TOELICHTING
1. Aanleiding
Het onderzoek van Ecorys ‘Bbz 2004: uit het startblok’, dat op 26 oktober 2011 aan
de Tweede Kamer is gestuurd (ASEA/SAS/2011/16492), wijst uit dat de Bbz-starterregeling
goed werkt. Volgens het onderzoek kunnen selectiviteit en kredietbeheer nog worden
verbeterd. Om voor gemeenten een stimulans te creëren er voor te zorgen dat verstrekte
kredieten zoveel mogelijk worden afgelost en dat het Besluit bijstandverlening zelfstandigen
2004 (Bbz) effectief en dus selectief wordt ingezet, wordt voorgesteld om de baten
bij gemeenten te normeren op basis van een landelijk gemiddelde. Dat betekent dat
gemeenten die beter presteren dan het gemiddelde (meer baten genereren) deze baten
mogen behouden en gemeenten die minder baten genereren dan het gemiddelde dit verschil
zelf moeten opvangen. Het principe van normeren van baten is tussen VNG en SZW besproken
en akkoord bevonden. Vervolgens is het Bbz aangepast en bepaald in artikel 48, vierde
lid, van het Bbz, dat een norm wordt vastgesteld voor de baten in verband met het
verlenen van bijstand in de vorm van een bedrijfskapitaal (Stb. 2012, 457). Deze regeling bevat een nadere uitwerking van deze norm.
2. Normering en de nieuwe situatie
Om voor gemeenten een stimulans te creëren om beter kredietbeheer te voeren en selectiviteit
bij het verstrekken van leningen te stimuleren, worden de baten bijstand bedrijfskapitaal
genormeerd op basis van een landelijk gemiddelde. Bovengemiddelde prestaties leiden
tot een financieel voordeel. Gemeenten die individueel in staat zijn om meer baten
te genereren dan dit gemiddelde (in de vorm van aflossingen en rente) mogen de baten
die uitstijgen boven het gemiddelde behouden en omgekeerd betalen ze baten die achterblijven
op het gemiddelde zelf. Met uitzondering van de voorgestelde wijziging blijven de
huidige financiële verhoudingen (budget, declaratie en aanvullende uitkering) in stand.
De huidige financieringssystematiek van het Bbz wordt slechts beperkt gewijzigd en
het risico voor gemeenten is beperkt. De Rijksbijdrage bestaat nog steeds uit een
budget- en declaratiedeel en een eventuele aanvullende uitkering. Er is daarom geen
reden om tot risicomijdend gedrag over te gaan.
Onder lasten wordt hier het bestedingenbegrip verstaan, zoals dat ook voor het Bbz
in de Sisa-verantwoording geldt op grond van artikel 17a, eerste lid, van de Financiële
verhoudingswet. Het gaat dus om in een jaar verstrekte kredieten. Misgelopen rente
en aflossing als gevolg van afboeking op kredieten of renteloos maken van kredieten
wordt uiteraard niet als last verantwoord, want dat zou er ten onrechte toe leiden
dat er dubbel gedeclareerd wordt. Bovendien is het de bedoeling van de normering dat
er meer wordt terugbetaald op de verstrekte kredieten. Met baten in een jaar wordt
hier bedoeld de daadwerkelijk in dat jaar ontvangen rente en aflossing op de eerder
verstrekte leningen. Met deze verduidelijking wordt aangegeven dat de informatiestroom
via Sisa door de normering niet verandert.
De Rijksbijdrage aan de gemeente voor de kosten van bijstand in bedrijfskapitaal wordt
in de nieuwe situatie als volgt:
Rijksbijdrage aan gemeente = Budget + 0,75 * (lasten – normbaten) + evt. aanvullende uitkering (0,25*(lasten-normbaten)-1,15* budget)
|
Rekenvoorbeeld op gemeentelijk niveau
De lasten voor de gemeente zijn 1500. De normbaten zijn voor deze gemeente vastgesteld
op 800. De werkelijke baten zijn: 700 (situatie A), 900 (situatie B) en 1100 (situatie
C). Dan betekent dit voor de rijksbijdrage aan de gemeente in de nieuwe situatie het
volgende:
Rijksbijdrage aan gemeente
|
= 100 + 0,75* (1500-800) + 0,25*(1500-800)- 1,15*100 = 685
|
Door de introductie van de normbaten zijn de totale ontvangsten van het Rijk in alle
3 situaties gelijk, namelijk 685. Alleen de werkelijke baten verschillen. In situatie
A geldt dat de totale lasten gelijk zijn aan 1500, waartegenover 700 baten staan en
685 vergoed wordt. Dit betekent dat de gemeente in deze situatie 115 tekort komt (800
aan netto-lasten en 685 vergoeding). In situatie B betekent de nieuwe financieringssystematiek
dat de lasten 1500 zijn, waartegenover 900 baten staan en 685 vergoeding. In deze
situatie houdt de gemeente dus 85 over (600 aan netto-lasten en 685 vergoeding). In
situatie C heeft de gemeente 1500 aan lasten waartegenover 1100 aan baten staan en
ook 685 vergoeding, wat betekent dat de gemeente 285 overhoudt (400 aan netto-lasten
en 685 vergoeding). Kortom, in situatie B en C heeft de gemeente profijt van de nieuwe
regeling, omdat de gemeente meer baten genereert dan de geldende normbaten. De gemeente
heeft er in situatie A belang bij om meer baten te realiseren door in de toekomst
selectiever kredieten te verlenen en meer aandacht aan het kredietbeheer te geven
om ook voordeel te halen uit de nieuwe regeling.
Hoe kan gemeente sturen op hogere baten dan normbaten
De gemeente kan sturen op hogere baten door een selectief beleid bij de verstrekking
en een actief debiteurenbeheer. Hiermee kan de gemeente direct beïnvloeden of de werkelijke
baten uitstijgen boven de normbaten, en dus hoeveel geld de gemeente overhoudt op
de Rijksfinanciering. Aan de voorkant bevordert deze financiële prikkel dat gemeenten
bij het verstrekken van krediet een weloverwogen afweging maken of het krediet een
geschikt re-integratie-instrument is voor starters of preventief voor gevestigde zelfstandigen.
Een goede beoordeling vooraf impliceert dat er in de jaren daarna veel van de verstrekte
kredieten wordt terugontvangen (meer dan in het verleden) en tegelijkertijd impliceert
het dat er bij gelijkblijvende overige omstandigheden mogelijk minder lasten zullen
zijn (want er worden minder slechte kredieten verstrekt en meer goede).
Bij kredietverlening aan gevestigde ondernemers zijn de kredieten soms aanzienlijk.
Hier draagt de nieuwe systematiek ertoe bij dat kritisch beoordeeld wordt of er werkelijk
sprake is van levensvatbaarheid. Er is geen reden om op voorhand af te zien van het
verstrekken van dergelijke kredieten door de nieuwe systematiek. Dat zou ook een ongewenst
effect zijn. Wel is beoogd de prikkel meer bij gemeenten zelf te leggen, waardoor
zij zich strikter door een zakelijke afweging zullen moeten laten leiden bij het al
dan niet toekennen van de kredieten. Bij de hierna te noemen evaluatie (zie paragraaf
4) zal deze specifieke situatie ook nadrukkelijk worden beschouwd.
Aan de achterkant bevordert de financiële prikkel een beter kredietbeheer, zodat gemeenten
hun debiteuren beter in de gaten houden en eerder aan de bel trekken als het mis dreigt
te gaan.
Tot slot geldt dat gemeenten die vanwege een proactieve en selectieve kapitaalverstrekking
uitkeringsontvangers duurzaam uit laten stromen uit de WWB, gunstig uitkomen omdat
zij overhouden op het budget voor de bijstandsuitkeringen.
Aanvullende uitkering
De regelgeving rond de aanvullende uitkering is ongewijzigd. Dit betekent dat gemeenten
ongewijzigd in aanmerking komen voor een aanvullende uitkering voor zover de ten laste
van de gemeente gebleven kosten meer bedragen dan 115% van het toegekende budget.
Echter, voor de vaststelling van de ten laste van de gemeente gebleven kosten wordt
voor wat betreft de verstrekking van bedrijfskapitaal niet langer uitgegaan van de
daadwerkelijke baten, maar van de normbaten. Met andere woorden, de omvang van de
daadwerkelijke baten uit de verstrekking van bedrijfskapitaal heeft geen invloed op
het recht op en de omvang van een eventuele aanvullende uitkering. De consequentie
hiervan is enerzijds dat zogenaamde minderbaten volledig voor rekening komen van de
gemeente, en dus niet worden gecompenseerd vanuit de aanvullende uitkering, en anderzijds
dat de gemeente zogenaamde meerbaten zelf mag houden, en dat deze dus niet in mindering
worden gebracht op een eventuele aanvullende uitkering.
Berekening normbaten
De normbaten worden als volgt berekend. Eerst wordt een landelijke macronorm vastgesteld,
gebaseerd op macrogegevens van alle gemeenten. Dit normpercentage is alleen van toepassing
op de baten bij het verstrekken van bedrijfskapitaal. Om de gemeenten zekerheid te
bieden en de beleidseffecten een blijvend karakter te laten hebben wordt de macronorm
drie jaren gelijk gehouden. Na drie jaar kan de macronorm herbepaald worden door SZW,
in overleg met de VNG. De uitkomst van de berekening is opgenomen in artikel 1a, tweede
lid.
De formule voor berekening van de macronorm is als volgt:
Macronorm (%) =
|
som macro baten bedrijfskapitaal van de afgelopen vijf jaar
|
|
som van macro lasten bedrijfskapitaal afgelopen vijf jaar
|
Hierbij wordt onder de som van macro baten over de afgelopen vijf jaar verstaan de som van alle ontvangen rente en aflossingen van bedrijfskapitaal, met
uitzondering van die aan binnenschippers, van alle Nederlandse gemeenten over de afgelopen
vijf jaar. Bij de invoering van deze regeling in 2013 zal dat de periode 2007–2011
betreffen.
Onder som van macro lasten over afgelopen vijf jaar wordt verstaan de som van alle verstrekte kredieten aan bedrijfskapitaal over de afgelopen
vijf jaar van alle Nederlandse gemeenten, bij elkaar opgeteld, exclusief de kredieten
verstrekt aan binnenschippers. Bij de invoering van deze regeling in 2013 zal dat
de periode 2007–2011 betreffen.
De huidige financieringswijze van de bijstand aan ondernemers in de binnenvaart is
gebaseerd op 100% declaratie, omdat deze bijstandverlening wordt uitgevoerd door een
beperkt aantal daartoe aangewezen centrumgemeenten met een verzorgingsgebied dat het
territorium van de gemeente overstijgt. Deze, over het algemeen kleinere, gemeenten
hebben daardoor hogere bijstandskosten dan het geval zou zijn indien zij niet als
centrumgemeente zouden zijn aangewezen en in relatieve zin hogere kosten dan andere
(niet-centrum)gemeenten. Het wordt dan ook billijk geacht om deze extra kosten volledig
te vergoeden. Bij dit uitgangspunt past niet dat deze centrumgemeenten een financieel
risico lopen door normering van de baten. Baten op titel van bijstandverlening aan
ondernemers in de binnenvaart komen ongewijzigd volledig ten goede van het Rijk.
Reden om de macronorm te bepalen aan de hand van de macro baten en lasten over vijf
jaar, is dat hiermee eventuele fluctuaties in baten en lasten worden gladgestreken.
Deze fluctuaties kunnen bijvoorbeeld optreden door onvoorziene omstandigheden zoals
een economische crisis, of weersomstandigheden. Het zou niet billijk zijn gemeenten
hierop af te rekenen en het zou mogelijk tot onnodig risicomijdend gedrag kunnen leiden.
Daarom is met de VNG afgesproken om de macronorm te baseren op een termijn van 5
jaar, in plaats van op een termijn van één jaar. Hiermee wordt het risico dat de macronorm
zou worden gebaseerd op een jaar dat de baten en lasten buitengewoon laag of hoog
waren, zoveel mogelijk beperkt. door.
Reden om in de noemer de som van de macro lasten over de afgelopen vijf jaar (en niet
de lasten over één jaar) te nemen, is om hiermee de uitstaande kredietportefeuille
van gemeenten zo veel mogelijk te benaderen zonder dat dit tot extra administratieve
lasten bij gemeenten leidt. Hiermee wordt voldaan aan de wens van de gemeenten.
Aan de hand van de macronorm en de gemiddelde lasten in de afgelopen vijf jaar op
gemeentelijk niveau worden de normbaten voor jaar t (het jaar waarop de vergoeding
op grond van artikel 48 van het Bbz betrekking heeft) berekend. Baten boven deze norm
zijn winst voor de gemeenten. Wanneer de feitelijke baten in jaar t bij een gemeente
lager zijn dan de normbaten, is dit verschil voor rekening van de gemeente. Hiermee
biedt de normering de gewenste financiële prikkel om selectief te verstrekken en een
effectief debiteurenbeheer te voeren. Gemeenten die al bovengemiddeld selectief waren
in het verstrekken van kredieten en een bovengemiddeld stringent debiteurenbeheer
voeren, hebben een betere uitgangspositie dan gemeenten die op deze punten ondergemiddeld
presteren.
De formule voor berekening van de normbaten van een individuele gemeente is als volgt:
Normbaten = macronorm (%) X gemiddelde lasten bedrijfskapitaal individuele gemeente in de afgelopen vijf jaar
Berekening macronorm 2013–2015
(in mln €)
|
2007
|
2008
|
2009
|
2010
|
2011
|
Baten bedrijfskapitaal
|
37,1
|
34,1
|
34,0
|
37,0
|
38,9
|
Lasten bedrijfskapitaal
|
52,4
|
55,3
|
80,1
|
85,1
|
57,1
|
som baten over 5 jaar
|
181,2
|
NB door afronding komt dit niet overeen met de som van de afzonderlijke jaren
|
som lasten over 5 jaar
|
330,0
|
|
|
|
|
Macronorm
|
54,9%
|
|
|
|
|
Omdat de macronorm voor drie jaar gaat gelden is het bedrag van de norm opgenomen
in artikel 1a, tweede lid.
3. Verantwoordingsinformatie
De macronorm is bepaald op basis van de baten aan rente en aflossing als gevolg van
verstrekt bedrijfskapitaal. Deze gegevens zijn reeds beschikbaar via Sisa.
De normbaten voor individuele gemeenten dienen jaarlijks te worden berekend op basis
van de voortschrijdende 5-jaarsom van de lasten aan bedrijfskapitaal over de jaren
t-6 t/m t-2.
Voor de gegevens wordt uitgegaan van de door de gemeenten via Sisa aangeleverde informatie.
Uitgegaan wordt van deze informatie die de gemeente uiterlijk 15 augustus van het
jaar na afloop van het jaar waar de verantwoording betrekking op heeft aangeleverd.
Deze informatie wordt op grond van artikel 54 van het Bbz betrokken bij de vaststelling
van de vergoeding. Bij de vaststelling worden dan ook de normbaten als uitkomst van
deze berekening vastgesteld. Omdat het een wijziging van de regeling betreft, wordt
voorafgaand aan het jaar 2013 een overzicht gemaakt van de normbaten van de individuele
gemeenten. Dit overzicht wordt op grond van de beschikbare informatie berekend. Dit
overzicht biedt de gemeenten een indicatie van de normbaten waarmee zij in hun beleid
rekening kunnen houden.
4 Evaluatie
Of, en zo ja hoe, deze ingebouwde prikkel de effecten gaat sorteren zoals nu wordt
voorgestaan, met name op de lasten en baten van gemeenten, wordt de komende drie jaar
gevolgd op basis van beschikbare (Sisa) gegevens. Indien hier aanleiding voor is kan
de vaststelling van de norm na drie jaar worden aangepast en tevens bezien worden
welke verbeteringen in de financieringssystematiek op dat moment opportuun zijn. Die
evaluatie zal ook een kwalitatief aspect kennen. Dit is overeengekomen met de VNG.
5. Ontvangen adviezen
VNG en gemeenten hebben inbreng geleverd op de totstandkoming van deze regeling. Op
verzoek van het uitvoeringspanel is de berekeningswijze van de normering mede op basis
van ingewonnen extern advies uitgewerkt.
De VNG heeft in het overleg over de wijziging van het Besluit vastgesteld dat het
wenselijk is de normering meerjarig vast te leggen om te voorkomen dat de normstelling
onderwerp van politiek debat wordt. Dit is ook wenselijk om gemeenten een meerjarig
beleidseffect te kunnen laten genereren, zoals in deze regeling is uitgewerkt.
De VNG wil een eenvoudige en transparante berekeningssystematiek waarbij de prikkel
op de juiste plek wordt gelegd en tegendraadse effecten worden vermeden. Met de VNG
is afgesproken dat de effecten van de wijzigingen zullen worden gevolgd, maar wel
zoveel mogelijk op basis van bestaande informatie zoals gemeenten die vastleggen in
Sisa (geen nieuwe gegevensuitvraag bij gemeenten). Verder stelt de VNG voor om gezamenlijk
met SZW flankerend beleid te voeren om de uitvoering van gemeenten te verbeteren.
Door middel van een handreiking, regiobijeenkomsten en inbedding van het thema in
de Impuls Vakmanschap van Divosa/VNG, pakken VNG en SZW dit gezamenlijk op. Er is
inmiddels een werkwijzer debiteurenbeheer verschenen en op onderdelen zullen nog andere
werkwijzers verschijnen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.