplaatsen en de ritstatistieken, per RAV-regio,
de benodigde ambulancecapaciteit om aan een bepaalde vraag naar spoedeisende (A-vervoer)
en planbare ambulancezorg (B-vervoer) te voldoen en om de paraatheid in de regio te
waarborgen.
Een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden ligt ten grondslag aan het referentiekader
(bijlage B). De belangrijkste worden hier kort samengevat.
-
1.
Reguliere ambulancezorg -- Het betreft de reguliere ambulancezorg in Nederland. Andere inzetten, zoals bijstand
in het kader van grootschalige evenementen en bij rampen, inzetten ten behoeve van
Mobiel Medische Teams (MMT’s) en van Huisartsenposten, en assistentie waarbij de landsgrenzen
worden overschreden vallen buiten het kader.
-
2.
Responstijd -- De bereikbaarheidsnorm voor het A1-spoedvervoer is 15 minuten. Ten aanzien van deze
responstijd van 15 minuten wordt uitgegaan van 3 minuten voor het meld- en uitrukproces,
en 12 minuten rijtijd. Bij rijdende paraatheid wordt uitgegaan van 13 minuten rijtijd
en 2 minuten voor het meld- en uitrukproces.
-
3.
Dekking -- Als maat voor de dekking wordt het aantal inwoners gehanteerd. Door uitbreiding
van het aantal standplaatsen in het referentiekader-2004 is bereikt dat elke RAV-regio
minstens 97% dekking realiseert.
-
4.
Open RAV-grenzen -- Er wordt uitgegaan van open RAV-regiogrenzen, wat betekent dat een inzet voor spoedeisende
hulp wordt gegeven aan de dichtstbijzijnde standplaats, ongeacht de RAV-grens.
-
5.
Congruentie veiligheidsregio’s -- In het onderzoek naar het referentiekader-2008 zijn alle gerealiseerde en geplande
congruentieaanpassingen meegenomen (peildatum 1 januari 2008). Dit betekent dat onder
meer de gemeente Haarlemmermeer aan de RAV Kennemerland is toegedeeld, de RAV Zaanstreek/Waterland
als aparte RAV wordt onderscheiden en de gemeente Deventer tot de RAV-regio IJssel-Vecht
is gerekend en de gemeente Heerde aan de RAV Noordoost Gelderland.
2 Data en modellen
Voor de berekeningen voor het referentiekader-2008 wordt gebruik gemaakt van ritgegevens
over het jaar 2006. Twee modellen spelen een belangrijke rol in het referentiekader.
Met het rijtijdenmodel voor spoedeisende ambulancevervoer (paragraaf 2.1) wordt de
dekking van de ambulancezorg berekend. Tevens wordt dit model gebruikt om de spoedeisende
inzetten uit de ritstatistieken over 2006 toe te wijzen aan de dichtstbijzijnde standplaats
in het referentiekader. Deze herverdeling van ritten is noodzakelijk in verband met
het uitgangspunt van open RAV-grenzen. De herverdeelde ritten zijn invoer van het
beschikbaarheidsmodel (paragraaf 2.3) dat de benodigde capaciteit berekent voor de
ambulancezorg.
2.1 Ritgegevens
De ritgegevens over 2006 zijn per RAV verzameld door de ‘ruwe’ rittendatabases op
te vragen. De ruwe gegevens bevatten een aantal ritten die niet tot de reguliere ambulancezorg
behoren, maar die worden uitgevoerd in het kader van extra taken die de RAV-en hebben.
Zo zijn er bijvoorbeeld assistentie-inzetten voor Mobiel Medische Teams en inzetten
bij grootschalige evenementen. Naast selecties op de reguliere ambulancezorg, zijn
de ruwe gegevens bewerkt omdat in een aantal gevallen ritinformatie onvolledig was.
Er is bijvoorbeeld in een aantal gevallen de locatie van het incident niet opgegeven.
Het resultaat van deze selecties is dat in Nederland in 2006 ruim 930.000 ritten zijn
uitgevoerd in het kader van de reguliere ambulancezorg, waarvan bijna 44% A1-urgentie
had, ruim 20% een A2-urgentie en ruim 35% besteld vervoer was (tabel 1). Deze cijfers
verschillen enigszins van de cijfers in het brancherapport van de ambulancezorg dat
in opdracht van AZN eind 2007 is uitgegeven [4]. De verschillen zijn verklaarbaar
omdat de selecties anders zijn uitgevoerd. Een belangrijk verschil is gelegen in het
perspectief van de cijfers. In het referentiekader wordt uitgegaan van het perspectief
van RAV-organisatie, waar het brancherapport uitgaat van het geografisch perspectief van de RAV-regio. Het verschil uit zich in de aantallen ritten grensoverschrijdende assistentie (tabel
1). In het brancherapport worden deze herverdeeld naar de regio waarin de assistentie
plaatsvond, in ons onderzoek worden deze ritten aan de uitvoerende RAV toegerekend.
‘First en Rapid responders’
In de selectie van ritten zijn inzetten van ‘first responders’ uitgesloten. Dit is
namelijk geen reguliere ambulancezorg. In deze inzetten wordt een andere dan een ambulanceteam,
zoals politie, brandweer of EHBO-ers, als eerste naar een incident gestuurd om daar
de eerste spoedeisende hulp te verlenen. Een ambulance komt dan soms later. In deze
gevallen wordt de ambulance-inzet wel meegenomen. De first responder wordt echter
nooit meegenomen.
Inzetten van een ‘rapid responder’ zijn inzetten die uitgevoerd worden door een ambulanceverpleegkundige,
waarbij er geen mogelijkheid tot vervoer is. Dit zijn inzetten van zogenaamde ‘solo-ambulances’
of ‘motorambulances’. Inzetten van rapid responders zijn alleen meegenomen wanneer
er geen vervolginzet van een ‘vervoersambulance’ is geweest. Dit is gedaan om dubbeltellingen
te voorkomen. De inzet van de vervoersambulance wordt wel in de berekeningen meegenomen.
In 2006 hebben 9 RAV-regio’s in totaal 16.122 maal een rapid responder ingezet. Op
basis van de selectiecriteria worden 12.498 inzetten in de capaciteitsberekeningen
meegenomen.
Tabel 1: Aantallen ritten in 2006 naar urgentie en overzicht van grensoverschrijdende
assistentie, na selectie voor de capaciteitsberekeningen.
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
A1
|
A2
|
B
|
Totaal
|
Aandeel
(%)
|
Verleende grens-overschrijdende assistentie
|
Ontvangen grens-overschrijdende assistentie
|
|
1
|
Groningen
|
17.796
|
8.641
|
17.209
|
43.646
|
4,7
|
663
|
1.744
|
|
2
|
Friesland
|
15.349
|
6.406
|
13.607
|
35.362
|
3,8
|
823
|
201
|
|
3
|
Drenthe
|
13.713
|
8.015
|
7.566
|
29.294
|
3,1
|
1.742
|
840
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
8.432
|
9.044
|
11.057
|
28.533
|
3,1
|
2.191
|
3.083
|
|
5
|
Twente
|
9.708
|
11.082
|
8.264
|
29.054
|
3,1
|
608
|
381
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
15.097
|
12.445
|
11.953
|
39.495
|
4,2
|
2.927
|
3.195
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
13.274
|
6.677
|
10.220
|
30.171
|
3,2
|
5.467
|
829
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
9.632
|
7.396
|
11.140
|
28.168
|
3,0
|
1.107
|
2.683
|
|
9
|
Utrecht
|
24.087
|
15.351
|
29.832
|
69.270
|
7,4
|
799
|
3.609
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
16.556
|
4.882
|
8.273
|
29.711
|
3,2
|
379
|
1.104
|
|
11
|
Agglomeratie Amsterdam
|
37.280
|
7.395
|
30.124
|
74.799
|
8,0
|
717
|
1.930
|
|
12
|
Kennemerland
|
18.358
|
4.601
|
11.321
|
34.280
|
3,7
|
1.438
|
256
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
9.460
|
2.206
|
4.598
|
16.264
|
1,7
|
22
|
16
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
7.547
|
1.842
|
4.739
|
14.128
|
1,5
|
506
|
122
|
|
15
|
Haaglanden
|
34.217
|
13.248
|
12.408
|
59.873
|
6,4
|
1.032
|
489
|
|
16
|
Hollands Midden
|
21.424
|
5.484
|
15.022
|
41.930
|
4,5
|
574
|
639
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
40.036
|
9.976
|
32.607
|
82.619
|
8,9
|
774
|
1.628
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
10.492
|
5.410
|
9.449
|
25.351
|
2,7
|
907
|
346
|
|
19
|
Zeeland
|
9.376
|
4.418
|
6.394
|
20.188
|
2,2
|
252
|
1
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
16.928
|
16.462
|
19.211
|
52.601
|
5,7
|
1.433
|
983
|
|
21
|
Brabant Noord
|
9.116
|
9.029
|
10.194
|
28.339
|
3,0
|
1.950
|
1.224
|
|
22
|
Zuidoost Brabant
|
15.225
|
6.183
|
13.287
|
34.695
|
3,7
|
348
|
1.585
|
|
23
|
Noord- en Midden Limburg
|
10.533
|
6.259
|
7.619
|
24.411
|
2,6
|
1.181
|
1.510
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
14.232
|
7.774
|
17.287
|
39.293
|
4,2
|
628
|
392
|
|
25
|
Flevoland
|
10.010
|
4.182
|
4.800
|
18.992
|
2,0
|
596
|
274
|
| |
Landelijk totaal
|
407.878
|
194.408
|
328.181
|
930.467 1) 2)
|
100,0
|
29.064
|
29.064
|
Noten: 1) In de eindselectie voor de capaciteitsberekeningen komt een klein aantal
ritten te vervallen omdat informatie over het tijdstip en/of locatie van de melding
ontbreekt. 2) Inclusief inzetten van ‘rapid responders’ die in de capaciteitsberekeningen
meetellen, met uitzondering van 2.689 inzetten in RAV Haaglanden.
2.2 Rijtijdenmodel
Het rijtijdenmodel is in twee stappen geconstrueerd. In de eerste stap zijn ambulancesnelheden
bij spoedeisend ambulancevervoer geschat uit een groot aantal meetgegevens uit het
registratiesysteem Ambunet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar drie dagdelen, drie regiotypen en 22 wegtypen.
In Ambunet worden snelheden en posities van ambulances in Nederland geregistreerd, onder meer
ten behoeve van de geografische informatie op de meldkamers. Het bureau CityGIS beheert deze gegevens. In de periode van augustus tot en met oktober 2007 zijn gegevens
uit Ambunet voor het onderzoek verzameld. In de metingen zijn snelheden van ambulances bij spoedritten
geregistreerd, waarbij is geselecteerd in het tijdsvak van vertrek van de ambulance
tot de aankomst bij het incident. Het was technisch niet mogelijk om van alle ambulances
in Nederland gedurende de meetperiode snelheden te verzamelen. Daarom is een selectie
van RAV-en gemaakt waarvan data zijn verzameld. De gemeten snelheden zijn bewerkt
en in een analyse zijn de gemiddelde snelheden bepaald.
De gemiddelde snelheden zijn in een tweede stap ingevoerd in een routeplanner. De
routeplanner bevat onder meer ook rijbanen van het openbaarvervoer waar ambulances
gebruik van kunnen maken in geval van A1-vervoer. In de doorrekening van de routeplanner
zijn, op basis van de gemiddelde snelheden, van trajecten de kortste rijtijden bepaald.
Hierbij is uitgegaan van het geografische niveau van 4-positie postcodes. CityGIS heeft de routeplanner beschikbaar gesteld en heeft de rijtijdenberekeningen uitgevoerd.
Het RIVM heeft de resultaten, rijtijdmodellen voor drie regiotypen en dagdelen, geïntegreerd
tot het eindresultaat van drie rijtijdmodellen voor de drie dagdelen: spits, dagsituatie
buiten de spits en de avond/nachtperiode. Het rijtijdenmodel voor de spitsperiode
heeft de langste rijtijden.
De resultaten van het rijtijdenmodel zijn op twee manieren geverifieerd. Ten eerste
is onderzocht of de meetperiode representatief is voor het gehele jaar. Ten tweede
is gekeken of de aan de meting deelnemende regio’s representatief zijn voor heel Nederland.
Uit de toetsing is gebleken dat het rijtijdenmodel representatief is voor Nederland
en ook voor de maanden die buiten de meetperiode vallen.
Om deze toetsen te kunnen uitvoeren zijn enkele aannames gemaakt en moeten enkele
kanttekeningen in acht worden genomen. Ten eerste was een belangrijke onzekerheid
dat in de ritgegevens geen trajectinformatie beschikbaar is; we kunnen uit de ritgegevens
niet herleiden welk traject de ambulance bij een inzet heeft afgelegd. Ten tweede
waren er nog onzekerheden in de tijdenregistraties. Tenslotte is er een verschil in
het niveau van geografisch detail; het rijtijdenmodel is gedefinieerd op het niveau
van 4-positie postcodes, terwijl de ritgegevens waarmee wordt vergeleken op 6-positie
postcodeniveau zijn gegeven.
Uit de vergelijking van het rijtijdenmodel met gerealiseerde rijtijden is gebleken
dat de modelrijtijd van trajecten met een lange rijtijd in het algemeen hoger is dan
de gerealiseerde rijtijden. Dit betekent dat het model voor deze trajecten enigszins
pessimistisch is; in werkelijkheid worden trajecten sneller gereden dan het model
aangeeft. Andersom is voor trajecten met een korte rijtijd het model enigszins optimistisch;
in werkelijkheid worden op die trajecten hogere rijtijden gerealiseerd. Deze modelonzekerheid
bestond ook in het rijtijdenmodel dat gebruikt is in het referentiekader-2004, in
het nieuwe rijtijdenmodel is deze onzekerheid niet geheel weggenomen, maar wel aanzienlijk
verminderd. Deze ontwikkeling van het rijtijdenmodel heeft belangrijke gevolgen voor
de berekening van de dekking bij een bepaalde spreiding (hoofdstuk 3).
In het onderzoek is uitgegaan van de ‘worst-case’ bereikbaarheidssituatie. Omdat de
rijsnelheden voor de spitsperiode het laagst zijn, geeft het rijtijdenmodel voor de
spits langere rijtijden dan de rijtijdenmodellen voor de andere dagdelen. Daarom is
in het onderzoek ten behoeve van het referentiekader-2008 gebruik gemaakt van het
rijtijdenmodel voor de spitsperiode. Dekkingsgraden voor de dagperiode buiten de spits
en voor de avond- en nachtperiode zullen waarschijnlijk iets gunstiger zijn dan in
dit rapport wordt beschreven.
2.3 Beschikbaarheidsmodel
Het beschikbaarheidsmodel berekent per RAV-regio, per dagsoort (werkdagen, zaterdagen
en zondagen) en per dagdeel (blokken van 2 uur, in resultaten geaggregeerd naar drie
dagdelen 0–8 uur, 8–16 uur en 16–24 uur) de benodigde ambulancecapaciteit om aan de
volgende drie vraagsoorten te voldoen:
-
(1) spoedvervoer (A1- en A2-urgentie),
-
(2) besteld vervoer (B-urgentie), en
-
(3) de geografische paraatheidswaarborging.
Invoer in het model zijn de A1-, A2- en B-ritten, de gemiddelde ritduur voor deze
drie ritsoorten uitgesplitst naar dagdeel en dagsoort en de spreiding van standplaatsen
conform het referentiekader. Het model is generiek. Dat wil zeggen dat het geldig
is voor alle RAV-regio’s, stedelijk en platteland, voor elk dagdeel en voor elk dagtype.
Het model is geaccepteerd voor capaciteitsberekeningen van het referentiekader-2004
en is voor onderhavig onderzoek verder ontwikkeld.
Volgens het uitgangspunt van ‘open RAV-grenzen’ worden A-ritten verzorgd door de standplaats
met de kortste rijtijd naar het incident. Voor de invoer van het model betekent dit
dat de A-ritten worden herverdeeld en toegewezen aan de dichtstbijzijnde standplaats.
Deze laatste wordt bepaald met gebruik van het rijtijdenmodel. Benodigde capaciteit
voor het B-vervoer wordt op RAV-niveau bepaald. Hier vindt dus geen herverdeling van
ritten plaats.
Spoedvervoer
De spoedritten worden dus per standplaats van het referentiekader in het beschikbaarheidsmodel
ingevoerd. De gemiddelde ritduur en het aantal B-ritten zijn op RAV-niveau in het
model meegenomen. De benodigde capaciteit voor het spoedvervoer wordt berekend met
de zogenaamde ‘faalkansmethode’. In deze methode wordt verondersteld dat in een blokuur
de meldingen op de meldkamer volgens een Poisson-verdeling binnenkomen. Aan de hand
van deze verdeling kan worden bepaald hoeveel ambulances in het blokuur nodig zijn
om niet boven een bepaalde maximum ‘faalkans’ uit te komen. Bij een 5% faalkans betekent
dit dat in 5% van de gevallen er geen ambulance beschikbaar is voor een melding. Met
nadruk moet erop gewezen worden dat dit een modelmatige veronderstelling is in de
capaciteitsberekeningen en niet verward mag worden met overschrijdingspercentages uit de praktijk. Overschrijdingen
zijn spoedinzetten die in de praktijk, om welke reden dan ook, een responstijd hebben
gehad van meer dan 15 minuten (de norm).
Geografische paraatheidswaarborging
Het derde element van de capaciteitsberekeningen, de geografische paraatheidswaarborging,
berekent per RAV-regio het aantal standplaatsen dat nodig is om de geografische paraatheid
te waarborgen. Hiervan worden twee varianten gebruikt, in de maximum variant wordt uitgegaan van ‘standplaats paraatheid’ waarbij de ambulance vanaf standplaats
uitrukt. In hoofdstuk 3 wordt uitgebreid ingegaan op deze variant. De maximum variant
wordt gebruikt op werkdagen ’s avonds en ’s nachts, op zaterdagen en op zon- en feestdagen.
In de minimum variant wordt ‘rijdende paraatheid’ verondersteld en is de ambulance reeds op de weg. In deze
variant is er geen uitruktijd en er wordt verondersteld dat de ambulance een minuut
meer rijtijd beschikbaar heeft. Voor de minimum variant is bepaald wat in een RAV-regio
het minimum aantal ‘uitrukpunten’ is om bij 13 minuten rijtijd een beoogde dekking
te bereiken. Hierbij zijn deze uitrukpunten zo optimaal mogelijk over de regio verdeeld.
De minimum variant wordt gebruikt voor de situatie overdag op werkdagen.
Eilandbenadering
In het tweede en derde element (B-vervoer en geografische paraatheidswaarborging)
van het beschikbaarheidsmodel worden capaciteiten berekend op RAV-niveau en wordt
ervan uitgegaan dat capaciteit ‘planbaar’ over de regio kan worden verdeeld en ingezet.
Centrale gedachte hierbij is dat het referentiekader expliciet een kader is en niet
als blauwdrukplanning is bedoeld. Binnen de regio heeft elke RAV de vrijheid de ambulancevoorziening
naar eigen inzicht te optimaliseren. Echter enkele RAV-en hebben (schier)eilanden
in hun verzorgingsgebied die maken dat een capaciteitsbepaling voor de gehele RAV
te weinig vrijheidsgraden oplevert binnen de capaciteitsbepaling. Om hieraan recht
te doen zijn de (schier)eilanden als afzonderlijke RAV-regio’s beschouwd. Dit heet
de zogenaamde eilandbenadering. Het betreft de Waddeneilanden, Goeree-Overflakkee
en geheel Zeeland. Deze laatste regio is als vier afzonderlijke regio’s benaderd:
Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren & de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen. Voor deze
gebieden wordt het tweede en derde element van het capaciteitsmodel, het besteld vervoer
en de geografische paraatheids-waarborging, per ‘eiland’ bepaald.
3 Spreiding referentiekader-2008
De spreiding van standplaatsen in het referentiekader-2008 is gebaseerd op de spreiding
in het referentiekader-2004. Van het vorige referentiekader is de dekking doorgerekend
met het nieuwe rijtijdenmodel, uitgaande van 12 minuten rijtijd (tabel 2, kaart 1).
Met het nieuwe rijtijdenmodel is de landelijke dekking bij 12 minuten rijtijd 97,9%.
De spreiding is in een aantal stappen aangepast. In een eerste analyse is de dekking
van het referentiekader-2004 doorgerekend met het nieuwe rijtijdenmodel. De resultaten
van die analyse laten zien dat de dekkingspercentages per regio hoger zijn dan in
het referentiekader-2004 is gerapporteerd [1], omdat het nieuwe rijtijdenmodel de
rijtijd van trajecten met lange rijtijden beter benadert. Ofschoon de dekking hoger
uitvalt, haalt een aantal regio’s nog niet de doelstelling van 97% dekking. Daarom
is het aantal standplaatsen uitgebreid. Voordat tot uitbreiding kon worden overgegaan
zijn enkele aanpassingen gedaan:
-
1. Enkele standplaatsen hadden in het referentiekader-2004 een onjuiste locatie. Ondanks
de toenmalige validatie van de data was een aantal verplaatsingen van standplaatsen
die in het peiljaar 2001 al waren gerealiseerd, niet in het referentiekader meegenomen.
Onder andere ontbrak in het referentiekader de verhuizing van een standplaats in de
stad Groningen naar de noordzijde van de stad. Dit had tot gevolg dat ten noorden
van de stad, in Bedum, een nieuwe standplaats toegevoegd was om de dekking in de regio
Groningen te verhogen. Door de correctie van de locaties van de Groningse standplaatsen
is standplaats Bedum uit het referentiekader-2004 komen te vervallen.
-
2. Voordat standplaatsen worden toegevoegd in regio’s met minder dan 97% dekking, zijn
locaties van standplaatsen in die regio’s geactualiseerd. Zo is bijvoorbeeld na 2004
de standplaats Harlingen naar een locatie meer landinwaarts verplaatst, met een verbetering
van de dekking als gevolg, deze verhuizing is overgenomen.
Door de aanpassing aan de congruentie van de veiligheidsregio’s (zie hoofdstuk 1)
is de standplaats Hoofddorp, in het referentiekader-2004 vallend onder de RAV Agglomeratie
Amsterdam, overgegaan naar de RAV Kennemerland.
Na de aanpassingen heeft het referentiekader-2004 nog 194 standplaatsen en is van
5 standplaatsen de locatie gewijzigd. Eén standplaats is naar een andere RAV gegaan.
Vanuit deze situatie zijn in twee fases standplaatsen toegevoegd.
Twee regio’s hebben een dekkingspercentage onder (afgerond) 95%, Friesland en Zeeland.
In een eerste stap zijn in deze regio’s samen drie standplaatsen toegevoegd, waarmee
voor alle regio’s de dekking minstens 95% bedroeg. Het beeld van deze spreiding, zie
kaart 2, toont nog een groot aantal gebieden buiten het 12-minuten bereik van een
standplaats. Op basis hiervan is besloten dat de dekking voor elke regio minstens
97% moet zijn. Hiertoe zijn 9 extra standplaatsen toegevoegd (kaart 3). Tabel 2 laat
de nieuwe dekkingspercentages zien na uitbreiding van de spreiding tot 206 standplaatsen.
Voor de uitbreiding van het aantal standplaatsen is een regionaal perspectief gehanteerd.
Dit betekent dat in de regio’s met minder dan 97% dekking is gezocht naar die locatie
die het dekkingspercentage het meest verhoogt, op basis van het aantal inwoners dat
binnen 12 minuten rijtijd wordt bereikt. Tabel 3 geeft een overzicht van de in totaal
12 toegevoegde standplaatsen. Bijlage C geeft een gedetailleerd overzicht van de standplaatsen
in het referentiekader in vergelijking met de actuele situatie.
In kaart 3 zien we nog een aantal gebieden buiten 12 minuten rijtijd. Als ook deze
gebieden moeten worden bereikt, zullen meer standplaatsen toegevoegd moeten worden.
Berekend is dat 22 standplaatsen extra toegevoegd moeten worden om voor elke regio
meer dan 99,5% dekking te realiseren, zodat het totaal voor Nederland dan op 228 standplaatsen
komt. Het expertteam heeft besloten het referentiekader niet tot dit aantal standplaatsen
uit te breiden. De meeste van deze standplaatsen zijn gelegen in zeer dunbevolkte
gebieden waar een zeer geringe vraag naar ambulancezorg is. Dit vergroot de kans op
negatieve effecten op de ervaringsdeskundigheid en arbeidssatisfactie van de ambulanceteams,
en daarmee op de kwaliteit van de zorg.
Tabel 2: Aantal standplaatsen en dekkingspercentages (aantal inwoners binnen 12 minuten
rijtijd bereikt) in het referentiekader-2008 en -2004.
| |
|
Referentiekader-2008
|
Referentiekader-2004 1)
|
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
Aantal standplaatsen
|
Dekking (%)
|
Aantal standplaatsen
|
Dekking (%)
|
|
1
|
Groningen
|
13
|
99,1
|
14
|
97,9
|
|
2
|
Friesland
|
20
|
98,0
|
16
|
89,6
|
|
3
|
Drenthe
|
11
|
97,9
|
10
|
97,1
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
10
|
97,9
|
10
|
97,9
|
|
5
|
Twente
|
9
|
99,8
|
9
|
99,8
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
10
|
97,3
|
9
|
94,9
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
7
|
99,0
|
7
|
98,7
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
8
|
98,6
|
8
|
98,6
|
|
9
|
Utrecht
|
11
|
99,9
|
11
|
99,9
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
8
|
98,7
|
8
|
98,6
|
|
11
|
Agglomeratie Amsterdam
|
5
|
100,0
|
6
|
100,0
|
|
12
|
Kennemerland
|
5
|
100,0
|
3
|
97,6
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
4
|
99,2
|
3
|
95,1
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
2
|
99,1
|
2
|
99,1
|
|
15
|
Haaglanden
|
6
|
100,0
|
6
|
100,0
|
|
16
|
Hollands Midden
|
7
|
99,9
|
7
|
99,9
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
9
|
99,2
|
9
|
99,2
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
6
|
98,2
|
6
|
97,1
|
|
19
|
Zeeland
|
11
|
97,1
|
9
|
92,7
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
13
|
98,2
|
11
|
95,7
|
|
21
|
Brabant Noord
|
7
|
99,7
|
7
|
99,7
|
|
22
|
Zuidoost Brabant
|
7
|
98,1
|
7
|
98,1
|
|
23
|
Noord- en Midden Limburg
|
7
|
98,0
|
7
|
98,0
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
4
|
97,7
|
4
|
97,7
|
|
25
|
Flevoland
|
6
|
100,0
|
6
|
100,0
|
| |
Landelijk totaal
|
206
|
98,9
|
195
|
97,9
|
Noot: 1) Het referentiekader-2004 is met het nieuwe rijtijdenmodel doorgerekend, de
dekking is gebaseerd op 12 minuten rijtijd. Daardoor wijken de cijfers af van de dekkingsgraden
in het referentiekader-2004.
Tabel 3: Toegevoegde standplaatsen aan het referentiekader-2004 ten behoeve van het
referentiekader-2008.
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
4-positie postcode
|
Gemeente
|
|
2
|
Friesland
|
9219
|
Smallingerland
|
| |
Friesland
|
9071
|
Leeuwarderadeel
|
| |
Friesland
|
8522
|
Skasterland
|
| |
Friesland
|
9011
|
Boarnsterhim
|
|
3
|
Drenthe
|
7891
|
Emmen
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
3852
|
Ermelo
|
|
12
|
Kennemerland
|
1962
|
Heemskerk
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
1521
|
Zaanstad
|
|
19
|
Zeeland
|
4401
|
Reimerswaal
|
| |
Zeeland
|
4323
|
Schouwen-Duiveland
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
4721
|
Rucphen
|
| |
Midden West Brabant
|
4255
|
Werkendam
|
Kaart 1: Referentiekader-2004 bij 195 standplaatsen, spreiding doorgerekend met het
nieuwe rijtijdenmodel.

Kaart 2: Referentiekader-2008 bij 197 standplaatsen en minimaal 95% regionale dekking.

Kaart 3: Referentiekader-2008 bij 206 standplaatsen en minimaal 97% regionale dekking.

4 Beschikbaarheid referentiekader-2008
Voor de berekeningen van de beschikbaarheid, dat is de benodigde capaciteit om aan
de vraag naar ambulancezorg te voldoen, wordt gebruik gemaakt van het beschikbaarheidsmodel
(zie hoofdstuk 2). Dit model heeft invoerwaarden die ontleend zijn aan de ritgegevens
over 2006. In paragraaf 4.1 bespreken we deze invoerwaarden. Voor de paraatheidswaarborging
’s avonds, ’s nachts en in het weekend wordt uitgegaan van paraatheid vanaf de standplaats
en gebruikt het model de spreiding van standplaatsen van het referentiekader (zie
hoofdstuk 3). Voor de situatie op werkdagen overdag wordt een spreidingsvariant gebruikt
waarbij rijdende paraatheid wordt verondersteld. Deze variant komt in paragraaf 4.2
aan de orde. Tenslotte worden de resultaten van het beschikbaarheidsmodel in paragraaf
4.3 gepresenteerd. In deze paragraaf maken we ook een globale vergelijking met het
referentiekader-2004. Een gedetailleerde analyse van deze vergelijking is opgenomen
in bijlage E.
4.1 Ritten en gemiddelde ritduur
Op het aantal ritten in tabel 1 zijn nadere selecties gemaakt. Dit was nodig omdat
in de capaciteitsberekeningen ritten worden ingedeeld naar blokuur en dagsoort. Van
een aantal ritten was deze indeling niet mogelijk vanwege incomplete ritinformatie.
Ook worden ritten herverdeeld naar de dichtstbijzijnde standplaats, op basis van het
rijtijdenmodel. Voor deze herverdeling moet de plaats van incident, ook wel ‘afhaalplaats’,
bekend zijn. In een aantal gevallen was deze informatie niet bekend. Daarom is het
aantal ritten dat in de capaciteitsberekeningen wordt gebruikt (tabel 4) iets lager
dan in het overzicht van tabel 1. Na de herverdeling is er een ander aantal grensoverschrijdende
ritten (tabel 4).
Naast het aantal ritten is de gemiddelde ritduur een invoerwaarde van het beschikbaarheidsmodel
(tabel 5). De gemiddelde ritduur is gedefinieerd als de tijdsduur tussen het moment
dat een ritopdracht wordt gegeven aan de ambulance tot aan het moment van melding
dat de rit ten einde is. Als het moment van ‘einde rit’ niet geregistreerd is, wordt
het moment van vrijmelding gehanteerd. Bij vrijmelding door een ambulance is deze
beschikbaar voor een nieuwe inzet, maar nog niet teruggekeerd op de standplaats. Voor
berekening van de gemiddelde ritduur is het noodzakelijk dat deze tijdstippen bekend
zijn. Omdat van een aantal ritten deze informatie niet beschikbaar was, is de berekening
van de gemiddelde ritduur op een lager aantal ritten gebaseerd dan het aantal in tabel
4. Tevens zijn in deze berekening spoedritten met een ritduur langer dan 4 uur en
besteld vervoer ritten met een ritduur langer dan 8 uur genegeerd. Ook inzetten met
een extreem lage ritduur zijn in de berekeningen van de gemiddelde ritduur uitgesloten.
De ritgegevens, en daarmee de berekeningen van waarden van bijvoorbeeld de gemiddelde
ritduur, zijn afhankelijk van de wijze van registreren in de regio’s. In de praktijk
kunnen regio’s tijdsmomenten van een rit verschillend registreren, ondanks landelijke
afspraken hieromtrent. Uit onderzoek van de ritgegevens is gebleken dat er geen regio’s
zijn die systematisch een zodanig andere registratiewijze hanteren dat een gecorrigeerde
berekening van de gemiddelde ritduur moest worden toegepast. Ook het zogenaamde ‘mens-onafhankelijk’
registreren dat in bepaalde regio’s wordt gehanteerd, geeft geen aanleiding tot een
andere berekening van de gemiddelde ritduur voor deze regio’s.
Tabel 4: Aantal ritten in de capaciteitsberekeningen en de grensoverschrijdende assistentie
(alleen spoedritten) na herverdeling van de ritten.
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
A1
|
A2
|
B
|
Totaal
|
Verleende grens-overschrijdende assistentie
|
Ontvangen grens-overschrijdende assistentie
|
|
1
|
Groningen
|
18.021
|
8.659
|
18.771
|
45.451
|
1.074
|
650
|
|
2
|
Friesland
|
15.371
|
6.565
|
13.115
|
35.051
|
508
|
189
|
|
3
|
Drenthe
|
13.598
|
7.970
|
6.517
|
28.085
|
1.088
|
1.360
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
8.886
|
9.609
|
11.613
|
30.108
|
1.463
|
944
|
|
5
|
Twente
|
9.884
|
11.218
|
8.443
|
29.545
|
652
|
47
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
14.307
|
11.688
|
11.453
|
37.448
|
294
|
2.204
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
10.056
|
4.717
|
6.892
|
21.665
|
1.068
|
3.629
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
9.974
|
7.512
|
11.861
|
29.347
|
545
|
914
|
|
9
|
Utrecht
|
25.668
|
16.294
|
32.081
|
74.043
|
3.892
|
2.780
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
16.244
|
4.781
|
7.860
|
28.885
|
111
|
1.362
|
|
11
|
Agglomeratie Amsterdam
|
36.658
|
7.393
|
30.853
|
74.904
|
1.107
|
1.409
|
|
12
|
Kennemerland
|
19.113
|
4.694
|
10.953
|
34.760
|
1.731
|
304
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
10.201
|
2.407
|
5.599
|
18.207
|
1.386
|
444
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
7.920
|
2.361
|
4.865
|
15.146
|
1.783
|
775
|
|
15
|
Haaglanden 1)
|
37.739
|
13.760
|
12.739
|
64.238
|
2.760
|
973
|
|
16
|
Hollands Midden
|
21.067
|
5.465
|
14.997
|
41.529
|
1.327
|
1.693
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
37.917
|
9.296
|
32.280
|
79.493
|
987
|
4.161
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
11.980
|
5.814
|
9.429
|
27.223
|
2.345
|
384
|
|
19
|
Zeeland
|
9.599
|
4.641
|
5.121
|
19.361
|
625
|
0
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
16.958
|
16.427
|
19.308
|
52.693
|
1.370
|
824
|
|
21
|
Brabant Noord
|
9.592
|
9.212
|
9.402
|
28.206
|
1.697
|
1.255
|
|
22
|
Zuidoost Brabant
|
14.969
|
6.245
|
14.035
|
35.249
|
14
|
579
|
|
23
|
Noord- en Midden Limburg
|
10.983
|
6.389
|
7.278
|
24.650
|
753
|
822
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
13.760
|
7.568
|
17.272
|
38.600
|
69
|
326
|
|
25
|
Flevoland
|
9.787
|
3.899
|
4.265
|
17.951
|
0
|
621
|
| |
Totaal
|
407.793
|
194.366
|
326.990
|
929.149
|
28.649
|
28.649
|
Noot: 1) Inclusief selectie van 2.689 inzetten van rapid responders.
Tabel 5: Gemiddelde ritduur (minuten) per regio en urgentiesoort.
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
A1
|
A2
|
B
|
|
1
|
Groningen
|
64,8
|
66,2
|
74,5
|
|
2
|
Friesland
|
65,4
|
70,0
|
81,2
|
|
3
|
Drenthe
|
61,0
|
61,9
|
80,3
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
64,9
|
65,3
|
81,9
|
|
5
|
Twente
|
68,8
|
67,6
|
83,7
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
63,4
|
63,3
|
77,8
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
61,4
|
63,2
|
72,9
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
65,0
|
64,8
|
86,8
|
|
9
|
Utrecht
|
62,6
|
60,9
|
80,3
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
57,7
|
62,7
|
77,4
|
|
11
|
Agglomeratie Amsterdam
|
54,6
|
63,1
|
87,9
|
|
12
|
Kennemerland
|
51,2
|
56,3
|
67,4
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
56,2
|
60,4
|
70,1
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
41,7
|
44,0
|
54,7
|
|
15
|
Haaglanden
|
56,0
|
61,1
|
73,2
|
|
16
|
Hollands Midden
|
57,1
|
62,8
|
67,3
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
60,2
|
67,4
|
73,8
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
58,8
|
61,7
|
72,2
|
|
19
|
Zeeland
|
68,6
|
69,4
|
93,9
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
63,1
|
62,7
|
79,5
|
|
21
|
Brabant Noord
|
61,6
|
62,1
|
79,3
|
|
22
|
Zuidoost Brabant
|
58,5
|
58,7
|
79,7
|
|
23
|
Noord- en Midden Limburg
|
64,7
|
64,9
|
80,7
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
55,9
|
54,8
|
70,5
|
|
25
|
Flevoland
|
54,0
|
58,0
|
70,5
|
Noot: In de capaciteitsberekeningen wordt gebruik gemaakt van gemiddelde ritduur gedifferentieerd
naar blokuur en dagsoort, en wordt de ‘eilandbenadering’ gehanteerd voor de Waddeneilanden,
Goeree-Overflakkee en Zeeland. Deze tabel geeft geaggregeerde cijfers.
4.2 Geografische paraatheid
Van de capaciteitsberekeningen zijn twee varianten ontwikkeld (zie hoofdstuk 2). In
de maximum variant wordt uitgegaan van paraatheid die vanaf de standplaats wordt geleverd.
De minimum variant gaat uit van rijdende paraatheid. Bij deze rijdende paraatheid
spreken we van ‘uitrukpunten’ waarvandaan een ambulance vertrekt voor een inzet, in
plaats van standplaatsen.
Het aantal uitrukpunten bij rijdende paraatheid in de minimum variant (tabel 6) is
bepaald door per regio het minimum aantal uitrukpunten te bepalen bij 13 minuten rijtijd,
zodanig dat minstens de dekkingsgraad van het referentiekader wordt gehaald (zie tabel
1). Hierbij wordt gewogen naar inwoneraantallen. Ten opzichte van het referentiekader-2004
zijn er enkele belangrijke methodologische verschillen bij het bepalen van het aantal
uitrukpunten voor de minimum variant:
-
1) Er wordt nu gebruik gemaakt van een ander rijtijdenmodel.
-
2) Er wordt nu uitgegaan van 13 minuten rijtijd, tegen 14 minuten in 2004.
-
3) De regionale dekkingspercentages in het referentiekader zijn nu hoger dan in 2004.
-
4) In 2004 is het aantal uitrukpunten bij 14 minuten rijtijd landelijk bepaald, waarna
de regiogrenzen zijn ingevuld. Nu is per regio het aantal uitrukpunten bepaald.
4.3 Capaciteitsberekeningen
De vorige twee paragrafen behandelden de invoerwaarden in het beschikbaarheidsmodel.
De resultaten van de capaciteitsberekeningen zijn gegeven in tabel 7. Tabellen 8 en
9 geven een vergelijking met het referentiekader-2004.
Tabel 6: Aantal standplaatsen (maximum variant) en uitrukpunten (minimum variant)
in de capaciteitsberekeningen.
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
Aantal standplaatsen maximum variant 2008
|
Aantal uitrukpunten minimum variant 2008
|
Aantal standplaatsen maximum variant 2004
|
Aantal uitrukpunten minimum variant 2004
|
|
1
|
Groningen
|
13
|
8
|
14
|
7
|
|
2
|
Friesland
|
20
|
17
|
16
|
11
|
|
3
|
Drenthe
|
11
|
8
|
10
|
7
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
10
|
7
|
10
|
7
|
|
5
|
Twente
|
9
|
5
|
9
|
6
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
10
|
10
|
9
|
7
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
7
|
5
|
7
|
4
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
8
|
5
|
8
|
5
|
|
9
|
Utrecht
|
11
|
7
|
11
|
6
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
8
|
6
|
8
|
5
|
|
11
|
Amsterdam/Waterland
|
9
|
6
|
9
|
4
|
| |
Agglomeratie Amsterdam
|
5
|
3
|
|
|
| |
Zaanstreek/Waterland
|
4
|
3
|
|
|
|
12
|
Kennemerland
|
5
|
3
|
3
|
3
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
2
|
2
|
2
|
1
|
|
15
|
Haaglanden
|
6
|
3
|
6
|
3
|
|
16
|
Hollands Midden
|
7
|
5
|
7
|
6
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
9
|
8
|
9
|
6
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
6
|
5
|
6
|
2
|
|
19
|
Zeeland
|
11
|
10
|
9
|
9
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
13
|
9
|
11
|
8
|
|
21
|
Brabant Noord
|
7
|
5
|
7
|
6
|
|
22
|
Zuidoost Brabant
|
7
|
5
|
7
|
5
|
|
23
|
Noord- en Midden
Limburg
|
7
|
7
|
7
|
5
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
4
|
4
|
4
|
4
|
|
25
|
Flevoland
|
6
|
5
|
6
|
5
|
| |
Landelijk totaal
|
206
|
155
|
195
|
132
|
Noot: Voor het bepalen van het aantal uitrukpunten is de ‘eilandbenadering’ gehanteerd,
de resultaten hiervan zijn in deze tabel meegenomen in de bijbehorende RAV.
Tabel 7: Referentiekader-2008, capaciteit (aantal ambulances) per RAV-regio, dagsoort
en dagdeel.
| |
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zon- en feestdagen
|
|
RAV-regio
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
|
Groningen
|
|
15
|
|
26
|
|
19
|
|
15
|
|
20
|
|
18
|
|
16
|
|
19
|
|
18
|
|
Friesland totaal
|
|
26
|
|
35
|
|
29
|
|
26
|
|
30
|
|
29
|
|
27
|
|
30
|
|
28
|
|
Vlieland
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
|
Terschelling
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
|
Ameland
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
|
Schiermonnikoog
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
|
Overig Friesland
|
18
|
|
27
|
|
21
|
|
18
|
|
22
|
|
21
|
|
19
|
|
22
|
|
20
|
|
|
Drenthe
|
|
13
|
|
19
|
|
15
|
|
13
|
|
16
|
|
15
|
|
13
|
|
15
|
|
14
|
|
IJssel-Vecht
|
|
12
|
|
20
|
|
14
|
|
12
|
|
17
|
|
14
|
|
12
|
|
14
|
|
13
|
|
Twente
|
|
11
|
|
16
|
|
14
|
|
11
|
|
14
|
|
13
|
|
12
|
|
14
|
|
13
|
|
Noordoost Gelderland
|
|
12
|
|
24
|
|
15
|
|
12
|
|
17
|
|
15
|
|
13
|
|
16
|
|
14
|
|
Gelderland Midden
|
|
9
|
|
14
|
|
11
|
|
9
|
|
12
|
|
10
|
|
9
|
|
11
|
|
10
|
|
Gelderland Zuid
|
|
10
|
|
17
|
|
13
|
|
10
|
|
14
|
|
12
|
|
10
|
|
13
|
|
12
|
|
Utrecht
|
|
15
|
|
35
|
|
22
|
|
15
|
|
24
|
|
20
|
|
15
|
|
22
|
|
19
|
|
Noord-Holland Noord
|
|
11
|
|
16
|
|
13
|
|
11
|
|
14
|
|
13
|
|
11
|
|
13
|
|
12
|
|
Texel
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
|
Overig Noord-Holland Noord
|
9
|
|
14
|
|
11
|
|
9
|
|
12
|
|
11
|
|
9
|
|
11
|
|
10
|
|
|
Amsterdam/Waterland
|
|
14
|
|
39
|
|
24
|
|
14
|
|
25
|
|
19
|
|
16
|
|
22
|
|
19
|
|
Zaanstreek/Waterland
|
5
|
|
8
|
|
6
|
|
5
|
|
7
|
|
6
|
|
6
|
|
7
|
|
6
|
|
|
Agglomeratie Amsterdam
|
9
|
|
31
|
|
18
|
|
9
|
|
18
|
|
13
|
|
10
|
|
15
|
|
13
|
|
|
Kennemerland
|
|
7
|
|
14
|
|
9
|
|
7
|
|
10
|
|
9
|
|
7
|
|
10
|
|
9
|
|
Gooi- en Vechtstreek
|
|
3
|
|
6
|
|
4
|
|
3
|
|
4
|
|
4
|
|
3
|
|
4
|
|
4
|
|
Haaglanden
|
|
10
|
|
18
|
|
15
|
|
10
|
|
15
|
|
14
|
|
10
|
|
14
|
|
13
|
|
Hollands Midden
|
|
9
|
|
18
|
|
13
|
|
9
|
|
13
|
|
12
|
|
10
|
|
13
|
|
12
|
|
Rotterdam-Rijnmond
|
|
14
|
|
36
|
|
22
|
|
15
|
|
23
|
|
19
|
|
15
|
|
21
|
|
19
|
|
Goeree-Overflakkee
|
3
|
|
4
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
|
Overig Rotterdam-Rijnmond
|
11
|
|
32
|
|
19
|
|
12
|
|
20
|
|
16
|
|
12
|
|
18
|
|
16
|
|
|
Zuid-Holland Zuid
|
|
8
|
|
15
|
|
10
|
|
8
|
|
11
|
|
9
|
|
8
|
|
10
|
|
9
|
|
Zeeland
|
|
15
|
|
22
|
|
16
|
|
15
|
|
16
|
|
16
|
|
15
|
|
16
|
|
16
|
|
Schouwen-Duiveland
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
|
Tholen
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
2
|
|
|
Walcheren en Bevelanden
|
6
|
|
10
|
|
7
|
|
6
|
|
7
|
|
7
|
|
6
|
|
7
|
|
7
|
|
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
4
|
|
7
|
|
4
|
|
4
|
|
4
|
|
4
|
|
4
|
|
4
|
|
4
|
|
|
Midden West Brabant
|
|
16
|
|
29
|
|
20
|
|
16
|
|
21
|
|
20
|
|
17
|
|
20
|
|
19
|
|
Brabant Noord
|
|
9
|
|
16
|
|
11
|
|
9
|
|
12
|
|
11
|
|
9
|
|
11
|
|
11
|
|
Zuidoost Brabant
|
|
9
|
|
18
|
|
12
|
|
9
|
|
13
|
|
11
|
|
10
|
|
12
|
|
11
|
|
Noord- en Midden Limburg
|
|
9
|
|
16
|
|
11
|
|
9
|
|
11
|
|
10
|
|
9
|
|
11
|
|
10
|
|
Zuid Limburg
|
|
6
|
|
18
|
|
10
|
|
6
|
|
10
|
|
8
|
|
7
|
|
9
|
|
8
|
|
Flevoland
|
|
7
|
|
11
|
|
9
|
|
7
|
|
9
|
|
9
|
|
8
|
|
9
|
|
8
|
|
Landelijk totaal
|
|
270
|
|
498
|
|
351
|
|
271
|
|
371
|
|
330
|
|
282
|
|
349
|
|
321
|
Tabel 8: Referentiekader-2004, capaciteit per RAV-regio, dagsoort en dagdeel.
| |
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zon- en feestdagen
|
|
RAV-regio
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
|
Groningen
|
|
16
|
|
24
|
|
20
|
|
16
|
|
21
|
|
19
|
|
17
|
|
20
|
|
19
|
|
Friesland totaal
|
|
21
|
|
29
|
|
25
|
|
21
|
|
26
|
|
24
|
|
21
|
|
25
|
|
24
|
|
Vlieland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Terschelling
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ameland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Schiermonnikoog
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Overig Friesland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Drenthe
|
|
11
|
|
17
|
|
14
|
|
12
|
|
14
|
|
13
|
|
12
|
|
14
|
|
13
|
|
IJssel-Vecht
|
|
11
|
|
17
|
|
13
|
|
11
|
|
16
|
|
13
|
|
12
|
|
14
|
|
13
|
|
Twente
|
|
11
|
|
17
|
|
13
|
|
11
|
|
14
|
|
13
|
|
11
|
|
14
|
|
13
|
|
Noordoost Gelderland
|
|
11
|
|
21
|
|
14
|
|
11
|
|
16
|
|
13
|
|
11
|
|
15
|
|
13
|
|
Gelderland Midden
|
|
9
|
|
13
|
|
11
|
|
9
|
|
12
|
|
11
|
|
9
|
|
11
|
|
11
|
|
Gelderland Zuid
|
|
10
|
|
16
|
|
13
|
|
10
|
|
14
|
|
12
|
|
10
|
|
12
|
|
11
|
|
Utrecht
|
|
14
|
|
28
|
|
21
|
|
14
|
|
21
|
|
18
|
|
15
|
|
19
|
|
17
|
|
Noord-Holland Noord
|
|
11
|
|
16
|
|
12
|
|
10
|
|
13
|
|
12
|
|
11
|
|
13
|
|
12
|
|
Texel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Overig Noord-Holland Noord
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Amsterdam/Waterland
|
|
14
|
|
39
|
|
24
|
|
14
|
|
24
|
|
19
|
|
15
|
|
22
|
|
19
|
|
Zaanstreek/Waterland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Agglomeratie Amsterdam
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kennemerland
|
|
5
|
|
14
|
|
7
|
|
4
|
|
8
|
|
6
|
|
5
|
|
7
|
|
6
|
|
Gooi- en Vechtstreek
|
|
3
|
|
4
|
|
4
|
|
3
|
|
4
|
|
4
|
|
3
|
|
4
|
|
4
|
|
Haaglanden
|
|
10
|
|
17
|
|
14
|
|
10
|
|
14
|
|
13
|
|
10
|
|
14
|
|
13
|
|
Hollands Midden
|
|
9
|
|
19
|
|
12
|
|
9
|
|
13
|
|
11
|
|
9
|
|
12
|
|
11
|
|
Rotterdam-Rijnmond
|
|
13
|
|
29
|
|
19
|
|
13
|
|
20
|
|
18
|
|
14
|
|
19
|
|
17
|
|
Goeree-Overflakkee
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Overig Rotterdam-Rijnmond
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zuid-Holland Zuid
|
|
7
|
|
11
|
|
10
|
|
8
|
|
10
|
|
9
|
|
8
|
|
9
|
|
9
|
|
Zeeland
|
|
12
|
|
19
|
|
13
|
|
12
|
|
15
|
|
13
|
|
12
|
|
15
|
|
13
|
|
Schouwen-Duiveland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tholen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Walcheren en Bevelanden
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Midden West Brabant
|
|
13
|
|
26
|
|
17
|
|
14
|
|
18
|
|
16
|
|
14
|
|
18
|
|
16
|
|
Brabant Noord
|
|
9
|
|
16
|
|
11
|
|
9
|
|
11
|
|
10
|
|
9
|
|
11
|
|
11
|
|
Zuidoost Brabant
|
|
9
|
|
16
|
|
12
|
|
9
|
|
12
|
|
11
|
|
10
|
|
12
|
|
11
|
|
Noord- en Midden Limburg
|
|
9
|
|
13
|
|
10
|
|
8
|
|
10
|
|
10
|
|
9
|
|
11
|
|
10
|
|
Zuid Limburg
|
|
6
|
|
16
|
|
9
|
|
6
|
|
9
|
|
8
|
|
6
|
|
9
|
|
8
|
|
Flevoland
|
|
7
|
|
10
|
|
8
|
|
7
|
|
9
|
|
8
|
|
8
|
|
9
|
|
8
|
|
Landelijk totaal
|
|
251
|
|
447
|
|
326
|
|
251
|
|
344
|
|
304
|
|
261
|
|
329
|
|
302
|
Noot: De resultaten van RAV Zaanstreek/Waterland zijn meegenomen bij RAV Amsterdam.
Haarlemmermeer is meegenomen bij de regio Amsterdam/Waterland.
Tabel 9: Verschil referentiekader-2008 en -2004, capaciteit per RAV-regio, dagsoort
en dagdeel
| |
Werkdagen
|
Zaterdagen
|
Zon- en feestdagen
|
|
RAV-regio
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
0–8
|
8–16
|
16–24
|
|
Groningen
|
|
-1
|
|
2
|
|
-1
|
|
-1
|
|
-1
|
|
-1
|
|
-1
|
|
-1
|
|
-1
|
|
Friesland totaal
|
|
5
|
|
6
|
|
4
|
|
5
|
|
4
|
|
5
|
|
6
|
|
5
|
|
4
|
|
Vlieland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Terschelling
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Ameland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Schiermonnikoog
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Overig Friesland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Drenthe
|
|
2
|
|
2
|
|
1
|
|
1
|
|
2
|
|
2
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
IJssel-Vecht
|
|
1
|
|
3
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Twente
|
|
0
|
|
-1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
Noordoost Gelderland
|
|
1
|
|
3
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
2
|
|
2
|
|
1
|
|
1
|
|
Gelderland Midden
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
-1
|
|
0
|
|
0
|
|
-1
|
|
Gelderland Zuid
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
Utrecht
|
|
1
|
|
7
|
|
1
|
|
1
|
|
3
|
|
2
|
|
0
|
|
3
|
|
2
|
|
Noord-Holland Noord
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Texel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Overig Noord-Holland Noord
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Amsterdam/Waterland
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
Zaanstreek/Waterland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Agglomeratie Amsterdam
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Kennemerland
|
|
2
|
|
0
|
|
2
|
|
3
|
|
2
|
|
3
|
|
2
|
|
3
|
|
3
|
|
Gooi- en Vechtstreek
|
|
0
|
|
2
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Haaglanden
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Hollands Midden
|
|
0
|
|
-1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
Rotterdam-Rijnmond
|
|
1
|
|
7
|
|
3
|
|
2
|
|
3
|
|
1
|
|
1
|
|
2
|
|
2
|
|
Goeree-Overflakkee
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Overig Rotterdam-Rijnmond
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zuid-Holland Zuid
|
|
1
|
|
4
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
Zeeland
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
1
|
|
3
|
|
3
|
|
1
|
|
3
|
|
Schouwen-Duiveland
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Tholen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Walcheren en Bevelanden
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Midden West Brabant
|
|
3
|
|
3
|
|
3
|
|
2
|
|
3
|
|
4
|
|
3
|
|
2
|
|
3
|
|
Brabant Noord
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Zuidoost Brabant
|
|
0
|
|
2
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Noord- en Midden Limburg
|
|
0
|
|
3
|
|
1
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Zuid Limburg
|
|
0
|
|
2
|
|
1
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
Flevoland
|
|
0
|
|
1
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
1
|
|
0
|
|
0
|
|
0
|
|
Landelijk totaal
|
|
19
|
|
51
|
|
25
|
|
20
|
|
27
|
|
26
|
|
21
|
|
20
|
|
19
|
Noot: In deze vergelijking zijn de aantallen ambulances voor de eilanden bij de totalen
van de betreffende RAV toegevoegd.
Referenties
-
[1] Ministerie van VWS. Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg. Kamerstuk CZ/EZ 2487006; 4 juni 2004.
-
[2] Project Versterking Ambulancezorg. Landelijk referentiekader Spreiding- en Beschikbaarheid – Een landelijk referentiekader
als planningsgrondslag. Van Naem & Partners, 04.0177jk, eindrapport S&B II; Woerden, 2 februari 2004.
-
[3] Kommer G.J., Van der Veen A.A., Botter W.F., Tan I. Ambulances binnen bereik. RIVM rapport 270556006. Bilthoven: RIVM, januari 2003.
-
[4] Ambulancezorg Nederland. Ambulances in-zicht 2006. Zwolle: AZN, september 2007.
-
[5] Project Versterking Ambulancezorg. Begrippenkader Ambulancezorg.
Versie 1.0, 2003. Woerden, 2003.
BIJLAGE A SAMENSTELLING EXPERTTEAM
|
Voorzitter
|
dhr. prof.dr. W. Derksen
|
|
| |
|
|
|
Secretaris
|
dhr. drs. J.A. Nekkers
|
(Futureconsult)
|
| |
|
|
|
Leden
|
dhr. drs. F.J. Krapels
|
(VWS)
|
| |
mw. drs. A. Gelissen-Kobus
|
(VWS)
|
| |
|
|
| |
dhr. mr. N.J.A. Reumer
|
(AZN)
|
| |
dhr. P. Huizinga
|
(RAV IJssel-Vecht)
|
| |
dhr. P. Haasbeek
|
(RAV Hollands-Midden)
|
| |
|
|
| |
mw. J. Veenendaal
|
(ZN)
|
| |
mw. L. Bouwknegt (tot 01/02/08)
|
(ZN)
|
| |
dhr. drs. H.G.P. Lennaerts MPM
|
(Zorgverzekeraar VGZ-IZA-TRIAS)
|
| |
|
|
| |
dhr. P. Martina
|
(Achmea Zorg)
|
| |
|
|
| |
dhr. D. Brethouwer
|
(Provincie Gelderland)
|
| |
|
|
|
Onderzoek
|
dhr. ir. G. J. Kommer
|
(RIVM)
|
| |
dhr. drs. S.L.N. Zwakhals
|
(RIVM)
|
| |
|
|
|
Secretariële ondersteuning
|
dhr. H.J. van Alphen
|
(Futureconsult)
|
BIJLAGE B DEFINITIES, UITGANGSPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN
Deze bijlage geeft een beknopte beschrijving van gehanteerde terminologie in het rapport.
In deze beschrijving komen ook de uitgangspunten en de randvoorwaarden aan de orde.
De beschrijving zijn deels ontleend aan het brancherapport Ambulances in-zicht [4] en het Begrippenkader Ambulancezorg [5].
- Ambulancezorg
-
De zorg welke beroepsmatig of bedrijfsmatig wordt verleend om een patiënt binnen het
kader van zijn aandoening of letsel hulp te verlenen en waarnodig adequaat te vervoeren
met inachtneming van datgene wat op grond van algemeen beschikbare medische en verpleegkundige
kennis noodzakelijk is.
- Regionale Ambulancevoorziening (RAV)
-
De organisatie die verantwoorde ambulancezorg levert; de RAV is als eerste verantwoordelijk
voor het leveren van ambulancezorg in de eigen veiligheidsregio maar is ook beschikbaar
in andere regio’s.
- Paraatheid
-
Het paraat staan van een ambulanceteam om in het geval van een spoedeisende melding
zo spoedig mogelijk naar de door de centralist opgegeven locatie te gaan.
- A1-rit
-
Bij een A1-rit bestaat gevaar voor het leven of blijvende invaliditeit bij een patiënt
of kan dit bij de melding niet worden uitgesloten. De ambulance dient zo spoedig mogelijk
en binnen uiterlijk 15 minuten na melding ter plaatse te zijn.
- A2-rit
-
Bij een A2-rit bestaat er geen direct levensgevaar, maar is snelle hulp wel wenselijk.
De ambulance wordt geacht binnen uiterlijk 30 minuten ter plaatse te zijn om (ernstige)
gezondheidsschade te voorkomen.
- B-rit
-
Planbare ambulancezorg, ook wel besteld vervoer genoemd. Veelal betreft het vervoer
van patiënten tussen en naar ziekenhuizen, andere zorginstellingen en het eigen woonadres.
- Standplaats
-
Een standplaats is een locatie waarvandaan de ambulance vertrekt en waar voorzieningen
zijn voor ambulancepersoneel en -materieel.
- Bereikbaarheidsnorm
-
De bereikbaarheidsnorm voor het A1-spoedvervoer is 15 minuten. In dit onderzoek is door het expertteam bepaald
dat uitgegaan wordt van een benodigde meld- en uitruktijd van 3 minuten en een netto-rijtijd van 12 minuten.
- Faalkans
-
De maximum rijtijd van 15 minuten is niet voor 100% te garanderen. In het model wordt
een theoretisch-statistische faalkans van 5% gehanteerd conform afspraken in het expertteam. De faalkans is de kans dat
na melding van een spoedopdracht geen ambulance beschikbaar is op de dichtstbijzijnde
standplaats.
- Beschikbaarheidsmodel
-
De faalkans is een inputparameter voor het beschikbaarheidsmodel. Voor elk dagdeel is met behulp van de ritgegevens over 2006 een verdeling bepaald
van het aantal ritten dat gelijktijdig op de weg is. Dit wordt vastgelegd door de
verdeling van spoedritten over de tijd en de gemiddelde ritduur van een spoedrit.
Op basis van deze twee grootheden kan via een Poisson-verdeling bepaald worden hoeveel
ambulances beschikbaar moeten zijn om de kans dat er geen ambulance beschikbaar is
bij binnenkomst van een spoedmelding onder de 5% te houden.
- Overschrijding
-
‘Falen’ is overigens niet synoniem aan een overschrijding van de 15-minuten bereikbaarheidsnorm. Het is mogelijk dat er wel een overschrijding
is terwijl er een ambulance op de dichtstbijzijnde standplaats beschikbaar is. Ook
kan het gebeuren dat er geen ambulance op de dichtstbijzijnde standplaats beschikbaar
is en er toch geen overschrijding is.
- Dekkingsgraad
-
De faalkans moet niet verward worden met de dekkingsgraad. De dekkingsgraad geeft het percentage mensen dat binnen de normtijd van 15 minuten
van een ambulancestandplaats woont. In het rapport Referentiekader Spreiding en Beschikbaarheid Ambulancezorg [1] is uitgegaan van een minimale landelijke dekkingsgraad van 95%. Voor dit referentiekader is door het expertteam bepaald dat
de dekkingsgraad 97% moet zijn en dat dit niet alleen landelijk moet gelden, maar
voor elke RAV afzonderlijk.
- Rijtijdenmodel
-
De berekening van de dekkingsgraad wordt gedaan met het rijtijdenmodel. Dit model geeft de theoretisch te behalen rijtijden tussen elk middelpunt van een
vierpositie postcodegebied en elk ander vierpositie postcodegebied. Het rijtijdenmodel
is ten behoeve van het referentiekader-2008 geactualiseerd. Het model onderscheidt
drie situaties: een spitssituatie, een dagsituatie buiten de spits en een nachtsituatie.
De spitssituatie geeft de langste rijtijden en beschrijft daarmee de ‘worst-case’
situatie.
- Grensoverschrijdende assistentie en open RAV-grenzen
-
Bij de minimale dekkingsgraad van 97% per RAV-regio wordt wel rekening gehouden met
(regio-)grensoverschrijdende assistentie. Dat betekent dat altijd een inzet vanuit de dichtstbijzijnde ambulancestandplaats
verondersteld wordt ongeacht of de standplaats in een andere regio ligt. Dit wordt
ook wel een situatie met open RAV-grenzen genoemd.
- Spreidingsplan
-
Het expertteam heeft bepaald dat het spreidingsplan uit het referentiekader-2004 de basis is voor het nieuwe spreidingsplan. Hiertoe
is het vorige spreidingsplan aangepast om te komen tot een regionale dekkingsgraad
van 97%. Het nieuwe spreidingsplan van het referentiekader-2008 telt nu 206 standplaatsen.
- Maximum variant
-
Het model kent twee varianten. In de maximum variant van het model wordt het nieuwe spreidingsplan gebruikt: 206 standplaatsen. Deze variant
wordt op één na in alle situaties gebruikt: op zaterdagen en zon- en feestdagen zowel
’s avonds, overdag als ’s nachts, en op werkdagen ’s avonds en ’s nachts. Alleen op
werkdagen overdag wordt de minimum variant gebruikt.
- Minimum variant
-
In de minimum variant worden geen standplaatsen van het nieuwe spreidingsplan gebruikt,
maar uitrukpunten (151 stuks).
- Uitrukpunten
-
Uitrukpunten zijn virtuele standplaatsen die model staan voor een situatie met rijdende paraatheid. Middels een optimalisatiealgoritme is het minimum benodigd aantal uitrukpunten berekend
dat nodig is om minimaal de dekkingsgraad te behalen die de betreffende RAV-regio
heeft in de maximum variant. Hierbij wordt uitgegaan van gesloten grenzen. Een uitgangspunt van gesloten grenzen betekent dat de betreffende RAV geen regio-overschrijdende assistentie van aangrenzende
RAV-en nodig heeft om toch voldoende dekkingsgraad en capaciteit te krijgen.
- Rijdende paraatheid
-
Bij een situatie van rijdende paraatheid heeft de ambulance geen uitruktijd meer nodig. Hierbij wordt verondersteld dat er
één minuut meer tijd beschikbaar is voor het rijden. Daarmee zijn nog minder uitrukpunten
nodig om een even grote dekkingsgraad te behalen dan met standplaatsen uit het spreidingsplan
het geval is.
- Eilandbenadering
-
De capaciteitsbepaling wordt voor elke RAV-regio afzonderlijk uitgevoerd. Centrale
gedachte hierbij is dat het referentiekader expliciet een kader is en niet als blauwdrukplanning is bedoeld. Binnen de regio heeft elke RAV de vrijheid
de ambulancevoorziening naar eigen inzicht te optimaliseren. Echter enkele RAV-en
hebben (schier)eilanden in hun verzorgingsgebied die maken dat een capaciteitsbepaling
voor de gehele RAV te weinig vrijheidsgraden oplevert binnen de capaciteitsbepaling.
Om hieraan recht te doen zijn de (schier)eilanden als afzonderlijke RAV-regio’s beschouwd.
Dit heet de zogenaamde eilandbenadering. Het betreft de Waddeneilanden, Goeree-Overflakkee en geheel Zeeland. Deze laatste
regio is als vier afzonderlijke regio’s benaderd: Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren
& de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen.
- Gemiddelde ritduur
-
De gemiddelde ritduur is gedefinieerd als de tijdsduur tussen het moment dat een ritopdracht
wordt gegeven aan de ambulance tot aan het moment van melding dat de rit ten einde
is. Als het moment van ‘einde rit’ niet geregistreerd is, wordt het moment van vrijmelding
gehanteerd. Bij vrijmelding door een ambulance is deze beschikbaar voor een nieuwe
inzet, maar nog niet teruggekeerd op de standplaats. In het onderzoek is een alternatieve
definitie onderzocht. Deze ging uit van het tijdstip van aankomst in het ziekenhuis,
vermeerderd met 10 minuten bij spoedvervoer en 20 minuten bij besteld vervoer. De
verschillen met de eerstgenoemde definitie zijn gegeven in de figuren B-1 en B-2.
De alternatieve definitie houdt onvoldoende rekening met de tijd nodig om terug te
rijden naar de standplaats en is daarom in het onderzoek niet gehanteerd. Het is in
dit onderzoek niet gelukt om een objectieve maat te formuleren ter modellering van
de werkelijk gerealiseerde ritduur.
Figuur B-1: Verschil in de gemiddelde ritduur bij de twee definities (A1-ritten, werkdagen,
10–12 uur).

Figuur B-2: Verschil in de gemiddelde ritduur bij de twee definities (B-ritten, werkdagen,
10–12 uur).

BIJLAGE C SPREIDING REFERENTIEKADER EN ACTUELE SITUATIE
Tabel C-1 geeft een overzicht van de spreiding van standplaatsen in het referentiekader-2004,
het nieuwe referentiekader-2008 en de actuele situatie in 2008. De actuele situatie
is gevalideerd aan recente publicaties en beschikbare informatie. Desondanks kan deze
afwijken van de werkelijkheid.
De actuele spreiding 2008 heeft 207 standplaatsen, waarvan een aantal niet 24 uur
per dag operationeel zijn. Het referentiekader-2004 telde 195 standplaatsen, het referentiekader-2008
heeft 206 standplaatsen.
Tabel C-1: Spreiding van standplaatsen in het referentiekader-2004, het referentiekader-2008
en de actuele situatie in 2008.
Noten:
-
– de vet-gearceerde cellen geven verschillen ten opzichte van het referentiekader-2004.
-
– in de kolom ‘actuele spreiding 2008’ zijn de met (*) aangeduide cellen standplaatsen
die niet 24 uur per etmaal operationeel zijn.
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
Plaatsnaam
|
Referentie-kader-2004
|
Referentie-kader-2008
|
Actuele spreiding 2008
|
|
1
|
Groningen
|
Nuis
|
9364
|
9364
|
9364
|
| |
|
Stadskanaal
|
9502
|
9502
|
9502
|
| |
|
Vlagtwedde
|
9541
|
9541
|
9541
|
| |
|
Ter Apel
|
9561
|
9561
|
9561
|
| |
|
Sappemeer
|
9611
|
9611
|
9611
|
| |
|
Veendam
|
9641
|
9641
|
9641
|
| |
|
Winschoten
|
9672
|
9672
|
9672
|
| |
|
Groningen-Zuid
|
9723
|
9723
|
9723
|
| |
|
Groningen-Noord
|
9728
|
9741
|
9741
|
| |
|
Bedum
|
9781
|
|
|
| |
|
Appingedam
|
9901
|
9901
|
9902
|
| |
|
Winsum
|
9951
|
9951
|
9951
|
| |
|
Leens (De Marne)
|
9965
|
9965
|
9965
|
| |
|
Uithuizermeeden
|
9982
|
9982
|
9982
|
|
2
|
Friesland
|
Oosterwolde
|
8431
|
8431
|
8431
|
| |
|
Heerenveen
|
8448
|
8448
|
8448
|
| |
|
Wolvega
|
8471
|
8471
|
8471
|
| |
|
Lemmer
|
8531
|
8531
|
8531
|
| |
|
Skasterland (gem.)
|
|
8522
|
|
| |
|
Sneek
|
8601
|
8601
|
8601
|
| |
|
Koudum
|
8723
|
8723
|
8723
|
| |
|
Midlum (Harlingen)
|
8862
|
8871
|
8871
|
| |
|
Terschelling West
|
8881
|
8881
|
8881
|
| |
|
Vlieland
|
8899
|
8899
|
8899
|
| |
|
Leeuwarden
|
8911
|
8912
|
8912
|
| |
|
Leeuwarden
|
8924
|
8924
|
8924
|
| |
|
Boarnsterhim (gem.)
|
|
9011
|
|
| |
|
Leeuwarderadeel (gem.)
|
|
9071
|
|
| |
|
Sint Annaparochie
|
|
|
9076
|
| |
|
Dokkum
|
9101
|
9101
|
9101
|
| |
|
Nes (Ameland)
|
9163
|
9163
|
9163
|
| |
|
Schiermonnikoog
|
9166
|
9166
|
9166
|
| |
|
Drachten
|
9202
|
9202
|
9202
|
| |
|
Smallingerland (gem.)
|
|
9219
|
|
| |
|
Buitenpost
|
9291
|
9285
|
9285
|
|
3
|
Drente
|
Coevorden
|
7741
|
7741
|
7741
|
| |
|
Emmen
|
7811
|
7811
|
7811
|
| |
|
Emmen (gem.)
|
|
7891
|
|
| |
|
Hoogeveen
|
7903
|
7903
|
7909
|
| |
|
Meppel
|
7944
|
7943
|
7943
|
| |
|
Havelte
|
7971
|
7971
|
7971
|
| |
|
Roden
|
9301
|
9301
|
9301
|
| |
|
Assen
|
9401
|
9401
|
9405
|
| |
|
Beilen
|
9411
|
9411
|
9411
|
| |
|
Annen
|
9468
|
9468
|
9468
|
| |
|
Borger
|
9531
|
9531
|
9531
|
| |
|
Klazienaveen
|
|
|
7891*
|
| |
|
Eelde
|
|
|
9761*
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
Dedemsvaart (Balkbrug)
|
7701
|
7701
|
7707
|
| |
|
Nieuwleusen (Rouveen)
|
7711
|
7711
|
7954
|
| |
|
Ommen
|
7731
|
7731
|
7731
|
| |
|
Hardenberg
|
7771
|
7771
|
7772
|
| |
|
Zwolle
|
8013
|
8013
|
8013
|
| |
|
Deventer
|
7418
|
7418
|
7418
|
| |
|
Raalte
|
8103
|
8103
|
8103
|
| |
|
Kampen (IJsselmuiden)
|
8261
|
8261
|
8271
|
| |
|
Genemuiden (Zwartsluis)
|
8281
|
8281
|
8064
|
| |
|
Steenwijk
|
8331
|
8331
|
8331
|
|
5
|
Twente
|
Nijverdal (Hellendoorn)
|
7447
|
7447
|
7443
|
| |
|
Markelo
|
7475
|
7475
|
7475
|
| |
|
Haaksbergen
|
7483
|
7483
|
7482
|
| |
|
Enschede
|
7541
|
7541
|
7513
|
| |
|
Hengelo
|
7556
|
7556
|
7556
|
| |
|
Oldenzaal
|
7572
|
7572
|
7577
|
| |
|
Almelo
|
7602
|
7602
|
7607
|
| |
|
Tubbergen
|
7651
|
7651
|
7651
|
| |
|
Vroomshoop
|
7681
|
7681
|
7681
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
Harderwijk (Ermelo)
|
3843
|
3843
|
3851
|
| |
|
Ermelo
|
|
3852
|
|
| |
|
Doetinchem
|
7005
|
7005
|
7005
|
| |
|
Varsseveld
|
7051
|
7051
|
7051
|
| |
|
Winterswijk
|
7102
|
7102
|
7102
|
| |
|
Zutphen
|
7207
|
7207
|
7207
|
| |
|
Borculo
|
7271
|
7271
|
7271
|
| |
|
Apeldoorn
|
7311
|
7311
|
7311
|
| |
|
Heerde
|
8181
|
8181
|
8181
|
| |
|
Elburg
|
8081
|
8081
|
8081
|
| |
|
Putten
|
|
|
3882*
|
| |
|
Groenlo
|
|
|
7141
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
Barneveld
|
3772
|
3772
|
3771
|
| |
|
Elst
|
6661
|
6661
|
6662
|
| |
|
Wageningen (Renkum)
|
6701
|
6701
|
6871
|
| |
|
Ede
|
6711
|
6711
|
6711
|
| |
|
Arnhem
|
6828
|
6828
|
6828
|
| |
|
Zevenaar
|
6901
|
6901
|
6901
|
| |
|
Dieren
|
6951
|
6951
|
6953
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
Tiel
|
4002
|
4002
|
4003
|
| |
|
Kesteren
|
4041
|
4041
|
4041
|
| |
|
Culemborg
|
4101
|
4101
|
4101
|
| |
|
Geldermalsen
|
4191
|
4191
|
4191
|
| |
|
Zaltbommel
|
5301
|
5301
|
5301
|
| |
|
Nijmegen
|
6524
|
6524
|
6524
|
| |
|
Wijchen
|
6602
|
6602
|
6601
|
| |
|
Druten
|
6651
|
6651
|
6651
|
|
9
|
Utrecht
|
Nieuwegein
|
3436
|
3436
|
3436
|
| |
|
Woerden
|
3447
|
3447
|
3447
|
| |
|
Utrecht
|
3561
|
3561
|
3561
|
| |
|
Utrecht
|
3582
|
3582
|
3582
|
| |
|
Maarssen
|
3608
|
3608
|
3608
|
| |
|
Vinkeveen
|
3645
|
3645
|
3645
|
| |
|
Zeist
|
3707
|
3707
|
3707
|
| |
|
Amersfoort Centrum
|
3811
|
3811
|
3811
|
| |
|
Amersfoort Noord
|
3823
|
3823
|
3823
|
| |
|
Veenendaal (Rhenen)
|
3903
|
3903
|
3911
|
| |
|
Doorn
|
3941
|
3941
|
3941
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
Hoogkarspel
|
1616
|
1616
|
1616
|
| |
|
Hoorn
|
1625
|
1625
|
1625
|
| |
|
Schagen
|
1741
|
1741
|
1742
|
| |
|
Anna Paulowna
|
1761
|
1761
|
|
| |
|
Noord-Scharwoude
|
|
|
1723
|
| |
|
Wieringerwerf
|
1771
|
1771
|
1771
|
| |
|
Den Helder/Kooypunt
|
1786
|
1786
|
1786
|
| |
|
Den Burg (Texel)
|
1791
|
1791
|
1791
|
| |
|
Alkmaar Zuid
|
|
|
1812
|
| |
|
Alkmaar
|
1823
|
1823
|
1823
|
|
11
|
Agglomeratie Amsterdam
|
Amsterdam
|
1018
|
1018
|
1018
|
| |
|
Amsterdam
|
1075
|
1075
|
1075
|
| |
|
Amsterdam Zuidoost
|
1105
|
1105
|
1105
|
| |
|
Amstelveen
|
1185
|
1185
|
1185
|
| |
|
Aalsmeer
|
1431
|
1431
|
1431
|
|
12
|
Kennemerland
|
Heemskerk (gem.)
|
|
1962
|
|
| |
|
Heemskerk
|
1969
|
1969
|
1969
|
| |
|
Velsen
|
1981
|
1981
|
1981
|
| |
|
Haarlem
|
2015
|
2015
|
2015
|
| |
|
Zandvoort
|
|
|
2042*
|
| |
|
Heemstede
|
|
|
2102*
|
| |
|
Hoofddorp
|
2131
|
2131
|
2132
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
Monnickendam
|
1141
|
1141
|
1141
|
| |
|
Purmerend
|
1442
|
1442
|
1442
|
| |
|
Zaandam
|
1502
|
1502
|
1502
|
| |
|
Zaandam (gem.)
|
|
1521
|
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
Hilversum
|
1213
|
1213
|
1213
|
| |
|
Weesp
|
|
|
1383
|
| |
|
Bussum
|
1404
|
1404
|
1404
|
|
15
|
Haaglanden
|
Wassenaar
|
|
|
2241
|
| |
|
Leidschendam
|
2274
|
2274
|
2491
|
| |
|
Den Haag
|
|
|
2594
|
| |
|
Den Haag
|
2544
|
2544
|
|
| |
|
Den Haag
|
2564
|
2564
|
2564
|
| |
|
Delft
|
2627
|
2627
|
2627
|
| |
|
Naaldwijk
|
2671
|
2671
|
2671
|
| |
|
Zoetermeer
|
2718
|
2718
|
2718
|
|
16
|
Hollands Midden
|
Katwijk
|
|
|
2221
|
| |
|
Noordwijkerhout
|
2211
|
2211
|
2211*
|
| |
|
Leiden
|
2333
|
2333
|
2333
|
| |
|
Leiderdorp
|
2353
|
2353
|
2353
|
| |
|
Alphen aan de Rijn
|
2405
|
2405
|
2408
|
| |
|
Ter Aar
|
2461
|
2461
|
2461*
|
| |
|
Gouda
|
2801
|
2801
|
2801
|
| |
|
Bergambacht
|
2861
|
2861
|
2861*
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
Capelle aan de IJssel
|
2907
|
2907
|
2907
|
| |
|
Barendrecht
|
2922
|
2922
|
2993
|
| |
|
Rotterdam (centrum)
|
3038
|
3038
|
3011
|
| |
|
Rotterdam (noord)
|
3083
|
3083
|
3034
|
| |
|
Schiedam
|
3118
|
3118
|
3118
|
| |
|
Spijkenisse
|
3201
|
3201
|
3201
|
| |
|
Hellevoetsluis
|
3223
|
3223
|
3223
|
| |
|
Goedereede
|
3252
|
3252
|
|
| |
|
Brielle
|
|
|
3232
|
| |
|
Dirksland
|
3247
|
3247
|
3247
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
Papendrecht
|
2957
|
2957
|
3355
|
| |
|
Klaaswaal
|
3286
|
3286
|
3286
|
| |
|
Dordrecht
|
3311
|
3311
|
3311
|
| |
|
Zwijndrecht
|
3331
|
3331
|
3331
|
| |
|
Gorinchem
|
4204
|
4204
|
4206*
|
| |
|
Meerkerk
|
4231
|
4231
|
4231
|
|
19
|
Zeeland
|
Zierikzee
|
4301
|
4301
|
4301
|
| |
|
Schouwen-Duiveland (gem.)
|
|
4323
|
|
| |
|
Middelburg
|
4335
|
4335
|
4335
|
| |
|
Vrouwenpolder (Neeltje Jans)
|
4354
|
4354
|
4354
|
| |
|
Yerseke (Reimerswaal)
|
|
4401
|
|
| |
|
Rilland
|
4411
|
4411
|
4411
|
| |
|
Goes
|
4462
|
4462
|
4462
|
| |
|
Oostburg
|
4501
|
4501
|
4501
|
| |
|
Terneuzen
|
4535
|
4535
|
4535
|
| |
|
Hulst
|
4561
|
4561
|
4561
|
| |
|
Sint Maartensdijk / Tholen
|
4695
|
4695
|
4695
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
Werkendam (gem.)
|
|
4255
|
|
| |
|
Giessen
|
4283
|
4283
|
4283
|
| |
|
Bergen op Zoom
|
4611
|
4611
|
4614
|
| |
|
Steenbergen
|
4651
|
4651
|
4651*
|
| |
|
Roosendaal
|
4701
|
4701
|
4706
|
| |
|
Rucphen (gem.)
|
|
4721
|
|
| |
|
Zevenbergen / Moerdijk
|
4761
|
4761
|
4761*
|
| |
|
Breda
|
4811
|
4811
|
4815
|
| |
|
Ulvenhout
|
4851
|
4851
|
|
| |
|
Oosterhout
|
4901
|
4901
|
4901
|
| |
|
Tilburg-centrum
|
5018
|
5018
|
5037
|
| |
|
Tilburg-Vossenberg
|
5047
|
5047
|
5048
|
| |
|
Waalwijk
|
5142
|
5142
|
5146
|
| |
|
Chaam
|
|
|
4861*
|
| |
|
Rijsbergen
|
|
|
4891
|
|
21
|
Brabant Noord
|
's-Hertogenbosch
|
5231
|
5231
|
5212
|
| |
|
Boxtel
|
5281
|
5281
|
5283
|
| |
|
Oss
|
5341
|
5341
|
5341
|
| |
|
Velp NB
|
5363
|
5363
|
5363*
|
| |
|
Uden
|
5405
|
5405
|
5405
|
| |
|
Haps
|
5441
|
5441
|
5443
|
| |
|
Veghel
|
5463
|
5463
|
5465
|
|
22
|
Brabant Zuidoost
|
Gemert
|
|
|
5421*
|
| |
|
Reusel/Eersel
|
5541
|
5541
|
5521
|
| |
|
Bergeyk/Valkenswaard
|
5571
|
5571
|
5555
|
| |
|
Eindhoven
|
5611
|
5611
|
5611
|
| |
|
Eindhoven/Best
|
5657
|
5657
|
5683
|
| |
|
Helmond
|
5701
|
5701
|
5702
|
| |
|
Deurne
|
5751
|
5751
|
5751
|
| |
|
Maarheeze
|
6026
|
6026
|
6026
|
|
23
|
Noord- en Midden-Limburg
|
Venray
|
5801
|
5801
|
5801
|
| |
|
Bergen
|
5854
|
5854
|
5854
|
| |
|
Venlo
|
5912
|
5912
|
5912
|
| |
|
Panningen/Helden
|
5981
|
5981
|
5981
|
| |
|
Weert
|
6003
|
6003
|
6003
|
| |
|
Roermond
|
6045
|
6045
|
6042
|
| |
|
Echt
|
6101
|
6101
|
6101
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
Geleen
|
6166
|
6166
|
6166
|
| |
|
Maastricht
|
6229
|
6229
|
6229
|
| |
|
Mechelen
|
6291
|
6291
|
6281*
|
| |
|
Heerlen
|
6411
|
6411
|
6411
|
|
25
|
Flevoland
|
Almere
|
1326
|
1326
|
1326
|
| |
|
Zeewolde
|
3899
|
3899
|
3897
|
| |
|
Lelystad
|
8223
|
8223
|
8233
|
| |
|
Dronten
|
8251
|
8251
|
8251
|
| |
|
Emmeloord
|
8304
|
8304
|
8304
|
| |
|
Nagele
|
8308
|
8308
|
8308
|
BIJLAGE D DEKKING OP INWONERS EN INCIDENTEN
Deze bijlage geeft de dekkingspercentages van het referentiekader voor twee maten
voor de dekking: inwoners en A1-incidenten. Het dekkingspercentage (tabel D-1) is
gedefinieerd als het aantal inwoners of incidenten, dat binnen 12 minuten rijtijd
vanaf een standplaats van het referentiekader-2008 kan worden bereikt. In de meeste
regio’s is de dekking op inwoners groter dan op incidenten. Dit is te verklaren door
het argument dat incidenten zich veelal voordoen in gebieden met veel menselijke activiteiten
en de spreiding van het referentiekader dekt deze (stedelijke) gebieden goed.
Er is nader onderzoek gedaan naar de gebieden waar de dekking op incidenten lager
is dan op inwoners. In het bijzonder is gekeken naar gebieden in Zeeland en de Maasvlakte/Europoort.
In deze gebieden wonen relatief weinig mensen. De kop van Schouwen-Duiveland trekt
in het zomerseizoen veel toeristen, wat leidt tot een piek in het aantal A1-meldingen.
De dekking in dit gebied is in het nieuwe referentiekader verbeterd omdat Schouwen-Duiveland
een standplaats krijgt in de uitbreiding van het referentiekader. Het aantal incidenten
in andere gebieden, waaronder de Maasvlakte/Europoort, was niet hoog genoeg om het
aantal standplaatsen verder uit te breiden.
Tabel D-1: Vergelijking van de dekking van het referentiekader op inwoners en op A1-incidenten
in 2006 (aantal binnen 12 minuten bereikt).
|
RAV-nr
|
RAV-regio
|
Dekking op inwoners
(%)
|
Dekking op A1-incidenten
(%)
|
Verschil
|
|
1
|
Groningen
|
99,1
|
99,2
|
0,1
|
|
2
|
Friesland
|
98,0
|
98,4
|
0,4
|
|
3
|
Drenthe
|
97,9
|
98,0
|
0,1
|
|
4
|
IJssel-Vecht
|
97,9
|
97,8
|
-0,1
|
|
5
|
Twente
|
99,8
|
99,8
|
0,0
|
|
6
|
Noordoost Gelderland
|
97,3
|
97,4
|
0,1
|
|
7
|
Gelderland Midden
|
99,0
|
99,9
|
0,9
|
|
8
|
Gelderland Zuid
|
98,6
|
98,8
|
0,2
|
|
9
|
Utrecht
|
99,9
|
99,9
|
0,0
|
|
10
|
Noord-Holland Noord
|
98,7
|
98,4
|
-0,2
|
|
11
|
Agglomeratie Amsterdam
|
100,0
|
100,0
|
0,0
|
|
12
|
Kennemerland
|
100,0
|
100,0
|
0,0
|
|
13
|
Zaanstreek/Waterland
|
99,2
|
99,5
|
0,3
|
|
14
|
Gooi- en Vechtstreek
|
99,1
|
99,7
|
0,6
|
|
15
|
Haaglanden
|
100,0
|
100,0
|
0,0
|
|
16
|
Hollands Midden
|
99,9
|
99,9
|
0,0
|
|
17
|
Rotterdam-Rijnmond
|
99,2
|
99,2
|
0,0
|
|
18
|
Zuid-Holland Zuid
|
98,2
|
98,6
|
0,4
|
|
19
|
Zeeland
|
97,1
|
97,6
|
0,6
|
|
20
|
Midden West Brabant
|
98,2
|
97,8
|
-0,3
|
|
21
|
Brabant Noord
|
99,7
|
99,8
|
0,1
|
|
22
|
Zuidoost Brabant
|
98,1
|
98,6
|
0,5
|
|
23
|
Noord- en Midden Limburg
|
98,0
|
98,5
|
0,5
|
|
24
|
Zuid Limburg
|
97,7
|
97,8
|
0,0
|
|
25
|
Flevoland
|
100,0
|
100,0
|
0,0
|
| |
Landelijk
|
99,1
|
98,9
|
-0,2
|
Noot: Cellen in het vet duiden op een lagere incidenten-dekking dan inwoners-dekking.
BIJLAGE E CAPACITEITSVERSCHILLEN VERKLAARD
In tabel E-1 wordt stapsgewijs het verschil in capaciteit tussen het referentiekader-2004
en -2008 verklaard, dit gebeurt in de volgende vier stappen:
-
1) In het beschikbaarheidsmodel-2004 wordt het aantal ritten dat in 2006 is geselecteerd
ingevoerd. Dit betekent dat het 2003-model wordt geactualiseerd naar de productieomvang
van 2006.
-
2) Vervolgens wordt de gemiddelde ritduur van 2006 in het model ingevoerd. Het model
heeft dan alle benodigde ritstatistieken van 2006 overgenomen.
-
3) In de derde stap worden de nieuwe uitrukpunten in het model ingevoerd. Omdat deze
volgens een andere methode en uitgangspunten is berekend levert dit soms andere capaciteitsberekeningen.
-
4) Tenslotte wordt een middeling die in het 2004-model is gehanteerd uit de berekeningen
gehaald. De middeling is in het vorige referentiekader gehanteerd omdat toen verschillende
varianten waren ontwikkeld; in het nieuwe referentiekader is gekozen voor één van
deze varianten.
Bij de stapsgewijze verklaring is uitgegaan van de capaciteit op werkdagen van 8-16
uur.
Tabel E-1: Stapsgewijze verklaring van het verschil in de berekende capaciteiten in
het referentiekader-2004 en -2008, uitgaande van werkdagen 8-16 uur.
|
RAV-regio
|
Model 2004
|
Idem, met productie 2006
|
Idem, met gemiddelde ritduur 2006
|
Idem, met nieuwe mobiele paraatheid
|
Idem, met A1-A2 samen
|
Model 2008
|
|
Groningen
|
24
|
26
|
25
|
26
|
26
|
26
|
|
Friesland
|
21
|
21
|
22
|
28
|
27
|
27
|
|
Friese Waddeneilanden
|
8
|
8
|
8
|
8
|
8
|
8
|
|
Drenthe
|
17
|
18
|
18
|
19
|
19
|
19
|
|
IJssel-Vecht
|
17
|
21
|
20
|
20
|
20
|
20
|
|
Twente
|
17
|
18
|
17
|
16
|
16
|
16
|
|
Noordoost Gelderland
|
21
|
21
|
21
|
24
|
24
|
24
|
|
Gelderland Midden
|
13
|
13
|
13
|
14
|
14
|
14
|
|
Gelderland Zuid
|
16
|
17
|
17
|
17
|
17
|
17
|
|
Utrecht
|
28
|
31
|
34
|
35
|
35
|
35
|
|
Noord-Holland Noord
|
14
|
14
|
14
|
15
|
14
|
14
|
|
Texel
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
|
Amsterdam/Waterland
|
39
|
36
|
37
|
39
|
39
|
39
|
|
Kennemerland
|
14
|
14
|
14
|
14
|
14
|
14
|
|
Gooi- en Vechtstreek
|
4
|
5
|
5
|
6
|
6
|
6
|
|
Haaglanden
|
17
|
19
|
19
|
19
|
18
|
18
|
|
Hollands Midden
|
19
|
20
|
19
|
18
|
18
|
18
|
|
Rotterdam-Rijnmond
|
26
|
26
|
30
|
32
|
32
|
32
|
|
Goeree-Overflakkee
|
3
|
3
|
4
|
4
|
4
|
4
|
|
Zuid-Holland Zuid
|
11
|
11
|
12
|
15
|
15
|
15
|
|
Zeeland
|
20
|
21
|
21
|
22
|
22
|
22
|
|
Schouwen Duiveland
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
3
|
|
Tholen
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
2
|
|
Walcheren Bevelanden
|
8
|
9
|
9
|
10
|
10
|
10
|
|
Zeeuws Vlaanderen
|
7
|
7
|
7
|
7
|
7
|
7
|
|
Midden West Brabant
|
26
|
29
|
29
|
30
|
29
|
29
|
|
Brabant Noord
|
16
|
17
|
17
|
16
|
16
|
16
|
|
Zuidoost Brabant
|
16
|
19
|
18
|
18
|
18
|
18
|
|
Noord- en Midden Limburg
|
13
|
14
|
15
|
17
|
16
|
16
|
|
Zuid Limburg
|
16
|
18
|
18
|
18
|
18
|
18
|
|
Flevoland
|
10
|
11
|
11
|
11
|
11
|
11
|
|
Landelijk totaal
|
448
|
473
|
480
|
503
|
498
|
498
|
TOELICHTING
ALGEMEEN
Deze regeling geeft nadere uitvoering aan de artikelen 3, 7, eerste lid, 10, tweede
lid en 11, van de Tijdelijke wet ambulancezorg (hierna: Twaz). Hierin worden eerst
de gebieden vastgesteld waarin een standplaats van een ambulance zou moeten zijn gevestigd
met de daarbij benodigde capaciteit aan ambulances (hoofdstuk II). Vervolgens worden
basiseisen gesteld voor het verrichten van adequate ambulancezorg door een Regionale
Ambulancevoorziening (hierna: RAV) (hoofdstuk III). Het gros van de eisen is landelijk.
Voor drie regio’s zijn daarnaast ook regionale eisen gesteld voor de meldkamer, overeenkomstig
de wensen van de betreffende besturen van de veiligheidsregio’s. Verder worden eisen
gesteld aan de gegevensverstrekking van de RAV’en aan de minister (hoofdstuk IV).
Ten slotte wordt een aantal vormen van ambulancezorg, onder voorwaarden, vrijgesteld
van een aantal bepalingen in de Twaz (hoofdstuk V).
ARTIKELSGEWIJS
Spreiding en beschikbaarheid
Artikel 2
Het is van groot belang dat spoedeisende ambulancezorg tijdig beschikbaar is. In bijlage
1 bij deze regeling is het referentiekader spreiding en beschikbaarheid opgenomen.
Daarin worden de gebieden aangewezen waar een standplaats van een ambulance kan zijn,
alsmede hoeveel ambulances er beschikbaar zouden moeten zijn voor die standplaatsen,
om aan de doelstelling van het referentiekader te voldoen. De doelstelling van het
landelijk referentiekader spreiding en beschikbaarheid ten aanzien van de spreiding
is om 97% van de inwoners binnen 15 minuten responstijd te kunnen bedienen. Onder
responstijd wordt daarbij verstaan de tijdsduur vanaf het begin van de aanname van
de melding door de centralist op de meldkamer tot het moment waarop de ambulance arriveert
bij de plaats waar de patiënt zich bevindt en waar de ambulance nog kan komen. Ten
aanzien van de beschikbaarheid is de doelstelling om in voldoende capaciteit te voorzien
zodanig dat in 95% van de spoedeisende ritten er een ambulance voor inzet beschikbaar
is. De basis van het referentiekader is een modelmatige doorrekening die is uitgevoerd
door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin op basis van
een aantal uitgangspunten en aannames, met gebruik van ritstatistieken de benodigde
ambulancecapaciteit per regio, dagsoort en dagdeel is berekend. Bij de toetsing van
de dekkingsgraad van het spreidingsplan wordt uitgegaan van de paraatheid vanaf de
standplaats.
Het referentiekader is geen blauwdruk. De werkelijke vestiging van een standplaats
is ter vaststelling door een RAV in samenspraak met de zorgverzekeraars in de regio.
Hierdoor kan ervoor worden gekozen om in een bepaald gebied geen standplaats in te
richten, omdat naar de mening van een RAV op andere wijze in verantwoorde zorg kan
worden voorzien. Voorwaarde bij het inrichten van de standplaatsen is wel dat de spreiding
zodanig is dat een dekkingsgraad van tenminste 97% van de bevolking in de desbetreffende
regio binnen 15 minuten responstijd haalbaar is. De beschikbaarheid van het aantal
reguliere ambulances in de regio mag ook afwijken van het referentiekader, eveneens
in samenspraak met de zorgverzekeraar. Daarbij kan het efficiënt zijn om in bepaalde
gevallen ‘rapid responders’ in te zetten, zoals motorambulances of solo-ambulances,
maar ook zogenaamde zorgambulances. Het is primair de verantwoordelijkheid van een
RAV om te bepalen of de inzet van ‘rapid responders’ en zorgambulances leidt tot het
leveren van verantwoorde ambulancezorg.
Om de continuïteit van zorg te kunnen garanderen dient de RAV een goede verhouding
te hebben tussen de dagelijkse inzet van ambulances en de reservecapaciteit die nodig
is om het actuele referentiekader uit te kunnen voeren. Ook hierover zullen met de
zorgverzekeraars afspraken gemaakt moeten worden.
Landelijke eisen ambulancezorg
Artikel 3
De eis voor vestiging in Nederland vloeit voort uit de waarborgen voor een goede handhaving
van het bepaalde bij en krachtens de Twaz. De Twaz maakt het immers alleen mogelijk
om tegen de RAV op te treden en niet tegen door de RAV eventueel ingehuurde derden.
Artikel 4
Dit artikel bepaalt dat een RAV financieel gezond dient te zijn. Wanneer een RAV financiële
problemen heeft, kan de continuïteit van de ambulancezorg in gevaar komen. Dit is
bijzonder ongewenst aangezien ambulancezorg onderdeel is van acute zorg. Acute zorg
dient 7 x 24 uur beschikbaar te zijn, de continuïteit daarvan mag nimmer in gevaar
komen. Dat betekent ook dat de RAV voldoende weerstandvermogen dient te hebben om
aan zijn (langdurige) verplichtingen te kunnen voldoen en om schommelingen in de exploitatie
te kunnen opvangen.
Daarbij behoort vanzelfsprekend ook de voorwaarde dat de RAV er zorg voor draagt aan
de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
Artikel 5
Op de ambulancezorg is een groot aantal wetten van toepassing. Dit zijn onder meer
de volgende wetten:
Arbeidsomstandighedenwet.
Burgerlijk Wetboek (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst),
Kwaliteitswet zorginstellingen,
Wegenverkeerswet,
Wet bescherming persoonsgegevens,
Wet klachtrecht cliënten zorgsector,
Wet marktordening gezondheidszorg,
Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen,
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, en
Wet toelating zorginstellingen,
Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst.
Vanzelfsprekend dient deze wetgeving door een RAV te worden nageleefd. Datzelfde betreft
de naleving van de professionele standaarden van de beroepsgroep. De bedoelde standaarden
zijn ontwikkeld binnen de sector. De professionele standaarden bieden ondersteuning
in complexe situaties en geven duidelijkheid over de wijze waarop gehandeld dient
te worden.
Artikel 6
De Twaz staat het toe dat een RAV (een deel van) de ambulancezorg door (een) derde(n)
laat uitvoeren. Indien een RAV daarvan gebruik maakt, dienen de eisen die voor de
RAV gelden door de RAV te worden opgelegd aan degene die wordt ingehuurd (bij gebreke
waarvan ook in sancties wordt voorzien).
Artikel 7
Dit artikel verankert de norm dat in spoedeisende gevallen onder normale omstandigheden1 een ambulance binnen 15 minuten na aanvang van de melding ter plaatse moet zijn.
Indien een patiënt binnen 15 minuten bereikbaar moet zijn, heeft dat gevolgen voor
de spreiding van de standplaatsen en de beschikbaarheid van ambulances en voor de
invulling van het zogeheten dynamisch ambulancemanagement door de RAV.
Artikel 8
Ambulancezorg varieert van hoog complexe tot laag complexe zorg. Spoedeisende zorg
is niet per definitie hoog-complexe zorg en planbare zorg is niet altijd laag-complexe
zorg. RAV’en kunnen daarom in zorg differentiëren om zo de zorg af te stemmen op de
reële behoefte van de cliënt ten behoeve van een optimale inzet van de zorgcapaciteit.
Landelijk zijn er door de sector eisen en inzetcriteria geformuleerd voor diverse
typen vervoer. Indien een RAV differentieert in zorg, dient deze zorg te voldoen aan
de geldende eisen en inzetcriteria, opdat de cliënt verzekerd is van de juiste zorg
op het juiste moment. Zorgdifferentiatie dient immers niet te leiden tot een verschraling
van het aanbod. Alsdan zou bijvoorbeeld ten tijde van opschaling onvoldoende personeel
en materieel beschikbaar kunnen zijn om aan de vraag naar ambulancezorg te voldoen.
Artikel 9
Het opstellen van een meerjarenbegroting, gekoppeld aan een meerjarenbeleidsplan –
het zogenaamde Regionaal Ambulanceplan (RAP) – is noodzakelijk voor het bestuur van
een RAV om de financiën en het beleid voor de langere termijn te overzien en tijdig
bij te sturen. Het opstellen van de jaarlijkse begroting is gekoppeld aan het inhoudelijke
jaarplan ter uitwerking van het meerjarenbeleidsplan. Deze plannen en daaraan gekoppelde
begrotingen zijn onderdeel van een gestructureerde periodieke managementrapportage.
Artikel 10
Op basis van beleidsregels die op grond van de artikelen 4 en 13 van de Wet toelating
zorginstellingen tot stand zijn gekomen, zijn de ziekenhuizen met erkenning traumacentrum
gehouden een overleg tot stand te brengen, het regionaal overleg acute zorgketen (ROAZ).
In dat overleg komen de belangrijkste aanbieders van acute zorg bij elkaar met als
doel ervoor te zorgen dat een patiënt die acute zorg nodig heeft zo snel mogelijk
op de juiste plaats terecht komt. Een RAV is een belangrijke aanbieder van acute zorg
en daarmee een belangrijke partner in het ROAZ.
Binnen een traumaregio kunnen verschillende RAV’en actief zijn, omdat de traumaregio's
niet congruent zijn aan de RAV-regio's. In dat geval stemmen de RAV’en in de desbetreffende
traumaregio onderling af hoe zij de vertegenwoordiging voor een ROAZ regelen. Per
traumaregio dient er minimaal één RAV-vertegenwoordiger deel te nemen aan het ROAZ.
Gegeven de doelstelling van het ROAZ (patiënt op het juiste moment op de juiste plaats)
richt het ROAZ zich onder meer op het afstemmen van activiteiten van de verschillende
aanbieders van acute zorg, het inzichtelijk maken van de behandelcapaciteit van iedere
aanbieder en het in kaart brengen van de witte vlekken in bereikbaarheid. Binnen dat
kader is door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in samenspraak met de ambulancesector
een landelijke set van criteria ontwikkeld voor de inzet van Mobiel Medische Teams
(MMT's) voor de meldkamers ambulancezorg.
Artikel 11
Acute zorg bestaat uit een keten van zorgaanbieders. De ambulancezorg beweegt zich
tussen de schakels van deze zorgketen en speelt daarin een cruciale rol daar waar
het gaat om een optimale doorgeleiding van cliënten. Voor het goed functioneren hiervan
is goede samenwerking essentieel. Deze samenwerking dient enerzijds gericht te zijn
op het waarborgen en optimaliseren van de continuïteit van de zorgverlening in de
(acute) zorgketen (spoedeisende zorg dient 7 x 24 uur beschikbaar te zijn). Anderzijds
dient de samenwerking erop gericht te zijn dat de cliënt de juiste zorg ontvangt op
het juiste moment, afgestemd op zijn reële behoefte. Afspraken over de samenwerking
zijn hiervoor noodzakelijk.
Eerste lid, onderdeel a
Het feit dat de ambulancezorg zich tussen de schakels van de acute zorgketen bevindt,
maakt dat de ambulancezorg met veel verschillende partners te maken heeft. Onderscheiden
worden in ieder geval de volgende partners in de keten van acute zorg: huisarts/huisartsenpost,
verloskundige, ziekenhuis (waaronder mede de traumacentra) en de GGZ-instellingen.
Afspraken met deze en andere partners in de keten van acute zorg kunnen betrekking
hebben op een grote variëteit aan onderwerpen. Afspraken die voor het verrichten van
verantwoorde ambulancezorg primair van belang zijn, zijn afspraken met ziekenhuizen
over de overdracht van patiënten en de opnamecapaciteit. Bij de huisartsen gaat het
in ieder geval om de inzet en beschikbaarheid tijdens de avond- nacht en weekenduren.
Dat laat echter onverlet dat er ook over andere zaken afspraken gemaakt kunnen worden,
zoals de zorginhoudelijke aspecten.
Eerste lid, onderdeel b
Bij het tot stand komen van het referentiekader spreiding en beschikbaarheid, zoals
opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling, is uitgegaan van een ‘open grensbenadering’.
Dat betekent dat geen rekening is gehouden met regiogrenzen, maar dat de meest doelmatige
indeling voor standplaatsen en ambulances is gekozen. Dit betekent tevens dat in voorkomende
gevallen een ambulance naar een incident in een andere RAV-regio moet, omdat op dat
moment deze ambulance de dichtstbijzijnde ambulance is. Een scenario dat de regiogrenzen
in tact zou laten, vereist veel meer standplaatsen en ambulances. De open grensbenadering
heeft tot gevolg dat RAV’en nauw moeten samenwerken om op een zo doelmatig mogelijke
wijze vorm te geven aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 2 en 7. Samenwerkingsafspraken
moeten de cliënt de optimale zorg garanderen wanneer die zich in de ene regio bevindt
en de dichtstbijzijnde ambulance in een andere regio. Op sectoraal niveau zijn hierover
afspraken gemaakt in het ‘Beleidsdocument Dynamisch ambulancemanagement’. Iedere RAV
wordt geacht zich aan dit document te conformeren en de vastgelegde procedures te
gebruiken.
Samenwerkingsafspraken zijn ook nodig in kader van het verlenen van bijstand in het
geval van crises en ongevallen. In dat geval moet de RAV kunnen beschikken over ambulances
van naburige regio’s om aan de vraag naar spoedeisende ambulancezorg te kunnen voldoen.
Eerste lid, onderdeel c
Met name in de RAV-regio’s die zijn gelegen aan de landsgrenzen met Duitsland en België
kan het voorkomen dat een Nederlandse ambulance in Duitsland of België moet worden
ingezet (of andersom). Een andere mogelijkheid is dat een Nederlandse ambulance gebruik
moet maken van het Duitse of Belgische grondgebied (of andersom) om sneller ter plaatse
te kunnen zijn. Hierover dienen afspraken te worden vastgelegd met de Duitse of Belgische
meldkamers en ambulancediensten die het aangaat. Ambulancezorg Nederland heeft hiertoe
de richtlijn ‘Grensoverschrijdende communicatie bij spoedeisende medische hulpverlening
door Nederlandse ambulancevoertuigen in Duitsland en België’ opgesteld. Deze richtlijn
is bedoeld als ondersteuning bij het gebruik van de communicatie-apparatuur ten behoeve
van grensoverschrijdende spoedeisende medische hulpverlening door Nederlandse ambulancevoertuigen
in de Duitse en Belgische grensregio’s, op aanvraag van respectievelijk Duitsland
en België. De richtlijn beschrijft de algemene procedure met betrekking tot de communicatie.
Op basis van regionale afspraken kan de procedure worden aangepast of aangevuld.
Daarnaast is over grensoverschrijdende samenwerking op 8 december 2009 een regeling
overeengekomen tussen België en Nederland over de grensoverschrijdende ambulancezorg.
Doel van de regeling is om belemmeringen voor grensoverschrijdend vervoer aan weerszijden
van de Belgisch-Nederlandse grens weg te nemen, zodat – in het belang van de patiënt
– op een snelle, doeltreffende en efficiënte wijze, spoedeisende ambulancezorg kan
worden gerealiseerd. Momenteel wordt onderzocht of het ook wenselijk is om een soortgelijke
regeling tussen Duitsland en Nederland op te stellen.
Eerste lid, onderdeel d
De directeur publieke gezondheid (die leiding geeft aan de GHOR) is verantwoordelijk
voor de advisering aan gemeenten wat betreft de geneeskundige hulpverlening bij grootschalige
evenementen. Ook andere organisaties dan een RAV kunnen worden ingeschakeld voor de
geneeskundige eerste hulp bij evenementen. Deze organisaties kunnen echter geen ambulancezorg
verlenen. Wat het niveau is van de gewenste geneeskundige hulpverlening en welke organisatie
hiervoor wordt ingeschakeld, zal afhankelijk zijn van het type evenement.
Artikel 12
Eerste lid
Een RAV moet voldoende personeel tot zijn beschikking hebben om verantwoorde ambulancezorg
te kunnen verrichten. Dat geldt zowel ten aanzien van de taken van de meldkamer als
de taken van het ambulancepersoneel. Een RAV is als zorginstelling immers zowel verantwoordelijk
voor het in stand houden van de meldkamer ambulancezorg als voor het daadwerkelijk
verlenen van zorg. Dat betekent dat de RAV voor beide taken de beschikking zal moeten
hebben over voldoende personeel.
Naast de kwantiteit van het personeel is ook de kwaliteit van het personeel van belang.
In het document ‘Nota verantwoorde ambulancezorg’ worden met betrekking tot het verrichten
van ambulancezorg drie kernfuncties onderscheiden: de verpleegkundig centralist MKA,
de ambulanceverpleegkundige en de ambulancechauffeur. Voor elk van de kernfuncties
is de gewenste minimale deskundigheid, in termen van (basis)opleiding en noodzakelijke
kennis en vaardigheden, door de sector vastgelegd. Daarbij is er een ontwikkeling
gaande naar functiedifferentiatie, om de deskundigheid van het personeel zo goed mogelijkheid
af te stemmen op de reële behoefte van de cliënt. Door functiedifferentiatie krijgt
de behandeling van de cliënten in de ambulancezorg meer en meer een doelgroep gericht
profiel.
Tweede lid
Een RAV dient te zorgen voor een opleiding- en bekwaamheidsbeleid waaruit blijkt op
welke wijze kennis en vaardigheden van het (reeds) gekwalificeerde personeel worden
onderhouden. In het opleidingsplan moet duidelijk worden wanneer en op welke wijze
het plan wordt uitgevoerd. Zo moet het duidelijk zijn hoeveel scholingsdagen individuele
medewerkers genieten en wat de inwerkplannen zijn ten aanzien van nieuw personeel.
Ook moeten de opleidingskosten worden aangegeven.
Onderdeel van het opleidingsplan en bekwaamheidsbeleid is ook de opleiding en training
van de centralisten. Dit vloeit voort uit de verantwoordelijkheid van een RAV voor
de instandhouding van de meldkamer ambulancezorg.
In het bekwaamheidsbeleid is beschreven hoe een RAV omgaat met autorisatie van bekwaamheid,
toezicht op bekwaamheid, behoud van bekwaamheid, maar ook te treffen maatregelen bij
gebleken onbekwaamheid. Het bekwaamheidsbeleid verdient aandacht, omdat ambulanceverpleegkundigen
en verpleegkundig centralisten hun vaardigheden op peil moeten houden om bekwaam te
blijven. Indien de dagelijkse praktijk niet voldoende is om de vaardigheden op peil
te houden, dienen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Daarbij valt te denken
aan trainingen en scholing. Zowel een RAV als een individuele professional hebben
een verantwoordelijkheid in het verkrijgen en behouden van bekwaamheid. Bekwaamheid
is tevens relevant in het kader van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
Verpleegkundigen die werkzaam zijn in de ambulancezorg dienen in het kader van die
wet geregistreerd te zijn. Voor registratie geldt als vereiste dat de verpleegkundige
bekwaam is.
Een RAV is eindverantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde ambulancezorg. Derhalve
dient een RAV de medische verantwoordelijkheid voor de zorg integraal te waarborgen.
Eén van de eisen die aan het medisch management wordt gesteld binnen de sector, is
dat er toezicht is op de bekwaamheid van de ambulancezorgverleners. Zo dient er te
worden toegezien op de uitvoering van het medische beleid en de toepassing van protocollen.
Dit betreft niet alleen de ambulancezorg door de ambulanceverpleegkundige en -chauffeur,
maar ook de zorgintake en de zorgindicatie door de centralist van de meldkamer ambulancezorg.
Vierde lid
Het is de afgelopen jaren herhaaldelijk voorgekomen dat ambulancemedewerkers tijdens
de uitvoering van hun werk gehinderd werden door agressief gedrag. Veelal is dit gedrag
afkomstig van omstanders, al dan niet direct betrokkenen bij of familieleden van de
patiënt, maar ook de patiënt zelf kan zich agressief gedragen. De agressie is niet
alleen gericht jegens de ambulancemedewerkers op straat, de ambulanceverpleegkundige
en de ambulancechauffeur, maar kan zich ook richten op de centralist van de meldkamer
tijdens het telefonisch contact. In 2006 heeft Ambulancezorg Nederland het actieprogramma
‘geweld tegen werknemers met een publieke taak’ onderschreven. In dit kader zijn in
2007 afspraken gemaakt omtrent de registratie van agressie-incidenten jegens ambulancemedewerkers.
Deze registratie wordt gecoördineerd door Ambulancezorg Nederland. Landelijk is een
agressieprotocol (als onderdeel van het ‘Werkpakket psychische belasting ambulancezorg’)
beschikbaar. Deze is te beschouwen als een gedragshandleiding voor beroepsbeoefenaren
binnen de ambulancezorg.
Een RAV dient beleid te formuleren inzake de ondersteuning van medewerkers die geconfronteerd
worden met agressie-incidenten. Daarnaast heeft een RAV aandacht voor de eigen mogelijkheden
om het aantal agressie-incidenten zoveel mogelijk terug te dringen en om agressie
jegens ambulancemedewerkers te voorkomen.
Een RAV registreert ieder agressie-incident jegens de eigen medewerkers. Via deze
registratie wordt bijgehouden wat voor incident het betreft, waar en wanneer dit heeft
plaatsgevonden, wie de dader van het incident is, wat de oorzaken van het incident
geweest (kunnen) zijn en welke maatregelen getroffen zijn. Deze maatregelen betreffen
zowel de juridische en eventueel strafrechtelijke afwikkeling, als de maatregelen
die een RAV zelf heeft getroffen ter ondersteuning van de betreffende medewerker.
Een RAV dient, naast de eigen registratie van incidenten, mee te werken aan de landelijke
gegevens verzameling ten behoeve van het landelijke actieprogramma.
Artikel 13
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen moet een zorgaanbieder zorg dragen
voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheid dat een en ander leidt of redelijkerwijs
moet leiden tot verantwoorde ambulancezorg. In aanvulling daarop dient een RAV deze
verantwoordelijkheidstoedeling ook daadwerkelijk beschreven te hebben, waarbij een
RAV zodanig is georganiseerd dat slagvaardige besluitvorming voor de uitvoering van
de ambulancezorg onder alle omstandigheden wordt gegarandeerd. Het bestuur van een
RAV moet snel knopen kunnen doorhakken.
Verder is ook het volgende van belang. Indien een RAV voor de daadwerkelijke uitvoering
van de ambulancezorg gebruik maakt van een andere organisatie of organisaties (via
inhuur), dient in de overeenkomst met die organisatie(s) te worden voorzien dat de
RAV zodanige invloed heeft op het handelen van die organisatie(s), dat de RAV de eindverantwoordelijkheid
voor het leveren van ambulancezorg daadwerkelijk waar kan maken (bij gebreke waarvan
ook in sancties wordt voorzien).
Van belang voor de organisatie is ook dat in de Wet toelating zorginstellingen een
aantal eisen aan het bestuur van zorginstellingen wordt gesteld. Op grond van deze
eisen dienen zorginstellingen onder meer een toezichthoudend orgaan te hebben dat
de dagelijkse leiding controleert en advies geeft. Iemand mag niet tegelijk in het
toezichthoudende orgaan en de dagelijkse leiding zitten. Daarnaast is wettelijk voorgeschreven
dat leden van het toezichthoudende orgaan geen directe belangen bij de zorginstelling
mogen hebben. In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Kamerstukken II 2009/10,
32402) worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het bestuur en het toezichthoudende
orgaan uitgebreid. Deze eisen aangaande goed bestuur zullen met de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel ook gelden voor een RAV, met uitzondering van de gemeentelijke
gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid.
Artikel 14
Dat de kwaliteit van een RAV systematisch bewaakt en verbeterd moet worden, volgt
uit artikel 3 van de Kwaliteitswet zorginstellingen. Opdat de kwaliteit van zorg systematisch
wordt bewaakt en verbeterd, dient een RAV een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem
te hebben. De Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ)
heeft voor de ambulancezorg een speciaal certificatieschema vastgesteld (www.hkz.nl). Dat certificatieschema heeft betrekking op zowel de meldkamer als het daadwerkelijk
verlenen van ambulancezorg. Indien een RAV in het bezit is van een geldig HKZ-certificaat,
voldoet deze aan deze eis. Een ander certificaat is evenwel ook acceptabel, zolang
het kwaliteitssysteem maar door een onafhankelijke, door de Raad voor Accreditatie
geaccrediteerde instantie is beoordeeld.
Artikel 15
Een RAV dient zich adequaat verzekerd te hebben tegen alle risico’s die verbonden
zijn aan ambulancezorg. Dit betreft risico’s voor de patiënten en de medewerkers maar
ook risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening.
Hierbij kan gedacht worden aan onder meer de volgende verzekeringen:
verzekering voor het wagenpark (inclusief rechtsbijstand en ongevallen-inzittenden),
instrument- en apparatuurverzekering voor de inventaris van ambulances,
ongevallenverzekering voor medewerkers (inclusief stagiaires, oproepkrachten, en dergelijke),
aansprakelijkheidsverzekering tegen alles wat kan voortkomen uit bedrijfsactiviteiten
(personen- en zaakschade),
verzekeringen voor bestuurdersaansprakelijkheid, werkgeversaansprakelijkheid bestuurders
motorrijtuigen, bedrijfsaansprakelijkheid, aansprakelijkheid medewerkers binnen functie,
aansprakelijkheid BIG-geregistreerden (buiten functie),
opstal-, inventaris/inboedel-, bedrijfsgebouwen- bedrijfsschade-, brandverzekeringen,
verzekeringen voor computers en electronica,
rechtsbijstandsverzekeringen voor medewerkers en voor het bedrijf.
Artikel 16
Communicatie in de spoedeisende zorg is cruciaal. Verschillende ICT toepassingen maken
permanente verbinding met partners in de zorgketen en buurregio’s mogelijk. Zo is
het voor zorginhoudelijke communicatie van groot belang dat (huis)artsen, meldkamerpersoneel
en uitvoerend ambulancepersoneel snel en betrouwbaar incidentgegevens overdragen ten
behoeve van de spoedeisende hulp. In de ambulance en bij de afdeling spoedeisende
hulp van het ziekenhuis dienen artsen en verpleegkundigen de medische status van de
patiënt te kunnen inzien. In dit kader is door de sector onder meer de richtlijn ‘Gegevensuitwisseling
HA-AMB-SEH’ opgesteld. Andere patiëntgegevens dan die welke noodzakelijk zijn voor
de behandeling van de patiënt, mogen overigens op grond van het Burgerlijk Wetboek
en de Wet bescherming persoonsgegevens niet worden uitgewisseld.
Niet alleen de zorginhoudelijke communicatie is van belang, maar ook de communicatie
over de ondersteunende processen. Zo is dynamisch ambulancemanagement niet mogelijk
zonder dat alle RAV’en een systeem hebben waarmee ze elkaars ambulances op het scherm
in de meldkamer kunnen zien.
Specifieke ICT-toepassingen zijn opgenomen in de richtlijnen van Ambulancezorg Nederland,
met name in de richtlijn ‘Dynamisch ambulancemanagement’. In deze richtlijn is onder
meer opgenomen dat iedere RAV de meest actuele versie van het Nationaal Nummerplan
Ambulancezorg heeft doorgevoerd, dat alle meldkamers ambulancezorg zijn aangesloten
op het Acute Zorgnetwerk en dat een RAV het AVLS/GIS operationeel heeft met aansluiting
op de landelijke servers van Ambulancezorg Nederland.
Artikel 17
Op grond van de Wet veiligheidsregio’s kunnen de besturen van meerdere veiligheidsregio’s
besluiten gebruik te maken van één meldkamer. In de brief van de Minister van Veiligheid
en Justitie mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 februari
2012 (Kamerstukken II 2011/12, 29 517, nr. 58), zijn de hoofdlijnen van de meldkamer van de toekomst beschreven. Hierin staat dat
wordt toegewerkt naar één landelijke meldkamerorganisatie, onder verantwoordelijkheid
van de Minister van Veiligheid en Justitie, op maximaal tien locaties. Deze meldkamerorganisatie
is verantwoordelijk voor het beheer van de meldkamers en de multidisciplinaire meldkamerprocessen.
De RAV’en blijven verantwoordelijk voor hun operationele processen en voor het monodisciplinaire
personeel op de meldkamer dat bij de RAV in dienst is. In de brief is gesteld dat
opschaling naar maximaal tien meldkamers binnen drie jaar verwezenlijkt zou moeten
zijn. Twee jaar later dienen ook de overige beschreven veranderingen, zoals nieuwe
werkprocessen, ICT etc. te zijn doorgevoerd.
De Minister van Veiligheid en Justitie zal de hoofdlijnen van beleid en beheer vaststellen.
Centraal zullen de kwaliteits- en opleidingseisen worden vastgesteld voor mono- en
multidisciplinair personeel. De hoofdlijnen van beleid en beheer zullen in samenspraak
met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden opgesteld. Ook zullen
er afspraken moeten worden gemaakt over de financiële bijdragen van de RAV’en aan
de meldkamerorganisatie. In de transitie naar de meldkamer van de toekomst is het
van belang dat één afgevaardigde namens de ambulancesector aanspreekpunt is ten behoeve
van de meldkamerorganisatie. Het betreft onder andere het maken van afspraken over
kwaliteitskaders en opleidingseisen. Tot slot is van belang dat ook de monodisciplinaire
ambulanceprocessen dienen te worden gestandaardiseerd. Ik zal Ambulancezorg Nederland
vragen om namens de RAV’en als vertegenwoordiger in proces te gaan optreden.
Opschaling naar tien meldkamerlocaties betekent dat in alle gevallen meerdere RAV’en
in één meldkamer samen dienen te werken. Deze RAV’en maken afspraken over de samenwerking
en over wie in dat geval het aanspreekpunt is voor de directeur publieke gezondheid
en de directeur meldkamer.
Artikel 18
Op grond van de Wet veiligheidsregio’s draagt het bestuur van de veiligheidsregio
er zorg voor dat er één meldkamer wordt ingesteld en in stand gehouden ten behoeve
van de brandweertaak, de geneeskundige hulpverlening, de ambulancezorg en de politietaak,
met dien verstande dat een RAV zorg draagt voor het in stand houden van het eigen
deel van de meldkamer en dat de politie zorg draagt voor het in stand houden van de
meldkamer politie, als onderdeel van de meldkamer.
Met betrekking tot de meldkamerfunctie maakt het bestuur van de veiligheidsregio,
middels een convenant, afspraken met de korpschef. Dit betreft in ieder geval afspraken
over de locatie, het beleid en beheer, de financiën, de prestaties, de ondersteunende
systemen en de samenwerking van de politie met brandweer, geneeskundige hulpverlening
en ambulancevervoer in de meldkamer. Daarnaast beslist een RAV over de operationele
inzet van mensen en middelen bij de dagelijkse inzet en draagt een RAV er zorg voor
dat er beschikking is over adequate materiële en personele middelen ten behoeve van
deze taak. Binnen de door het bestuur van de veiligheidsregio aan een RAV gestelde
eisen met betrekking tot de meldkamer maakt een RAV afspraken over de in het tweede
lid genoemde onderwerpen. Dit betreft ook het informatiemanagement. Daarbij gaat het
er onder andere om welke informatie met betrekking tot de meldingen/incidenten geregistreerd
moet worden, hoe deze informatie geregistreerd moet worden, wie inzicht heeft in deze
informatie en hoe deze is beveiligd. In de meldkamer van de toekomst zullen de verantwoordelijkheden
van de veiligheidsregio’s in de meldkamer worden overgedragen aan de landelijke meldkamerorganisatie.
Dit betekent dat de RAV’ en vanaf dat moment afspraken dienen te maken met de landelijke
meldkamerorganisatie.
Artikel 19
Dit artikel is gericht op het verbeteren van de effectiviteit van de triage. Dit is
van belang omdat de uitkomst van de triage bepaalt of het al dan niet een spoedrit
is, of de patiënt moet worden doorverwezen naar een andere zorgverlener in de keten
(bijvoorbeeld de huisarts) of dat het een loze melding is. Ook is de triage van belang
voor een goede overdracht van de patiënt voor de volgende zorgverlener in de keten.
Verbeteren van de kwaliteit van de triage kan onder meer door na te gaan of de indicatiestelling
door de centralist, de indicatiestelling door de ambulanceverpleegkundige en de diagnose
door het ziekenhuis overeen kwamen.
Daarnaast dient er bijzondere aandacht te zijn voor diegene die de triage verricht.
De sector heeft in de nota verantwoorde zorg vastgelegd dat triage, gezien de kennis
die nodig is dit adequaat te kunnen verrichten, in beginsel uitgevoerd dient te worden
door een op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geregistreerde
verpleegkundige die daarnaast als verpleegkundig centralist is opgenomen in het door
de sector vastgestelde kwaliteitsregister. Met dit artikel wordt de veldnorm verankerd
in de regelgeving. Er zijn echter ook niet-verpleegkundig centralisten werkzaam in
de meldkamer. Deze worden voornamelijk ingezet op het logistieke proces van uitgifte
van ambulanceritten.
Er bestaan verschillende systemen op grond waarvan de triage in de meldkamer wordt
uitgevoerd. De meest voorkomende systemen zijn ProQA, de Nederlandse Triage Standaard
(NTS) en Landelijke Standaard Meldkamer Ambulancezorg (LSMA). Op dit moment loopt
een onderzoek naar deze verschillende triagesystematieken. Doel van het onderzoek
is onder meer na te gaan wat de huidige ervaren knelpunten zijn en wat de kwaliteit
is van triage met ProQA, NTS en LSMA. Met het onderzoek wordt beoogd de toekomstige
kwaliteit van de triage in de meldkamer te verbeteren en te komen tot één triagesystematiek.
Artikel 20
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Twaz, kan het bestuur van de veiligheidsregio
eisen vaststellen waaraan de RAV dient te voldoen ten aanzien van de meldkamer ambulancezorg.
Deze eisen hebben betrekking op de voorbereiding en het daadwerkelijk optreden in
het kader van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Op grond van
deze bevoegdheid hebben de besturen van de veiligheidsregio’s onder de coördinatie
van het Veiligheidsberaad een pakket van eisen ingediend, dat betrekking heeft op
alle regio’s. Dit wordt wel aangeduid als het basispakket. In samenspraak en in overeenstemming
met het bestuur van GHOR-Nederland is dit basispakket verwerkt in artikel 21.
De uitwerking van deze eisen vereist regionaal maatwerk en daarover zullen tussen
de directeur publieke gezondheid (als vertegenwoordiger van het bestuur van de veiligheidsregio)
en de RAV nadere schriftelijke afspraken gemaakt moeten worden. Voor het maken van
deze afspraken (inclusief de bekostiging) hebben GHOR-NL en Ambulancezorg Nederland
een handreiking gemaakt. Het is aan regionale partijen om dit nader voor de specifieke
regionale situatie in te vullen.
Een tweetal veiligheidsregio’s, Haaglanden en Amsterdam, heeft aangegeven dat in de
afspraken tussen de directeur publieke gezondheid en de RAV specifiek aandacht moet
worden besteed aan de zogenoemde ‘tussencategorie’. Dit houdt verband met het gegeven
dat er in Haaglanden en Amsterdam veel gebeurtenissen zijn, zoals het bezoek van staatshoofden
of topconferenties, die niet tot de categorie ‘evenement’ of ‘voorbereiding op een
crisis of ramp’ te rekenen zijn, maar waarvoor wel extra inzet van de RAV benodigd
is. In de afspraken zal dan geregeld moeten zijn onder welke omstandigheden extra
inzet wordt gevraagd van de RAV en welke tarieven daarvoor moeten worden gehanteerd.
Artikel 21
Met het slachtoffervolgsysteem worden patiënten (slachtoffers) geregistreerd en kunnen
zij worden gevolgd opdat duidelijk is waar de patiënt zich bevindt en wat het letsel
is. Met het ambulancebijstandsplan wordt ingegaan op de waarborgen voor voldoende
beschikbaarheid van ambulances ten tijde van rampen en crises.
Artikel 22
Dit artikel beschrijft een aantal eisen dat alleen geldt voor specifieke regio’s.
Voor drie regio’s zijn regionale eisen gesteld voor de meldkamer, overeenkomstig de
wensen van de betreffende besturen van de veiligheidsregio’s.
Het bepaalde in het eerste lid is een verbijzondering van het bepaalde in artikel
12. Het bepaalde in het tweede lid betreft de permanente aanwezigheid in de meldkamer
ambulancezorg van twee op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
geregistreerde verpleegkundigen.
Gegevensverstrekking ambulancezorg
Artikel 23
Dit artikel legt vast welke gegevens de RAV jaarlijks aan de minister dient te overleggen.
Het betreft gegevens die de minister nodig heeft om na te gaan of het stelsel naar
behoren functioneert. Het gaat daarbij om financiële gegevens en om gegevens over
de kwaliteit van de geleverde zorg. Indien de ontwikkeling van de ‘benchmark’, zoals
bedoeld in artikel 9 van de wet, daarom vraagt zal dit artikel van de onderhavige
regeling worden aangepast.
Bijzondere ambulancezorg
Artikel 25
Met dit artikel wordt een aantal bijzondere vormen van ambulancezorg, onder bepaalde
voorwaarden, buiten de werking van hoofdstuk II van de Twaz gebracht. Concreet betreft
dit de ambulances van het Rode Kruis, het vervoer met ambulances van het ziekenhuis
op het ziekenhuisterrein, grensoverschrijdende spoedeisend ambulancevervoer, de zogeheten
wensambulances en de bedrijfsambulances. Hiermee wordt de regulering voortgezet zoals
deze onder de Wet ambulancevervoer bestond.
Wat betreft het grensoverschrijdende spoedeisende ambulancevervoer geldt tussen België
en Nederland de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux van 8 december
2009 (Publicatieblad van de Benelux Economische unie, 2009-1). Op grond daarvan kunnen
Belgische ambulances in Nederland worden ingezet op verzoek van de directeur meldkamer
die werkzaam is in het gebied waarbinnen het aangevraagde vervoer aanvangt. Nederlandse
ambulances kunnen in België worden ingezet op verzoek van het Belgische oproepstelsel.
Daarnaast regelt dit artikel een uitzonderingspositie voor het buitenlandvervoer.
Onder buitenlandvervoer wordt verstaan het vervoeren (repatriëren) van patiënten onder
medische begeleiding op basis van een medische indicatie vanuit het buitenland naar
Nederland en omgekeerd. Het vervoer vindt plaats vanaf het verpleeg- of verblijfsadres
in het buitenland, dan wel vanaf een (Nederlandse) luchthaven naar een zorginstelling
of het huisadres van de patiënt en omgekeerd. Het gaat hier om patiënten die tijdens
hun verblijf in het buitenland (meestal tijdens zomer- of wintervakanties) medische
zorg nodig hebben gehad als gevolg van ziekte of ongeval. Tijdens de repatriëring
wordt de patiënt de geïndiceerde medische zorg verleend. Voor de kwalificatie buitenlandvervoer
dient de repatriëring medisch geïndiceerd te zijn en te zijn afgestemd tussen de aanvragende
arts en de arts van de alarmcentrale, verzekeraar of buitenlandvervoerder. Zonder
medische indicatie is er geen sprake van buitenlandvervoer.
De reden om de in dit artikel genoemde categorieën van ambulancezorg niet aan dezelfde
regels te onderwerpen als de reguliere ambulancezorg, is het feit dat het hier gaat
om vervoer met ambulances met een incidenteel karakter. Het vervoer vindt niet plaats
in opdracht van de meldkamer ambulancezorg, maar veelal in opdracht van een alarmcentrale,
een verzekeraar of individuele cliënten. Het gaat niet om het verlenen van ambulancezorg
aan acute patiënten. Ook maken deze categorieën van vervoer geen onderdeel uit van
de keten van acute zorg in een regio en van de keten van openbare orde en veiligheid.
Ten slotte zijn deze typen vervoer geen onderdeel van het referentiekader spreiding
en beschikbaarheid. Dat maakt dat aan deze categorieën van vervoer vervoer andere
eisen worden gesteld dan aan de reguliere ambulancezorg. Dat laat echter onverlet
dat deze aanbieders te allen tijde verantwoorde zorg moeten leveren.
Op de genoemde uitzonderingscategorieën is het bepaalde in artikel 15, eerste lid,
de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en artikel 71, tweede
lid, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 van toepassing.
Het tweede lid van dit artikel bewerkstelligt dat de regionale meldkamer een voortdurend
overzicht heeft van het ambulancevervoer van bedrijfsterreinen naar zorginstellingen
in de regio en hiervoor zo nodig instructies kan geven. Het derde lid bewerkstelligt
dat voor het buitenlandvervoer, voor zover dit plaatsvindt vanuit het buitenland naar
Nederland, de meldkamer van de eindbestemming van de rit een voortdurend overzicht
heeft van het vervoer vanuit het buitenland naar zorginstellingen in die regio. Voor
het vervoer vanuit Nederland naar het buitenland voorziet dit lid in een overzicht
van deze ritten voor de meldkamer van het gebied waar zij aanvangen.
Artikel 27
Een partij die het voornemen heeft om buitenlandvervoer te gaan uitvoeren, dient eerst
te zorgen voor registratie bij het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport.
Daarbij dient de handelsnaam van het bedrijf, het correspondentie- en vestigingsadres
en het inschrijvingsnummer in het Handelsregister te worden gemeld. Deze verplichte
registratie ondersteunt de toezichtstaak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
(IGZ). Voor uitvoering van het buitenlandvervoer worden algemene eisen gesteld en
is – anders dan onder de Wet ambulancevervoer – geen vergunning meer nodig. Toezicht
op het naleven van de aan de buitenlandvervoerder gestelde eisen vindt plaats door
de IGZ.
Artikel 28
Buitenlandvervoer varieert van laagcomplexe tot hoogcomplexe zorg. Buitenlandvervoerders
zullen daarom in zorg en vervoer differentiëren om zo de zorg en het vervoer af te
stemmen op de reële behoefte van de patiënt. Zoals in het overgrote deel van de zorgsector
het geval is wordt de invulling van het begrip ‘verantwoorde zorg’ uit de kwaliteitswetgeving
vorm gegeven door de door de beroepsgroep zelf. Voor de buitenlandvervoerder zijn
specifieke richtlijnen opgesteld door de medisch eindverantwoordelijken binnen het
buitenlandvervoer binnen het Overlegorgaan Medisch Adviseurs Repatriëringsbedrijven
(OMAR).
Indien buitenlandvervoerders te maken krijgen met een situatie waarvoor door de OMAR
geen specifieke richtlijnen voor het buitenlandvervoer zijn opgesteld, dan dienen
de buitenlandvervoerders zich te houden aan de door de sector ambulancezorg gedefinieerde
criteria voor verantwoorde ambulancezorg.
De medisch eindverantwoordelijke binnen de organisatie is hiervoor verantwoordelijk
en ziet hierop toe.
Artikel 29
De buitenlandvervoerder dient te zorgen voor een opleidings- en bekwaamheidsbeleid
waaruit blijkt op welke wijze kennis en vaardigheden van het (reeds) gekwalificeerde
personeel worden onderhouden. In het bekwaamheidsbeleid is beschreven hoe de buitenlandvervoerder
omgaat met autorisatie van bekwaamheid, toezicht op bekwaamheid, behoud van bekwaamheid,
maar ook te treffen maatregelen bij gebleken onbekwaamheid. De verantwoordelijkheidsverdeling
van betrokkenen binnen de buitenlandvervoerder dient ook helder beschreven te zijn.
Het bekwaamheidsbeleid verdient aandacht, omdat ambulanceverpleegkundigen hun vaardigheden
op peil moeten houden om bekwaam te blijven conform het gestelde in de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg.
Artikel 30
Opdat de kwaliteit van zorg systematisch wordt bewaakt en verbeterd, dient de buitenlandvervoerder
een gecertificeerd kwaliteitsmanagementsysteem te hebben. Hierbij kan worden gedacht
aan certificatie op grond van een door de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling
in de Zorgsector (HKZ) vastgesteld certificatieschema of een ISO 9001:2008 certificatie.
Een ander certificaat is evenwel ook acceptabel, zolang het kwaliteitsmanagementsysteem
maar door een onafhankelijke, door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde, instantie
is beoordeeld.
Artikel 31
Een buitenlandvervoerder dient zich adequaat verzekerd te hebben tegen alle risico’s
die verbonden zijn aan het buitenlandvervoer voor de patiënten en het personeel. Hierbij
kan gedacht worden aan onder meer de volgende verzekeringen:
verzekering voor het wagenpark (inclusief rechtsbijstand en ongevallen-inzittenden),
ongevallenverzekering voor medewerkers (inclusief stagiaires, oproepkrachten, en dergelijke),
aansprakelijkheidsverzekering tegen alles wat kan voortkomen uit bedrijfsactiviteiten
(personen- en zaakschade),
verzekeringen voor bestuurdersaansprakelijkheid, werkgeversaansprakelijkheid bestuurders
motorrijtuigen, bedrijfsaansprakelijkheid, aansprakelijkheid medewerkers binnen functie,
aansprakelijkheid BIG-geregistreerden (buiten functie),
rechtsbijstandsverzekeringen voor medewerkers en voor het bedrijf.
Artikel 32
Jaarlijks stelt de buitenlandvervoerder een vastgestelde jaarrekening, voorzien van
een goedkeurende accountantsverklaring, op. In deze jaarrekening zijn inkomsten en
uitgaven traceerbaar naar bron en bestemming en worden duidelijk onderscheiden van
eventuele andere bedrijfsmatige activiteiten. Op deze wijze moet worden voorkomen
dat bij gemengde bedrijven verschillende geldstromen door elkaar lopen, waardoor het
buitenlandvervoer niet zou geschieden tegen marktconforme prijzen en de kans op oneerlijke
concurrentie ontstaat.
Het buitenlandvervoer wordt gefinancierd uit inkomsten via de alarmcentrales en/of
aanvullende (reis)verzekering, directe betalingen van cliënten en de inkomsten via
de zorgverzekeraars als het gaat om de zogenaamde binnenlandse kilometers.
Artikel 33
Dit artikel legt vast welke gegevens de buitenlandvervoerder jaarlijks aan de minister
dient te overleggen. Het betreft gegevens die de minister nodig heeft om na te gaan
of het stelsel naar behoren functioneert. Het gaat daarbij om financiële gegevens
en om gegevens over de kwaliteit van de geleverde zorg.
Slotbepalingen
Artikelen 35 en 36
Deze wijzigingen vloeien voort uit de vervanging van de Wet ambulancevervoer door
de Twaz.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.