Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 oktober 2012, kenmerk MEVA-3128984, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor opleidingsplaatsen voor de opleiding tot arts maatschappij en gezondheid (Subsidieregeling opleidingen publieke gezondheidszorg 2013–2017)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. arts in opleiding:

natuurlijke persoon die een zorgopleiding volgt;

b. doorstroom:

opleidingsplaatsen, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, voor artsen in opleiding die voor aanvang van het subsidiejaar met een zorgopleiding zijn aangevangen;

c. gerealiseerde opleidingsplaats:

aantal uren, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, dat de arts in opleiding de zorgopleiding in het subsidiejaar feitelijk heeft gevolgd;

d. instroom:

opleidingsplaatsen, uitgedrukt in fulltime-equivalenten en aantal artsen in opleiding, voor artsen in opleiding die in het subsidiejaar met een zorgopleiding aanvangen;

e. minister:

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

f. opleidingsinrichting:

inrichting die een zorgopleiding of een deel van een zorgopleiding verzorgt;

g. opleidingsplaats:

capaciteit, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, bij een opleidingsinrichting om een arts in opleiding op te leiden;

h. opleidingsschema:

schema, opgenomen in het opleidingsregister van de registratiecommissie, van de opleidingsinrichtingen en tijdsperioden waarin de arts in opleiding de zorgopleiding volgt;

i. registratiecommissie:

registratiecommissie voor zorgopleidingen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

j. subsidiejaar:

jaar ten behoeve waarvan de instellingssubsidie wordt verstrekt;

k. zorgopleiding:

opleiding tot arts maatschappij en gezondheid voor de profielen infectieziektebestrijding, jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde of tuberculosebestrijding.

Artikel 2

  • 1. De minister kan ten behoeve van de subsidiejaren 2013 tot en met 2017 op aanvraag een instellingssubsidie voor het verzorgen van een zorgopleiding verstrekken aan een opleidingsinrichting.

  • 2. De instellingssubsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.

  • 3. De instellingssubsidie bedraagt per gerealiseerde voltijdse opleidingsplaats het bedrag dat in de bijlage bij deze regeling vermeld is bij de desbetreffende zorgopleiding. Een voltijdse opleidingsplaats bedraagt ten hoogste het aantal uren van het dienstverband overeenkomstig de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling.

  • 4. De instellingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een opleidingsinrichting die voor de desbetreffende zorgopleiding erkend is door de registratiecommissie.

Artikel 3

  • 1. Bij het verstrekken van de instellingssubsidie wordt onderscheid gemaakt naar instroom en doorstroom.

  • 2. De minister stelt uiterlijk 15 augustus voorafgaande aan het subsidiejaar een plan vast voor de instroom die ten hoogste in aanmerking kan komen voor de instellingssubsidie. In het plan wordt onderscheid gemaakt naar zorgopleiding en opleidingsinrichting.

  • 3. De minister stelt GGD Nederland, ActiZ en de Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid in de gelegenheid uiterlijk 15 juli voorafgaande aan het subsidiejaar een advies uit te brengen over het plan.

  • 4. Doorstroom kan slechts in aanmerking komen voor de instellingssubsidie indien ten behoeve van de desbetreffende artsen in opleiding voorafgaand aan het subsidiejaar een instellingssubsidie is verstrekt op grond van deze regeling of de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche.

Artikel 4

  • 1. De aanvraag van een instellingssubsidie van € 25.000 of meer wordt uiterlijk dertien weken voor aanvang van het subsidiejaar ontvangen. De minister kan tot een daarbij aan te geven datum vrijstelling of ontheffing verlenen van de aanvraagtermijn.

  • 2. De minister besluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag over de verlening van de instellingssubsidie.

  • 3. De aanvraag die na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt ontvangen, wordt afgewezen.

  • 4. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking stelt de minister de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen drie weken aan te vullen. De minister besluit de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag binnen die termijn niet of niet voldoende is aangevuld.

  • 5. De minister vermeldt in het besluit tot verlening van de instellingssubsidie:

    • a. voor wat betreft de instroom per zorgopleiding het maximum aantal personen en opleidingsplaatsen waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend alsmede het subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats;

    • b. voor wat betreft de doorstroom dat de instellingssubsidie per zorgopleiding wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde opleidingsplaatsen en de bijbehorende subsidiebedragen.

  • 6. De minister verleent bij het besluit tot verlening van de instellingssubsidie ambtshalve tevens de volgende voorschotten: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8% en november 8% van:

    • a. voor wat betreft de instroom: het maximum aantal opleidingsplaatsen waarvoor de 1instellingssubsidie wordt verleend vermenigvuldigd met het subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats voor de desbetreffende zorgopleiding;

    • b. voor wat betreft de doorstroom: het aantal opleidingsplaatsen voor het subsidiejaar zoals opgenomen in de opleidingsschema’s per 31 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar vermenigvuldigd met het subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats voor de desbetreffende zorgopleiding

Artikel 5

De instellingssubsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6

  • 1. De subsidieontvanger meldt meteen aan de minister als:

    • a. het tijdens de periode waarvoor de instellingssubsidie is verleend aannemelijk is q geworden dat de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,

    • b. het aannemelijk is geworden dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan of

    • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de instellingssubsidie.

  • 2. De melding wordt schriftelijk gedaan. De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 7

  • 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de artsen in opleiding de registratiecommissie juist, tijdig en volledig informeren om de registratiecommissie in staat te stellen te registreren welke artsen in opleiding gedurende welke periode welke zorgopleidingen bij welke opleidingsinrichtingen gaan volgen en daadwerkelijk hebben gevolgd in het kader van instroom dan wel doorstroom.

  • 2. De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen:

    • a. die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de instellingssubsidie of

    • b. voor de ontwikkeling van het beleid van de minister.

Artikel 8

  • 1. Binnen tweeëntwintig weken na afloop van het subsidiejaar geeft de minister ambtshalve een beschikking tot vaststelling van de verleende instellingssubsidie.

  • 2. De verleende instellingssubsidie wordt vastgesteld op het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, opgenomen in de opleidingsschema’s van 15 februari na afloop het subsidiejaar, vermenigvuldigd met het subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats voor de desbetreffende zorgopleiding, met dien verstande dat de instellingssubsidie voor wat betreft de instroom ten hoogste wordt vastgesteld op het aantal personen en opleidingsplaatsen waarvoor de instellingssubsidie is verleend.

Artikel 9

  • 1. Een aanvraag van een instellingssubsidie van minder dan € 25.000 wordt uiterlijk tweeëntwintig weken na afloop van het subsidiejaar ingediend.

  • 2. Binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag geeft de minister een beschikking tot vaststelling van de instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De aanvraag die na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt ontvangen, wordt afgewezen.

  • 4. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking stelt de minister de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen drie weken aan te vullen. De minister besluit de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag binnen die termijn niet of niet voldoende is aangevuld.

  • 5. De instellingssubsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, opgenomen in het opleidingsschema van 15 februari na afloop het subsidiejaar, vermenigvuldigd met het subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats voor de desbetreffende zorgopleiding, met dien verstande dat de instellingssubsidie voor wat betreft de instroom ten hoogste wordt vastgesteld op het aantal personen en opleidingsplaatsen zoals opgenomen in het plan bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 10

  • 1. Voor een aanvraag tot verlening of vaststelling wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 2. Het aanvraagformulier wordt ondertekend door de aanvrager, door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen of door de personen die gezamenlijk bevoegd zijn de aanvrager te vertegenwoordigen.

Artikel 11

Ten behoeve van het subsidiejaar 2013 wordt in afwijking van artikel 4, eerste lid, de aanvraag uiterlijk 1 november 2012 ontvangen.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2018, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Deze regeling zal worden aangehaald als: Subsidieregeling opleidingen publieke gezondheidszorg 2013–2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers.

BIJLAGE

Subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats

Nr.

zorgopleiding

Subsidiebedrag per voltijdse opleidingsplaats

1

Arts infectieziektenbestrijding 1e fase

€ 77.000

2

Arts infectieziektenbestrijding 2e fase

€ 77.000

3

Arts tbc-bestrijding 1e fase

€ 77.000

4

Arts tbc-bestrijding 2e fase

€ 77.000

5

Jeugdarts 1e fase

€ 66.900

6

Jeugdarts 2e fase

€ 66.900

7

Medisch milieukundige 1e fase

€ 77.000

8

Medisch milieukundige 2e fase

€ 77.000

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

In 2010 is een evaluatie van het Opleidingsfonds inzake vervolgopleidingen tot (medisch) specialist uitgevoerd. In het kabinetsstandpunt daarover, dat op 4 maart 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden1, staat het voornemen om de subsidiëring van de medische vervolgopleidingen vanuit de Rijksbegroting te vervangen door een bekostiging die meer aansluit bij de reguliere financieringsinstrumenten in de zorgsector. Een en ander is verder uitgewerkt in de brief ‘Zorg die loont’ van maart 20112. Het is de bedoeling de bekostiging van de zorgopleidingen die vallen onder de subsidieregelingen zorgopleidingen 1e en 2e tranche per 1 januari 2013 over te hevelen naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Vanaf die datum worden de zorgopleidingen gefinancierd door middel van een beschikbaarheidbijdrage op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Met de overheveling komen de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche en de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche per 1 januari 2013 te vervallen. Om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage moet het gaan om opleidingen tot artsen die een zorg of dienst verlenen als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De meeste zorgopleidingen van de 1e en 2e tranche voldoen aan die eis. Dat geldt echter niet voor de in de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche opgenomen opleidingen arts maatschappij en gezondheid met de profielen infectieziektebestrijding, jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde of tuberculosebestrijding, zodat deze niet via de beschikbaarheidbijdrage bekostigd kunnen worden. Voor de bekostiging van deze opleidingen is daarom de onderhavige subsidieregeling opgesteld.

De opleidingen waarop deze subsidieregeling betrekking heeft worden aangemerkt als een niet-economische dienst van algemeen belang (NEDAB). Een NEDAB is uitgezonderd van de staatssteunregels.

Hoofdlijnen van de regeling

De systematiek voor het verstrekken van subsidies is in hoofdlijnen hetzelfde als in de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche. Er wordt onderscheid gemaakt tussen instroom en doorstroom. Alleen op de instroom van de zorgopleidingen wordt gestuurd. Dat verloopt als volgt. Elk jaar bepaalt de minister per zorgopleiding eerst de maximaal subsidiabele instroom, alsmede de randvoorwaarden om tot een verdeling per opleidingsinrichting te komen. Vervolgens geven GGD Nederland, ActiZ en de Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid een advies over de verdeling per opleidingsinrichting. Het advies komt tot stand volgens een protocol waarmee invulling wordt gegeven aan de gestelde randvoorwaarden. Dit protocol voorziet ten minste in een verdeelmechanisme met objectieve en toetsbare criteria zoals beslisregels en transparante procedures, mogelijkheid van hoor en wederhoor en een klachten- en geschillenprocedure. Op basis van het advies stelt de minister een plan vast waarin het aantal opleidingsplaatsen en artsen in opleiding voor de instroom is gemaximeerd. Een opleidingsinrichting kan niet voor meer opleidingsplaatsen en artsen in opleiding subsidie ontvangen dan in het plan opgenomen.

De doorstroom wordt niet bijgestuurd: de artsen in opleiding waarvoor in het kader van de instroom subsidie is verstrekt, komen gedurende de rest van hun zorgopleiding voor subsidie in aanmerking. De opleidingsinstelling moet wel ieder jaar subsidie voor de doorstroom aanvragen.

Bij het verstrekken van de subsidie wordt steeds nagegaan of de desbetreffende opleidingsplaatsen zijn geregistreerd bij de registratiecommissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).

Er mag voor wat betreft de vergoeding geen sprake zijn van overcompensatie. Voor de hoogte van het normbedrag per opleidingsplaats wordt uitgegaan van de vergoedingsbedragen die van toepassing waren voor 2012 onder de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche. Er zullen in 2013 kostenonderzoeken plaatsvinden, waarvan de uitkomst wordt betrokken bij de vaststelling van de vergoedingsbedragen voor de verschillende opleidingen voor latere jaren.

Subsidies vanaf € 25.000 worden verstrekt volgens het gebruikelijke subsidieproces van aanvraag, verlening, bevoorschotting en vaststelling, zij het dat de subsidie ambtshalve – dus zonder verantwoording – wordt vastgesteld. Anders dan voorheen worden subsidies onder de € 25.000 direct vastgesteld zonder voorafgaande verlening. Dit vloeit vooruit uit de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, nr. 20306).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat, in alfabetische volgorde, enkele begripsbepalingen. Zorgopleidingen worden geregistreerd bij de registratiecommissie van de KNMG. In zogenaamde opleidingsschema's worden zowel de planning, als de daadwerkelijke vervulling van de zorgopleidingen bijgehouden. Aan de hand daarvan kunnen de gerealiseerde opleidingsplaatsen bepaald worden. Met het aanvragen van de instellingssubsidie machtigt de opleidingsinrichting de minister om de opleidingsschema's bij de registratiecommissie op te vragen.

Artikel 2

Subsidie kan worden aangevraagd vanaf het subsidiejaar 2013 tot en met het subsidiejaar 2017. Om de bevoorschotting vanaf januari 2013 mogelijk te maken, is inwerkingtreding vanaf 1 oktober 2012 noodzakelijk. De subsidiebeschikkingen voor het jaar 2013 zullen uiterlijk in december 2012 verstrekt worden. De subsidies ten behoeve van de zorgopleidingen zijn instellingssubsidies die per kalenderjaar verstrekt worden. In de bijlage bij de regeling staat het subsidiebedrag per gerealiseerde voltijdse opleidingsplaats. De feitelijke vervulling van een voltijdse opleidingsplaats is ten hoogste het aantal uren van een fulltime-equivalent van een arts in opleiding volgens de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling. Het vierde lid bepaalt dat een opleidingsinrichting door de registratiecommissie van de KNMG erkend moet zijn voor een instellingssubsidie in aanmerking te komen.

Artikel 3

In het algemene gedeelte van de toelichting is de subsidiesystematiek reeds uiteengezet. In aanvulling daarop het volgende. Bij de subsidieverlening wordt onderscheid gemaakt tussen instroom en doorstroom. Subsidie voor instroom kan niet worden aangewend voor doorstroom of andersom. Evenmin kan tussen zorgopleidingen en opleidingsinrichtingen gewisseld worden.

Het vierde lid bepaalt dat de doorstroom alleen subsidiabel is indien voor de arts in opleiding voorafgaand aan het subsidiejaar een instellingssubsidie is verstrekt. Ook subsidies op grond van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche tellen daarbij mee. De eerdere subsidie hoeft niet aan dezelfde opleidingsinrichting te zijn verstrekt als de opleidingsinrichting die de subsidie voor de doorstroom aanvraagt.

Artikel 4

Instellingssubsidies vanaf € 25.000 worden aangevraagd, verleend, bevoorschot en ambtshalve vastgesteld; een verantwoording is niet nodig. De aanvraag dient uiterlijk 13 weken voor aanvang van het subsidiejaar te zijn ontvangen. Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de minister vrijstelling of ontheffing van de aanvraagtermijn verlenen. Een aanvraag die later wordt ontvangen, wordt afgewezen. De opleidingsinrichting is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de subsidieaanvraag. De minister stuurt medio augustus een brief met een aanvraagformulier naar de opleidingsinrichting die voor een instellingssubsidie in aanmerking komen met het verzoek de aanvraag tijdig in te dienen. Uiterlijk twee weken voor het verstrijken van de indieningtermijn stuurt de minister een rappelbrief om de opleidingsinrichting eraan te herinneren de subsidieaanvraag in te dienen. Indien de subsidieaanvraag wel tijdig is ingediend maar niet aan de wettelijke eisen voldoet of onvoldoende informatie bevat om op de aanvraag te beslissen, stuurt de minister een brief om de opleidingsinrichting in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen. Blijft de instelling in gebreke om binnen de gestelde termijn de subsidieaanvraag aan te vullen, dan wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.

De opleidingsinrichting vult op het aanvraagformulier alleen de instroom in. Bij de instroom wordt per zorgopleiding aangegeven hoeveel artsen er het komende jaar zullen starten met hun opleiding en hoeveel opleidingsplaatsen zij gaan bezetten. Wat betreft de instroom wordt gekeken of de aanvraag binnen het plan past. Vervolgens wordt de te verlenen subsidie voor de instroom berekend met de normbedragen per voltijdse opleidingsplaats die in de bijlage voor elke zorgopleiding staan vermeld.

De te verwachten doorstroom hoeft niet te worden opgegeven in de aanvraag. De doorstroom van artsen in opleiding die al met een gesubsidieerde zorgopleiding zijn begonnen, wordt automatisch gesubsidieerd. De instellingen dienen hiertoe wel een aanvraag in te dienen. Het aantal artsen en opleidingsplaatsen per opleidingsinrichting wordt op voorhand niet gemaximeerd; in de verleningsbeschikking wordt alleen de berekeningswijze van de instellingssubsidie voor de doorstroom vermeld. Ten behoeve van de bevoorschotting wordt gerekend met de opleidingsplaatsen die zijn opgenomen in de opleidingsschema's die op 31 oktober zijn geregistreerd bij de registratiecommissie van de KNMG.

Op de aanvraag wordt binnen dertien weken beslist, tenzij deze termijn wegens een ontoereikende aanvraag is opgeschort. Tegelijk met de verlening wordt ambtshalve een besluit over de bevoorschotting genomen. De voorschotten worden verspreid over het jaar betaald conform het schema dat is opgenomen in het zesde lid.

Artikel 5

Op verleende instellingssubsidies is ingevolge deze bepaling altijd het begrotingsvoorbehoud van toepassing. Voor strekking en inhoud van het begrotingsvoorbehoud zij hier kortheidshalve verwezen naar artikel 4:34 van de Awb en de toelichting daarop.

Artikel 6

Indien duidelijk wordt dat de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend niet of niet geheel wordt uitgevoerd of het is aannemelijk dat de opleidingsinrichting niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen, dient dat aan de minister gemeld te worden. Dat geldt ook als zich andere omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de subsidiëring.

Aan het niet nakomen van deze meldingsplicht kunnen op grond van de Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS financiële gevolgen worden verbonden in de vorm van een verlaging van de instellingssubsidie.

Artikel 7

Dit artikel bevat enige verplichtingen van de opleidingsinrichting. De opleidingsinrichting moet er voor zorgdragen dat de planning en realisatie van de zorgopleidingen van de artsen in opleiding juist en tijdig in het opleidingsregister van de KNMG staan. De opleidingsinrichting dient uit eigen beweging tijdig informatie te verschaffen die relevant zou kunnen zijn voor het verstrekken van de instellingssubsidie. Daarnaast zijn de opleidingsinrichtingen gehouden inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 8

Instellingssubsidies vanaf € 25.000 die zijn verleend, hoeven na afloop van het subsidiejaar niet te worden verantwoord. De instellingssubsidie wordt automatisch vastgesteld aan de hand van de gerealiseerde opleidingsplaatsen volgens de opleidingsschema's die op 15 februari na het subsidiejaar zijn geregistreerd. Voor de instroom is de instellingssubsidie gemaximeerd op de aantallen artsen in opleiding en opleidingsplaatsen die in de verleningsbeschikking zijn vermeld. Voor de doorstroom worden alle opleidingsplaatsen gesubsidieerd die als zodanig zijn aan te merken.

Artikel 9

Instellingssubsidies tot € 25.000 worden eerst na afloop van het subsidiejaar toegekend. Binnen tweeëntwintig weken na afloop van het subsidiejaar moet een aanvraag tot vaststelling van de instellingsubsidie gedaan te worden. Een aanvraag die later wordt ontvangen, wordt afgewezen. De opleidingsinrichting is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de subsidieaanvraag. Indien de subsidieaanvraag wel tijdig is ingediend maar niet aan de wettelijke eisen voldoet of onvoldoende informatie bevat om op de aanvraag te beslissen, stuurt de minister een brief om de opleidingsinrichting in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen. Blijft de instelling in gebreke om binnen de gestelde termijn de subsidieaanvraag aan te vullen, dan wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten.

De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de subsidieaanvraag over de vaststelling, tenzij deze termijn wegens een ontoereikende aanvraag is opgeschort. De instellingssubsidie wordt vastgesteld aan de hand van het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen. Wel wordt de aanvraag voor de instroom, wat het aantal opleidingsplaatsen en artsen in opleiding betreft, getoetst aan het plan.

Doorstroom is subsidiabel als het artsen in opleiding betreft die al voor het subsidiejaar met de zorgopleiding zijn gestart bij een opleidingsinrichting die daarvoor subsidie heeft ontvangen.

Artikel 10

De minister stelt de formulieren voor de aanvraag tot verlening en vaststelling vast. De formulieren zullen beschikbaar worden gesteld op de website van de rijksoverheid. Medio augustus worden de aanvraagformulieren ten behoeve van de subsidieverlening ook toegestuurd aan de opleidingsinrichtingen die daarvoor in aanmerking komen. Het aanvraagformulier dient ondertekend te worden door iemand die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen.

Artikel 11

Mede in verband met de (besluitvorming over) de overheveling van de zorgopleidingen naar de NZa en gelet op de datum van publicatie van deze regeling, wordt de aanvraag voor het subsidiejaar 2013 uiterlijk 1 november 2012 ingediend.

Artikel 12

Aangezien deze regeling betrekking heeft op de aanvragen van subsidie die vóór 1 november 2012 ingediend moeten worden, ligt in afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM) onmiddellijke inwerkingtreding in de rede. Deze regeling heeft, conform de wijziging van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2012, nr. 13009), een looptijd van 5 jaar. Verlenging van deze regeling is eerst mogelijk nadat een ontwerp daarvan aan de Tweede Kamer is voorgelegd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers.


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 29 282, nr. 111.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 32 620, nr. 6.

Naar boven