Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 22 oktober 2012, IENM/BSK-2012/191766, tot wijziging van de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 4.9 van het Besluit omgevingsrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De bijlage bij de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2.

Indien een aanvraag betrekking heeft op het verlengen van de in een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit aangegeven termijn, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht, bedraagt het tarief:

€ 500

B

Onderdeel 2.3, onder c, komt te luiden:

c.

indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt toegepast in een geval als bedoeld in artikel 3.2, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht (andere buitenplanse afwijking bij een project van nationaal ruimtelijk belang):

€ 5.000

C

In onderdeel 2.6 wordt ‘2.2, eerste lid, onder a of c’ vervangen door: 2.2, eerste lid, onder c.

D

In onderdeel 2.13 wordt na ‘van de wet,’ ingevoegd: met uitzondering van een geval dat is aangewezen op grond van artikel 2.9a, eerste lid, tweede volzin, van de wet,.

E

Na hoofdstuk 4 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4A. VERGUNNINGVRIJ

Indien het bevoegd gezag op grond van een aanvraag om een omgevingsvergunning oordeelt dat voor de voorgenomen activiteit geen omgevingsvergunning vereist is, bedraagt het tarief:

€ 250

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling voorziet in enkele aanpassingen van de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid (hierna: Regeling leges). De Regeling leges bevat regels met betrekking tot het heffen van leges – ook wel ‘rechten’ genoemd – door de Rijksoverheid, indien een minister is aangewezen als het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Op basis van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) kan dit de Minister van Infrastructuur en Milieu dan wel de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie betreffen. De grondslag voor het heffen van leges door de Rijksoverheid is gegeven in artikel 2.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 4.9 van het Bor.

De in de Regeling leges gehanteerde legestarieven zijn opgebouwd uit twee componenten. In de eerste plaats hebben de betrokken ministers met gemeenten contracten (zogenaamde dienstverleningsovereenkomsten) afgesloten over inhoudelijke advisering met betrekking tot de behandeling van aanvragen om omgevingsvergunningen waarvoor de desbetreffende ministers het bevoegd gezag zijn. De kosten voor de inhoudelijke advisering door gemeenten worden verrekend in de gehanteerde legestarieven. De tweede component zijn de administratieve kosten voor het bevoegd gezag voor de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning, zoals de correspondentie met de aanvrager en het beoordelen van adviezen.

In de dienstverleningsovereenkomsten met gemeenten is opgenomen dat deze een jaar na inwerkingtreding van de Wabo worden geëvalueerd. Deze evaluatie heeft in de tweede helft van 2012 plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze evaluatie en vanwege wijzigen in wet- en regelgeving, zijn er enkele wijzigingen in de dienstverleningsovereenkomsten doorgevoerd. Doordat de in de Regeling leges gehanteerde legestarieven deels bestaan uit de kosten van de advisering door gemeenten op basis van de dienstverleningsovereenkomsten, hebben wijzigingen in de dienstverleningsovereenkomsten effect op de in de Regeling leges gehanteerde tarieven. Daarnaast heeft een wijziging in de Wabo aanleiding gegeven tot aanpassing van de gehanteerde leges voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo. De onderhavige regeling voorziet in deze aanpassingen.

2. Gevolgen voor bedrijven en overheden

Voor vrijwel alle gevallen waarin een van de betrokken ministers is aangewezen als het bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning, is de aanvrager van de omgevingsvergunning een overheidsorgaan of een bedrijf. De wijzigingen in de legestarieven leiden voor overheden en bedrijven niet tot een lastenverzwaring. Voor bepaalde activiteiten komt de legesheffing namelijk te vervallen of komt een lager legestarief te gelden. De financiële baten van het vervallen dan wel verlagen van de legesheffing zijn voor bedrijven en overheden verwaarloosbaar. Voor zowel omgevingsvergunningen tot (buitenplanse) afwijking van het bestemmingsplan als omgevingsvergunningen voor het verlengen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, geldt dat het namelijk slechts om enkele (minder dan vijf) aanvragen per jaar gaat.

Daarnaast wordt een nieuw (laag) legestarief geïntroduceerd voor gevallen waarvoor het bestuursorgaan oordeelt dat geen omgevingsvergunning benodigd is. Dit lage standaardbedrag aan leges komt in de plaats van de voorheen gehanteerde rekenmethode waarmee het bedrag aan leges – na intrekking van de aanvraag of weigering van de vergunning – met een bepaald percentage werd verminderd. Het in rekening te brengen standaardbedrag zal in de meeste gevallen lager zijn dan het bedrag aan leges dat in rekening zou worden gebracht na verrekening van de vermindering.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met deze wijziging is in de Regeling leges een apart legestarief opgenomen voor de behandeling van aanvragen die betrekking hebben op het verlengen van de termijn van een tijdelijke omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van het Bor. In de regeling werd deze categorie voorheen niet afzonderlijk onderscheiden.

Onderdeel B

De wijziging van onderdeel 2.3, onder c, van de Regeling leges leidt ertoe dat de betrokken minister enkel leges heft indien een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken betrekking heeft op een geval als bedoeld in artikel 3.2, aanhef en onder b, van het Bor. Dit betreft de gevallen dat sprake is van een afwijking van het bestemmingsplan voor een project van nationaal ruimtelijk belang. Het legestarief dat voor de behandeling van een zodanige omgevingsvergunning wordt gehanteerd, is gebaseerd op de in de dienstverleningsovereenkomsten vastgelegde kosten voor de inhoudelijke advisering door gemeenten over de behandeling van een dergelijke aanvraag. In de andere gevallen dat de minister een aanvraag om een omgevingsvergunning behandelt waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, is op grond van artikel 6.5 van het Bor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist. Wanneer de gemeenteraad in de vorm van het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen reeds inhoudelijk betrokken is bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning, wordt de gemeente niet nogmaals afzonderlijk in het kader van de dienstverleningsovereenkomst om advies gevraagd. Nu in deze gevallen voor de inhoudelijke advisering door gemeenten geen kosten worden gemaakt, vervalt ook de legesheffing voor die gevallen. De in rekening te brengen leges mogen immers maximaal 100% kostendekkend zijn.

Onderdeel C

Deze wijziging houdt verband met de Reparatiewet BZK op het terrein van het wonen, die met ingang van 1 april 2012 in werking is getreden. Met deze wet is de vergunningplicht ingevolge onderdeel a van artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo komen te vervallen, zodat dit onderdeel thans ook in onderdeel 2.6 van de Regeling leges vervalt.

Onderdeel D

Deze wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 2.9a, eerste lid, van de Wabo bij de wet tot herstel van wetstechnische gebreken alsmede andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetten op of in verband met het terrein van infrastructuur en milieu (Stb. 2012, 114). Met de desbetreffende wijziging is in de Wabo een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur categorieën gevallen te kunnen aanwijzen waarin de legesvrijstelling voor aanvragen om een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, van overeenkomstige toepassing is op aanvragen om een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 4.10 van het Bor. De reden voor de vrijstelling voor categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo is dat dit omgevingsvergunningplichtige milieuactiviteiten kunnen zijn die plaatsvinden binnen een inrichting. Voor zodanige milieuactiviteiten geldt sinds 1 januari 1998 een vrijstelling van de legesheffing. De wijziging van onderdeel 2.13 van de tarieventabel bij de Regeling leges leidt ertoe dat voor de categorieën gevallen die bij algemene maatregel van bestuur van de legesheffing zijn uitgezonderd, ook geen leges worden geheven indien de betrokken minister het bevoegd gezag is.

Onderdeel E

In de Regeling leges is een apart legestarief opgenomen voor gevallen waarin het bevoegd gezag aan de hand van een beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning tot het oordeel komt dat voor de voorgenomen activiteit geen omgevingsvergunning vereist is. Ook in dat geval zijn evenwel leges verschuldigd, aangezien vanaf het moment dat een aanvraag wordt ingediend door de overheid kosten worden gemaakt voor de behandeling van de aanvraag. Aangezien het bevoegd gezag al snel zal kunnen beoordelen of voor een activiteit een vergunning benodigd is, zal hiervoor een standaard legestarief gelden van € 250.

Artikel II

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Dit is een van de vaste verandermomenten voor regelgeving.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven