Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 oktober 2012, 2012-0000564686, houdende een procedure voor geschillen in het Sectoroverleg BES (Regeling bemiddeling geschillen Sectoroverleg BES)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 4.1 van het Besluit overlegstelsel BES;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. SOBES:

de Sectorale Overlegcommissie Bonaire, Sint Eustatius en Saba, genoemd in artikel 2.1 van het Besluit overlegstelsel BES;

c. vakorganisaties:

de tot de SOBES toegelaten vakorganisaties;

d. overleg:

overleg over aangelegenheden als bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit overlegstelsel BES;

e. voorzitter:

de voorzitter van de SOBES;

f. deelnemers aan het overleg:

de voorzitter en de vertegenwoordigers van de vakorganisaties in het overleg.

Artikel 2

De SOBES stelt een lijst van drie bemiddelaars vast die in een voorkomend geschil om bemiddeling kunnen worden gevraagd.

Artikel 3

Indien de voorzitter dan wel een of meer van de vakorganisaties, in het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van de meerderheid van de deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen één week nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 4

  • 1. Binnen vier weken na de kennisgeving, bedoeld in artikel 2, schrijft de voorzitter een overlegvergadering uit. De vergadering wordt gehouden binnen drie weken nadat deze is uitgeschreven.

  • 2. Tenzij door de voorzitter wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg of door voortzetting van het overleg nadat een onafhankelijke bemiddelaar is ingeschakeld om het onderhandelingsproces te begeleiden.

Artikel 5

Binnen twee weken na de vergadering, bedoeld in artikel 3, wordt het verzoek om bemiddeling ter kennis gebracht van de in te schakelen bemiddelaar. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inschakeling van een bemiddelaar hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in artikel 3, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen tien werkdagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de bemiddelaar.

Artikel 6

  • 1. De bemiddelaar stelt zich onafhankelijk op, doet geen uitspraak over het geschil en is onpartijdig.

  • 2. De bemiddelaar brengt uiterlijk vier weken nadat hij is ingeschakeld aan de deelnemers van het overleg een verslag uit over de uitkomst van de bemiddeling.

Artikel 7

  • 1. Binnen drie weken na ontvangst van het verslag van de bemiddelaar wordt het overleg over het geschil voortgezet. Indien in het overleg dat daarop volgt vervolgens niet tot overeenstemming gekomen kan worden, kunnen partijen gezamenlijk besluiten hun verschil van mening voor advies voor te leggen aan de Advies- en Arbitrage Commissie Rijksdienst, genoemd in artikel 110g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

  • 2. De communicatie met de Advies- en Arbitrage Commissie Rijksdienst geschiedt zo veel mogelijk langs elektronische weg en door middel van videoconferencing.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bemiddeling geschillen sectoroverleg BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies.

TOELICHTING

Bij de staatkundige veranderingen in het Koninkrijk in oktober 2010, waarbij Bonaire, Sint Eustatius en Saba de status hebben gekregen van openbaar lichaam binnen het Nederlandse staatsbestel, is een overlegstelsel ingevoerd over zaken van algemeen belang voor de rechtstoestand van overheidspersoneel in dienst van de Rijksoverheid en de nieuwe entiteiten. Het overlegstelsel is neergelegd in het Besluit overlegstelsel BES, dat voorziet in een aparte overheidssector, namelijk die van het overheidspersoneel in Caribisch Nederland. In deze sector voert de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overleg met de lokale vakorganisaties in Carbisch Nederland en worden afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden.

Op grond van artikel 4.1 van het Besluit overlegstelsel BES stelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regels over de wijze waarop een geschil in het overleg dient te worden beslecht. De onderhavige regeling geeft uitvoering aan die bepaling.

Bij een moderne wijze van arbeidsvoorwaardenvorming in de publieke sector horen gelijkwaardigheid en een open en reëel overleg, gericht op het bereiken van overeenstemming tussen partijen over de uitgangspunten. Zolang er geen overeenstemming bestaat over wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden geldt de status quo. In een dergelijke situatie is het niet passend om een derde partij een bindende uitspraak te laten doen. Wel passend bij een op gelijkwaardigheid gebaseerd overleg is ingeval van een geschil de weg van mediation.

De term ‘mediation’ wordt meestal gebruikt voor een bepaalde vorm van bemiddeling, namelijk de bemiddeling door een derde tússen partijen die een geschil hebben, waarbij deze derde (de mediator) op gestructureerde wijze partijen ertoe tracht te brengen dat zij zelf een oplossing voor hun geschil uitonderhandelen. Andere in het oog springende kenmerken van mediation zijn dat het proces vertrouwelijk is en de mediation altijd plaatsvindt op basis van vrijwilligheid: alle partijen moeten aan de mediation willen meewerken.

De mediator schept randvoorwaarden voor de communicatie, maar het uitgangspunt is dat partijen zelf tot een oplossing komen. Bovendien kunnen in mediation tot resultaten worden gekomen, die verder reiken dan wat een derde aan wie de verantwoordelijkheid voor een oplossing is overgedragen (bijvoorbeeld een arbitragecommissie) vermag.

Het is bij mediation niet nodig om van tevoren strikt te omschrijven wat de inhoud van het geschil is. Een globale omschrijving van het conflict bij aanvang van de mediation volstaat. Ook het van tevoren inbrengen van standpunten hoort niet bij mediation, aangezien de mediator juist zal proberen de achterliggende belangen boven water te krijgen en zo zal proberen de standpunten te verzachten en naar elkaar toe te laten groeien. Door het geschil van alle kanten te bespreken, is er meer ruimte voor oplossingen.

Een mediator is onpartijdig en neutraal: hij onthoudt zich in principe van advies en stelt zelf geen oplossing voor.

In de onderhavige regeling is de inschakeling van een mediator geregeld, wanneer het overleg vastloopt vanwege een geschil. De termen ‘mediator’ en ‘mediation’ zijn overigens niet gebruikt; gekozen is voor de termen ‘bemiddelaar’ en ‘bemiddeling’. Hierdoor wordt het eigen karakter van de in de regeling opgenomen procedure benadrukt.

Om te voorkomen dat bij een geschil langdurig discussie zou ontstaan over wie dat er bij een geschil langdurig discussie zou ontstaan over de vraag wie zou moeten worden benaderd als bemiddelaar, dient vooraf een short list te worden samengesteld van bemiddelaars die in voorkomende gevallen zouden kunnen worden ingeschakeld. Dit is geregeld in artikel 2, eerste lid, van de regeling.

Vanwege het informele karakter van mediation of, in termen van de regeling, de bemiddeling is het niet nodig, noch wenselijk de gang van zaken tot in detail te reguleren.

Wat in de onderhavige regeling wel geregeld is, is de procedure die gevolgd moet worden wanneer duidelijk wordt dat het overleg vastloopt. De regeling ziet er met name op dat de voortgang van het overleg niet nodeloos in het gedrang komt. Wanneer een geschil is ontstaan, gaan er termijnen lopen waarbinnen desgewenst een bemiddelaar wordt ingeschakeld. De totale termijn vanaf het vastlopen van het overleg tot de afronding van de bemiddeling is ten hoogste 14 weken. Daarna zal het overleg binnen drie weken hervat moeten worden.

De procedure met betrekking tot bemiddeling is als volgt.

Wanneer de voorzitter of een of meer van de vakorganisaties tot de conclusie komen dat het overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de vereiste instemming zal hebben, brengen zij de overige deelnemers aan het overleg hiervan binnen een week schriftelijk op de hoogte (artikel 3 van de regeling). Vervolgens schrijft de voorzitter binnen vier weken een nieuwe overlegvergadering uit; deze vergadering moet plaatsvinden binnen drie weken vanaf de convocatie (artikel 4, eerste lid). In deze vergadering wordt bekeken waar het geschil over gaat en of er tussen partijen overeenstemming bestaat over een te volgen bemiddelingstraject (artikel 4, tweede lid). Wanneer dit het geval is, wordt er binnen twee weken een bemiddelaar ingeschakeld. De bemiddelaar wordt in elk geval op de hoogte gebracht van het onderwerp en de inhoud van het geschil; als partijen het niet eens zijn over wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, kunnen zij dit ieder afzonderlijk doen (artikel 5).

In artikel 6, eerste lid, worden aan de bemiddelaars uitdrukkelijk de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid gesteld. Onpartijdigheid houdt in dat de bemiddelaar neutraal is, dat wil zeggen in beginsel los van de partijen staat. Onafhankelijkheid houdt in elk geval in dat hij vrij is van belang bij een bepaald resultaat van de bemiddeling, niet tevoren is opgetreden als adviseur van een van de partijen en zich niet laat leiden door buiten de bemiddeling gelegen belangen.

Het bemiddelingstraject duurt maximaal vier weken; na die termijn brengt de bemiddelaar verslag uit (artikel 6, tweede lid).

Wanneer de bemiddeling er niet toe leidt dat tot overeenstemming kan worden gekomen, bestaat op grond van artikel 7, eerste lid, van de regeling de mogelijkheid om de Advies- en Arbitrage Commissie Rijksdienst (AAR) om advies te vragen over het geschil. Partijen moeten in het overleg gezamenlijk hebben besloten deze weg te volgen en de weg van bemiddeling al hebben bewandeld.

Bij het besluit om de AAR in te schakelen, dient door de parijen het financiële beslag van het geschil mede in beschouwing te worden genomen, om te voorkomen dat de adviesprocedure meer gaat kosten dan de met het geschil gemoeide financiële beslag. Om de kosten van de AAR beperkt te houden, zal bij onderzoek en hoorzitting zo veel mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van elektronische communicatie en audiovisuele hulpmiddelen (artikel 7, tweede lid).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W.E. Spies.

Naar boven