TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
In 2010 is een evaluatie van het Opleidingsfonds inzake vervolgopleidingen tot (medisch)
specialist uitgevoerd. In het kabinetsstandpunt daarover, dat op 4 maart 2011 aan
de Tweede Kamer is aangeboden1, staat het voornemen om de subsidiëring van de medische vervolgopleidingen vanuit
de Rijksbegroting te vervangen door een bekostiging die meer aansluit bij de reguliere
financieringsinstrumenten in de zorgsector. Een en ander is verder uitgewerkt in de
brief ‘Zorg die loont’ van maart 20112. Het is de bedoeling de bekostiging van de zorgopleidingen die vallen onder de subsidieregelingen
zorgopleidingen 1e en 2e tranche per 1 januari 2013 over te hevelen naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Vanaf die datum worden de zorgopleidingen gefinancierd door middel van een beschikbaarheidbijdrage
op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Met de overheveling komen
de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche en de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche per 1 januari 2013 te vervallen. Om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage
moet het gaan om opleidingen tot artsen die een zorg of dienst verlenen als omschreven
bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ). De meeste zorgopleidingen van de 1e en 2e tranche voldoen aan die eis. Dat geldt echter niet voor de in de Subsidieregeling
zorgopleidingen 2e tranche opgenomen opleidingen arts maatschappij en gezondheid met de profielen infectieziektebestrijding,
jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde of tuberculosebestrijding, zodat deze niet
via de beschikbaarheidbijdrage bekostigd kunnen worden. Voor de bekostiging van deze
opleidingen is daarom de onderhavige subsidieregeling opgesteld.
De opleidingen waarop deze subsidieregeling betrekking heeft worden aangemerkt als
een niet-economische dienst van algemeen belang (NEDAB). Een NEDAB is uitgezonderd
van de staatssteunregels.
Hoofdlijnen van de regeling
De systematiek voor het verstrekken van subsidies is in hoofdlijnen hetzelfde als
in de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche. Er wordt onderscheid gemaakt tussen instroom en doorstroom. Alleen op de
instroom van de zorgopleidingen wordt gestuurd. Dat verloopt als volgt. Elk jaar bepaalt
de minister per zorgopleiding eerst de maximaal subsidiabele instroom, alsmede de
randvoorwaarden om tot een verdeling per opleidingsinrichting te komen. Vervolgens
geven GGD Nederland, ActiZ en de Koepel Artsen Maatschappij en Gezondheid een advies
over de verdeling per opleidingsinrichting. Het advies komt tot stand volgens een
protocol waarmee invulling wordt gegeven aan de gestelde randvoorwaarden. Dit protocol
voorziet ten minste in een verdeelmechanisme met objectieve en toetsbare criteria
zoals beslisregels en transparante procedures, mogelijkheid van hoor en wederhoor
en een klachten- en geschillenprocedure. Op basis van het advies stelt de minister
een plan vast waarin het aantal opleidingsplaatsen en artsen in opleiding voor de
instroom is gemaximeerd. Een opleidingsinrichting kan niet voor meer opleidingsplaatsen
en artsen in opleiding subsidie ontvangen dan in het plan opgenomen.
De doorstroom wordt niet bijgestuurd: de artsen in opleiding waarvoor in het kader
van de instroom subsidie is verstrekt, komen gedurende de rest van hun zorgopleiding
voor subsidie in aanmerking. De opleidingsinstelling moet wel ieder jaar subsidie
voor de doorstroom aanvragen.
Bij het verstrekken van de subsidie wordt steeds nagegaan of de desbetreffende opleidingsplaatsen
zijn geregistreerd bij de registratiecommissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij
tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).
Er mag voor wat betreft de vergoeding geen sprake zijn van overcompensatie. Voor de
hoogte van het normbedrag per opleidingsplaats wordt uitgegaan van de vergoedingsbedragen
die van toepassing waren voor 2012 onder de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche. Er zullen in 2013 kostenonderzoeken plaatsvinden, waarvan de uitkomst wordt
betrokken bij de vaststelling van de vergoedingsbedragen voor de verschillende opleidingen
voor latere jaren.
Subsidies vanaf € 25.000 worden verstrekt volgens het gebruikelijke subsidieproces
van aanvraag, verlening, bevoorschotting en vaststelling, zij het dat de subsidie
ambtshalve – dus zonder verantwoording – wordt vastgesteld. Anders dan voorheen worden
subsidies onder de € 25.000 direct vastgesteld zonder voorafgaande verlening. Dit
vloeit vooruit uit de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2009, nr. 20306).
Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel bevat, in alfabetische volgorde, enkele begripsbepalingen. Zorgopleidingen
worden geregistreerd bij de registratiecommissie van de KNMG. In zogenaamde opleidingsschema's
worden zowel de planning, als de daadwerkelijke vervulling van de zorgopleidingen
bijgehouden. Aan de hand daarvan kunnen de gerealiseerde opleidingsplaatsen bepaald
worden. Met het aanvragen van de instellingssubsidie machtigt de opleidingsinrichting
de minister om de opleidingsschema's bij de registratiecommissie op te vragen.
Artikel 2
Subsidie kan worden aangevraagd vanaf het subsidiejaar 2013 tot en met het subsidiejaar
2017. Om de bevoorschotting vanaf januari 2013 mogelijk te maken, is inwerkingtreding
vanaf 1 oktober 2012 noodzakelijk. De subsidiebeschikkingen voor het jaar 2013 zullen
uiterlijk in december 2012 verstrekt worden. De subsidies ten behoeve van de zorgopleidingen
zijn instellingssubsidies die per kalenderjaar verstrekt worden. In de bijlage bij
de regeling staat het subsidiebedrag per gerealiseerde voltijdse opleidingsplaats.
De feitelijke vervulling van een voltijdse opleidingsplaats is ten hoogste het aantal
uren van een fulltime-equivalent van een arts in opleiding volgens de van toepassing
zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of sectorale rechtspositieregeling. Het vierde
lid bepaalt dat een opleidingsinrichting door de registratiecommissie van de KNMG
erkend moet zijn voor een instellingssubsidie in aanmerking te komen.
Artikel 3
In het algemene gedeelte van de toelichting is de subsidiesystematiek reeds uiteengezet.
In aanvulling daarop het volgende. Bij de subsidieverlening wordt onderscheid gemaakt
tussen instroom en doorstroom. Subsidie voor instroom kan niet worden aangewend voor
doorstroom of andersom. Evenmin kan tussen zorgopleidingen en opleidingsinrichtingen
gewisseld worden.
Het vierde lid bepaalt dat de doorstroom alleen subsidiabel is indien voor de arts
in opleiding voorafgaand aan het subsidiejaar een instellingssubsidie is verstrekt.
Ook subsidies op grond van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche tellen daarbij
mee. De eerdere subsidie hoeft niet aan dezelfde opleidingsinrichting te zijn verstrekt
als de opleidingsinrichting die de subsidie voor de doorstroom aanvraagt.
Artikel 4
Instellingssubsidies vanaf € 25.000 worden aangevraagd, verleend, bevoorschot en ambtshalve
vastgesteld; een verantwoording is niet nodig. De aanvraag dient uiterlijk 13 weken
voor aanvang van het subsidiejaar te zijn ontvangen. Indien omstandigheden daartoe
aanleiding geven, kan de minister vrijstelling of ontheffing van de aanvraagtermijn
verlenen. Een aanvraag die later wordt ontvangen, wordt afgewezen. De opleidingsinrichting
is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de subsidieaanvraag. De minister
stuurt medio augustus een brief met een aanvraagformulier naar de opleidingsinrichting
die voor een instellingssubsidie in aanmerking komen met het verzoek de aanvraag tijdig
in te dienen. Uiterlijk twee weken voor het verstrijken van de indieningtermijn stuurt
de minister een rappelbrief om de opleidingsinrichting eraan te herinneren de subsidieaanvraag
in te dienen. Indien de subsidieaanvraag wel tijdig is ingediend maar niet aan de
wettelijke eisen voldoet of onvoldoende informatie bevat om op de aanvraag te beslissen,
stuurt de minister een brief om de opleidingsinrichting in de gelegenheid te stellen
de aanvraag aan te vullen. Blijft de instelling in gebreke om binnen de gestelde termijn
de subsidieaanvraag aan te vullen, dan wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.
De opleidingsinrichting vult op het aanvraagformulier alleen de instroom in. Bij de
instroom wordt per zorgopleiding aangegeven hoeveel artsen er het komende jaar zullen
starten met hun opleiding en hoeveel opleidingsplaatsen zij gaan bezetten. Wat betreft
de instroom wordt gekeken of de aanvraag binnen het plan past. Vervolgens wordt de
te verlenen subsidie voor de instroom berekend met de normbedragen per voltijdse opleidingsplaats
die in de bijlage voor elke zorgopleiding staan vermeld.
De te verwachten doorstroom hoeft niet te worden opgegeven in de aanvraag. De doorstroom
van artsen in opleiding die al met een gesubsidieerde zorgopleiding zijn begonnen,
wordt automatisch gesubsidieerd. De instellingen dienen hiertoe wel een aanvraag in
te dienen. Het aantal artsen en opleidingsplaatsen per opleidingsinrichting wordt
op voorhand niet gemaximeerd; in de verleningsbeschikking wordt alleen de berekeningswijze
van de instellingssubsidie voor de doorstroom vermeld. Ten behoeve van de bevoorschotting
wordt gerekend met de opleidingsplaatsen die zijn opgenomen in de opleidingsschema's
die op 31 oktober zijn geregistreerd bij de registratiecommissie van de KNMG.
Op de aanvraag wordt binnen dertien weken beslist, tenzij deze termijn wegens een
ontoereikende aanvraag is opgeschort. Tegelijk met de verlening wordt ambtshalve een
besluit over de bevoorschotting genomen. De voorschotten worden verspreid over het
jaar betaald conform het schema dat is opgenomen in het zesde lid.
Artikel 5
Op verleende instellingssubsidies is ingevolge deze bepaling altijd het begrotingsvoorbehoud
van toepassing. Voor strekking en inhoud van het begrotingsvoorbehoud zij hier kortheidshalve
verwezen naar artikel 4:34 van de Awb en de toelichting daarop.
Artikel 6
Indien duidelijk wordt dat de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend
niet of niet geheel wordt uitgevoerd of het is aannemelijk dat de opleidingsinrichting
niet aan de subsidieverplichtingen zal voldoen, dient dat aan de minister gemeld te
worden. Dat geldt ook als zich andere omstandigheden voordoen die van belang zijn
voor de subsidiëring.
Aan het niet nakomen van deze meldingsplicht kunnen op grond van de Beleidsregels
handhaving subsidiebepalingen VWS financiële gevolgen worden verbonden in de vorm
van een verlaging van de instellingssubsidie.
Artikel 7
Dit artikel bevat enige verplichtingen van de opleidingsinrichting. De opleidingsinrichting
moet er voor zorgdragen dat de planning en realisatie van de zorgopleidingen van de
artsen in opleiding juist en tijdig in het opleidingsregister van de KNMG staan. De
opleidingsinrichting dient uit eigen beweging tijdig informatie te verschaffen die
relevant zou kunnen zijn voor het verstrekken van de instellingssubsidie. Daarnaast
zijn de opleidingsinrichtingen gehouden inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling
van het beleid.
Artikel 8
Instellingssubsidies vanaf € 25.000 die zijn verleend, hoeven na afloop van het subsidiejaar
niet te worden verantwoord. De instellingssubsidie wordt automatisch vastgesteld aan
de hand van de gerealiseerde opleidingsplaatsen volgens de opleidingsschema's die
op 15 februari na het subsidiejaar zijn geregistreerd. Voor de instroom is de instellingssubsidie
gemaximeerd op de aantallen artsen in opleiding en opleidingsplaatsen die in de verleningsbeschikking
zijn vermeld. Voor de doorstroom worden alle opleidingsplaatsen gesubsidieerd die
als zodanig zijn aan te merken.
Artikel 9
Instellingssubsidies tot € 25.000 worden eerst na afloop van het subsidiejaar toegekend.
Binnen tweeëntwintig weken na afloop van het subsidiejaar moet een aanvraag tot vaststelling
van de instellingsubsidie gedaan te worden. Een aanvraag die later wordt ontvangen,
wordt afgewezen. De opleidingsinrichting is zelf verantwoordelijk voor het tijdig
indienen van de subsidieaanvraag. Indien de subsidieaanvraag wel tijdig is ingediend
maar niet aan de wettelijke eisen voldoet of onvoldoende informatie bevat om op de
aanvraag te beslissen, stuurt de minister een brief om de opleidingsinrichting in
de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen. Blijft de instelling in gebreke
om binnen de gestelde termijn de subsidieaanvraag aan te vullen, dan wordt de aanvraag
overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten.
De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de subsidieaanvraag over
de vaststelling, tenzij deze termijn wegens een ontoereikende aanvraag is opgeschort.
De instellingssubsidie wordt vastgesteld aan de hand van het aantal gerealiseerde
opleidingsplaatsen. Wel wordt de aanvraag voor de instroom, wat het aantal opleidingsplaatsen
en artsen in opleiding betreft, getoetst aan het plan.
Doorstroom is subsidiabel als het artsen in opleiding betreft die al voor het subsidiejaar
met de zorgopleiding zijn gestart bij een opleidingsinrichting die daarvoor subsidie
heeft ontvangen.
Artikel 10
De minister stelt de formulieren voor de aanvraag tot verlening en vaststelling vast.
De formulieren zullen beschikbaar worden gesteld op de website van de rijksoverheid.
Medio augustus worden de aanvraagformulieren ten behoeve van de subsidieverlening
ook toegestuurd aan de opleidingsinrichtingen die daarvoor in aanmerking komen. Het
aanvraagformulier dient ondertekend te worden door iemand die bevoegd is de aanvrager
te vertegenwoordigen.
Artikel 11
Mede in verband met de (besluitvorming over) de overheveling van de zorgopleidingen
naar de NZa en gelet op de datum van publicatie van deze regeling, wordt de aanvraag
voor het subsidiejaar 2013 uiterlijk 1 november 2012 ingediend.
Artikel 12
Aangezien deze regeling betrekking heeft op de aanvragen van subsidie die vóór 1 november
2012 ingediend moeten worden, ligt in afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten
bij regelgeving (VVM) onmiddellijke inwerkingtreding in de rede. Deze regeling heeft,
conform de wijziging van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 2012, nr. 13009), een looptijd van 5 jaar. Verlenging van deze regeling is eerst mogelijk nadat een
ontwerp daarvan aan de Tweede Kamer is voorgelegd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.