Toelichting
Algemeen
In verband met de wijziging per 1 januari 2013 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden
afvalstoffen (hierna: Bssa), dient de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen
aangepast te worden. Omdat de nodige aanpassingen de gehele regeling aangaan, wordt
de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen ingetrokken en vervangen door deze
Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen 2013. Deze regeling heeft betrekking
op de gegevens die door degene die de stortplaats drijft (de stortplaatsexploitant)
overgelegd moeten worden aan gedeputeerde staten bij een aanvraag om een verklaring
als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Bssa. De regeling heeft tevens betrekking
op de gegevens die moeten worden verstrekt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu
nadat de betreffende afvalstoffen zijn gestort. Artikel 7 van het Bssa biedt hier
de grondslag voor.
In artikel 1, eerste lid, van het Bssa staan categorieën afvalstoffen vermeld die
niet gestort mogen worden in inrichtingen genoemd in onderdeel C van bijlage I bij
het Besluit omgevingsrecht. Indien er echter geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk
is dan storten, dan kan van dit stortverbod afgeweken worden. Ingevolge artikel 4,
eerste lid, van het Bssa kunnen gedeputeerde staten aan een omgevingsvergunning voor
een stortplaats het voorschrift verbinden dat voor daarbij aangewezen afvalstoffen
het verbod genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Bssa niet geldt. Dit is indien
daarvoor de minister middels een ministeriële regeling op grond van artikel 5 van
het Bssa een afvalstof heeft aangewezen, waarvoor naar zijn oordeel in Nederland geen
andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten, of indien door gedeputeerde
staten een verklaring is afgegeven zoals vermeld in artikel 6, eerste lid, van het
Bssa. Op grond van dit artikel 6 van het Bssa kunnen gedeputeerde staten op verzoek
van de stortplaatsexploitant verklaren dat er naar hun oordeel in Nederland geen andere
wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten voor de in het desbetreffende vergunningvoorschrift
genoemde afvalstoffen.
Voor de categorieën 1 tot en met 14 geldt overigens een absoluut stortverbod, waarvan
niet kan worden afgeweken middels een voorschrift verbonden aan een omgevingsvergunning.
In de praktijk zal de stortplaatsexploitant een groot deel van de benodigde gegevens
ten behoeve van de verklaring, dat geen andere wijze van afvalbeheer dan storten mogelijk
is voor de betreffende afvalstoffen, ontvangen van degene die de betreffende afvalstoffen
wil aanbieden op de stortplaats. Overigens moet deze ontdoener een deel van de informatie
ook verstrekken op het moment dat deze de afvalstoffen aanbiedt op de stortplaats
op grond van artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, jo artikel
10, tweede en derde lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke
afvalstoffen.
De stortplaatsexploitant dient de gegevens vermeld in artikel 1 van deze regeling
te leveren bij gedeputeerde staten voor het verkrijgen van de verklaring als bedoeld
in artikel 6, eerste lid, van het Bssa. Voorheen moesten gedeputeerde staten de geleverde
gegevens verstrekken aan de minister. De minister gaf de verklaring af. Gedeputeerde
staten namen vervolgens het besluit of storten in afwijking van het betreffende stortverbod
werd toegestaan. Met de wijziging van het Bssa beslissen gedeputeerde staten rechtstreeks
op het verzoek van de stortplaatsexploitant. Een verklaring van de minister is niet
meer nodig.
Naast de gegevens die de stortplaatsexploitant levert, hebben gedeputeerde staten,
voor de besluitvorming op de aanvraag om een verklaring, in de toekomst nog steeds
de beschikking over de inventarisatie van Agentschap NL naar de beschikbare verwerkingscapaciteit
bij de bedrijven die aan de inventarisatie meewerken. Medio 2012 waren dat de afvalverbrandingsinstallaties,
enkele droog- of composteerinrichtingen, de PST (shredder)-installatie en drie bedrijven
die een alternatief bieden voor composieten van teerhoudend en bitumineus dakafval.
Artikel 2 van deze regeling heeft betrekking op de gegevens die moeten worden verstrekt
nadat de betreffende afvalstoffen zijn gestort op grond van hetzij de ministeriёle
regeling (artikel 5 van het Bssa), hetzij de verklaring van gedeputeerde staten (artikel
6 van het Bssa).
Deze regeling zal een kleine toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven
tot gevolg hebben. In 2010 zijn 32 verklaringen verleend. Uitgaande van dit aantal,
zal de toename van de administratieve lasten ongeveer € 4000,– per jaar bedragen.
Deze toename heeft betrekking op het feit dat er meer gedetailleerde informatie vereist
is bij de aanvraag.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 van deze regeling staat vermeld welke gegevens de stortplaatsexploitant
dient te overleggen bij gedeputeerde staten voor de verklaring zoals bedoeld in artikel
6, eerste lid, van het Bssa, dat geen andere wijze van afvalbeheer dan storten mogelijk
is voor de betreffende afvalstoffen. In de voorloper van deze regeling, de Regeling
verklaring stortverbod afvalstoffen, was vastgelegd dat gedeputeerde staten de gegevens
dienden te overleggen aan de minister, waarna gedeputeerde staten het besluit namen
of storten in afwijking van het betreffende stortverbod werd toegestaan. Thans dienen
gedeputeerde staten rechtstreeks op het verzoek van de stortplaatsexploitant te beslissen.
De te leveren gegevens komen voor een groot deel overeen met de gegevens die vermeld
stonden in de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen. Echter, in deze regeling
is op grond van artikel 1, onderdelen b, c en d, meer gedetailleerde informatie vereist
bij de aanvraag om een verklaring. Verder dienen bij de aanvraag stukken van potentiële
verwerkers te worden gevoegd, waaruit blijkt dat ze de betreffende afvalstoffen niet
kunnen verwerken.
Onderdeel a
De verzoeker dient aan te geven voor welke categorie van afvalstoffen genoemd in artikel
1, eerste lid, van het Bssa de verklaring wordt gevraagd. Als de verklaring slechts
wordt aangevraagd voor een deel van een categorie, dient dit in de aanvraag te worden
opgenomen. Indien er voor de categorie van afvalstoffen waarvoor de verklaring wordt
aangevraagd één of meer euralcodes zijn, dienen ook deze onderdeel uit te maken van
de aanvraag.
Onderdeel b
De verzoeker dient bij de aanvraag een omschrijving te geven van de afvalstof waarvoor
de aanvraag wordt ingediend. Een omschrijving bestaat uit de aggregatietoestand, verschijningsvorm
(bijvoorbeeld poeder, granulaat) en de samenstelling van de aangeboden afvalstof.
Onderdeel c
De verzoeker dient bij de aanvraag informatie te verstrekken over de oorsprong van
de afvalstoffen en het proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan. Hierbij moet
worden gedacht aan de plaats waar de afvalstof is vrij gekomen en de reden van het
vrijkomen van die afvalstof. In veel gevallen zal de plaats van het vrijkomen van
de afvalstof de inrichting zijn waarin het afval is behandeld of is vrijgekomen bij
een productieproces. In het geval van bijvoorbeeld een bodemsanering dient de locatie
van de sanering in de aanvraag te worden opgenomen.
Onderdeel d
De verzoeker neemt in de aanvraag informatie op over de hoeveelheid te storten afvalstoffen.
Indien de aanvraag betrekking heeft op meerdere (categorieën) afvalstoffen, dan dient
per (categorie) afvalstoffen de hoeveelheid te storten afvalstof aangegeven te worden.
Onderdeel e
De producent van de afvalstoffen is niet altijd degene die de afvalstoffen ter verwijdering
bij de stortplaats aanbiedt. Daarom moet de verzoeker in de aanvraag aangeven wie
de ontdoener van de afvalstoffen is.
Onderdeel f
De verzoeker dient in de aanvraag aan te geven wat de periode is waarvoor de verklaring
wordt aangevraagd.
Onderdeel g
De verzoeker moet aangeven waarom geen andere wijze van afvalbeheer beschikbaar is
dan storten. De redenen kunnen onder meer zijn dat er nog geen (voldoende) verwerkingscapaciteit
is gerealiseerd (zoals dat thans het geval is bij asbestcement), het tijdelijk uitvallen
van een verwerkingsinstallatie, of de samenstelling van de aangeboden afvalstoffen,
bijvoorbeeld als gevolg van een calamiteit.
Onderdelen h en i
Gedeputeerde staten moeten op basis van een aanvraag kunnen besluiten of een afvalstof
in afwijking van het stortverbod mag worden gestort. Dit betekent dat de aanvraag
voldoende informatie moet bevatten waaruit blijkt dat er daadwerkelijk geen andere
wijze van afvalbeheer mogelijk is. Hiervoor dient de aanvrager bewijsstukken in, waaruit
blijkt dat bedrijven waar de afvalstoffen normaal gesproken verwerkt zouden kunnen
worden, de betreffende afvalstoffen niet voor verwerking accepteren. Tevens moet uit
de stukken blijken wat de reden van deze weigering is. Indien normaliter verschillende
verwerkingstechnieken voor de afvalstof mogelijk zijn, dan dient de aanvrager bewijsstukken
te leveren waaruit blijkt dat alle technieken onderzocht zijn. Indien er meerdere
aanbieders zijn van één bepaalde verwerkingstechniek, zoals bijvoorbeeld het geval
is bij verbranden van afval in afvalenergiecentrales, volstaat het leveren van bewijsstukken
dat tenminste twee van deze aanbieders, niet behorend tot hetzelfde bedrijf, de afvalstof
niet kunnen verwerken.
Er zijn diverse redenen te bedenken waarom een bepaalde afvalstof niet verwerkt kan
worden. Indien bijvoorbeeld de samenstelling van de afvalstof de reden is, dan moet
de verzoeker in de aanvraag speciaal aandacht besteden aan de samenstelling van de
betreffende afvalstof in relatie tot de acceptatiecriteria van mogelijke verwerkers.
Wanneer de afmetingen van de betreffende afvalstof het struikelblok vormen, dient
de verzoeker in de aanvraag aan te geven waarom de grootte niet aangepast kan worden
om de afvalstof alsnog te laten verwerken.
Indien gebrek aan capaciteit bij verwerkers de reden is waarom een bepaalde afvalstof
gestort moet worden, dient te verzoeker te motiveren waarom de afvalstof niet tijdelijk
kan worden opgeslagen totdat er verwerkingscapaciteit vrijkomt. Ook de kosten van
de verwerking kunnen reden zijn om een aanvraag in te dienen voor de afgifte van een
verklaring. Een indicatie van wat als onevenredig moet worden beschouwd, zal worden
beschreven in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Het gaat hier om de kosten voor
de alternatieve verwerking in vergelijking tot de kosten voor het storten.
Artikel 2
Tot de inwerkingtreding van deze regeling was in de verklaring die de minister afgaf
de verplichting voor de stortplaatsexploitant opgenomen mededeling te doen van de
met de verklaring gestorte hoeveelheid afvalstoffen. Deze verplichting werd overgenomen
in het besluit van gedeputeerde staten. Gelet op het feit dat met de wijziging van
het Bssa de verklaring van de minister is vervallen, is de verplichting tot het doen
van de opgave aan de minister thans in deze regeling opgenomen.
Artikel 3
Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de eerste alinea van het algemene
deel van de toelichting.
Artikel 4
Dit artikel regelt inwerkingtreding op 1 januari 2013. Deze datum van inwerkingtreding
is conform het regime van de vaste verandermomenten. Deze regeling treedt op hetzelfde
moment in werking als de wijziging van het Bssa.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.