Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 24 oktober 2012, nr. IENM/BSK-2012/202154, houdende vaststelling van de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen 2013

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 7 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

Besluit:

Artikel 1

Degene die de stortplaats drijft, verstrekt bij een verzoek als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen de volgende gegevens aan gedeputeerde staten:

  • a. de categorie van afvalstoffen of deel van deze categorie en de bijbehorende euralcodes waarvoor geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten;

  • b. een omschrijving van aard en samenstelling van de afvalstoffen;

  • c. informatie over de oorsprong van de afvalstoffen en het proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan;

  • d. de hoeveelheid van de te storten afvalstoffen;

  • e. de ontdoener van de afvalstoffen;

  • f. de periode waarvoor de verklaring wordt aangevraagd;

  • g. de reden dat de afvalstoffen niet op andere wijze te beheren zijn dan door storten;

  • h. een overzicht van de initiatieven die zijn ondernomen om de betreffende afvalstoffen op andere wijze te beheren;

  • i. stukken van bedrijven waarvan mag worden aangenomen dat zij de betreffende afvalstoffen kunnen verwerken, waarin zij verklaren dat zij de betreffende afvalstoffen niet gedurende de periode waarvoor de verklaring wordt aangevraagd kunnen accepteren en de reden van deze weigering. Indien er meer dan één aanbieder is van één bepaalde verwerkingstechniek, is het voldoende bewijsstukken te leveren dat tenminste twee van deze aanbieders, niet behorend tot hetzelfde bedrijf, de afvalstof niet kunnen verwerken.

Artikel 2

Degene die de stortplaats drijft en, met toepassing van de artikelen 5 of 6 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen, afvalstoffen heeft gestort, doet daarvan aan het eind van het kalenderkwartaal opgave aan de Minister van Infrastructuur en Milieu onder vermelding van de hoeveelheid afvalstoffen in dat kwartaal per categorie van afvalstoffen genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Artikel 3

De Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

Toelichting

Algemeen

In verband met de wijziging per 1 januari 2013 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: Bssa), dient de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen aangepast te worden. Omdat de nodige aanpassingen de gehele regeling aangaan, wordt de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen ingetrokken en vervangen door deze Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen 2013. Deze regeling heeft betrekking op de gegevens die door degene die de stortplaats drijft (de stortplaatsexploitant) overgelegd moeten worden aan gedeputeerde staten bij een aanvraag om een verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Bssa. De regeling heeft tevens betrekking op de gegevens die moeten worden verstrekt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu nadat de betreffende afvalstoffen zijn gestort. Artikel 7 van het Bssa biedt hier de grondslag voor.

In artikel 1, eerste lid, van het Bssa staan categorieën afvalstoffen vermeld die niet gestort mogen worden in inrichtingen genoemd in onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht. Indien er echter geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten, dan kan van dit stortverbod afgeweken worden. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Bssa kunnen gedeputeerde staten aan een omgevingsvergunning voor een stortplaats het voorschrift verbinden dat voor daarbij aangewezen afvalstoffen het verbod genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Bssa niet geldt. Dit is indien daarvoor de minister middels een ministeriële regeling op grond van artikel 5 van het Bssa een afvalstof heeft aangewezen, waarvoor naar zijn oordeel in Nederland geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten, of indien door gedeputeerde staten een verklaring is afgegeven zoals vermeld in artikel 6, eerste lid, van het Bssa. Op grond van dit artikel 6 van het Bssa kunnen gedeputeerde staten op verzoek van de stortplaatsexploitant verklaren dat er naar hun oordeel in Nederland geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten voor de in het desbetreffende vergunningvoorschrift genoemde afvalstoffen.

Voor de categorieën 1 tot en met 14 geldt overigens een absoluut stortverbod, waarvan niet kan worden afgeweken middels een voorschrift verbonden aan een omgevingsvergunning.

In de praktijk zal de stortplaatsexploitant een groot deel van de benodigde gegevens ten behoeve van de verklaring, dat geen andere wijze van afvalbeheer dan storten mogelijk is voor de betreffende afvalstoffen, ontvangen van degene die de betreffende afvalstoffen wil aanbieden op de stortplaats. Overigens moet deze ontdoener een deel van de informatie ook verstrekken op het moment dat deze de afvalstoffen aanbiedt op de stortplaats op grond van artikel 10.39, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, jo artikel 10, tweede en derde lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

De stortplaatsexploitant dient de gegevens vermeld in artikel 1 van deze regeling te leveren bij gedeputeerde staten voor het verkrijgen van de verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Bssa. Voorheen moesten gedeputeerde staten de geleverde gegevens verstrekken aan de minister. De minister gaf de verklaring af. Gedeputeerde staten namen vervolgens het besluit of storten in afwijking van het betreffende stortverbod werd toegestaan. Met de wijziging van het Bssa beslissen gedeputeerde staten rechtstreeks op het verzoek van de stortplaatsexploitant. Een verklaring van de minister is niet meer nodig.

Naast de gegevens die de stortplaatsexploitant levert, hebben gedeputeerde staten, voor de besluitvorming op de aanvraag om een verklaring, in de toekomst nog steeds de beschikking over de inventarisatie van Agentschap NL naar de beschikbare verwerkingscapaciteit bij de bedrijven die aan de inventarisatie meewerken. Medio 2012 waren dat de afvalverbrandingsinstallaties, enkele droog- of composteerinrichtingen, de PST (shredder)-installatie en drie bedrijven die een alternatief bieden voor composieten van teerhoudend en bitumineus dakafval.

Artikel 2 van deze regeling heeft betrekking op de gegevens die moeten worden verstrekt nadat de betreffende afvalstoffen zijn gestort op grond van hetzij de ministeriёle regeling (artikel 5 van het Bssa), hetzij de verklaring van gedeputeerde staten (artikel 6 van het Bssa).

Deze regeling zal een kleine toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven tot gevolg hebben. In 2010 zijn 32 verklaringen verleend. Uitgaande van dit aantal, zal de toename van de administratieve lasten ongeveer € 4000,– per jaar bedragen. Deze toename heeft betrekking op het feit dat er meer gedetailleerde informatie vereist is bij de aanvraag.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 van deze regeling staat vermeld welke gegevens de stortplaatsexploitant dient te overleggen bij gedeputeerde staten voor de verklaring zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Bssa, dat geen andere wijze van afvalbeheer dan storten mogelijk is voor de betreffende afvalstoffen. In de voorloper van deze regeling, de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen, was vastgelegd dat gedeputeerde staten de gegevens dienden te overleggen aan de minister, waarna gedeputeerde staten het besluit namen of storten in afwijking van het betreffende stortverbod werd toegestaan. Thans dienen gedeputeerde staten rechtstreeks op het verzoek van de stortplaatsexploitant te beslissen. De te leveren gegevens komen voor een groot deel overeen met de gegevens die vermeld stonden in de Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen. Echter, in deze regeling is op grond van artikel 1, onderdelen b, c en d, meer gedetailleerde informatie vereist bij de aanvraag om een verklaring. Verder dienen bij de aanvraag stukken van potentiële verwerkers te worden gevoegd, waaruit blijkt dat ze de betreffende afvalstoffen niet kunnen verwerken.

Onderdeel a

De verzoeker dient aan te geven voor welke categorie van afvalstoffen genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Bssa de verklaring wordt gevraagd. Als de verklaring slechts wordt aangevraagd voor een deel van een categorie, dient dit in de aanvraag te worden opgenomen. Indien er voor de categorie van afvalstoffen waarvoor de verklaring wordt aangevraagd één of meer euralcodes zijn, dienen ook deze onderdeel uit te maken van de aanvraag.

Onderdeel b

De verzoeker dient bij de aanvraag een omschrijving te geven van de afvalstof waarvoor de aanvraag wordt ingediend. Een omschrijving bestaat uit de aggregatietoestand, verschijningsvorm (bijvoorbeeld poeder, granulaat) en de samenstelling van de aangeboden afvalstof.

Onderdeel c

De verzoeker dient bij de aanvraag informatie te verstrekken over de oorsprong van de afvalstoffen en het proces waarbij de afvalstoffen zijn ontstaan. Hierbij moet worden gedacht aan de plaats waar de afvalstof is vrij gekomen en de reden van het vrijkomen van die afvalstof. In veel gevallen zal de plaats van het vrijkomen van de afvalstof de inrichting zijn waarin het afval is behandeld of is vrijgekomen bij een productieproces. In het geval van bijvoorbeeld een bodemsanering dient de locatie van de sanering in de aanvraag te worden opgenomen.

Onderdeel d

De verzoeker neemt in de aanvraag informatie op over de hoeveelheid te storten afvalstoffen. Indien de aanvraag betrekking heeft op meerdere (categorieën) afvalstoffen, dan dient per (categorie) afvalstoffen de hoeveelheid te storten afvalstof aangegeven te worden.

Onderdeel e

De producent van de afvalstoffen is niet altijd degene die de afvalstoffen ter verwijdering bij de stortplaats aanbiedt. Daarom moet de verzoeker in de aanvraag aangeven wie de ontdoener van de afvalstoffen is.

Onderdeel f

De verzoeker dient in de aanvraag aan te geven wat de periode is waarvoor de verklaring wordt aangevraagd.

Onderdeel g

De verzoeker moet aangeven waarom geen andere wijze van afvalbeheer beschikbaar is dan storten. De redenen kunnen onder meer zijn dat er nog geen (voldoende) verwerkingscapaciteit is gerealiseerd (zoals dat thans het geval is bij asbestcement), het tijdelijk uitvallen van een verwerkingsinstallatie, of de samenstelling van de aangeboden afvalstoffen, bijvoorbeeld als gevolg van een calamiteit.

Onderdelen h en i

Gedeputeerde staten moeten op basis van een aanvraag kunnen besluiten of een afvalstof in afwijking van het stortverbod mag worden gestort. Dit betekent dat de aanvraag voldoende informatie moet bevatten waaruit blijkt dat er daadwerkelijk geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is. Hiervoor dient de aanvrager bewijsstukken in, waaruit blijkt dat bedrijven waar de afvalstoffen normaal gesproken verwerkt zouden kunnen worden, de betreffende afvalstoffen niet voor verwerking accepteren. Tevens moet uit de stukken blijken wat de reden van deze weigering is. Indien normaliter verschillende verwerkingstechnieken voor de afvalstof mogelijk zijn, dan dient de aanvrager bewijsstukken te leveren waaruit blijkt dat alle technieken onderzocht zijn. Indien er meerdere aanbieders zijn van één bepaalde verwerkingstechniek, zoals bijvoorbeeld het geval is bij verbranden van afval in afvalenergiecentrales, volstaat het leveren van bewijsstukken dat tenminste twee van deze aanbieders, niet behorend tot hetzelfde bedrijf, de afvalstof niet kunnen verwerken.

Er zijn diverse redenen te bedenken waarom een bepaalde afvalstof niet verwerkt kan worden. Indien bijvoorbeeld de samenstelling van de afvalstof de reden is, dan moet de verzoeker in de aanvraag speciaal aandacht besteden aan de samenstelling van de betreffende afvalstof in relatie tot de acceptatiecriteria van mogelijke verwerkers. Wanneer de afmetingen van de betreffende afvalstof het struikelblok vormen, dient de verzoeker in de aanvraag aan te geven waarom de grootte niet aangepast kan worden om de afvalstof alsnog te laten verwerken.

Indien gebrek aan capaciteit bij verwerkers de reden is waarom een bepaalde afvalstof gestort moet worden, dient te verzoeker te motiveren waarom de afvalstof niet tijdelijk kan worden opgeslagen totdat er verwerkingscapaciteit vrijkomt. Ook de kosten van de verwerking kunnen reden zijn om een aanvraag in te dienen voor de afgifte van een verklaring. Een indicatie van wat als onevenredig moet worden beschouwd, zal worden beschreven in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Het gaat hier om de kosten voor de alternatieve verwerking in vergelijking tot de kosten voor het storten.

Artikel 2

Tot de inwerkingtreding van deze regeling was in de verklaring die de minister afgaf de verplichting voor de stortplaatsexploitant opgenomen mededeling te doen van de met de verklaring gestorte hoeveelheid afvalstoffen. Deze verplichting werd overgenomen in het besluit van gedeputeerde staten. Gelet op het feit dat met de wijziging van het Bssa de verklaring van de minister is vervallen, is de verplichting tot het doen van de opgave aan de minister thans in deze regeling opgenomen.

Artikel 3

Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de eerste alinea van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 4

Dit artikel regelt inwerkingtreding op 1 januari 2013. Deze datum van inwerkingtreding is conform het regime van de vaste verandermomenten. Deze regeling treedt op hetzelfde moment in werking als de wijziging van het Bssa.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

Naar boven