Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2012, 20420 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2012, 20420 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 3, tweede lid, van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
beschermd monument of zelfstandig onderdeel zijnde een aanleg die geheel of gedeeltelijk bestaat uit beplanting, zoals een park- of tuinaanleg,
kosten om een beschermd monument of zelfstandig onderdeel in zijn geheel opnieuw te vervaardigen, met dezelfde constructie, materiaalsoorten en detaillering,
rapport dat de technische of fysieke staat van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel beschrijft, en dat is opgesteld door een ter zake deskundige persoon of instantie,
plan als bedoeld in artikel 10,
beschermd monument of zelfstandig onderdeel, dat in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel is vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging,
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
aangewezen organisatie als bedoeld in artikel 30,
gebied dat door UNESCO is aangewezen als werelderfgoed op grond van de Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (Parijs, 16 november 1972),
beschermd monument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
De minister kan jaarlijks aan de eigenaar van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel op aanvraag voor een periode van zes kalenderjaren subsidie voor het normale onderhoud van dat monument verstrekken.
1. Voor subsidieverlening zijn jaarlijks ten hoogste de volgende bedragen beschikbaar voor:
a. beschermde archeologische monumenten: € 800.000,
b. groene monumenten: € 5 miljoen,
c. overige beschermde monumenten: € 42,7 miljoen.
2. Indien in enig jaar een beschikbaar bedrag niet geheel wordt verleend, wordt het resterende bedrag aan het desbetreffende subsidieplafond voor het volgende jaar toegevoegd.
Subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen die als zodanig zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij deze regeling is opgenomen.
1. De subsidiabele kosten op grond waarvan het subsidiebedrag wordt bepaald, zijn ten hoogste 3 procent van de herbouwwaarde.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de subsidiabele kosten op grond waarvan het subsidiebedrag wordt bepaald ten hoogste € 60.000 voor een molen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op groene monumenten en beschermde archeologische monumenten.
Een aanvraag om subsidie wordt ingediend van 1 februari tot en met 31 maart in het jaar voorafgaand aan de periode van zes kalenderjaren waarvoor subsidie wordt gevraagd.
Een aanvraag kan elektronisch of op papier worden ingediend. Elektronische aanvragen worden ingediend via de internetsite www.monumenten.nl met gebruikmaking van de daar beschikbare aanvraagmodule. Aanvragen op papier worden ingediend bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.
1. Bij een aanvraag om subsidie wordt gebruik gemaakt van het hiervoor door de minister vastgestelde aanvraagformulier.
2. In het aanvraagformulier kunnen de volgende bescheiden worden gevraagd:
a. een instandhoudingsplan of een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b,
b. een actueel inspectierapport en, indien niet in het inspectierapport opgenomen, een of meer actuele overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het beschermd monument of zelfstandig onderdeel en zijn gebreken,
c. met uitzondering van molens, beschermde archeologische monumenten en groene monumenten, een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde,
d. voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft dat is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid of als een toren van een kerkgebouw, een tekening waarop het zelfstandig onderdeel duidelijk is weergegeven ten opzichte van aangrenzende zelfstandige onderdelen,
e. voor zover het een zelfstandig onderdeel van een beschermd archeologisch monument betreft, een overzichtskaart waarop de betrokken kadastrale percelen zijn aangegeven,
f. voor zover het een groen monument betreft, een overzichtskaart van de groenaanleg met de plaats van de werkzaamheden en voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft, de betrokken kadastrale percelen,
g. voor zover het instandhoudingsplan ingrijpende werkzaamheden omvat, voldoende gegevens en bescheiden waaruit, aanvullend op het inspectierapport, de technische of fysieke staat van het beschermd monument of zelfstandig onderdeel nauwkeurig blijkt en waarmee de noodzaak van de ingrepen voldoende wordt onderbouwd, en
h. voor zover de aanvraag een kerkgebouw betreft, een verklaring van de eigenaar dat het kerkgebouw gedurende de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd bestendig wordt gebruikt.
1. In afwijking van artikel 8, tweede lid, gaat een aanvraag van een professionele organisatie voor monumentenbehoud slechts vergezeld van een overzicht van de beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen waarvoor subsidie wordt gevraagd.
2. Het overzicht bevat per beschermd monument of zelfstandig onderdeel:
a. het monumentnummer,
b. de totale begrote subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4,
c. voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft, een omschrijving van dat onderdeel waarbij het te onderscheiden is van andere zelfstandige onderdelen van het desbetreffende beschermde monument, en
d. voor zover het geen molen, beschermd archeologisch monument of groen monument betreft, de herbouwwaarde.
1. Het instandhoudingsplan heeft betrekking op zes kalenderjaren en omvat:
a. een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden en een omschrijving van de daarmee beoogde resultaten, en
b. een meerjarenbegroting volgens een door de minister vastgesteld model.
2. In de meerjarenbegroting wordt aangegeven in welk jaar de onderscheiden werkzaamheden worden verricht.
De minister beslist jaarlijks voor 1 september gelijktijdig op de in het desbetreffende jaar ingediende en voor subsidie in aanmerking komende aanvragen.
Onverminderd artikel 7 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 wordt een aanvraag om subsidie in ieder geval geweigerd:
a. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis, tenzij het een aanvraag betreft van een professionele organisatie voor monumentenbehoud, provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
b. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een kerkgebouw en een verklaring als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder h, ontbreekt,
c. voor zover de subsidie naar het oordeel van de minister niet noodzakelijk is voor het normaal onderhoud van het beschermd monument of zelfstandig onderdeel,
d. voor zover de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt gevraagd naar het oordeel van de minister niet sober en doelmatig zijn,
e. voor zover voor de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd reeds rijkssubsidie wordt verstrekt,
f. voor zover bij schade de subsidiabele kosten op grond van een verzekering worden gedekt,
g. voor zover de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd op grond van de Wet op de omzetbelasting op verschuldigde belasting in aftrek kunnen worden gebracht of op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds kunnen worden teruggevorderd,
h. voor zover aan de aanvrager voor het beschermd monument of zelfstandig onderdeel waarvoor subsidie wordt gevraagd, in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van de aanvraag subsidie is verleend op grond van deze regeling, artikel 3 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 of artikel 3 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten,
i. indien de aanvraag wordt ingediend buiten de termijn, bedoeld in artikel 6, of
j. indien de subsidiabele kosten van een aanvraag die betrekking heeft op een beschermd archeologisch monument minder dan € 3000 bedragen of minder dan € 6000 bedragen indien de aanvraag betrekking heeft op een ander beschermd monument.
Het subsidiebedrag dat wordt verleend, bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten met toepassing van artikel 5.
1. Indien in enig jaar een subsidieplafond als bedoeld in artikel 3 niet hoog genoeg is om alle aanvragen ten laste van het desbetreffende beschikbare bedrag te honoreren, wordt op die aanvragen in de volgende volgorde beslist:
a. aanvragen, voor zover die beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen omvatten die deel uit maken van een werelderfgoed,
b. aanvragen van professionele organisaties voor monumentenbehoud,
c. aanvragen, voor zover deze niet voldoen aan onderdeel a of b.
2. Indien na toepassing van het eerste lid, onder a en b, nog middelen beschikbaar zijn, wordt het resterende budget als volgt verdeeld:
a. 75 procent van het budget voor aanvragen, voor zover die beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen betreffen met een herbouwwaarde van minder dan € 8,3 miljoen, voor zover die groene monumenten of beschermde archeologische monumenten betreffen met minder dan € 250.000 aan subsidiabele kosten of voor zover die molens betreffen, en
b. 25 procent van het budget voor aanvragen, voor zover deze beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen betreffen met een hogere herbouwwaarde onderscheidenlijk meer subsidiabele kosten dan in onderdeel a.
3. Indien bij toepassing van het eerste lid het subsidieplafond wordt overschreden door subsidieverlening aan alle aanvragen in het eerste lid, onderdeel a, b of c, wordt op de aanvragen in het desbetreffende onderdeel beslist in volgorde van totale begrote kosten uit de aanvraag, waarbij een aanvraag met lagere totale begrote kosten voorrang krijgt.
1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, verleent de minister de eigenaar een voorschot van 100% van het subsidiebedrag.
2. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, kan de minister de eigenaar een voorschot verlenen tot 100% van het subsidiebedrag.
3. De verlening van het voorschot geschiedt gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.
4. De uitkering van het voorschot geschiedt in jaarlijkse of meerjaarlijkse termijnen, op bij de beschikking aan te geven tijdstippen.
5. Indien de liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger om een ander betaalritme vraagt, kan de minister in afwijking van het vierde lid een groter of kleiner deel van de subsidie in door hem te bepalen termijnen als voorschot betalen.
1. Een professionele organisatie voor monumentenbehoud kan de subsidie aanwenden voor uitvoering van subsidiabele werkzaamheden aan alle beschermde monumenten en zelfstandige onderdelen waar het overzicht, bedoeld in artikel 9, betrekking op heeft.
2. Na een aanvraag als bedoeld in artikel 2 en onverminderd artikel 14 kan de minister er mee instemmen dat een professionele organisatie voor monumentenbehoud een overzicht als bedoeld in artikel 9 ten behoeve waarvan subsidie is verleend met ingang van het opvolgende kalenderjaar uitbreidt met andere beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen die geen onderdeel uitmaken van dat overzicht. In dat geval wijzigt de minister de beschikking tot subsidieverlening en verhoogt hij de verleende subsidie naar rato van het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht.
De subsidieontvanger doet onverwijld een schriftelijke melding aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Indien de minister ernstige twijfel heeft over de juistheid van de opgegeven herbouwwaarde, kan de minister een nader onderzoek naar de herbouwwaarde instellen. De subsidieontvanger werkt mee aan dit onderzoek.
De minister kan de subsidieontvanger verplichten na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht.
Een kerkgebouw waarvoor subsidie is verleend, wordt gedurende de subsidieperiode overeenkomstig de verklaring, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder h, bestendig gebruikt.
De minister kan de subsidieontvanger verplichten:
a. mee te werken aan een onderzoek naar de bouw- of ontstaansgeschiedenis van het beschermd monument of zelfstandig onderdeel,
b. de aanbesteding en de gunning van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, op een door de minister te bepalen wijze te doen plaatsvinden,
c. de minister tussentijds te berichten over de voortgang van werkzaamheden,
d. mee te werken aan een onderzoek door een deskundige naar de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden,
e. werkzaamheden uit te voeren volgens in de beroepsgroep geldende normen,
f. het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel te voorzien van een of meer installaties ter beperking van schade als gevolg van brand of blikseminslag, ter bescherming van de monumentale waarde van het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel,
g. advies te vragen aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed alvorens met de voorgenomen werkzaamheden wordt gestart voor zover de monumentale waarde van het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel of de werkzaamheden daartoe aanleiding vormen, of
h. werkzaamheden onder nader door hem te stellen voorwaarden te doen begeleiden indien voor de uitvoering daarvan specifieke kennis is vereist.
De minister kan de subsidieontvanger verplichten:
a. voor de duur van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, een Casco-All-Risks verzekering af te sluiten, of
b. vanaf de aanvang van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, op eigen kosten het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel te verzekeren dan wel verzekerd te houden tegen brand-, storm- en bliksemschade en na afloop van de werkzaamheden daartegen verzekerd te houden.
Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Bij beschikking wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.
1. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, toont de subsidieontvanger aan de hand van een prestatieverklaring aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De minister kan voor de prestatieverklaring een model vaststellen.
3. De prestatieverklaring gaat vergezeld van een inspectierapport per beschermd monument of per zelfstandig onderdeel, dat is opgesteld na afloop van het verrichten van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend.
4. Voor zover uit de prestatieverklaring volgt dat niet alle activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn uitgevoerd of de subsidieontvanger zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft gehouden, bevat de prestatieverklaring de redenen hiervoor.
5. Onverminderd het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid, toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Bij beschikking wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.
1. Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, legt de subsidieontvanger rekening en verantwoording af aan de hand van een financieel verslag. artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
2. De minister kan voor het financieel verslag een model vaststellen.
3. De minister kan de subsidieontvanger verplichten het financieel verslag vergezeld te doen gaan van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. In de verklaring, bedoeld in het derde lid, verklaart de accountant dat de bedragen in het financieel verslag juist zijn en doet hij tevens een uitspraak over de naleving door de subsidieontvanger van de in het controleprotocol genoemde voorschriften.
5. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht volgens een door de minister vast te stellen controleprotocol.
6. De minister kan de subsidieontvanger verplichten de desbetreffende originele rekeningen en betalingsbewijzen te overleggen.
1. Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen vier maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend. Indien de verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt deze vastgesteld zonder aanvraag daartoe.
2. Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven:
a. indien de verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, binnen 22 weken na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend, en
b. indien de verleende subsidie € 25.000 of meer bedraagt binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.
Onverminderd artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie in ieder geval lager dan de verlening worden vastgesteld indien werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde.
1. Indien de subsidieontvanger de eigendom of een ander zakelijk recht van een beschermd monument of een zelfstandig onderdeel overdraagt aan een derde, dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na de overdracht een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij de minister. De artikelen 23 tot en met 27 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Na de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan de minister op verzoek van de eigenaar aan wie de eigendom of het zakelijk recht is overgedragen, aan die eigenaar subsidie verstrekken ten behoeve van de afronding van het instandhoudingsplan. artikel 14 is niet van toepassing.
1. De subsidieontvanger is na de subsidievaststelling verplicht een teveel aan ontvangen voorschot onverwijld terug te betalen, tenzij de minister tot verrekening op andere wijze heeft besloten.
2. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen of voorschotten kan de minister de subsidieontvanger verplichten de met de terugvordering verband houdende kosten te voldoen. Tevens kan de minister in dat geval de wettelijke rente vorderen.
1. De minister kan op aanvraag een privaatrechtelijke rechtspersoon of kerkgenootschap aanwijzen als professionele organisatie voor monumentenbehoud.
2. De minister wijst een organisatie slechts aan indien zij eigenaar is van ten minste twintig beschermde monumenten en zij op professionele wijze de monumentale waarden van die monumenten in stand houdt.
Een aanvrager toont in ieder geval aan dat:
a. zij een statutaire doelstelling tot instandhouding van cultureel erfgoed heeft,
b. een hoofdactiviteit van de organisatie de instandhouding van monumenten is, hetgeen onder meer kan blijken uit de feitelijke werkzaamheden van de organisatie,
c. de kwaliteit van de uitvoering van werkzaamheden bij beschermde monumenten is geborgd,
d. de professionele omgang met beschermde monumenten in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag een structureel en consistent karakter heeft,
e. zij financieel stabiel is, en
f. ten minste de helft van het aantal beschermde monumenten waarvan zij eigenaar is in goede staat is.
1. Een aanvraag tot aanwijzing als professionele organisatie voor monumentenbehoud wordt ingediend bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en omvat in ieder geval:
a. de statuten van de rechtspersoon,
b. een beleid- of visiedocument waarin de kwaliteit van de werkzaamheden bij cultureel erfgoed is geborgd en waarin ten minste wordt ingegaan op de volgende aspecten:
1° de toepassing van in de beroepsgroep geldende normen voor werkzaamheden aan beschermde monumenten,
2° het planmatige onderhoud van beschermde monumenten,
3° het verrichten van cultuurhistorisch onderzoek bij restauratiewerkzaamheden, en
4° de beschikking over en organisatie van structurele deskundigheid bij de uitvoering van werkzaamheden aan beschermde monumenten,
c. de beschikbare jaarverslagen en jaarrekeningen of financiële verslagen van de vijf jaren voorafgaand aan het jaar van de aanvraag,
d. een overzicht waaruit de staat van de beschermde monumenten waarvan zij eigenaar is blijkt.
2. De stukken, bedoeld in het eerste lid, gaan niet bij de aanvraag voor zover de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze al in het bezit van de minister zijn.
1. Aanvragen kunnen in enig jaar tot en met 31 augustus van dat jaar worden ingediend.
2. De minister beslist in enig jaar binnen dertien weken na 31 augustus op de aanvragen die in dat jaar zijn ingediend.
De minister vraagt advies over een aanvraag aan de commissie, bedoeld in artikel 36.
1. Indien een professionele organisatie voor monumentenbehoud niet meer voldoet aan de criteria op grond waarvan zij is aangewezen, trekt de minister de aanwijzing in.
2. Op verzoek van de minister toont een professionele organisatie voor monumentenbehoud aan dat zij voldoet aan de criteria op grond waarvan zij is aangewezen.
1. Er is een commissie van externe deskundigen op het terrein van de monumentenzorg die tot taak heeft de minister te adviseren over aanvragen tot aanwijzing als professionele organisatie voor monumentenbehoud.
2. De commissie bestaat ten hoogste uit een voorzitter en vier leden die worden benoemd en ontslagen door de minister.
3. De benoeming geschiedt voor de duur van ten hoogste vijf jaar.
4. De minister draagt er zorg voor dat de commissie wordt bijgestaan door een secretariaat.
1. De commissie adviseert binnen acht weken over een aanvraag tot aanwijzing na ontvangst van het adviesverzoek van de minister.
2. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.
3. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijk deskundigen.
De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.
1. De voorzitter en andere leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen per vergadering een vergoeding.
2. De vergoeding per vergadering van de leden van de commissie bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3. De vergoeding per vergadering van de voorzitter van de commissie bedraagt 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de commissie is toegekend.
4. De voorzitter en andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.
5. Twee of meer vergaderingen op dezelfde dag worden als één vergadering aangemerkt.
1. Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.
2. De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Personeel en Organisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 12, tweede lid, en 26, tweede lid, wordt ‘artikel 33 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011’ telkens vervangen door: artikel 30 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten.
B
Voor artikel 34 wordt een artikel ingevoegd dat luidt:
Voor het subsidietijdvak 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 wordt in afwijking van de artikelen 12, tweede lid, 13, eerste lid, 26, tweede lid, en 27, eerste lid, bij de vaststelling van de volgorde van de rangschikking, bedoeld in die bepalingen, uitgegaan van de rechtspersonen die voor 1 januari 2013 waren aangewezen op grond van artikel 33 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011.
1. Om als professionele organisatie voor monumentenbehoud aangemerkt te kunnen worden bij de subsidieverstrekking in het jaar 2013, wordt een aanvraag tot aanwijzing in afwijking van artikel 33 ingediend voor 1 februari 2013.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid behoeft in afwijking van artikel 32, eerste lid, onder c, niet vergezeld te gaan van het jaarverslag en de jaarrekening over 2012.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.
Subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen, voor zover dat is bepaald in deze bijlage, met dien verstande dat:
a. kosten uitsluitend subsidiabel zijn voor zover de werkzaamheden:
1º. strekken tot instandhouding van het monument en zijn monumentale waarden;
2º. sober en doelmatig zijn;
3º. technisch noodzakelijk zijn; en
4º. zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies;
b. kosten voor werkzaamheden gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade subsidiabel zijn;
c. kosten voor werkzaamheden gericht op vervanging van materialen die hun functie niet meer kunnen vervullen subsidiabel zijn;
d. kosten voor werkzaamheden gericht op reconstructie niet subsidiabel zijn, tenzij deze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van de minister ter versterking van de monumentale waarden gewenst zijn;
e. kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik, alsmede kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op comfortverbetering of verfraaiing niet subsidiabel zijn; en
f. kosten voor werkzaamheden voor zover die reeds aangevangen of voltooid zijn voor de subsidieverlening niet subsidiabel zijn.
In hoofdstuk 1.1 staan algemene bepalingen ten aanzien van subsidiabele kosten. Deze bepalingen gelden voor alle subsidiabele kosten, genoemd in deze bijlage.
Met deze bijlage ‘Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013’ (hierna: Leidraad) wordt gestreefd naar een efficiënte afhandeling van subsidieaanvragen en subsidievaststellingen. Daartoe is aangesloten bij de indeling van werkzaamheden bij de reeds bestaande ‘STABU-hoofdcodering’. STABU staat voor Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw. De Leidraad is gebaseerd op dezelfde codering als STABU. Voor specifieke werkzaamheden, die niet of onvoldoende in de STABU-hoofdcodering voorkomen, is een nieuwe codering toegevoegd. Dit is bijvoorbeeld gebeurd voor werktuigbouwkundige installaties, ‘klinkende’ onderdelen van monumenten (zoals orgels) en ‘groene’ monumenten (zoals parken en tuinen) en beplanting op archeologische monumenten.
In het instandhoudingsplan, met name in de werkomschrijving of het bestek en in de begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in deze Leidraad terug te vinden zijn.
Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn telkens bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief. Indien is aangegeven dat kosten niet-subsidiabel zijn in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim), kunnen deze kosten wel subsidiabel zijn op grond van een andere subsidieregeling. Met name bij groene monumenten is deze beperking toegevoegd, om budgettaire redenen. In deze gevallen kunnen de werkzaamheden op zich dus wel belangrijk zijn voor de instandhouding van monumentale waarden.
Waar in de Leidraad wordt gesproken over ‘instandhouding’, wordt gelet op artikel 34 van de Monumentenwet 1988 zowel op onderhoud als op herstel gedoeld. De Sim richt zich op onderhoud en klein herstel waarmee verval van beschermde monumenten kan worden voorkomen. Door het op sober onderhoud afgestemde maximumbedrag aan subsidiabele kosten zal subsidiëring van (deel)restauraties of grote ingrepen in de praktijk niet mogelijk zijn. Toch is in de Leidraad – behalve bij groene monumenten – geen onderscheid gemaakt in onderhoud en restauratie. Voor gebouwde monumenten zou ten aanzien van veel werkzaamheden met percentages moeten worden gewerkt, wat in veel gevallen een arbitraire grens zou opleveren. Dat levert onwenselijke situaties op. In de praktijk zal het maximumbedrag aan subsidiabele kosten de indiening van restauratieplannen belemmeren. Voor archeologische monumenten geldt weliswaar geen maximumbedrag aan subsidiabele kosten, maar de kosten van grotere ingrepen zijn daar relatief laag in vergelijking met die bij gebouwde monumenten.
Vanwege de brede opzet van de Leidraad kan deze ook van (overeenkomstige) toepassing worden verklaard in andere subsidieregelingen van het Rijk of van een provincie.
De werkzaamheden moeten strekken tot instandhouding van het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel daarvan, ze moeten sober, doelmatig en technisch noodzakelijk zijn en gericht op maximaal behoud van monumentale waarden. Sober en doelmatig houdt in dit verband in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale waarden, dat ze op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Behoud gaat hierbij vóór herstel, herstel vóór vervanging en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van monumenten is in beginsel niet subsidiabel.
Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd mogen en kunnen worden en zo ja op welke manier.
Het is uiteindelijk ter beoordeling van de minister of aan voornoemde uitgangspunten wordt voldaan. Een instandhoudingsplan wordt op deze punten getoetst aan de hand van de bevindingen in het inspectierapport en detailfoto’s van de gebreken enerzijds en de in het plan opgenomen werkzaamheden anderzijds. De blijkens het inspectierapport meest urgente werkzaamheden zullen normaal gesproken in het plan moeten zijn opgenomen. Is dat niet het geval en wordt subsidie gevraagd voor andere werkzaamheden, dan zal dit in de aanvraag moeten worden onderbouwd. Om het plan als doelmatig te kunnen aanmerken, zal de eigenaar moeten verklaren dat de niet opgenomen urgente werkzaamheden wel worden uitgevoerd en wanneer ze zijn gepland. Als voorbeeld kan dienen een aanvraag in het kader van de Sim, een onderhoudsregeling. Indien het plan betrekking heeft op andere dan de meest noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden of op restauratie, zal de aanvrager moeten verklaren dat ook het noodzakelijke onderhoud in de desbetreffende planperiode zal worden uitgevoerd.
Zoals gezegd worden alleen de werkzaamheden die direct verband houden met de instandhouding van de monumentale waarden van het beschermd monument gesubsidieerd. Uit de aard der zaak wordt de hoofdstructuur van het monument daartoe gerekend, maar ook bijvoorbeeld vaste interieuronderdelen en monumentale installaties. Een en ander neemt niet weg dat werkzaamheden niet altijd noodzakelijk zullen zijn en dus ook niet altijd zonder meer subsidiabel zullen zijn. Zo zal bijvoorbeeld herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet subsidiabel zijn. Het onderhoud van niet-monumentale verwarmingsinstallaties, elektrotechnische en andere installaties is evenmin subsidiabel.
Voor groene monumenten zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2011. De subsidiabele instandhoudingskosten voor groene monumenten zijn samengebracht in een nieuwe paragraaf in hoofdstuk 1.3: nr. 92. Daarnaast blijft ook de paragraaf 01 van hoofdstuk 1.3 van toepassing. De overige paragrafen van hoofdstuk 1.3 zijn niet van toepassing op groene monumenten.
Paragraaf 92 voor groene monumenten heeft een specifieke indeling. Deze hangt samen met de wens om met het beschikbare budget zoveel mogelijk groene monumenten in stand te houden. Niet alle voor de instandhouding noodzakelijke kosten kunnen op grond van de Sim worden gesubsidieerd. Er moeten prioriteiten worden gesteld. Er is een splitsing aangebracht tussen subsidiabel onderhoud enerzijds en op grond van de Sim niet-subsidiabel onderhoud en restauratie anderzijds. Subsidiabel op grond van de Sim zijn onderhoudswerkzaamheden met ‘prioriteit 1’. Het betreft onderhoudswerkzaamheden aan de hoofdstructuur en de aantoonbare kernwaarden (hoofdkarakteristiek) van groene monumenten. Onderhoudswerkzaamheden met ‘prioriteit 2’ en restauratiewerkzaamheden zijn niet subsidiabel op grond van de Sim. Ze kunnen wel subsidiabel zijn in het kader van een andere subsidieregeling, bijvoorbeeld een restauratiesubsidieregeling van een provincie.
Voor zover het werkzaamheden aan het interieur van het monument betreft, wordt het volgende opgemerkt. In de Leidraad is bij de subsidiabele kosten niet telkens onderscheid gemaakt tussen kosten van werkzaamheden aan de buitenkant van een monument en van werkzaamheden aan de binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking hebben op werkzaamheden aan de binnenkant van een monument, slechts subsidiabel zijn indien die werkzaamheden strekken tot behoud van de monumentale waarde van het monument of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal het ‘witten’ van binnenmuren in de meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat dit niet noodzakelijk is voor de bescherming van de monumentale waarde of een constructieve noodzaak heeft. Dit schilderwerk is wel subsidiabel indien pleisterwerk om constructieve of technische redenen vervangen moet worden.
Of interieuronderdelen daadwerkelijk monumentale waarden bezitten, dient, voor zover mogelijk, beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen vermeld is in de omschrijving van het beschermd monument in het monumentenregister. Daarnaast kan ook het oordeel van de minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele kosten aan bepaalde onderdelen monumentale waarde wordt toegekend.
Het interieur van een beschermd monument bestaat uit vaste en losse onderdelen.
Het Burgerlijk Wetboek (art. 3:4) is bepalend voor de vraag of iets kan worden aangemerkt als vast interieuronderdeel van een gebouw. De vuistregels zijn in dit verband grofweg: is iets hecht verbonden met het gebouw of maakt iets het gebouw als gebouw compleet.
Ten aanzien van de fysieke hechtheid van de verbinding werd in het verleden ook wel gesproken van ‘aard- en nagelvast’. Hierbij kan worden gedacht aan vloeren, plafonds, schouwen en betimmeringen, hecht verankerd (kerk)meubilair, maar ook aan wandbespanningen en geschilderd behangsel.
Voor de vraag of een gebouw incompleet is, moet worden gekeken of het gebouw zonder het interieuronderdeel als gebouw incompleet – onaf – is. Voorbeelden van dit soort interieuronderdelen zijn deuren (die betrekkelijk eenvoudig uit hun hengsels zijn te lichten) en wandafwerkingen, aangebracht op of voor onafgewerkte muurvlakken, die zonder beschadiging zijn te verwijderen. Het gaat hierbij overigens om het gebouw en niet zozeer om de functie die het heeft. Het ontbreken van een object dat van belang is voor de functie, bijvoorbeeld voor de eredienst in een kerkgebouw, maakt dit gebouw niet incompleet.
Voor zover vaste interieuronderdelen van belang zijn voor de monumentale waarde van het beschermd monument, zijn de kosten van werkzaamheden aan deze onderdelen in beginsel subsidiabel.
Bij losse interieuronderdelen (veelal de inrichting) kan gedacht worden aan gebruiksvoorwerpen, gordijnen, kandelaars, los meubilair, kerkschatten, schilderijen en tapijten. Losse interieuronderdelen en de werkzaamheden daaraan, zijn niet subsidiabel.
Hiermee is uiteraard niet gezegd dat losse voorwerpen en objecten niet van waarde kunnen zijn in relatie tot het beschermd monument. Hiervan is namelijk in veel gevallen sprake, zoals ook blijkt uit veel omschrijvingen van beschermde monumenten in het monumentenregister. De Monumentenwet 1988 maakt subsidiëring van dergelijke – ‘roerende’ – zaken echter niet mogelijk.
De Arbeidsomstandighedenwet stelt eisen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk belast zijn. Deze wet is ook van toepassing op restauratiewerkzaamheden. Er moeten zogenoemde Arbo-voorzieningen worden getroffen om risico’s zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot de instandhouding van monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen (steigers, dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente aard (zoals ladder- en veiligheidshaken, loopbruggen, luiken en verlichting).
De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend nodig, indien ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt hiervoor een (hoofd)aannemer ingeschakeld. Het treffen van de benodigde tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer (zie hoofdstuk 1.3, paragrafen 01.04 en 01.05).
Het komt vaak voor dat delen van monumenten zeer moeilijk of niet bereikbaar zijn zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere inspecties en werkzaamheden goed en veilig te kunnen uitvoeren is het in zo’n situatie noodzakelijk voorzieningen van meer permanente aard aan te brengen om die gedeelten steeds gemakkelijk te kunnen bereiken. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven gewelven in kerken, ladder- en veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste plaats) en dak- en torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing, zijn dergelijke Arbo-voorzieningen noodzakelijk om monumenten in stand te kunnen blijven houden. Het aanbrengen, mits tot een minimum beperkt en deskundig uitgevoerd, is dan ook subsidiabel (zie hoofdstuk 1.3, paragrafen 32, 33 en 70).
In geval van een instandhoudingsplan voor ingrijpende werkzaamheden moeten meer stukken bij de subsidieaanvraag gevoegd worden dan bij normaal onderhoud. Het kan hierbij gaan om tekeningen en specialistische rapporten.
De tekeningen worden onderscheiden in: opnametekeningen (bestaande toestand en gebrekentekeningen), plantekeningen (nieuwe toestand, hoe de gebreken worden verholpen, of welke wijzigingen worden aangebracht) en aanvullende tekeningen (zoals doorsneden, principedetails en werktekeningen). Het vervaardigen van tekeningen behoort bij het opstellen van een plan voor restauratiewerkzaamheden en andere grotere ingrepen en is in dat kader subsidiabel (zie paragraaf 01.04 van de Leidraad bij ‘architecten-/plankosten’).
Diverse specialistische werkzaamheden worden in de planvorming niet door de (restauratie)architect uitgevoerd, maar door andere specialisten. In dit verband kan gedacht worden aan adviezen op bouwfysisch, constructief of installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch- of interieuronderzoek, aan beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan installaties en interieur en aan specialistische werkzaamheden ten behoeve van groene of archeologische monumenten (zoals het opstellen van tuinhistorische adviezen of adviezen over grondmechanica en het maken van bodem- en geochemische analyses). Dergelijke werkzaamheden door derden (zoals adviseurs, onderzoekers en restauratoren) zijn subsidiabel, mits ze noodzakelijk zijn en geadviseerd of voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd zijn door de minister (zie hoofdstuk 1.3, paragraaf 01.04, onder ‘overige kosten’).
In specifieke gevallen kan de minister adviseren of voorschrijven om voorzieningen te treffen dan wel apparatuur te installeren. Daarbij kan gedacht worden aan beschermende voorzieningen voor gevels, gebrandschilderde ramen, houten of natuurstenen vloeren, aan reiniging en/of behandeling van gevels en beeldhouwwerken of aan het aanbrengen van vogel- en ongedierte werende voorzieningen. Voorts kan het gaan om het plaatsen van installaties voor klimaatbeheersing, bliksemafleiding, inbraakbeveiliging of brandmelding.
Het kan ook zijn dat in vooroverleg over een instandhoudingsplan een dergelijke voorziening of installatie door de minister is geadviseerd. Indien de minister adviseert of voorschrijft de voorziening te treffen of de apparatuur te installeren, zijn de kosten daarvan subsidiabel.
Voor de instandhouding van een monument is specifiek vakmanschap doorgaans onontbeerlijk. De regelgeving biedt een eigenaar van een monument de ruimte om instandhoudingswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk zelf uit te voeren of door eigen personeel te laten uitvoeren in het kader van een door hem gedreven onderneming (zie hoofdstuk 1.3, paragraaf 01.04).
In het algemeen geldt dat de kosten van ‘zelfwerkzaamheid’ alleen dan subsidiabel zijn indien de eigenaar achteraf kan aantonen (bijvoorbeeld door middel van een accountantsverklaring) hoeveel uren door hemzelf of zijn personeel binnen het kader van een door hem gedreven onderneming zijn besteed aan subsidiabele werkzaamheden. Uren die zijn besteed buiten het kader van de door hem gedreven onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn niet subsidiabel.
Tijdens de uitvoering van het instandhoudingsplan kunnen onverwacht gebreken aan het licht komen, waardoor extra werkzaamheden noodzakelijk zijn om het beschermd monument in stand te kunnen houden. Mits het subsidiabele instandhoudingswerkzaamheden betreft, kan de begrotingspost ‘onvoorzien’ voor de dekking hiervan gebruikt worden. De systematiek van de Sim laat het tussentijds verhogen van de subsidie voor dergelijk meerwerk niet toe.
Kosten die verband houden met het geven van informatie aan bezoekers, zoals het aanbrengen of vernieuwen van richting- en informatieborden, zijn niet subsidiabel. Ook kosten die verband houden met het toegankelijk maken of ontsluiten van een monument voor het publiek zijn niet subsidiabel. Het betreft kosten, gerelateerd aan het vergroten van het draagvlak voor beschermde monumenten, die niet direct noodzakelijk zijn voor de instandhouding ervan.
00. ALGEMEEN
00.04 AANBESTEDING/INSCHRIJVING
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de coördinatievergoeding van de (hoofd)aannemer tot een maximum van 3% van de kosten van die subsidiabele werkzaamheden, die apart aanbesteed worden.
01 VOOR HET WERK GELDENDE VOORWAARDEN
01.02 ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Keuring van materialen, bouwstoffen en grond:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het keuren van te verwerken materialen, bouwstoffen (zoals natuursteen en leien) en grond, mits de keuring noodzakelijk is en wordt uitgevoerd door een bekwaam keuringsinstituut.
01.03 VERZEKERINGEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de premie van een Casco All Risks-verzekering (CAR) tot een maximum van 0,4% van de subsidiabele kosten.
01.04 VERREKENING WIJZIGING KOSTEN EN PRIJZEN
Aannemerskosten:
De subsidiabele aannemerskosten zijn onder te verdelen naar:
* de te verwerken materialen op grond van deze Leidraad,
* de loonkosten van het aannemerspersoneel op basis van hoofdstuk 2, paragraaf 4,
* de werkzaamheden uitgevoerd door onderaannemers,
* in geval van ingrijpende werkzaamheden, de opslagkosten voor een bouwplaats (algemene bouwplaatskosten ABK, algemene kosten AK en winst en risico W&R) tot een maximum van 20% op basis van hoofdstuk 2, paragraaf 5,
* stelposten en verrekenposten,
* onvoorziene werkzaamheden tot een maximum van 5%.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– precario en andere gemeentelijke heffingen,
– heffingen voortkomend uit onder andere milieuverordeningen,
– renteverlies, financiering, notaris, afsluitprovisie en dergelijke.
Zelfwerkzaamheid:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de te verwerken materialen,
* de afschrijving dan wel huur van het benodigde materieel,
* de arbeidsuren van de eigenaar en/of zijn personeel, mits die ten behoeve van werkzaamheden aan zijn monument zijn gemaakt in het kader van een door hem gedreven onderneming en ze achteraf kunnen worden aangetoond (bijvoorbeeld door middel van een accountantsverklaring).
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– de arbeidsuren van de eigenaar en/of vrijwilliger die zelf instandhoudingswerkzaamheden verricht (de ‘doe-het-zelf’-uren van de eigenaar en/of vrijwilliger).
Architecten-/plankosten:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het opstellen van het instandhoudingsplan met de daarbij behorende stukken (zoals plan, begroting, werkomschrijving en eventuele tekeningen) tot een maximum overeenkomstig de tabel, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 1.
Begeleidingskosten:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het begeleiden van de uitvoering van de werkzaamheden – bestaande uit het jaarlijks opstellen van het jaarprogramma, het opvragen van offertes, de prijsvorming en het verstrekken van de opdrachten, de begeleiding en controle tijdens de uitvoering, de oplevering van het uitgevoerde werk en de financiële verantwoording – tot een maximum overeenkomstig de tabel, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 2.
Overige kosten:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* abonnementen zoals op/voor:
• de Monumentenwacht dan wel een vergelijkbare organisatie (inclusief de kosten van het inspecteren en uitvoeren van noodreparaties en het treffen van noodmaatregelen om verdere degradatie te voorkomen),
• de controle van de bliksembeveiligingsinstallatie,
• de controle van de brandbeveiligingsinstallatie.
* accountantsonderzoek en -verklaring, mits bij de beschikking tot subsidieverlening opgelegd, tot een maximumbedrag van € 5.000,
* bouw- en kleurhistorisch onderzoek,
* tuinhistorisch onderzoek, inhoudende een chronologische weergave van de geschiedenis met bronvermelding, historische afbeeldingen, historisch kaartmateriaal en fasekaarten, e.e.a. als uitgangspunt voor het beheerplan,
* specifieke onderzoeken, zoals voor gebouwde monumenten:
• bouwfysisch onderzoek (onder andere naar vocht- en zoutproblemen),
• constructie-/bouwtechnisch onderzoek,
• werktuigbouwkundig onderzoek,
en voor archeologische monumenten:
• beperkt booronderzoek,
• bodem- en geochemische analyse,
• grondmechanisch onderzoek,
• grondwateranalyse,
• nulmeting monitoring.
* specialistische werkzaamheden door derden, zoals voor:
• beeldhouwwerk,
• bijzonder schilderwerk,
• werkzaamheden aan installaties,
• advisering inzake specifieke onderwerpen en/of problemen.
Legeskosten:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* leges betreffende de omgevingsvergunning tot een maximum van 1,5% van de subsidiabele kosten.
Omzetbelasting/btw:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de omzetbelasting/btw tot een maximum van 21%, tenzij deze fiscaal verrekenbaar is.
Tussentijdse aanpassing van de btw-percentages wordt in deze beschouwd als meer- of minderwerk.
Prijsindexering:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de prijsindexering tot een maximum van 3% per jaar (cumulatief).
01.05 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
Aanvullende tekeningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het vervaardigen van aanvullende detail- en/of uitvoerings-/werktekeningen tot een maximum overeenkomstig de tabel, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 3, mits dergelijke tekeningen nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag dan wel voor de correcte uitvoering van het plan.
Overige bescheiden:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het opstellen/vervaardigen van overige bescheiden zoals rapporten met opname en/of advies inzake bouwfysische of constructieve problemen of problemen met de waterhuishouding of de bodem (bijvoorbeeld van grondmechanische of geochemische aard), mits dergelijke bescheiden nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
01.06 ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en onderhoud van Arbo-voorzieningen van meer permanente aard ten behoeve van veilig inspecteren en uitvoeren van werkzaamheden.
Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 32, 33, 70 en 84. Tijdelijke Arbo-voorzieningen op de bouwplaats vallen onder de verantwoordelijkheid van de aannemer (zie daarvoor de paragrafen 01.04 en 01.05).
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– Arbo-voorzieningen welke verband houden met het verkrijgen en/of behouden van een gebruiksvergunning (zoals afscheidingen, hekken, trappen en verlichting).
05. BOUWPLAATSVOORZIENINGEN
05.00 ALGEMEEN
Groot materieel:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het inzetten van groot materieel (zoals bij voorbeeld damwanden, hijskranen, rijplaten en steigers), dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de instandhoudingswerkzaamheden,
* het inzetten van paardentractie.
10. STUT- EN SLOOPWERK
10.00 10.00. ALGEMEEN
Saneringen en verwijderingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het (tijdelijk) verwijderen van materialen c.q. onderdelen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de instandhoudingswerkzaamheden, inclusief het daarvoor in te zetten materieel (zoals containers).
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het saneren en/of verwijderen van materialen, onderdelen en/of constructies vervuild met of door asbest,
– het maken van doorbraken en overige werkzaamheden voor zover voortvloeiend uit comfortverbetering en/of veranderd gebruik.
Stut en stempelwerk:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* stut- en stempelwerk tijdens de werkzaamheden.
Beschermende voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* beschermende voorzieningen voor monumentale onderdelen (zoals het voor en/of tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dichtleggen van een dak, afdekken van een vloer en inpakken van het orgel en meubilair, of het beschermen van bomen).
12. GRONDWERK
12.00 ALGEMEEN
Civiele werken, uitgezonderd groene monumenten:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het schoon en op diepte houden van grachten, watergangen en vijvers (zie ook paragraaf 17),
* de instandhouding van aard- en waterwerken (zie ook paragraaf 17).
Voor werkzaamheden aan hierbij behorende onderdelen van bouwkundige en/of werktuigbouwkundige aard wordt verwezen naar de desbetreffende paragrafen.
14. BUITENRIOLERING EN DRAINAGE
14.00 ALGEMEEN
Riolering en drainage;
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding en zo nodig vernieuwing van de aansluitingen van de hemelwaterafvoeren op de (hoofd)riolering, tot maximaal één meter uit de gevel van het monument,
* de instandhouding en zo nodig vernieuwing van de riolering, voor zover ten behoeve van de hemelwaterafvoeren, tot maximaal één meter uit de gevel van het monument,
* aanleg en onderhoud van drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer.
15. TERREINVERHARDINGEN
15.00 ALGEMEEN
Bestrating:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van bestrating, (zoals straten, paden en stoepen), en het periodiek voorzien van een nieuwe top- of verhardingslaag (keien, klinkers, en dergelijke),
* het herstel van de bestrating na werkzaamheden aan hemelwaterafvoeren, riolering en drainage als genoemd in paragraaf 14.
16. BEPLANTING OP ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN
16.00 ALGEMEEN
Zie paragraaf 92 voor de subsidiabele kosten ten aanzien van groene monumenten.
* Subsidiabel zijn de kosten van:
* de aanschaf en het leggen van ondiep wortelende grondbedekkende vegetatie zoals gras- en heideplaggen,
* de aanschaf en het planten van bomen en struiken, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door de minister,
* het inzaaien van ondiep wortelende grondbedekkende vegetatie zoals gras en heide,
* het maaien en het afvoeren of het ter plaatse verwerken van het maaisel,
* het rooien en afzetten van bomen en struiken,
* het afvoeren van rooi-afval en valhout,
* het uitfrezen van boomstobben, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door de minister.
17. TERREININRICHTING (UITGEZONDERD GROENE MONUMENTEN)
17.00 ALGEMEEN
Zie paragraaf 92 voor de subsidiabele kosten ten aanzien van groene monumenten.
Deze paragraaf betreft diverse bouwkundige en weg- en waterbouwkundige elementen. Deze kunnen zelfstandig beschermd zijn of onderdeel uitmaken van een andere historische aanleg dan een groen monument, of zijn aangebracht ten behoeve van de instandhouding van een beschermd archeologisch monument.
Bouwkundige elementen (geen gebouw zijnde):
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van bouwkundige elementen zoals grafzerken, hekwerken, lantaarns, pergola’s, standbeelden, veeroosters, veewering, vlonders en zonnewijzers,
* vervanging van dergelijke bouwkundige elementen indien herstel niet meer mogelijk is.
Voor omvangrijke metsel-, smeed- en timmerwerkzaamheden aan bouwkundige elementen wordt verwezen naar de paragrafen 22, 43 en 45.
Bruggen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van bruggen die deel uitmaken van de aanleg (bijvoorbeeld de wandeling),
* vervanging van bestaande bruggen indien herstel niet meer mogelijk is,
* het aanbrengen van een eenvoudige houten loopbrug, indien de verbinding van belang is voor de aanleg en de voorganger geheel verdwenen is.
Niet subsidiabel zijn de kosten van reconstructie van een geheel verdwenen brug.
Civiele werken:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van aardwerken zoals greppels, heuveltjes, motteheuvels, taluds, terrassen, vliedbergen en dergelijke, met inbegrip van het maaien van taluds (maximaal vier keer per jaar),
* de instandhouding of vervanging van afdekmaterialen (zoals worteldoek) of kunstwerken ter bescherming van het beschermd archeologisch monument,
* de instandhouding of vervanging van stutbalken in groeves, mijnen en abri’s,
* de instandhouding of vervanging van vloeren van hunebedden,
* de instandhouding van molenbergen, molenerven en molenwerven voor zo ver gelegen binnen een cirkel met het hart van de molen als middelpunt en een middellijn die gelijk is aan die van het wieken-kruis dan wel tot maximaal zes meter uit de buitengevel van de watergedreven molen,
* het herstel van reliëf door het aanvullen van terreingedeelten die aan erosie of inklinking onderhevig zijn geweest,
* het opbrengen van een afdekkende (grond)laag op het beschermd archeologisch monument, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door de minister,
* het opvullen van gaten, ontgravingen en rijsporen.
Voor werkzaamheden aan hierbij behorende onderdelen van bouwkundige en/of werktuigbouwkundige aard wordt verwezen naar de paragrafen 21, 22, 24, 25, 43 en 90.
Waterpartijen en waterlopen inclusief bijbehorende stuwen en duikers, waterpeilen en waterkwaliteit:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de aanleg en instandhouding van hydrologische werken, aangebracht ten behoeve van de instandhouding van het beschermd archeologisch monument,
* de instandhouding van waterlopen van poldermolens en watergedreven molens met de vanouds daarbij behorende elementen en onderdelen (zoals krooshekken, lossluizen, beschoeiingen, stuwen en wachtdeuren) binnen een cirkel met het hart van de molen als middelpunt en een middellijn die gelijk is aan die van het wiekenkruis dan wel tot maximaal zes meter uit de buitengevel van de watergedreven molen,
* het uitbaggeren van sloten en vijvers, inclusief het afvoeren en/of tijdelijk opslaan van de uitkomende bagger in depot en het afwerken van het depot na inklinking, mits met gesloten grondbalans,
* het opschonen van windhoeken (het plaatselijk verwijderen van opgehoopt blad en takhout),
* het verwijderen van overmatige plantengroei,
* de instandhouding en het werkzaam houden van duikers en stuwen,
* het aanbrengen van nieuwe, eenvoudige duikers, overstorten, stuwen, gemaaltjes en pompen, die naar het oordeel van de minister nodig zijn voor het handhaven of verbeteren van het waterpeil.
20. FUNDERINGSPALEN EN DAMWANDEN
20.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van funderingspalen en/of damwanden (hout, beton of staal),
* de vervanging dan wel het aanbrengen van funderingspalen en/of damwanden (hout, beton of staal).
21 BETONWERK
21.00 ALGEMEEN
Betonconstructies:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van betonconstructies (zoals wanden, vloeren, daken, kolommen, liggers, portalen, consoles, balkons, klokkenstoelen en dergelijke),
* de instandhouding van betonnen onderdelen (zoals balusters, cementrustiek, dorpels, hekwerken, gevelbanden en -ornamenten),
* de instandhouding van civiele en militaire werken (zoals sluis- en kademuren, forten en schuilplaatsen).
Funderingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* herstel van betonnen funderingsconstructies,
* de vervanging van betonnen funderingsconstructies indien herstel niet meer mogelijk is.
Behandelingen en voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het behandelen van betonwerk tegen gevolgschade door roestende wapening,
* het behandelen van betonnen onderdelen en/of constructies, indien overlast van vocht/water niet door drainage alleen kan worden weggenomen (zoals het waterdicht maken van een kelder), mits geadviseerd door de minister,
* het behandelen van betonwerk tegen graffiti, indien noodzakelijk en mits de behandeling omkeerbaar c.q. de aan te brengen coating verwijderbaar/afbreekbaar is.
22 METSELWERK
22.00 ALGEMEEN
Metselwerk:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van (dragend) metselwerk zoals van gevels, wanden, gewelven, kolommen, molenrompen, fabrieksschoorstenen, tuinmuren en dergelijke,
* het herstel van scheuren en het vervangen van kapotte stenen (inboeten).
Voegwerk:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van het voegwerk inclusief het op bijpassende manier opnieuw aanbrengen van uitgevallen voegwerk,
* het op bijpassende manier vervangen van voegwerk, doch uitsluitend omdat de waterkerende werking van het metselwerk van de gevel niet meer voldoende is.
Funderingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* herstel van gemetselde funderingsconstructies,
* de vervanging van gemetselde funderingsconstructies indien herstel niet meer mogelijk is.
Afdekkingen en bekledingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding of, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het vervangen van houten, metalen of (natuur-)stenen afdekkingen en bekledingen van opgaand metselwerk, geveltoppen, kroonlijsten en dergelijke.
Behandelingen en voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het met water (onder lage druk en temperatuur, zonder toegevoegde materialen als zand of chemicaliën) reinigen van metselwerk ter verwijdering en bestrijding van mos, algen en dergelijke,
* het om bouwfysische redenen behandelen van metselwerk, indien overlast van vocht/water niet door drainage alleen kan worden weggenomen (zoals het waterdicht maken van een kelder), mits geadviseerd door de minister,
* het behandelen van metselwerk tegen graffiti, indien noodzakelijk en mits de behandeling omkeerbaar c.q. de aan te brengen coating verwijderbaar/afbreekbaar is,
* het schoonmaken van de bovenkant van stenen gewelven, indien technisch noodzakelijk.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
- het impregneren van gevelmetselwerk.
24 RUWBOUWTIMMERWERK
24.00 ALGEMEEN
Houtconstructies:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van houten draag-, gewelf-, kap- en vakwerkconstructies zoals balken, gootconstructies, gordingen, hijsbalken, kapspanten, muurstijlen en sporen,
* de instandhouding van het staande werk van molens,
* de instandhouding van het gaande werk van molens (zie ook paragraaf 90),
* de instandhouding van ingebouwde en vrijstaande klokkenstoelen en klokkentorens/dakruiters met alle daarbij behorende onderdelen als onderslagbalken, vlonders en trappen (zie ook paragraaf 91),
* de instandhouding van orgelbalkons, balgstoelen en andere houten orgelconstructies (zie ook paragraaf 91),
* de instandhouding van houten elementen en onderdelen (zoals balustrades, hekwerken, spalieren, schuttingen, luifels, stellingen en veranda’s),
* het, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, versterken of gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de hiervoor bedoelde houtconstructies.
Funderingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van houten funderingsconstructies,
* het gedeeltelijk of geheel vervangen van houten funderingsconstructies indien herstel niet meer mogelijk is.
Beschietingen, bekledingen en betimmeringen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding en, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het gedeeltelijk of geheel vervangen van dakbeschot, gewelfbeschot, vloerdelen en dergelijke,
* de instandhouding en, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, het gedeeltelijk of geheel vervangen van bijbehorende betimmeringen (zoals rachels, tengels, panlatten, roeflatten en klossen)
* de instandhouding van balgen- en uurwerkkamers (zie voor orgels en uurwerken ook paragraaf 90).
Behandelingen en voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* een curatieve behandeling tegen houtaantasters als insecten, schimmels en zwammen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige,
* een bescherming tegen vocht/water door middel van vochtwerende, dampremmende lagen, mits bouwfysisch noodzakelijk,
* een conserverende behandeling van het gaande en staande werk van molens,
* het schoonmaken van de bovenkant van houten gewelven, indien technisch noodzakelijk.
25 METAALCONSTRUCTIEWERK
25.00 ALGEMEEN
Metaalconstructies:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van gietijzeren, smeedijzeren en/of stalen constructies.
Behandelingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* een roestwerende behandeling en/of beschermlaag.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
- het, al dan niet conform brandpreventievoorschriften, aanbrengen van brandwerende en/of brand-isolerende voorzieningen.
26 BOUWKUNDIGE KANAALELEMENTEN
26.00 ALGEMEEN
Schoorstenen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van schoorstenen met bijbehorende schoorsteenkanalen,
* de instandhouding van schoorsteenkappen en roosters.
Schachten en kokers:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding en, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, de gedeeltelijke dan wel gehele vervanging van schachten en kanalen (zoals ventilatie- en rookgasafvoerkanalen) en stortkokers.
30 KOZIJNEN, RAMEN EN DEUREN
30.00 ALGEMEEN
Kozijnen, ramen, deuren en dergelijke:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van kozijnen, ramen en deuren (zoals stijlen aanscherven, onderdorpels vervangen),
* de instandhouding van vensteronderdelen (zoals schuiframen, raamluiken en dergelijke),
* de instandhouding van daklichten, dakkoepels en dakstraten,
* de instandhouding van elementen zoals galmborden, dakluiken en dergelijke,
* het gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van hiervoor genoemde onderdelen en elementen, mits constructief dan wel materiaaltechnisch noodzakelijk.
Hang- en sluitwerk:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken (zoals deurkloppers, deurkrukken, gehengen, scharnieren en sloten),
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het aanbrengen van extra veiligheidsvoorzieningen zoals bij voorbeeld dievenklauwen,
– het periodiek nalopen en smeren van hang- en sluitwerk.
31 SYSTEEMBEKLEDINGEN
31.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van systeembekledingen (zoals felsplaat- en profielplaatbekledingen).
32 TRAPPEN EN BALUSTRADEN
32.00 ALGEMEEN
Trappen en balustraden:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van trappen en traponderdelen (zoals trapbomen, traptreden, balustraden, leuningen, traphekken en trapluiken).
Arbo-voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en onderhoud van voorzieningen, conform de Arbo-wet- en regelgeving, ten behoeve van veilig inspecteren en uitvoeren van werkzaamheden (zoals loopbruggen, trappen, ladders, hekken en trapluiken).
33 DAKBEDEKKINGEN
33.00 ALGEMEEN
Dak- en gevelbedekkingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van dakbedekkingen (zoals riet, pannen, leien, lood, zink en bitumineuze dakbedekking),
* de instandhouding en/of het aanbrengen van ventilatiepannen en –roosters,
* de instandhouding van afdekkingen en bedekkingen (zoals van koper, lood, zink, leien, natuursteen en dergelijke) van onder andere gevels, zijwangen van dakkapellen, ornamenten, dakranden en –daklijsten,
* het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van dak- en gevelbedekkingen.
Voor het saneren en verwijderen van asbesthoudende onderdelen zie paragraaf 10.
Balkons, luifels en dergelijke:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van afdekkingen en bekledingen (zoals van koper, lood, zink, bitumineuze afdekking en dergelijke) van en op balkons, luifels, galerijen, veranda’s en dergelijke,
* het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van dergelijke afdekkingen en bekledingen.
Behandelingen en voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* een bescherming tegen vocht/water door middel van vochtwerende, dampremmende lagen, mits bouwfysisch noodzakelijk en geadviseerd door de minister.
Arbo-voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en onderhoud van voorzieningen, conform de Arbo-wet- en regelgeving, ten behoeve van veilig inspecteren en uitvoeren van werkzaamheden (zoals ladderhaken en dakluiken; bij monumentale constructies dient het aantal tot een minimum beperkt te blijven en de bevestigingsplaatsen zorgvuldig gekozen te worden).
34 BEGLAZING
34.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van glas-in-lood ramen, al dan niet gebrandschilderd,
* de instandhouding van enkele beglazing,
* het, indien dat om materiaaltechnische of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de beglazing, mits dit geschiedt op een bijpassende wijze c.q. met een in stijl passende glassoort,
* het aanbrengen van tegen teloorgang en vandalisme beschermende voorzetbeglazing bij bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, waaronder gebrandschilderd glas, mits naar het oordeel van de minister noodzakelijk.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het aanbrengen van isolerende beglazing,
– het periodiek bewassen van ramen.
35 NATUUR- EN KUNSTSTEEN
35.00 ALGEMEEN
Natuursteenwerken en -beeldhouwwerken:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van natuursteenwerken (zoals balustraden, bordessen, dorpels, gevelbanden, kolommen, neuten, plinten, stoeppalen, traptreden en vloeren),
* de instandhouding van natuurstenen beeldhouwwerken (decoratieve elementen en ornamenten zoals klauwstukken, kruisbloemen, pinakels en voluten),
* het, indien dat om materiaaltechnische of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van natuursteenwerken en natuurstenen beeldhouwwerken.
Behandelingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, conserverend behandelen van natuursteenwerken (bijvoorbeeld met de ‘Ibach-methode’),
* het behandelen van natuur- en kunststeenwerk tegen graffiti, indien noodzakelijk en mits de behandeling omkeerbaar c.q. de aan te brengen coating verwijderbaar/ afbreekbaar is.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het impregneren van natuur- en kunststeenwerk.
36 VOEGVULLING
36.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van voegvullingen/mortels ten behoeve van de noodzakelijke afwerking c.q. afdichting (zoals dilatatievoegen),
* het, indien dat om technische redenen noodzakelijk is, op bijpassende wijze vervangen dan wel aanbrengen van voegvullingen/mortels ten behoeve van afwerking c.q. afdichting.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het aanbrengen van voegvullingen van PUR-schuim, kit en dergelijke.
37 NA-ISOLATIE
37.00 ALGEMEEN
Isolatie:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van historisch waardevol isolatiemateriaal (zoals boekweitdoppen, houtkrullen, mos, schelpen, slakkenwol en zeegras).
Na-isolatie:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* het (na-)isoleren van een monumentale waterinstallatie om bevriezing daarvan te voorkomen.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het aanbrengen van overig isolatiemateriaal.
38 GEVELSCHERMEN
38.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van gevelschermen (zoals wind- en zonneschermen).
40 STUKADOORWERK
40.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van binnen- en buitenstucwerk,
* de instandhouding van stucwerk ornamenten, zowel binnen als buiten,
* het, indien dat om materiaaltechnische en/of constructieve redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van het stucwerk,
* het gebruiken van stucwerkdragers en stucwerkprofielen.
41 TEGELWERK
41.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van tegelwerk (zoals vloer- en wandtegels, tegeltableaus in/op schouwen en mozaïekwerk),
* het vervangen van kapotte tegels.
42 DEKVLOEREN EN VLOERSYSTEMEN
42.00 ALGEMEEN
Vloerafwerkingen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van vloerafwerkingen (zoals terrazzo-, granito-, parket- en stalvloeren),
* het aanbrengen van vloerbeschermende voorzieningen, mits naar het oordeel van de minister noodzakelijk.
Voor de instandhouding van geschilderde vloerdecoraties zie paragraaf 46.
43 METAAL- EN KUNSTSTOFWERK
43.00 ALGEMEEN
Metaalwerken en metalen ornamenten:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van metaalwerken (zoals gietijzeren/smeedijzeren/stalen hekwerken, balusters, kolommen en molenassen),
* de instandhouding van decoratieve metalen ornamenten (zoals bol, haantje, kruis, windvaan, wijzerplaat en zonnewijzer).
Roosters en dergelijke:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van vloerluiken en -roosters,
* de instandhouding van ventilatieroosters (zoals gevelroosters voor de ventilatie van de kruipruimte),
* de instandhouding van gaasramen en roosters ter bescherming van monumentale onderdelen,
* de instandhouding van blad- en sneeuwroosters in goten,
* het vervangen en/of aanbrengen van roosters en/of luiken, indien technisch of bouwfysisch noodzakelijk,
* het aanbrengen en in stand houden van vogel- en ongediertewerende voorzieningen zoals gaasramen en roosters, mits geadviseerd door de minister.
Hijs- en ankerwerken:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van hijswerken (zoals hijsankers, hijshaken, hijskatrollen en dergelijke),
* de instandhouding van ankerwerken en bevestigingen (zoals gevelankers, bevestigingshaken en ophangstangen),
* het aanbrengen van ankers en bevestigingen.
44 PLAFOND- EN WANDSYSTEMEN
44.00 ALGEMEEN
Plafonds en wanden:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van plafonds en wanden van onder andere glas, hout, leem, leer, metaal en textiel, al dan niet bevestigd op tengel- en rachelwerk, riet, steengaas en dergelijke,
* de instandhouding van al dan niet geschilderde plafond- en wanddecoraties en ornamenten (zie hiervoor ook de paragrafen 46, 47 en 48).
45 AFBOUWTIMMERWERK
45.00 ALGEMEEN
Aftimmerwerk:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van aftimmerwerk buiten (zoals gevelbetimmeringen, dakkapellen, frontons, boei- en gootlijsten, windveren, dak- en gevellijsten, pilasters, dakluiken, schoorsteenborden en uileborden),
* de instandhouding van aftimmerwerk binnen (zoals architraven, dagbetimmeringen, deurlijsten, koplijsten, lambriseringen, orgelkassen, plinten, raamblinden, vensterbanken en vloerluiken),
* de instandhouding van decoratieve houten elementen (zoals festoenen en sierlijstwerk).
Behandelingen en voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* een curatieve behandeling tegen houtaantasters als insecten, schimmels en zwammen, mits deze aantoonbaar actief zijn en de behandeling wordt uitgevoerd door een ter zake deskundige,
* een bescherming tegen vocht/water door middel van vochtwerende, dampremmende lagen, mits bouwfysisch noodzakelijk.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– een preventieve behandeling tegen houtaantasters.
46 SCHILDERWERK
46.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* schilderwerk buiten,
* schilderwerk binnen voor zover het de binnenzijde van kozijnen, ramen en deuren in de buitengevel betreft,
* de instandhouding van bijzonder schilderwerk binnen en/of geschilderde decoraties (zoals muur-, wand-, plafond- en vloerschilderingen).
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het periodiek wassen/reinigen van schilderwerk.
47 BINNENINRICHTING
47.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van interieurs en interieurelementen voor zover die hecht met het gebouw verbonden zijn zoals bedsteden, grafzerken, haarden, hekwerken, kasten, kerkbanken, orgelkassen, schouwen en tochtportalen,
* specialistisch schoonmaakwerk,
* preventieve maatregelen (zoals de aanschaf en het aanbrengen van apparatuur voor vocht-/klimaatbeheersing mits bouwfysisch noodzakelijk en geadviseerd door de minister),
* onderzoek en begeleiding door een gekwalificeerde deskundige (zie paragraaf 01.04).
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van losse interieurelementen (zoals boeken, gebruiksvoorwerpen, gordijnen, kandelaars, los meubilair, rouwborden en schilderijen),
– regulier schoonmaakwerk (zoals afstoffen, boenen, poetsen en stofzuigen).
48 BEHANGWERK, VLOERBEDEKKING EN STOFFERING
48.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van interieurafwerkingen als behangwerk, vaste vloerbedekking en stoffering (zoals geschilderde behangsels, goudleer en textiele bespanningen; tapijten en lopers; bovendeur- en schoorsteenstukken),
* het aanbrengen van voorzieningen tegen ongedierte, mits geadviseerd door de minister,
* het aanbrengen, indien bouwfysisch noodzakelijk, van interieurbeschermende voorzieningen (zoals vocht-/klimaatbeheersing), mits geadviseerd door de minister,
* onderzoek en begeleiding door een ter zake deskundige (zie paragraaf 01.04).
50 DAKGOTEN EN HEMELWATERAFVOEREN
50.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van (onder andere gietijzeren, koperen, loden, natuurstenen en zinken) goten c.q. gootbekledingen, vergaarbakken en hemelwaterafvoeren,
* het, indien dat om materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van goten c.q. gootbekledingen, vergaarbakken en hemelwaterafvoeren.
51 BINNENRIOLERING
51.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van binnenriolering met bijbehorende onderdelen (zoals appendages, pompen en putten).
52 WATERINSTALLATIES
52.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van waterinstallaties met bijbehorende onderdelen (zoals appendages, pompen en verdelers).
53 SANITAIR
53.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van sanitair met bijbehorende onderdelen (zoals kranen, toiletpotten en wastafels).
54 BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIES
54.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van brandbestrijdingsinstallaties,
* aanleg en/of onderhoud van brandbestrijdingsinstallaties en –voorzieningen (inclusief brandblussers en brandslanghaspels), mits geadviseerd door de minister en aangelegd conform de voorschriften inzake brandpreventie,
* aanleg en/of onderhoud van voorzieningen ter voorkoming en/of ten behoeve van een snelle bestrijding van een brand, mits geadviseerd door de minister.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– voorzieningen en/of maatregelen welke verband houden met het verkrijgen en/of behouden van een gebruiksvergunning (zoals noodverlichting, ontruimingsalarm en vluchtwegaanduiding).
55 GASINSTALLATIES
55.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van gasinstallaties met bijbehorende onderdelen (zoals appendages, leidingen en tanks).
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES
56.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van perslucht- en vacuüminstallaties met bijbehorende onderdelen (zoals appendages, leidingen en tanks).
60 VERWARMINGSINSTALLATIES
60.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van verwarmingsinstallaties met bijbehorende onderdelen (zoals kachels, verwarmingsketels en radiatoren).
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES
61.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van onder andere binnen- en buitenroosters, ventilatie- en dakkappen,
* aanleg en onderhoud van ventilatie- en bevochtigingsinstallaties ter bescherming van interieurs, mits bouwfysisch noodzakelijk en geadviseerd door de minister.
62 KOELINSTALLATIES
62.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van koelinstallaties met bijbehorende onderdelen.
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES
70.00 ALGEMEEN
Elektrotechnische installaties:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van elektrotechnische installaties met bijbehorende armaturen, schakelaars en dergelijke onderdelen.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– vervanging dan wel aanleg van leidingen en/of bedrading.
Bliksemafleidingsinstallaties:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de aanleg en het onderhoud van bliksemafleidingsinstallaties, mits geadviseerd of voorgeschreven door de minister en aangelegd conform de geldende voorschriften (NEN-EN-IEC 62305 beveiligingsklasse LPL III of LPL II),
* de visuele inspectie van een LPL III-installatie om het jaar en een volledige inspectie eens in de vier jaar,
* de visuele inspectie van een LPL II-installatie het ene jaar en een volledige inspectie het daaropvolgende jaar.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– aanleg en/of onderhoud van overspanningsbeveiliging.
Arbo-voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en onderhoud van voorzieningen, conform de Arbo-wet- en regelgeving, ten behoeve van veilig inspecteren en uitvoeren van werkzaamheden (zoals elektrotechnische installaties met bijbehorende verlichtingsarmaturen).
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES
75.00 ALGEMEEN
Communicatie-installaties:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van communicatie-installaties met bijbehorende onderdelen.
Brandmeldinstallaties:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en/of onderhoud van brandmeldinstallaties, mits geadviseerd door de minister.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– doormelding aan een meldkamer waaronder het abonnement en de lijnhuur.
Inbraakbeveiligingsinstallaties:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en/of onderhoud van inbraakbeveiligingsinstallaties, mits geadviseerd door de minister.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– doormelding aan een meldkamer waaronder het abonnement en de lijnhuur.
78 GEBOUWENBEHEERSYSTEMEN
78.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en/of onderhoud van gebouwenbeheersystemen, mits geadviseerd door de minister.
80 LIFTINSTALLATIES
80.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van personen- en goederenliftinstallaties.
81 ROLTRAPPEN EN ROLPADEN
81.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van roltrappen en rolpaden.
82 HEF- EN HIJSINSTALLATIES
82.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van hef- en hijsinstallaties (zoals hefplateaus, hijsbalken en hijsankers).
83 GOEDERENTRANSPORT- EN -DISTRIBUTIESYSTEMEN
83.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van goederentransport- en distributiesystemen.
84 GEVELONDERHOUDINSTALLATIES
84.00 ALGEMEEN
Arbo-voorzieningen:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* aanleg en onderhoud van voorzieningen, conform de Arbo-wet- en regelgeving, ten behoeve van veilig inspecteren en uitvoeren van werkzaamheden (zoals veiligheidsogen en –ankers; bij monumentale constructies dient het aantal tot een minimum beperkt te blijven en de bevestigingsplaatsen zorgvuldig gekozen te worden).
90. WERKTUIGBOUWKUNDIGE INSTALLATIES
90.00 ALGEMEEN
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van werktuigbouwkundige installaties en onderdelen aan/in/van bij voorbeeld:
○ civiele monumenten (zoals brug- en sluisbedieningswerken),
○ industriële monumenten (zoals machinerieën en werktuigen),
○ molens (zoals de onderdelen van het gaande werk).
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– de instandhouding van later aangebrachte/toegevoegde installaties (zoals een modernere maalderij-installatie, een mechanische bemaling, een elektrisch bewegingswerk en dergelijke) en bijbehorende werken, tenzij deze expliciet in de registeromschrijving van een beschermd monument zijn opgenomen.
91 KLINKENDE ONDERDELEN VAN MONUMENTEN (luidklokken, beiaarden, orgels, uurwerken, e.d.)
91.00 ALGEMEEN
Algemeen:
Omdat veel werkzaamheden voor met name de functionele instandhouding van klinkende onderdelen van monumenten specifiek en specialistisch van aard zijn, is ervoor gekozen hier een aparte paragraaf voor op te nemen. Voor subsidie komen alleen in aanmerking werkzaamheden aan klinkende onderdelen van monumenten die expliciet in de registeromschrijving van een beschermd monument zijn opgenomen.
Luidklokken:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van de luidklokken (werkzaamheden zoals het opvullen van slagplekken, het herstel van kronen en dergelijke),
* de instandhouding van de klokophanging (werkzaamheden aan onder andere stroppen en kloklagers),
* de instandhouding van klepels en slaghamers (werkzaamheden zoals het uitgloeien van klepels, de revisie en afstelling van de klepelophanging, de vervanging van moderne klepels door historisch verantwoorde klepels en dergelijke),
* de instandhouding van de luidinrichting (werkzaamheden aan onder andere luidassen, luidwielen, luidarmen, luidtouwen/-kettingen en luidmotoren),
* onderzoek en begeleiding door een gekwalificeerde deskundige.
Voor de klokkenstoel c.q. klokkentoren/dakruiter en bijbehorende onderdelen zie paragraaf 24.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– de vervanging van een historisch verantwoorde klepel en/of klepelophanging door een moderne uitvoering,
– de vervanging van mechanische slaghamers door magneethamers,
– het buiten gebruik stellen en/of vervangen door een nieuwe luidklok.
Beiaarden:
Zie onder luidklokken. Daarnaast:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van de tractuur van het handspel en automatisch spel,
* de instandhouding van de speeltrommel, de (gewichts-)aandrijving van de speeltrommel en noten,
* de instandhouding van mechanische speelhamers,
* de instandhouding van het klavier,
* de vervanging van versleten onderdelen door historisch verantwoorde replica’s/kopieën,
* onderzoek en begeleiding door een gekwalificeerde deskundige.
Voor de klokkenstoel c.q. klokkentoren/dakruiter en bijbehorende onderdelen zie paragraaf 24.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– het herstel van elektronische speelwerken en bandspeelwerken,
– de vervanging van de gewichtsaandrijving van een speeltrommel door een elektromotor,
– werkzaamheden aan magneethamers,
Orgels:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van het instrument (werkzaamheden aan onder andere windvoorziening, windladen, tractuur, claviatuur, pijpwerk, klankgeving en stemming),
* schilderwerk in het kader van een algeheel herstel van het instrument,
* de functionele instandhouding van het instrument (periodieke werkzaamheden zoals stemwerk door een ervaren orgelstemmer, het schoonmaken en bijregelen van mechanieken en het afregelen van de windvoorziening),
* aanleg en onderhoud van klimaatbeheersingsapparatuur in of nabij het instrument (zoals bij voorbeeld luchtvochtigheidsmeter, luchtbevochtiger en klimaatregelaar), mits geadviseerd door de minister,
* onderzoek en begeleiding door een gekwalificeerde deskundige.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– wijziging van de klankgeving (intonatie),
– een stemhulp,
– herstelwerk als gevolg van onoordeelkundig stemwerk.
Uurwerken:
Subsidiabel zijn de kosten van:
* de instandhouding van het uurwerk en zijn aandrijving (werkzaamheden aan onder andere uurwerkframe, gewichten, draden/kabels/kettingen/touwen, katrollen, valkisten, opwindsysteem, gelijkloop-inrichting, slaghamers en bijbehorende afhoudveren),
* schilder- en verguldwerk aan uurwerk en wijzerplaat (conservering van de aangetroffen toestand of herstel van de uit onderzoek gebleken oorspronkelijke toestand),
* de functionele instandhouding van het instrument (periodieke werkzaamheden zoals het schoonmaken, smeren en zo nodig bijregelen van de bewegende delen),
* onderzoek en begeleiding door een gekwalificeerde deskundige.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
– werkzaamheden aan wijzerring-/wijzerplaatverlichting,
– het ombouwen/wijzigen van mechanisch uurwerk naar elektrisch uurwerk,
– werkzaamheden aan moederklokken en afstandgestuurde elektronica.
92 GROENE MONUMENTEN (begraafplaatsen, parken, tuinen, e.d.)
92.00 ALGEMEEN
Algemeen:
Het gaat hier om werkzaamheden aan de aangelegde elementen van een groen monument, zoals beplanting, padenstructuur, waterlopen en vijvers. Gebouwde objecten binnen een groenaanleg, zoals bruggen, priëlen, standbeelden, grafmonumenten en tuinmuren, gelden in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim) niet als onderdeel van een groen monument. Zie voorgaande paragrafen voor de subsidiabele kosten met betrekking tot de gebouwde objecten binnen een groenaanleg.
Deze paragraaf is onderverdeeld in elementen waaruit een groen monument kan bestaan. Per element blijkt uit een tabel of de genoemde werkzaamheden subsidiabel zijn of niet. Niet genoemde werkzaamheden zijn niet subsidiabel. Of werkzaamheden subsidiabel zijn op grond van de Sim volgt uit de volgende onderverdeling in vier categorieën werkzaamheden: Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur; Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde; Onderhoud prioriteit 2; Restauratie:
− Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur: het betreft belangrijke structurerende elementen van het groene monument, zoals historische paden, laanbeplantingen, waterlopen en zichtlijnen. De kosten zijn subsidiabel op grond van de Sim.
− Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde: het betreft elementen die aantoonbaar tot de hoofdkarakteristiek(en) van de aanleg behoren doordat ze in hun context uniek of zeldzaam zijn. De kosten zijn subsidiabel op grond van de Sim voor zover naar het oordeel van de minister voldoende is aangetoond dat het om een kernwaarde gaat. Een kernwaarde aantonen kan bijvoorbeeld op basis van een tuinhistorisch rapport of literatuur. Vermelding in de registeromschrijving van de beschermde aanleg is niet doorslaggevend.
− Onderhoud Prioriteit 2: de kosten strekken tot instandhouding van monumentale waarden, maar zijn om budgettaire redenen niet subsidiabel op grond van de Sim.
− Restauratie: de kosten zijn niet subsidiabel op grond van de Sim, maar kunnen wel subsidiabel zijn op grond van een restauratiesubsidieregeling.
Beplanting:
Bermen: zie Grasland
Boomgaarden en (lei)fruitcollecties:
Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde: Hoogstamboomgaarden waarbij het beschermde monument overwegend (voor meer dan 50%) uit boomgaard bestaat, en historische leifruitcollecties |
Restauratie Hoogstamboomgaarden en leifruitcollecties |
* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals snoeien, onkruidvrij houden met milieuvriendelijke middelen en leiden), * inboeten van bomen en beplanting. |
* vervangen van de boomgaard en/of (lei)fruitcollectie. |
Onderhoud prioriteit 2 Boomgaard en leifruitcollectie |
|
* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals snoeien, onkruidvrij houden met milieuvriendelijke middelen en leiden), * inboeten van bomen en beplanting. |
Boomsingels bij begraafplaatsen: zie Solitairen en boomgroepen
Borders: zie Heesterborders, vaste plantenborders en rozenperken
Gazon: zie Grasland
Grasland (bermen, gazons, parkweiden en ruigten in parkbossen en langs waterlopen), niet door vee begraasd:
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Grasland (bermen, gazons, parkweiden en ruigten in parkbossen en langs waterlopen) |
Restauratie Grasland (bermen, gazons, parkweiden en ruigten van parkbossen en langs waterlopen) |
* maaien (maximaal twee keer per jaar) en het afvoeren van het maaisel (hooilandbeheer), * blad ruimen 1x per jaar. |
* opslag verwijderen, egaliseren en zaaien. |
Hagen, topiaria en berceaus:
Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde: Hagen, die vanuit aantoonbaar historisch ontwerp of vanuit historische typologie een kernwaarde zijn, topiaria en berceaus |
Restauratie Hagen, die vanuit aantoonbaar historisch ontwerp of vanuit historische typologie een kernwaarde zijn, topiaria en berceaus |
* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals vormsnoei, bemesten en onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze), * het inboeten van bomen en heesters, * het knippen (buxus, haagbeuk, liguster en meidoorn twee keer per jaar, beuk, haagbeuk en taxus één keer per jaar), * de instandhouding van een lei- of draagconstructie. |
* (volledige) vervanging van een lei- of draagconstructie en/of beplanting. |
Onderhoud prioriteit 2 Hagen, topiaria en berceaus |
|
* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals vormsnoei, bemesten en onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze), * het inboeten van bomen en heesters, * het knippen (buxus, liguster en meidoorn twee keer per jaar; beuk, haagbeuk en taxus één keer per jaar), * de instandhouding van een lei- of draagconstructie. |
Hakhoutbos:
Onderhoud prioriteit 2 Hakhoutbos |
Restauratie Hakhoutbos |
* het afzetten van uitlopers of slieten, * het uitslepen van hout, * het inboeten. |
* het geheel, dan wel vaksgewijs in fasen, vervangen van de beplanting als element door nieuwe aanplant mits geadviseerd door de minister. |
Heestergroepen voor zover aantoonbaar onderdeel ontwerp aanleg:
Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde Heestergroepen die beeldbepalend zijn in een (landschappelijke) aanleg en die vanuit de ontwerpgedachte van de aanleg een belangrijke ruimtelijke functie hebben op hun specifieke plek (bijvoorbeeld als afsluiting van een zichtlijn) |
Restauratie Heestergroepen |
* het verzorgen van beplanting (zoals snoeien, bemesten, onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze), * inboeten van heesters. |
* vervanging door nieuwe aanplant. |
Onderhoud prioriteit 2 Heestergroepen |
|
* het verzorgen van beplanting (zoals snoeien, bemesten, onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze). |
Heesterborders, vaste plantenborders en rozenperken:
Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde: Heesterborders, plantenborders en rozenperken, op basis van aangetoonde beplantingsschema’s uit een voor de monumentale waarde relevante historische fase |
Restauratie Heesterborders, plantenborders en rozenperken |
* het verzorgen van beplanting (zoals snoeien, bemesten, onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze en, bij vaste planten en rozen, ongediertevrij houden op milieuvriendelijke wijze, * het inboeten van plantmateriaal. |
* vervanging door nieuwe aanplant. |
Onderhoud prioriteit 2 Heesterborders, plantenborders en rozenperken |
|
* het verzorgen van beplanting (zoals snoeien, bemesten, onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze en, bij vaste planten en rozen, ongediertevrij houden op milieuvriendelijke wijze, * het inboeten van plantmateriaal. |
Knotbomen: zie Lei- en knotbomen:
Kuipplantencollectie (voor zover aantoonbaar onderdeel ontwerp aanleg):
Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde Kuipplantencollectie |
Restauratie Kuipplantencollectie |
* het verzorgen van bomen en beplanting (zoals snoeien, bemesten, ongediertevrij houden op milieuvriendelijke wijze, verkuipen en water geven), * onderhoud aan de kuipen. |
vervanging van kuipen. |
Laanbeplantingen (zie ook Grasland):
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Laanbeplanting |
Restauratie Laanbeplanting |
* het verzorgen van bomen (snoeien voor zover nodig voor de instandhouding van de boom of voor instandhouding van de monumentale waarde), * het incidenteel kappen en inboeten van zieke bomen en het beschermen van de jonge aanplant tegen vee of wild, * Onderhoud van bestaande drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer voor behoud van de laanbeplanting. |
* het geheel, dan wel bij grotere lengte in fasen,vervangen van de laanbeplanting als element door nieuwe aanplant en water geven gedurende maximaal 3 jaar, * Aanleg van drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer voor behoud van de laanbeplanting indien nodig door gewijzigde, blijvend verhoogde waterstand (niet na oneigenlijk gebruik, bijvoorbeeld te zware bodembelasting). |
VTA (Visual Tree Assessment) en opkronen van bomen vanwege het verkeer is niet subsidiabel.
Lei- en knotbomen (zie ook Laanbeplantingen of Solitairen en boomgroepen:
Onderhoud prioriteit 2 Lei- en knotbomen |
Restauratie Lei- en knotbomen |
* het verzorgen van bomen (zoals snoeien, met compost bemesten, leiden en knotten), * het incidenteel kappen en inboeten van bomen. |
* vervanging van een boom of boomgroep als element door nieuwe aanplant en water geven gedurende maximaal drie jaar. |
Parkbos (geen productiebos; zie ook Hakhoutbos):
Onderhoud prioriteit 2 Parkbos |
Restauratie Parkbos |
* het incidenteel kappen en inboeten van bomen en heesters. |
* het geheel, dan wel vaksgewijs in fasen, vervangen van de beplanting als element door nieuwe aanplant mits geadviseerd door de minister. |
Parkbosranden (zie ook Grasland):
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Parkbosranden, voor zover het gaat om de buitenste rij of groepen bomen of heesters |
Restauratie Parkbosranden |
* het snoeien van bomen en heesters, * het incidenteel kappen en inboeten van bomen en heesters. |
* het rooien en opnieuw inplanten van bomen. |
Parkweiden: zie Grasland
Siertuinen: zie Hagen, topiaria en berceaus en zie Heesterborders, vaste plantenborders en rozenperken
Solitairen en boomgroepen:
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Solitairen en boomgroepen die beeldbepalend zijn in een (landschappelijke) aanleg en die vanuit de ontwerpgedachte van de aanleg een belangrijke ruimtelijke functie hebben op hun specifieke plek (bijvoorbeeld als coulisse in een parkweide) en, bij begraafplaatsen, boomsingels |
Restauratie Solitairen, beeldbepalende boomgroepen en, bij begraafplaatsen, boomsingels |
* het verzorgen van bomen (zoals snoeien, met compost bemesten, leiden en knotten), * het incidenteel kappen en inboeten van zieke bomen volgens oorspronkelijk ontwerp (cultivar, plaats) en het beschermen van de jonge bomen tegen vee of wild, * beluchten (ploffen), voor zover naar het oordeel van de minister noodzakelijk, dat wil zeggen bij belangrijke exemplaren en niet als de oorzaak voor verdichting is gelegen in oneigenlijk gebruik. |
* vervanging van een boom of boomgroep als element door nieuwe aanplant en water geven gedurende maximaal drie jaar. |
Vormbomen: zie Lei- en knotbomen en zie topiaria bij Hagen, topiaria en berceaus
Zichtassen en zichtlijnen (vista’s; zie ook onder Grasland en Parkbosranden):
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Zichtassen en zichtlijnen |
Restauratie Zichtassen en zichtlijnen |
* het onderhoud van zichtassen, zichtlijnen en open ruimten door het verwijderen van opslag en beperkt kappen van bomen, verwijderen van takken van bomen of te ver uitgegroeide heesters die het zicht inkaderen of begeleiden. |
* het herstel van de ruimtelijke structuur van zichtassen, zichtlijnen en open ruimten, nadat deze eerder opzettelijk zijn dichtgeplant, voor zover van aangetoond belang voor de monumentale waarden. |
Andere elementen in de groenaanleg:
Bruggen: zie Wegen en paden en Leidraad gebouwde monumenten
Aardwerken:
Onderhoud prioriteit 1 Kernwaarde Aardwerken die beeldbepalend zijn in een aanleg en die vanuit de ontwerpgedachte van de aanleg een belangrijke ruimtelijke functie hebben op hun specifieke plek (bijvoorbeeld in verdedigingslinies of Japanse tuinen) |
Restauratie Aardwerken |
* onderhoud van aardwerken met inbegrip van het maaien van taluds (maximaal twee keer per jaar). |
* het herstel van reliëf door het aanvullen van terreingedeelten die aan erosie of inklinking onderhevig zijn geweest. |
Onderhoud prioriteit 2 Aardwerken |
|
* onderhoud van aardwerken met inbegrip van het maaien van taluds (maximaal twee keer per jaar). |
Waterpartijen en waterlopen inclusief bijbehorende beschoeiing, stuwen en duikers, waterpeilen en waterkwaliteit:
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Waterpartijen en waterlopen |
Restauratie Waterpartijen |
* schoon en op diepte houden van grachten, sloten en vijvers (kortcyclisch), inclusief het afvoeren en/of tijdelijk opslaan van de uitkomende bagger in depot en het afwerken van het depot na inklinking, mits met gesloten grondbalans, * het opschonen van windhoeken (het plaatselijk verwijderen van opgehoopt blad en takhout), * het verwijderen van overmatige plantengroei, * onderhoud en het werkzaam houden van duikers en stuwen, * plaatselijk herstel van bestaande beschoeiing. |
* het uitbaggeren van verlande grachten, sloten en vijvers (langcyclisch), * het aanbrengen van nieuwe, eenvoudige duikers, overstorten, stuwen, gemaaltjes en pompen, die naar het oordeel van onze minister nodig zijn voor het handhaven of verbeteren van het waterpeil, * vervanging van beschoeiingen, indien dat om constructieve dan wel materiaaltechnische redenen noodzakelijk is, * aanbrengen van een nieuwe beschoeiing indien nodig voor de instandhouding van de historische oeverlijn. |
Wegen, paden en terrassen:
Onderhoud prioriteit 1 Hoofdstructuur Historisch padenstelsel |
Restauratie Historisch padenstelsel |
* het onkruidvrij houden op milieuvriendelijke wijze (maximaal 2x per jaar), * het blad ruimen, * het knippen of snijden van graskanten, * het aanvullen met een toplaag, zoals grind schelpen of zand, * plaatselijk herstel van de bestaande verharding of het bestaande profiel, * onderhoud van eenvoudige houten loopbruggetjes die deel uitmaken van de historische wandeling, * onderhoud van bestaande drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer. |
* het herstel van het oorspronkelijke profiel van vervaagde historische paden en padenpatronen, die slechts beperkt nog herkenbaar zijn, * bestaande kantopsluitingen vervangen voor zover behorend bij een historisch ontwerp of nodig voor herstel en behoud van de padbreedte en de belijning, * het aanbrengen van eenvoudige houten loopbruggetjes, indien de verbinding van belang is voor de aanleg en de voorganger geheel verdwenen is, * aanleg van drainage ten behoeve van een adequate waterafvoer voor behoud van het padenstelsel indien nodig door gewijzigde, blijvend verhoogde waterstand (niet na oneigenlijk gebruik, bijvoorbeeld te zware bodembelasting). |
De kosten voor het opstellen van een instandhoudingsplan, door een architect/bouwkundige/ groenbeheerder/archeoloog, zullen worden getoetst aan de hieronder uitgewerkte honorariumpercentages. Tot de werkzaamheden inzake het opstellen van een instandhoudingsplan behoren:
• het (laten opstellen en) analyseren van het inspectierapport
• het op basis van het inspectierapport opstellen van het instandhoudingsplan van de uit te voeren werkzaamheden
• het opstellen van werkomschrijving/besteksparagraaf/bestek
• het vervaardigen van eventuele bijbehorende tekeningen
• het (laten) vervaardigen van ondersteunende foto’s
• het opstellen van de – meer of minder gespecificeerde – meerjarenbegroting
In de toelichting op het aanvraagformulier is aangegeven aan welke eisen genoemde stukken dienen te voldoen.
Het subsidiabele honorariumbedrag voor het opstellen van een instandhoudingsplan wordt als volgt vastgesteld:
Eerst wordt het honorariumpercentage bepaald aan de hand van het hiernavolgende overzicht, waarin dat percentage is gerelateerd aan de totale instandhoudingskosten/ bouwsom. Vervolgens wordt het subsidiabele honorariumbedrag berekend door het gevonden honorariumpercentage te vermenigvuldigen met de subsidiabele kosten.
Instandhoudingskosten |
Percentage |
||||
---|---|---|---|---|---|
tot |
€ 50.000 |
3,43% |
|||
van |
€ 50.000 |
tot |
€ 100.000 |
3,22% |
|
van |
€ 100.000 |
tot |
€ 150.000 |
3,04% |
|
van |
€ 150.000 |
tot |
€ 200.000 |
2,89% |
|
van |
€ 200.000 |
tot |
€ 250.000 |
2,76% |
|
van |
€ 250.000 |
tot |
€ 300.000 |
2,66% |
|
van |
€ 300.000 |
tot |
€ 350.000 |
2,56% |
|
van |
€ 350.000 |
tot |
€ 400.000 |
2,48% |
|
van |
€ 400.000 |
tot |
€ 450.000 |
2,41% |
|
van |
€ 450.000 |
tot |
€ 500.000 |
2,35% |
|
van |
€ 500.000 |
tot |
€ 550.000 |
2,29% |
|
van |
€ 550.000 |
tot |
€ 600.000 |
2,24% |
|
van |
€ 600.000 |
tot |
€ 650.000 |
2,19% |
|
van |
€ 650.000 |
tot |
€ 700.000 |
2,15% |
|
van |
€ 700.000 |
tot |
€ 750.000 |
2,11% |
|
van |
€ 750.000 |
tot |
€ 800.000 |
2,08% |
|
van |
€ 800.000 |
tot |
€ 850.000 |
2,05% |
|
van |
€ 850.000 |
tot |
€ 900.000 |
2,02% |
|
van |
€ 900.000 |
tot |
€ 950.000 |
1,99% |
|
van |
€ 950.000 |
tot |
€ 1.000.000 |
1,96% |
|
van |
€ 1.000.000 |
tot |
€ 1.050.000 |
1,94% |
|
van |
€ 1.050.000 |
tot |
€ 1.100.000 |
1,92% |
|
van |
€ 1.100.000 |
tot |
€ 1.150.000 |
1,89% |
|
van |
€ 1.150.000 |
tot |
€ 1.200.000 |
1,88% |
|
van |
€ 1.200.000 |
tot |
€ 1.250.000 |
1,86% |
|
van |
€ 1.250.000 |
tot |
€ 1.300.000 |
1,84% |
|
van |
€ 1.300.000 |
tot |
€ 1.350.000 |
1,82% |
|
van |
€ 1.350.000 |
tot |
€ 1.400.000 |
1,81% |
|
van |
€ 1.400.000 |
tot |
€ 1.450.000 |
1,79% |
|
van |
€ 1.450.000 |
tot |
€ 1.500.000 |
1,78% |
|
van |
€ 1.500.000 |
tot |
€ 1.550.000 |
1,77% |
|
van |
€ 1.550.000 |
tot |
€ 1.600.000 |
1,75% |
|
van |
€ 1.600.000 |
tot |
€ 1.650.000 |
1,74% |
|
van |
€ 1.650.000 |
tot |
€ 1.700.000 |
1,73% |
|
van |
€ 1.700.000 |
tot |
€ 1.750.000 |
1,72% |
|
van |
€ 1.750.000 |
tot |
€ 1.800.000 |
1,71% |
|
van |
€ 1.800.000 |
tot |
€ 1.850.000 |
1,70% |
|
van |
€ 1.850.000 |
tot |
€ 1.900.000 |
1,69% |
|
van |
€ 1.900.000 |
tot |
€ 1.950.000 |
1,68% |
|
van |
€ 1.950.000 |
tot |
€ 2.000.000 |
1,67% |
|
vanaf |
€ 2.000.000 |
1,66% |
Bij instandhoudingsplannen is begeleiding door een architect/bouwkundige/groenbeheerder/ archeoloog subsidiabel indien en voor zover die begeleiding uit de volgende werkzaamheden bestaan:
• het jaarlijks opstellen van het uitvoeringsprogramma aan de hand van het instandhoudingsplan, analyse van het meest recente inspectierapport en een eigen inspectie van het monument
• het opvragen van offertes, de prijsvorming en het verstrekken van uitvoeringsopdrachten
• de begeleiding en controle tijdens de uitvoering
• het opnemen/de oplevering van de uitgevoerde werkzaamheden
• het opstellen van de eindafrekening en de financiële verantwoording, inclusief het eventueel bijgestelde plan
De totale kosten voor de begeleiding van de uitvoering van een instandhoudingsplan, over de planperiode van zes jaar gerekend, zijn aan een maximum gebonden.
Het subsidiabele honorariumbedrag voor de begeleiding wordt als volgt vastgesteld:
Eerst wordt het honorariumpercentage bepaald aan de hand van het hiernavolgende overzicht, waarin dat percentage is gerelateerd aan de totale instandhoudingskosten/ bouwsom. Vervolgens wordt het subsidiabele honorariumbedrag berekend door het gevonden honorariumpercentage te vermenigvuldigen met de subsidiabele kosten.
Instandhoudingskosten |
Percentage |
||||
---|---|---|---|---|---|
tot |
€ 50.000 |
7,86% |
|||
van |
€ 50.000 |
tot |
€ 100.000 |
7,36% |
|
van |
€ 100.000 |
tot |
€ 150.000 |
6,95% |
|
van |
€ 150.000 |
tot |
€ 200.000 |
6,61% |
|
van |
€ 200.000 |
tot |
€ 250.000 |
6,32% |
|
van |
€ 250.000 |
tot |
€ 300.000 |
6,08% |
|
van |
€ 300.000 |
tot |
€ 350.000 |
5,86% |
|
van |
€ 350.000 |
tot |
€ 400.000 |
5,68% |
|
van |
€ 400.000 |
tot |
€ 450.000 |
5,52% |
|
van |
€ 450.000 |
tot |
€ 500.000 |
5,37% |
|
van |
€ 500.000 |
tot |
€ 550.000 |
5,24% |
|
van |
€ 550.000 |
tot |
€ 600.000 |
5,12% |
|
van |
€ 600.000 |
tot |
€ 650.000 |
5,02% |
|
van |
€ 650.000 |
tot |
€ 700.000 |
4,92% |
|
van |
€ 700.000 |
tot |
€ 750.000 |
4,83% |
|
van |
€ 750.000 |
tot |
€ 800.000 |
4,75% |
|
van |
€ 800.000 |
tot |
€ 850.000 |
4,68% |
|
van |
€ 850.000 |
tot |
€ 900.000 |
4,61% |
|
van |
€ 900.000 |
tot |
€ 950.000 |
4,55% |
|
van |
€ 950.000 |
tot |
€ 1.000.000 |
4,49% |
|
van |
€ 1.000.000 |
tot |
€ 1.050.000 |
4,43% |
|
van |
€ 1.050.000 |
tot |
€ 1.100.000 |
4,38% |
|
van |
€ 1.100.000 |
tot |
€ 1.150.000 |
4,33% |
|
van |
€ 1.150.000 |
tot |
€ 1.200.000 |
4,29% |
|
van |
€ 1.200.000 |
tot |
€ 1.250.000 |
4,25% |
|
van |
€ 1.250.000 |
tot |
€ 1.300.000 |
4,21% |
|
van |
€ 1.300.000 |
tot |
€ 1.350.000 |
4,17% |
|
van |
€ 1.350.000 |
tot |
€ 1.400.000 |
4,14% |
|
van |
€ 1.400.000 |
tot |
€ 1.450.000 |
4,10% |
|
van |
€ 1.450.000 |
tot |
€ 1.500.000 |
4,07% |
|
van |
€ 1.500.000 |
tot |
€ 1.550.000 |
4,04% |
|
van |
€ 1.550.000 |
tot |
€ 1.600.000 |
4,01% |
|
van |
€ 1.600.000 |
tot |
€ 1.650.000 |
3,99% |
|
van |
€ 1.650.000 |
tot |
€ 1.700.000 |
3,96% |
|
van |
€ 1.700.000 |
tot |
€ 1.750.000 |
3,94% |
|
van |
€ 1.750.000 |
tot |
€ 1.800.000 |
3,91% |
|
van |
€ 1.800.000 |
tot |
€ 1.850.000 |
3,89% |
|
van |
€ 1.850.000 |
tot |
€ 1.900.000 |
3,87% |
|
van |
€ 1.900.000 |
tot |
€ 1.950.000 |
3,85% |
|
van |
€ 1.950.000 |
tot |
€ 2.000.000 |
3,83% |
|
vanaf |
€ 2.000.000 |
3,81% |
Indien de instandhoudingswerkzaamheden ingrijpender herstel en/of grote ingrepen omvatten zijn aanvullende, meer gedetailleerde stukken nodig om het instandhoudingsplan goed te kunnen beoordelen. Welke aanvullende stukken dat betreft, hangt af van het uit te voeren werk. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting op het aanvraagformulier.
Voor het (laten) vervaardigen van de benodigde aanvullende stukken mag de architect/bouwkundige/groenbeheerder/archeoloog boven op het honorarium een toeslag berekenen. De totale som (plankosten, begeleidingskosten en toeslag) is aan een maximum gebonden conform onderstaande tabel.
Instandhoudingskosten |
Over 6 jaar maximaal |
|||
---|---|---|---|---|
tot |
€ 50.000 |
15,00% |
||
van |
€ 50.000 |
tot |
€ 100.000 |
14,00% |
van |
€ 100.000 |
tot |
€ 150.000 |
13,00% |
van |
€ 150.000 |
tot |
€ 200.000 |
12,00% |
van |
€ 200.000 |
tot |
€ 250.000 |
11,00% |
vanaf |
€ 250.000 |
10,00% |
Grondslagen voor de berekening van de gemiddelde loonkosten van aannemers en onderaannemers zijn:
• bouwplaatsbezetting: jeugdgroep 2%; volwassenen groep B 25%; volwassenen groep D 60%; voorlieden toeslag 13%
• onderscheid wordt gemaakt in: uurloon inzittenden (30%), uurloon alléén chauffeur (40%) en uurloon chauffeur + inzittenden (30%)
• ziekteverzuim: 6,5%
Subsidiabele gemiddelde (bouwplaats)uurloon:
Het actuele subsidiabele gemiddelde uurloon staat vermeld op de internetsite van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed www.cultureelerfgoed.nl en op www.monumenten.nl.
Het gemiddelde uurloon is inclusief twee reisuren maar exclusief algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst + risico en btw.
De kosten van een aannemer zijn te verdelen in directe en indirecte kosten.
Directe kosten:
Tot de directe kosten van een bouwwerk behoren de kosten van de daarin te verwerken materialen en het daarbij behorende loon van het personeel. Onder de directe kosten worden voor instandhoudingswerkzaamheden ook begrepen de kosten van eventuele onderaannemers en steigerwerk.
Indirecte kosten:
De indirecte kosten zijn de kosten van de hulpmiddelen en de organisatie die nodig zijn om het bouwwerk tot stand te brengen.
De indirecte kosten worden verdeeld in:
• Algemene bouwplaatskosten: kosten van de (hoofd)aannemer die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen zoals:
○ voorbereiding;
○ Arbo-voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van het werk (inclusief de kosten voor het Arbo-plan/-dossier en de uitvoering daarvan een en ander conform de eisen van de Arbo-wet);
○ inrichting van het bouwterrein (onder andere de huur plus aan-/afvoer van keten alsmede de elektrische en werktuigbouwkundige werkzaamheden ten behoeve van de terreininrichting);
○ aansluiting en verbruik van elektra/gas/water/telefoon;
○ hekwerken / terreinafsluitingen (zoals preventieve maatregelen tegen vandalisme);
○ bouwplaatsverlichting;
○ uitvoerder / toezicht / begeleiding en dergelijke;
○ werk- en bouwvergaderingen, weekrapporten, en dergelijke;
○ aan- en afvoer (laden / lossen);
○ periodiek opruimen (inclusief de afvoer van bouwafval);
○ afschrijving van klein materieel (waaronder elektrisch gereedschap);
○ oplevering.
• Algemene bedrijfskosten: kosten die samenhangen met de algehele leiding van het bedrijf en die van de algemene en administratieve diensten.
Normen voor subsidiabele aannemerskosten:
a. gemiddelde bouwplaatsuurloon op basis van hoofdstuk 2, paragraaf 4
b. post onvoorzien: maximaal 5%
c. algemene bouwplaatskosten (ABK), te berekenen over de directe kosten: gemiddeld 9%
d. algemene bedrijfskosten (AK), te berekenen over de som van de directe kosten en de algemene bouwplaatskosten: gemiddeld 7%
e. winst en risico (W&R), te berekenen over de som van de directe kosten, algemene bouwplaatskosten en algemene bedrijfskosten: gemiddeld 3%
f. indexering: maximaal 3% per jaar
De onderdelen c, d en e bij elkaar vormen een opslag van maximaal 20%.
Omvatten de instandhoudingswerkzaamheden ook ingrijpender herstel en/of grote ingrepen dan dient de begroting van de aannemer dan wel de architect, archeoloog of ingenieur voor de beoordeling van de subsidiabele kosten, alleen voor zover het de ingrijpende werkzaamheden betreft, gespecificeerd te zijn in onder andere eenheden, uren, materiaal- en materieelkosten, stel- en verrekenposten.
De uitgangspunten die ten grondslag liggen aan deze regeling zijn toegelicht in de nota van toelichting bij het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (hierna: Brim 2013)1 en in de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 april 2012 over de inrichting van het stelsel van het Brim 20132. In deze toelichting wordt ingegaan op de uitwerking van deze uitgangspunten.
In deze regeling is de subsidiëring van normaal onderhoud van beschermde monumenten geregeld. De grondslag is artikel 4 van het Brim 2013. Het Brim 2013 en deze regeling vervangen het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Brim 2011) en de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Rrim 2011).
Het stelsel van meerjarige subsidies voor de instandhouding van rijksmonumenten is aangepast vanwege de grote overvraag ten opzichte van het budget in de afgelopen jaren. In die jaren zijn hierdoor veel aanvragen afgewezen. De onzekerheid of subsidie wordt verkregen is ongunstig voor het planmatig onderhoud van monumenten. Om meer aanvragen te kunnen honoreren, is een versobering ten opzichte van het Brim 2011 noodzakelijk. De reikwijdte van de onderhavige regeling beperkt zich tot normaal onderhoud, inclusief plaatselijk kleinschalig herstel. Dit betreft de noodzakelijke reguliere werkzaamheden, gericht op het behoud van de monumentale waarden van een beschermd monument. De regeling is niet meer bedoeld voor de subsidiëring van restauraties, zoals op grond van het Brim 2011 wel mogelijk was. Hiervoor kunnen eigenaren zich wenden tot de provincie of het Nationaal Restauratiefonds3.
De systematiek van deze regeling komt in grote lijnen overeen met die van het Brim 2011. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het Brim 2011 zijn, kort weergegeven: vereenvoudiging van het aanvraagproces, de herbouwwaarde als basis voor de maximale subsidiabele kosten bij gebouwde monumenten, een apart budget en beperking van de subsidiabele kosten voor groene monumenten, een apart budget voor grote monumenten, nieuwe verdeelcriteria, aanwijzing van professionele organisaties voor monumentenbehoud en geen subsidiëring van leegstaande kerken.
De subsidie wordt verstrekt ten behoeve van het normale onderhoud van rijksmonumenten, met uitzondering van woonhuizen. Voor woonhuizen kan een lening als bedoeld in artikel 2 van het Brim 2013 worden aangevraagd. Alleen decentrale overheden en professionele organisaties voor monumentenbehoud (zie hierna) komen wel voor subsidie in aanmerking voor hun woonhuizen. Eigenaren die in aanmerking komen voor subsidie kunnen desgewenst in plaats daarvan kiezen voor een lening.
Subsidie wordt op aanvraag verleend aan de eigenaar. De eigenaar overlegt hierbij een instandhoudingsplan dat betrekking heeft op de zes jaren volgend op het jaar waarin de aanvraag wordt gedaan. Subsidie kan gevraagd worden voor een beschermd monument of een zelfstandig onderdeel daarvan, of voor meerdere beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen tegelijk. Deze systematiek is gelijk aan die van het Brim 2011. Zie voor een toelichting op het zelfstandig onderdeel ook de nota van toelichting bij het Brim 2013.
Ten aanzien van de indieningstermijn is een aantal belangrijke zaken gewijzigd. Eigenaren kunnen nu een subsidieaanvraag indienen van 1 februari tot en met 31 maart. De regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ geldt niet langer. Het maakt niet uit op welk moment binnen de indieningstermijn een aanvraag wordt ingediend. De aanvrager krijgt bij een onvolledige aanvraag gelegenheid tot aanvulling, zonder dat de aanvrager daardoor achteraan de rij moet sluiten. Aanvragen kunnen nu ook geheel digitaal worden ingediend. De indiening geschiedt met behulp van DigiD.
Binnen 22 weken na de indieningstermijn wordt duidelijk of de aanvraag gehonoreerd wordt.
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door een percentage van de noodzakelijke onderhoudskosten. Deze kosten – subsidiabele kosten genoemd – worden door de minister vastgesteld op basis van het ingediende instandhoudingsplan en de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013, die als bijlage bij deze regeling is gevoegd. Het subsidiepercentage is steevast 50% van de subsidiabele kosten. Voor de andere 50% dient de eigenaar zelf zorg te dragen.
Deze regeling is, zoals gezegd, bedoeld voor onderhoud. Om te voorkomen dat aanvragen voor monumenten met een restauratiebehoefte een onevenredig beslag zouden leggen op het beschikbare budget, zijn de subsidiabele kosten voor de meeste monumenten aan een maximum(bedrag) gebonden. Daarmee is normaal onderhoud wel mogelijk, maar een restauratie normaal gesproken niet.
Bij gebouwde monumenten wordt uitgegaan van een maximumbedrag aan subsidiabele kosten. De basis hiervoor is de herbouwwaarde waarvoor een monument verzekerd kan worden. De herbouwwaarde is gekoppeld aan de grootte van het object en de rijkheid ervan. Hoe groter en hoe rijker gedecoreerd, hoe hoger de herbouwwaarde. De subsidie bedraagt maximaal 1,5% van de herbouwwaarde voor de periode van het zesjaren-instandhoudingsplan. In beginsel is 0,5% van de herbouwwaarde per jaar voldoende voor sober onderhoud. Over de periode van een instandhoudingsplan is dat 3% van de herbouwwaarde. De eigenaar betaalt de helft daarvan zelf. Behalve meer maatwerk levert dit ook een versobering van de plannen op ten opzichte van het Brim 2011.
Voor molens geldt in afwijking van het bovenstaande een vast maximumbedrag aan subsidiabele kosten van € 60.000. Hiermee blijft het maximale subsidiebedrag gelijk aan dat onder het Brim 2011: € 30.000. Uit onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed blijkt dat 0,5% van de herbouwwaarde te weinig is om molens te onderhouden. Molens hebben immers bewegende onderdelen en slijten daardoor meer dan «gewone» monumenten.
Voor groene monumenten en voor archeologische monumenten kan niet worden uitgegaan van de herbouwwaarde, omdat deze voor groene en archeologische monumenten niet te bepalen is.
Voor archeologische monumenten is een maximumbedrag aan subsidiabele kosten ook niet nodig. De instandhoudingskosten zijn relatief laag, ook van grotere ingrepen. Omdat een overvraag van het budget daardoor niet waarschijnlijk is, wordt voor deze categorie monumenten geen maximum vastgesteld.
Voor groene monumenten is een maximum wel nodig, maar is er nog geen werkbaar alternatief voor de herbouwwaarde voorhanden. Naar een alternatieve grondslag voor een maximumbedrag aan subsidiabele kosten wordt de komende jaren nader onderzoek gedaan. Om het beschikbare budget voor groene monumenten over zoveel mogelijk eigenaren te kunnen verdelen, is het aantal subsidiabele onderhoudswerkzaamheden in samenspraak met het veld beperkt. Alleen het voor de instandhouding van het ‘casco’ van het groene monument hoogstnoodzakelijke onderhoud wordt gesubsidieerd: de hoofdstructuur en eventuele in hun context unieke of zeldzame kernwaarden (zie verder de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten).
Met ingang van 1 januari 2013 vervallen de aanwijzingen van alle op grond van het Brim of het Brim 2011 aangewezen organisaties voor monumentenbehoud. Op grond van onderhavige regeling kunnen zogenaamde professionele organisaties voor monumentenbehoud worden aangewezen. Doel hiervan is de professionaliteit van het veld bij de omgang met rijksmonumenten te stimuleren. Om aangewezen te kunnen worden, dient sprake te zijn van een privaatrechtelijke of kerkelijke organisatie die op professionele wijze met haar monumenten omgaat en eigenaar is van meer dan twintig beschermde monumenten. Ter stimulering van professionaliteit krijgen deze organisaties niet alleen administratieve voordelen, zoals een eenvoudiger subsidieaanvraag, maar krijgen zij ook voorrang bij de subsidieverlening (zie hierna). Dat zijn forse voordelen en daar mogen dus ook strenge eisen tegenover staan. De organisaties die graag aangewezen willen worden, kunnen daartoe een aanvraag indienen van 1 januari tot en met 31 augustus van elk kalenderjaar. Een onafhankelijke commissie zal de organisaties toetsen op hoofdactiviteit (werkzaam in het belang van de monumentenzorg), professionaliteit, omgang met kwaliteitsnormen, financiële stabiliteit en de technische staat van het bezit.
In overleg met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO-K) is overeengekomen dat het wenselijk is om alleen onderhoudssubsidie te verlenen voor kerkgebouwen die bestendig worden gebruikt. Daartoe dient de eigenaar, of de kerkelijke organisatie waartoe de kerk behoort namens de eigenaar, een verklaring te ondertekenen. In die verklaring bevestigt de kerkeigenaar dat het kerkgebouw gedurende de instandhoudingsperiode van zes jaar een functie zal hebben. Komt een kerkgebouw in deze periode toch leeg te staan, wat de eigenaar verplicht is te melden, dan wordt de subsidie stopgezet.
Voor onderhoudssubsidie is jaarlijks in totaal € 48,5 miljoen beschikbaar. Dit subsidiebudget is in drie deelbudgetten onderverdeeld: voor beschermde archeologische monumenten € 800.000, voor groene monumenten € 5 miljoen en voor de overige beschermde monumenten € 42,7 miljoen. Voor beschermde archeologische monumenten is het budget gelijk aan de jaren 2011 en 2012. Dit bedrag blijkt tot op heden voldoende om aan de jaarlijkse subsidievraag te kunnen voldoen. Het budget voor groene monumenten is gebaseerd op een schatting, omdat het niet goed mogelijk bleek om precies te bepalen hoeveel geld nodig is voor sober onderhoud van de groene monumenten. Het is iets hoger dan het bedrag dat de afgelopen jaren jaarlijks voor groene monumenten beschikbaar was gesteld. Er doen echter ook steeds meer eigenaren van groene monumenten een beroep op subsidie. De komende zes jaren moeten uitwijzen of het budget voor groene monumenten toereikend is. Het budget voor de overige beschermde monumenten komt over een periode van zes jaar naar verwachting behoorlijk overeen met de verwachte subsidievraag in die periode. In enig jaar niet gebruikt budget schuift door naar het budget voor dezelfde categorie in het volgende jaar. Zo kan na zes jaar blijken of de beschikbare middelen inderdaad toereikend zijn in combinatie met de systematiek van deze regeling.
Wie wanneer subsidie aanvraagt, is nooit helemaal te voorspellen. In sommige jaren kunnen er meer aanvragen worden ingediend dan er gehonoreerd kunnen worden. In geval van overvraag zijn verdeelcriteria nodig. Er is gekozen voor een prioriteringssysteem waarbij werelderfgoed en professionele organisaties voor monumentenbehoud voorrang krijgen. Als eerste wordt subsidie verleend aan werelderfgoed, omdat het Rijk een speciale verantwoordelijkheid heeft voor deze buitencategorie monumenten. Daarna krijgen professionele organisaties voor monumentenbehoud een voorrangspositie, vanwege de professionele omgang met hun rijksmonumenten en de voorbeeldfunctie die zij daarbij hebben.
Het budget dat hierna resteert wordt verdeeld over twee groepen: 25% van het restbudget voor de groep grote objecten met een herbouwwaarde van meer dan € 8,3 miljoen of subsidiabele kosten van meer dan € 250.000 en 75% van het restbudget voor de groep kleinere objecten. Voor grote monumenten wordt een apart budget gereserveerd om te voorkomen dat zij, in geval van opeenvolgende jaren van overvraag, pas in aanmerking zouden komen voor subsidie als er geen overvraag meer is.
Bij overvraag geldt zowel in het deelbudget voor de kleinere als het deelbudget voor de grotere aanvragen dat de aanvragen met de laagste totale begroting voorrang hebben. Hierdoor kunnen meer aanvragen worden gehonoreerd en worden aanvragers gestimuleerd om sobere begrotingen in te dienen.
De uitvoering en de verantwoording van de subsidie geschieden volgens de normen van het Uniform Subsidiekader (USK). Hierin is ten opzichte van het Brim 2011, waarin het USK werd geïntroduceerd, niets wezenlijks veranderd. Het USK gaat uit van drie arrangementen voor subsidieverstrekking: subsidies tot € 25.000, subsidies tussen de € 25.000 en € 125.000 en subsidies boven de € 125.000. In ieder arrangement gelden specifieke, verplichte, voorschriften voor de uitvoering en de verantwoording. Uitgangspunt is: hoe minder subsidie hoe eenvoudiger de verantwoording.
De eigen verantwoordelijkheid van de eigenaren komt meer centraal te staan. Dit betekent vooral dat eigenaren van rijksmonumenten meer zelf zullen moeten bijdragen aan de instandhouding van hun rijksmonument. De subsidiepercentages in het Brim 2011 van 65% voor kerkgebouwen en 60% voor overige beschermde monumenten zijn teruggebracht tot 50%. Eigenaren zullen meer eigen geld bij moeten leggen of op zoek moeten gaan naar andere financieringsbronnen. Omwille van de eenvoud zijn alle subsidiepercentages op 50% gesteld, dus ook die voor woonhuizen in bezit van professionele organisaties (was 25%) en die van de lagere overheden (was 30%).
Het lagere subsidiepercentage en het vervallen van de vaste maximumbedragen aan subsidiabele kosten die golden onder het Brim 2011, maken het niet langer mogelijk om van kleinere monumenten een restauratie te financieren. Alleen bij echt grote monumenten zal, als de eigen middelen dat toelaten, door de hoge herbouwwaarde een hoger bedrag te besteden zijn dan voorheen.
De regeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Voorafgaand aan en tijdens het opstellen van de regeling is de praktische uitvoerbaarheid steeds in het oog gehouden.
De regeling kent voor de uitvoerbaarheid een aantal verbeteringen ten opzichte van het Brim 2011 en de Rrim 2011. Door te kiezen voor een indieningsperiode van twee maanden, het niet langer hanteren van het verdeelcriterium ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ en de beslistermijn van 22 weken, wordt de indiening en de afhandeling van subsidieaanvragen gemakkelijker. De keuze om indieners van incomplete aanvragen de gelegenheid te geven hun aanvraag aan te vullen zonder dat dit gevolgen heeft voor de datum van ontvangst van de aanvraag, maakt de aanvraag gemakkelijker en het afhandelingsproces bij de RCE efficiënter in te richten.
Aanvragers moeten om in aanmerking te komen voor subsidie de herbouwwaarde van hun gebouwd monument aantonen. Dit kan door een verzekeringspolis of een offerte van een verzekeringsmaatschappij te overleggen bij de aanvraag. Aan de hand van deze documentatie is het voor de RCE mogelijk de herbouwwaarde vast te stellen.
Nieuw is ook de verklaring van bestendig gebruik. Om in aanmerking voor subsidie te komen dienen eigenaren van kerkgebouwen te verklaren dat zij het kerkgebouw gedurende de subsidieperiode in gebruik zullen houden. De RCE zal gedurende deze periode (steekproefsgewijs) monitoren of aan deze eis wordt voldaan.
Ook de overige in de regeling opgenomen verplichtingen en de verantwoordingssystematiek zijn goed uitvoerbaar.
De Auditdienst Rijk heeft de regeling beoordeeld op handhaafbaarheid. De opmerkingen van de Auditdienst zijn verwerkt in de regeling.
De administratieve lasten van deze regeling zijn vergeleken met die van het Brim 2011 en de Rrim 2011 in het jaar 2012. De berekening voor 2012 is op een aantal punten gecorrigeerd om een vergelijking met de berekening voor onderhavige regeling te maken.
Na de evaluatie van het Brim over de periode 2006 – 2011 zijn de uitgangspunten voor onderhavige regeling vereenvoudigd en versoberd: alleen subsidie voor normaal onderhoud, een eenvoudiger en klantvriendelijker aanvraagprocedure en een uniform en lager subsidiepercentage. Daarnaast wordt het maximumbedrag aan subsidiabele kosten gerelateerd aan de herbouwwaarde, waardoor het subsidiebedrag evenredig is aan de onderhoudskosten voor de eigenaar. De versobering van de regeling betekent dat er meer aanvragen gehonoreerd kunnen worden. Uitgangspunt is zo min mogelijk overvraag en daardoor ook minder vergeefse aanvragen en de daaraan verbonden administratieve lasten. Het aanvraagproces wordt eenvoudiger: digitale indiening van aanvragen, afschaffing van het verdeelcriterium ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ en het daarmee samenhangende effect dat indiening van een incomplete aanvraag niet langer direct fatale gevolgen heeft voor de kans op subsidie. Deze laatste vereenvoudigingen laten zich niet direct vertalen in een berekening van de administratieve lasten.
Het aantal aanvragen op grond van deze regeling wordt op basis van de berekeningen die ten grondslag liggen aan de beleidsbrief geschat op gemiddeld 1750 per jaar over een periode van zes jaar. Voor de Brim-aanvraagronde in 2012 werd het aantal aanvragen geschat op 2000, maar werden er uiteindelijk ca. 2700 ingediend. De administratieve lasten waren in de praktijk dus hoger dan berekend.
De indieningsvereisten voor een subsidieaanvraag wijzigen niet substantieel ten opzichte van 2012. De gevraagde documenten zijn nodig om de aanvraag te kunnen beoordelen. Nieuw is de verzekeringspolis of –offerte voor het aantonen van de herbouwwaarde. Is het monument verzekerd of ligt er een offerte, dan geeft dit indieningsvereiste geen extra lasten. Bij niet-verzekerde monumenten is taxatie nodig. Het verschilt per verzekeringsmaatschappij of deze hiervoor kosten in rekening brengt. Deze kosten zijn niet subsidiabel. Dit is een eenmalige kostenpost. Voor een volgende subsidieaanvraag hoeft deze taxatie niet opnieuw te gebeuren. Bij de berekening is uitgegaan van de aanname dat 2,5% van de aanvragers een taxatie moet laten uitvoeren.
De subsidie is voor deze regeling vastgesteld op 50%. In 2012 was dit gemiddeld 60%. De administratieve lasten worden hierdoor relatief hoger. Voor de subsidieaanvraag zijn immers documenten nodig die door derden worden opgesteld. De kosten hiervan zijn subsidiabel. Bij een lager subsidiepercentage worden de kosten voor de aanvrager relatief hoger.
De onderhoudsplicht wordt niet langer standaard opgelegd, maar in beginsel alleen nog bij plannen voor (grote) monumenten waar ook ingrijpende werkzaamheden plaatsvinden. Afgezien van de meldingsplicht worden verplichtingen alleen nog opgelegd in bepaalde gevallen. Hierdoor verminderen de administratieve lasten.
In het Brim 2011 was de verantwoording al volgens het Uniform Subsidiekader (USK) geregeld. De reductie van de administratieve lasten van de verantwoording is toen dus al voor een groot deel gerealiseerd. In 2012 kwam arrangement 3, waarbij de administratieve lasten het hoogste zijn niet voor doordat het hoogste maximumbedrag aan subsidiabele kosten op € 100.000 lag. In onderhavige regeling zijn subsidies hoger dan € 125.000 wel mogelijk. Er zal in die gevallen een financiële verantwoording moeten worden overgelegd en er kan een controleverklaring worden gevraagd. Voor de berekening van de administratieve lasten is ervan uitgegaan dat een dergelijk rapport wordt gevraagd bij subsidiebedragen boven de € 300.000. Nu de verantwoording volgens arrangement 3 wel van toepassing is op deze regeling, verhoogt dat ook het aantal uren en de kosten.
Door de vereenvoudiging van de regeling en de grotere kans op subsidie is de verwachting dat er minder bezwaar en beroep zal worden ingesteld, waardoor de administratieve lasten hiervan zullen dalen.
De gecorrigeerde berekening van de administratieve lasten over 2012 kwam uit op een totaal aantal uren van 1.778 en totale kosten van € 335.732. Voor onderhavige regeling zijn de totale administratieve lasten berekend op een totaal van 2.048 uren en € 377.662 aan kosten. In een individueel geval kunnen de administratieve lasten van een aanvrager hoger zijn.
Begrippen die al in de Monumentenwet 1988 of in het Brim 2013 zijn omschreven, zijn niet opnieuw opgenomen in deze regeling. Die begrippen werken door op grond van artikel 1 van die wet en artikel 1 van het Brim 2013. Een aantal van de in dit artikel gedefinieerde begrippen komt overeen met de begrippen in het Brim 2011. Hier zijn drie begrippen aan toegevoegd, namelijk: groen monument, herbouwwaarde en werelderfgoed.
Onder een groen monument wordt verstaan een beschermd monument of zelfstandig onderdeel dat door mensenhand is aangelegd en dat deels bestaat uit groene elementen zoals gras, laanbomen en andere beplanting. Andere elementen kunnen zijn: paden, wegen, aardwerken, grachten, sloten en waterpartijen. Meestal gaat het bij groene monumenten om een historische tuin- en parkaanleg, maar het kan ook gaan om (een deel van) een begraafplaats of vestingwerk. Hoewel zich binnen een groen monument vaak gebouwde objecten bevinden, gelden deze in het kader van deze regeling niet als onderdeel van het groene monument. Niet elke aanleg valt overigens onder de definitie van groen monument. Bevat een aanleg alleen ‘dode’ elementen zoals steen, hout en water, dan is het geen groen monument. Een vijver in een betonnen bak op een plein in de stad is geen groen monument. Een dergelijke aanleg geldt als gebouwd monument.
Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1 van het Brim 2013 voor een uitleg over het begrip zelfstandig onderdeel bij groene monumenten.
De herbouwwaarde is het bedrag dat nodig is om een gebouw, werk of aanleg opnieuw te vervaardigen, waarbij dezelfde materiaalsoorten, constructie en detaillering worden gebruikt. Groene monumenten en archeologische monumenten hebben door hun aard geen herbouwwaarde.
Met het inspectierapport wordt gedoeld op inspectierapporten voor alle soorten monumenten. Bij gebouwde monumenten gaat het om een bouwkundig inspectierapport. Ingeval van een subsidieaanvraag voor instandhouding van een gebouwd monument inclusief een zich daarin bevindend orgel – bijvoorbeeld bij kerken – wordt met inspectierapport tevens gedoeld op een rapport over de technische staat van het orgel. Dit rapport zal vanwege de vereiste specifieke deskundigheid doorgaans door een andere deskundige worden opgesteld dan degene die de staat van het gebouw inspecteert. Bij archeologische en groene monumenten gaat het om een rapport waaruit de fysieke (onderhouds)toestand van het monument blijkt.
Het begrip kerkgebouw is al toegelicht in de toelichting bij artikel 1 van het Brim 2013.
Een werelderfgoed is een van de werelderfgoederen die op grond van het Werelderfgoedverdrag door UNESCO zijn aangewezen. Het gaat daarbij om het gebied waarvan de begrenzing bij de aanwijzing van het werelderfgoed is vastgesteld. Momenteel zijn er acht werelderfgoederen aangewezen in Nederland: het Ir. D.F. Woudagemaal bij Lemmer, het Rietveld-Schröderhuis in Utrecht, de Stelling van Amsterdam, de Molens van Kinderdijk-Elshout, de Droogmakerij De Beemster bij Purmerend, de grachtengordel van Amsterdam, Schokland in de Noordoostpolder en de Waddenzee. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed stelt via haar internetsite informatie beschikbaar over welke rijksmonumenten deel uitmaken van een werelderfgoed. De Waddenzee bevat vooralsnog geen rijksmonumenten.
In onderdeel i is omschreven welke beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen van beschermde monumenten als woonhuizen worden aangemerkt. Feitelijk is hier niets gewijzigd ten opzichte van het Brim 2011. Alleen de formulering van de definitie is op een enkel onderdeel aangescherpt. Waar hierna van beschermde monumenten wordt gesproken, wordt ook gedoeld op zelfstandige onderdelen van beschermde monumenten. Voor de vraag of een gebouw een woonhuis is, maakt het niet uit of het samen met een ander soort gebouw onder één monumentnummer staat geregistreerd. Zo worden pastorieën en kosterswoningen altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met de kerk in één omschrijving zijn genoemd. Het woonhuis is dan een zelfstandig onderdeel.
Onder woonhuizen vallen in de eerste plaats beschermde monumenten die in oorsprong geheel of gedeeltelijk zijn vervaardigd voor bewoning. Het gaat hier dus, behalve om monumenten die geheel als woonhuis zijn vervaardigd, ook om monumenten met in oorsprong gemengde functies, zoals: wonen/horeca, wonen/kantoor, wonen/pakhuis, wonen/werken en wonen/winkel.
Daarnaast vallen er beschermde monumenten onder die oorspronkelijk een andere functie dan bewoning hadden, maar die thans voor meer dan de helft (in m2) voor bewoning in gebruik zijn. Kelders, zolders, bergingen en garages worden hierbij aangemerkt als ruimtes met een woonfunctie.
Bij gebouwen zoals kazernes, kloosters en internaten, is veelal sprake van een oorspronkelijke specifieke woonfunctie, maar het karakter van deze gebouwen wordt in de eerste plaats bepaald door respectievelijk hun militaire, religieuze en onderwijsfunctie. Daarom gelden zij, zolang zij hun oorspronkelijke functie hebben, niet als woonhuizen. Indien zij hun oorspronkelijke functie echter verloren hebben en thans voor meer dan de helft worden bewoond, worden zij wel als woonhuis aangemerkt.
Tot slot worden bepaalde beschermde monumenten nooit als woonhuis aangemerkt, ook niet als ze inmiddels worden bewoond. Dit is het geval als het gebouw onderdeel uitmaakt van een museum of als het een kerkgebouw, kasteel, paleis, hoofdhuis van een buitenplaats, landhuis, gebouw van liefdadigheid, molen, gemaal, agrarisch gebouw of watertoren betreft. Voor dergelijke monumenten is meestal sprake van een grotere instandhoudingsopgave in relatie tot de exploitatiemogelijkheden dan bij andere monumenten. Dit hangt samen met hun omvang, constructiewijze of de aanwezigheid van specifieke monumentale waarden die de gebruiksmogelijkheden beperken.
Een beschermd monument dat in oorsprong als woonhuis is vervaardigd en dat deel uitmaakt van een (collectie van een) in het Museumregister Nederland geregistreerd museum, wordt niet aangemerkt als woonhuis. De eigenaar van een dergelijk monument – vaak een stichting – heeft veelal geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten, en bovendien beperkte inkomsten. Tegelijkertijd is in veel gevallen sprake van een museumwoning of één of meer stijlkamers. De kosten van instandhouding van het gebouw met zijn interieur en de museumcollectie drukken dan extra zwaar en rechtvaardigen een aanspraak op subsidie in plaats van een lening. Het Museumregister Nederland wordt beheerd door de Stichting Het Nederlands Museumregister.
Onder agrarische gebouwen vallen zowel hoofd- als bijgebouwen van boerderijen, alsmede vrijstaande gebouwen zoals schuren en schaapskooien. Ook het woonhuisgedeelte van de boerderij valt onder de agrarische gebouwen. Daarbij maakt het niet uit of het vrij staat of aan het bedrijfsgedeelte is vastgebouwd. Of sprake is van een dergelijke verbinding is streekgebonden, maar het principe van woon- en bedrijfsgedeelte is overal hetzelfde. Evenals bij voornoemde kazernes, kloosters en internaten staat bij boerderijen de woonfunctie niet voorop. De huidige functie doet bij agrarische gebouwen niet ter zake. Dus ook als in het bedrijfsgedeelte thans wordt gewoond, geldt dit niet als woonhuis.
Dit artikel biedt de grondslag voor de minister om een eigenaar van een beschermd monument of een zelfstandig onderdeel op aanvraag onderhoudssubsidie te verstrekken. De aanvraag kan alleen beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen van de eigenaar zelf omvatten. Indien sprake is van onverdeelde eigendom, kan één van de gezamenlijke eigenaren een aanvraag doen mede namens de mede-eigenaren De subsidie wordt steeds voor een periode van zes kalenderjaren verstrekt.
Eerste lid. Voor de onderhoudssubsidie gelden jaarlijks bij de beslissing op aanvragen drie subsidieplafonds, namelijk voor beschermde archeologische monumenten, groene monumenten en voor de overige beschermde monumenten.
Tweede lid. In het geval in enig jaar budget overblijft, schuift dat bedrag door naar het subsidieplafond voor diezelfde categorie in het daarop volgende jaar. Als bijvoorbeeld in 2013 € 600.000 subsidie wordt verleend ten behoeve van beschermde archeologische monumenten, dan is het subsidieplafond voor deze categorie in 2014 € 1 miljoen.
De Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013 bevat algemene bepalingen over de kosten die op grond van deze regeling worden gesubsidieerd (hoofdstukken 1.1 en 1.2) en een overzicht van deze subsidiabele kosten (hoofdstukken 1.3 en 2). De subsidiabele kosten vormen de grondslag voor de subsidie. Om als subsidiabel te kunnen worden aangemerkt, moeten de werkzaamheden en kosten genoemd zijn in de Leidraad. Ze moeten naar het oordeel van de minister bovendien noodzakelijk zijn om de monumentale waarden van het beschermd monument in stand te houden. Daarnaast toetst de minister de voorgenomen werkzaamheden en begrote kosten aan de overige criteria, uitgangspunten en normen in de hoofdstukken 1.1 en 1.2 en 2 van de Leidraad.
Ten opzichte van de Leidraad die bij de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 was gevoegd, zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd, met name voor groene monumenten. Voor een uitgebreidere toelichting op de subsidiabele kosten wordt kortheidshalve naar de Leidraad verwezen.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen zijn per beschermd monument of zelfstandig onderdeel gemaximeerd op drie procent van de herbouwwaarde. Beschermde archeologische monumenten, groene monumenten en molens zijn hiervan uitgezonderd.
Het maximumbedrag aan subsidiabele kosten geldt per object (of objecten) met een herbouwwaarde. Dat kan een beschermd monument zijn of een zelfstandig onderdeel, of enkele beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen samen. De eigenaar bepaalt in beginsel zelf waarvoor hij een aanvraag indient. De herbouwwaarde moet aansluiten op de aanvraag en het instandhoudingsplan (zie ook de toelichting bij artikel 8).
Is per beschermd monument of zelfstandig onderdeel in de aanvraag een herbouwwaarde opgegeven, dan wordt het maximumbedrag aan subsidiabele kosten op basis daarvan ook per beschermd monument of zelfstandig onderdeel berekend. Is één herbouwwaarde opgegeven van meerdere objecten samen, dan wordt ook het maximumbedrag aan subsidiabele kosten voor die objecten samen bepaald.
Kleine objecten waarvan geen herbouwwaarde bekend is, kunnen geen subsidie krijgen. Onderhoudskosten kunnen meegenomen worden in een instandhoudingsplan van een groter beschermd monument of zelfstandig onderdeel met een herbouwwaarde. De onderhoudswerkzaamheden aan het kleine object kunnen dan worden bekostigd uit eventueel minderwerk aan het grote object. Dit kan niet als de onderhoudskosten voor zo’n klein object niet in de meerjarenbegroting zijn opgenomen.
Professionele organisaties voor monumentenbehoud kunnen een aanvraag doen voor hun gehele bezit of voor een deel daarvan. Net als in het Brim 2011 voor aangewezen organisaties voor monumentenbehoud gold, wordt een dergelijke aanvraag van een professionele organisatie voor monumentenbehoud aangemerkt als bundeling van afzonderlijke aanvragen. Daarom wordt per beschermd monument of zelfstandig onderdeel het maximumbedrag aan subsidiabele kosten bepaald. Het totaalbedrag aan te verlenen subsidie voor deze zogenoemde gecombineerde aanvraag bedraagt de optelsom van de te verlenen subsidies per beschermd monument en zelfstandig onderdeel in de aanvraag. Komt één van de objecten niet voor subsidie in aanmerking, dan wordt die ‘aanvraag’ afgewezen en de gecombineerde aanvraag voor het overige gehonoreerd.
Jaarlijks kunnen aanvragen voor een zesjarige subsidie worden ingediend. Aanvragen dienen in het voorafgaande jaar in de periode van 1 februari tot en met 31 maart te worden ingediend. Omdat de indieningsdatum geen verdeelcriterium is, maakt het voor een aanvrager niet uit op welke dag binnen de termijn de aanvraag is ingediend.
Aanvragen kunnen via de internetsite www.monumenten.nl elektronisch worden ingediend, met behulp van een speciale aanvraagmodule, een digitaal aanvraagformulier. Ook de ondertekening vindt digitaal plaats. Voor de identificatie van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van DigiD, een persoonlijke inlogcode voor contact met overheidsinstellingen. Ook de verplichte bijlagen kunnen digitaal worden bijgevoegd. Voor aanvragers die liever een papieren aanvraagformulier indienen, blijft dat mogelijk. Het papieren aanvraagformulier komt met toelichting (in PDF-bestand) en beschikbaar via de internetsite van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, www.cultureelerfgoed.nl, en via www.monumenten.nl.
Dit artikel regelt de indieningsvereisten bij een aanvraag om subsidie.
Eerste lid. Bij elke aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van het daartoe vastgestelde aanvraagformulier, hetzij de elektronische versie, hetzij de papieren versie. Het aanvraagformulier wordt net als de andere in deze regeling genoemde formulieren vastgesteld door de Directeur van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Per aanvraag wordt één aanvraagformulier ingediend.
Voor professionele organisaties voor monumentenbehoud wordt een apart aanvraagformulier vastgesteld, omdat zij op een vereenvoudigde wijze een gecombineerde aanvraag kunnen indienen.
Tweede lid. In het aanvraagformulier wordt aangegeven welke van de indieningsvereisten op de aanvraag van toepassing zijn. Deze zijn afhankelijk van waarvoor subsidie wordt gevraagd.
Onderdeel a. Het instandhoudingsplan is de basis voor subsidieverlening. Subsidie wordt alleen verleend indien een plan voldoende bijdraagt aan de instandhouding van het beschermd monument of het zelfstandig onderdeel waarop het plan betrekking heeft. Een instandhoudingsplan dient gebaseerd te zijn op een inspectierapport. Zie ook de toelichting bij artikel 10. Voor aanvragen met beperkte kosten wordt in plaats van een instandhoudingsplan alleen een meerjarenbegroting gevraagd. Het gaat dan om aanvragen met een totale begroting van € 25.000 of minder. In die gevallen vormt de begroting de basis voor de subsidieverstrekking. Uit het aanvraagformulier volgt of een instandhoudingsplan of alleen een begroting ingediend moet worden.
Onderdeel b. Het inspectierapport dient om inzicht te krijgen in de staat van het monument. Het moet een actueel inzicht geven in de gebreken van het monument en tevens in de oorzaak en de eventuele gevolgen daarvan. Daarnaast bevat een inspectierapport adviezen over de uit te voeren werkzaamheden in volgorde van urgentie en over de termijn van aanpak. Een inspectierapport wordt geacht voldoende actueel te zijn als het op het moment van indiening ongeveer twee jaar oud is. Bevat een instandhoudingsplan alleen regulier onderhoud van een archeologisch monument, dan is een inspectierapport van vijf jaar oud voldoende actueel. Het komt bij deze termijnen niet aan op enkele dagen of weken, of soms zelfs maanden, het gaat erom dat het instandhoudingsplan wordt gebaseerd op een inspectierapport dat de huidige staat van het monument juist weergeeft.
Overzichts- en detailfoto’s dienen om een actueel beeld te krijgen van de gebreken van het beschermde monument of zelfstandig onderdeel. Indien het inspectierapport al voldoende foto’s bevat, zijn aanvullende foto’s niet nodig. Anders dienen deze foto’s te worden bijgevoegd.
Onderdeel c. Bij een aanvraag voor een gebouwd of aangelegd monument of zelfstandig onderdeel is een document nodig waaruit de herbouwwaarde van dat monument of zelfstandig onderdeel blijkt. Dit indieningsvereiste geldt niet voor groene monumenten, beschermde archeologische monumenten en molens.
De herbouwwaarde moet door een verzekeringsmaatschappij zijn geaccepteerd. In principe blijkt de herbouwwaarde uit een verzekeringspolis of uit het taxatierapport waarnaar deze polis verwijst. In dat laatste geval dienen zowel een kopie van de polis als van het taxatierapport te worden overgelegd. Voor monumenten die niet verzekerd zijn, dient een taxatie overgelegd te worden die is geaccepteerd door een verzekeringsmaatschappij, bijvoorbeeld in een offerte. Bij de taxatie toont de aanvrager aan dat deze wordt geaccepteerd door een verzekeraar. Dit zal vooral spelen bij overheden die hun bezit doorgaans niet verzekeren.
Wordt subsidie gevraagd voor een beschermd monument of zelfstandig onderdeel, dan mag er geen ongesplitste herbouwwaarde worden opgegeven die mede betrekking heeft op een object waarop de aanvraag geen betrekking heeft. Als sprake is van één ongesplitste herbouwwaarde voor meerdere objecten, dan zal de eigenaar in voorkomend geval een splitsing van de herbouwwaarde moeten vragen aan de verzekeringsmaatschappij of een subsidieaanvraag voor het geheel moeten indienen.
Onderdeel d. Bij een aanvraag voor een zelfstandig onderdeel dat een zelfstandige bouwkundige eenheid of toren van een kerkgebouw is, kan een tekening worden verlangd waarop het zelfstandig onderdeel ten opzichte van andere onderdelen duidelijk is aangegeven. Dit indieningsvereiste geldt dus niet als het gehele beschermde monument bestaat uit één zelfstandige bouwkundige eenheid of kerktoren. Wat voor tekening moet worden overgelegd, hangt af van de specifieke situatie. Uit de tekening moet duidelijk blijken dat het om een zelfstandig bouwkundig geheel gaat, dat wil zeggen bouwkundig gescheiden van de aangrenzende bebouwing met een eigen toegang (aan- of uitbouwen zoals een serre of keuken zijn geen zelfstandige bouwkundige eenheden). Bij kerktorens en vrijstaande gebouwen of bouwwerken kan worden volstaan met een overzichts- of situatietekening. Bij aan elkaar gebouwde zelfstandige bouwkundige eenheden is een nauwkeuriger inzicht in de bouwkundige én de functionele scheiding nodig. In een dergelijk geval bevat de tekening de dakplattegrond alsmede de plattegronden van de begane grond en verdiepingen met daarin aangegeven de dragende en scheidende wanden alsmede de toegangs- en binnendeuren.
Onderdeel e. Bij een aanvraag voor een zelfstandig onderdeel van een beschermd archeologisch monument kan ter bepaling van de omvang van het zelfstandig onderdeel een kaart worden verlangd met alle kadastrale percelen van de eigenaar, binnen dat monument, inclusief de perceelnummers.
Onderdeel f. Bij een aanvraag voor een groen monument kan een overzichtskaart worden verlangd met daarop aangegeven de omvang en hoofdstructuur van de groenaanleg en de plaats van de werkzaamheden. Daarmee kunnen de noodzaak en omvang van de werkzaamheden in het instandhoudingsplan worden beoordeeld. Er geldt immers geen maximumbedrag aan subsidiabele kosten. Als het een zelfstandig onderdeel betreft, bevat de kaart ook de desbetreffende kadastrale percelen, inclusief de perceelnummers, zodat de omvang van het zelfstandig onderdeel kan worden vastgesteld. Voor de kaart kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een kopie van een kadastrale kaart of een kopie van de kaartbijlage bij het aanwijzingsbesluit van het beschermd monument. Vaak bevat een beheerplan, dat veel eigenaren van groene monumenten toch al laten maken, ook kaartmateriaal dat hiervoor kan worden gebruikt.
Onderdeel g. Alleen in het geval dat de subsidieaanvraag ook ingrijpende werkzaamheden omvat, kunnen aanvullende stukken nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Bij ingrijpende werkzaamheden aan gebouwde en groene monumenten zal het voornamelijk gaan om herstelwerkzaamheden. Bij archeologische monumenten zullen het de ingrepen zijn waarvoor een vergunning verplicht is, zoals het ophogen van een archeologisch monument of de aanleg van een hydrologisch systeem.
Bij ingrijpende werkzaamheden kunnen aanvullend plattegronden, doorsneden, tekeningen van constructiedetails, profielen en/of deskundigenrapporten nodig zijn voor de uitvoering of de beoordeling van de in het instandhoudingsplan opgenomen werkzaamheden. In de toelichting op het aanvraagformulier wordt nader toegelicht wanneer sprake is van ingrijpende werkzaamheden en welke aanvullende stukken dan nodig kunnen zijn. Deze aanvullende stukken zijn niet nodig bij incidentele herstelwerkzaamheden op beperkte schaal. Denk hierbij aan het behandelen tegen houtrot, het inboeten van enkele leien of stenen, het repareren van goten en afvoeren dan wel het in hetzelfde materiaal en met dezelfde detaillering vervangen van een raam of deur. In dergelijke gevallen kan worden volstaan met foto’s waaruit de gebreken blijken.
Onderdeel h. Als de aanvraag betrekking heeft op een kerkgebouw, kan de eigenaar worden gevraagd om een verklaring dat het kerkgebouw een functie heeft en gedurende de periode van het instandhoudingsplan in functie zal blijven. Die functie kan religieus zijn, of niet-religieus, of een combinatie van verschillende functies. Leegstand of anti-kraak worden niet als bestendig gebruik erkend. De eigenaar stemt zijn verklaring voor zover dat aan de orde is zelf af met de kerkelijke koepelorganisatie.
Professionele organisaties voor monumentenbehoud kunnen een vereenvoudigde subsidieaanvraag doen voor een planperiode van zes jaar, voor beschermde monumenten en zelfstandige onderdelen die zij in eigendom hebben. Vanwege hun professionaliteit wordt deze organisaties bij de subsidieaanvraag alleen nog gevraagd om die gegevens en bescheiden die nodig zijn om het subsidiebedrag te kunnen bepalen. Daarvoor is een overzicht nodig van de beschermde monumenten en zelfstandige onderdelen waarvoor subsidie wordt gevraagd, inclusief de begrote subsidiabele kosten. Voor de identificatie van de beschermde monumenten kan volstaan worden met een overzicht van de desbetreffende monumentnummers. Bij zelfstandige onderdelen is daarnaast, ter onderscheiding van andere zelfstandige onderdelen, een korte omschrijving van het zelfstandig onderdeel nodig. De organisatie begroot vervolgens per beschermd monument of zelfstandig onderdeel zelf de subsidiabele kosten van de werkzaamheden die plaatsvinden binnen de planperiode, op basis van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (zie de bijlage bij deze regeling). Voor zover het een gebouwd monument betreft, wordt, ter bepaling van het maximumbedrag aan subsidiabele kosten, per beschermd monument of zelfstandig onderdeel ook de herbouwwaarde opgegeven. De verzekeringspolis of –offerte waaruit deze herbouwwaardes blijken, hoeft niet bij de aanvraag te worden overgelegd, maar moet bij een eventuele controle wel aan de minister kunnen worden getoond. Voor gebouwde monumenten bedraagt het subsidiebedrag 50% van de begrote subsidiabele kosten, of, indien deze hoger zijn dan het maximumbedrag aan subsidiabele kosten, 50% van het maximumbedrag. Voor groene en archeologische monumenten wordt de subsidie bepaald aan de hand van de begrote subsidiabele onderhoudskosten.
In dit artikel worden de eisen gesteld aan een instandhoudingsplan. Deze komen overeen met de eisen aan het instandhoudingsplan in het Brim 2011. Een instandhoudingsplan bestaat uit een beschrijving van de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden en de daarmee beoogde resultaten en een meerjarenbegroting. Voornoemde beschrijving kan in de meeste gevallen in de vorm van een werkomschrijving. Bij ingrijpende werkzaamheden is een bestek nodig. Uit de werkomschrijving dient per onderdeel de aard en omvang van de uit te voeren werkzaamheden, de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede de wijze van uitvoering en/of verwerking daarvan af te lezen te zijn. Hiermee wordt naast de aard en omvang ook de kwaliteit van de voorgenomen werkzaamheden inzichtelijk gemaakt. Voor de meerjarenbegroting met STABU-codering wordt een verplicht model vastgesteld, dat beschikbaar wordt gesteld met het aanvraagformulier.
De minister beslist jaarlijks voor 1 september gelijktijdig op de in dat jaar ingediende aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen. Dit is 22 weken na het einde van de jaarlijkse indieningstermijn.
Dit artikel bevat – naast artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, dat een aantal algemene weigeringsgronden bevat – een aantal specifieke gronden waarop de subsidieaanvraag wordt geweigerd. Deze weigeringsgronden komen grotendeels overeen met die in het Brim 2011. Zo wordt net als onder het Brim 2011 geen subsidie verstrekt ten behoeve van woonhuizen, tenzij deze eigendom zijn van professionele organisaties of decentrale overheden. Verder dient de subsidie noodzakelijk te zijn voor het normale onderhoud. Dit betekent dat de werkzaamheden noodzakelijk moeten zijn, maar ook dat er een daadwerkelijke subsidiebehoefte moet zijn. Worden de kosten door derden gefinancierd, of zijn de werkzaamheden al uitgevoerd, dan is de subsidie niet noodzakelijk. De werkzaamheden dienen ook sober en doelmatig te zijn. Sober betekent dat er niet meer wordt gesubsidieerd dan nodig vanuit oogpunt van instandhouding van het monument. Doelmatig wil zeggen dat het instandhoudingsplan in beginsel betrekking dient te hebben op de werkzaamheden die in het inspectierapport als het meest urgent zijn aangemerkt. Voor zover dit niet het geval is, dient de aanvrager toe te lichten waarom hij een andere keuze maakt en wanneer de niet opgenomen urgente werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Aanvragen worden ook afgewezen voor zover de kosten al worden gedekt door een andere rijkssubsidieregeling, een verzekering of in aftrek kunnen worden gebracht van belastingen. Of kosten daadwerkelijk bij een verzekeraar worden geclaimd of in aftrek worden gebracht, doet niet ter zake. artikel 22, waarin is bepaald dat de eigenaar verplicht kan worden een verzekering af te sluiten, sluit aan op dit artikel. Wanneer een verzekering als bedoeld in artikel 22 is afgesloten en sprake is van schade, zal de vergoeding ook betrekking hebben op de subsidiabele kosten. In dat geval zal op grond van dit artikel bovenop de uitkering niet tevens subsidie worden verstrekt in de subsidiabele kosten. Dit artikel ziet ook op de situatie waarin anderszins sprake is van een verzekering die de subsidiabele kosten dekt. Verder worden aanvragen afgewezen als ze buiten de indieningstermijn worden ingediend of als de subsidiabele kosten lager zijn dan € 3000,– voor beschermde archeologische monumenten en € 6000,– bij overige beschermde monumenten. Het lagere drempelbedrag voor archeologische monumenten hangt samen met de relatief lage onderhoudskosten. Een aanvraag wordt eveneens afgewezen als ten behoeve van het desbetreffende monument of zelfstandig onderdeel aan de aanvrager in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag een zesjarige onderhoudssubsidie is verleend op grond van deze regeling of een zesjarige instandhoudingssubsidie op grond van het Brim of het Brim 2011.
Nieuw is de weigeringsgrond dat geen subsidie wordt verleend voor een kerkgebouw als een verklaring ontbreekt dat het kerkgebouw in de zes jaren van het instandhoudingsplan bestendig wordt gebruikt. Welke functie het gebouw heeft, maakt niet uit. Leegstand of tijdelijke bewoning (bijvoorbeeld kraak of anti-kraak) gelden echter niet als bestendig gebruik.
Het subsidiebedrag dat wordt verstrekt, bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, waarbij de subsidiabele kosten zijn gemaximeerd als bedoeld in artikel 5.
Eerste en tweede lid. Als een subsidieplafond voor beschermde archeologische monumenten, groene monumenten of de overige monumenten niet voldoende is in een bepaald jaar om aan alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen subsidie te verlenen, worden de voorrangscriteria in artikel 14 toegepast.
Allereerst gaan aanvragen voor zover zij beschermde monumenten betreffen die onderdeel zijn van een werelderfgoed voor. Als na beslissing ten behoeve van die monumenten nog middelen beschikbaar zijn, worden aanvragen van professionele organisaties voor monumentenbehoud beoordeeld. Als na beslissing op die aanvragen niet het gehele budget verleend is, worden de overgebleven middelen onder de overige aanvragen verdeeld. Het overgebleven budget wordt voor die aanvragen in tweeën gesplitst. 75 procent van het restbudget is voor beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen met een herbouwwaarde van minder dan € 8,3 miljoen, voor groene en archeologische monumenten met subsidiabele kosten van minder dan € 250.000,– en voor alle molens ongeacht de subsidiabele kosten. 25 procent van het restbudget is beschikbaar voor monumenten met een herbouwwaarde van € 8,3 of meer en voor archeologische en groene monumenten met subsidiabele kosten van € 250.000,– of meer. Op deze wijze komen zowel kleine als grote monumenten voor subsidie in aanmerking.
Derde lid. Als niet voldoende middelen beschikbaar zijn om alle aanvragen voor monumenten die onderdeel zijn van een werelderfgoed te honoreren, wordt op die aanvragen beslist in volgorde van totale begrote kosten van de aanvraag, waarbij een aanvraag met lagere totale kosten voorgaat. Hetzelfde geldt in het geval het resterende budget niet voldoende is voor alle professionele organisaties voor monumentenbehoud of alle overige aanvragen.
Indien bij de overige aanvragen de 75 procent van het resterende budget voldoende is om alle aanvragen voor kleine monumenten te honoreren en middelen overblijven, worden deze toegevoegd aan de 25 procent voor de grote monumenten en vice versa.
Als de subsidie minder dan € 25.000,– bedraagt, krijgt de eigenaar altijd een voorschot van 100%. Als de subsidie € 25.000,– of meer bedraagt, zal bij de verleningsbeschikking worden aangegeven op welke wijze de bevoorschotting geschiedt. Bevoorschotting is mogelijk tot 100%, maar een lager percentage (bijvoorbeeld 80%) kan ook. De uitkering van het voorschot geschiedt in jaarlijkse of meerjaarlijkse termijnen. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de minister, indien er vanwege de inrichting van het instandhoudingsplan al eerder middelen nodig zijn, het bevoorschottingsritme aanpassen.
Een professionele organisatie voor monumentenbehoud heeft de vrijheid om het voor de gecombineerde aanvraag verleende subsidiebedrag anders in te zetten, zolang de middelen maar worden besteed aan subsidiabele werkzaamheden aan de opgegeven beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen. Tevens kan een professionele organisatie gedurende de subsidieperiode voor een overzicht van beschermde monumenten en zelfstandige onderdelen een aanvraag indienen voor andere beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen met het verzoek deze toe te voegen aan het overzicht. Deze monumenten worden dan toegevoegd aan het overzicht en de subsidieverlening wordt aldus gewijzigd.
Deze bepalingen komen overeen met artikel 34, tweede en derde lid, Brim 2011.
Deze artikelen regelen de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Zij komen overeen met de artikelen 18 tot en met 24 van het Brim 2011.
De meldingsplicht in artikel 17 is op alle subsidieontvangers van toepassing. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die – wanneer van tevoren bekend – de beslissing over de subsidie anders hadden doen uitvallen. Zodra een dergelijke omstandigheid zich na het indienen van de aanvraag of na de subsidieverlening voordoet, dient dit onverwijld aan de minister te worden bericht. Ook als de gesubsidieerde activiteiten niet geheel, niet tijdig of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen worden verricht, moet dit worden gemeld. Deze verplichting geldt tot de beëindiging en administratieve afronding van de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend. Voor meldingen na de subsidieverlening wordt bij de beschikking een ‘meldingsformulier’ gevoegd.
Voorbeelden van meldingsplichtige omstandigheden zijn afwijking van het instandhoudingsplan, een tegenvallende staat van de fundering die vooraf niet bekend had kunnen zijn, beschadiging of verwoesting van het monument, het in surséance van betaling geraken van de eigenaar of diens faillissement.
Wanneer afwijking van het plan niet is gemeld, maar dit toch van dien aard is dat het gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking, of wanneer vergunningplichtige werkzaamheden zijn verricht terwijl de vergunning daarvoor was geweigerd, kan dit bij de eindafrekening leiden tot een lagere vaststelling. Bij het niet voldoen aan de meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, de subsidievaststelling met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht alsnog worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Een op nihil stellen van de subsidie en dus terugvordering inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag kan dan proportioneel worden geacht omdat de ontvanger door niet te melden misbruik maakte van de high trust, die ten grondslag ligt aan het uniform subsidiekader.
Artikel 18. In het geval dat de minister ernstige twijfel heeft over de juistheid van de herbouwwaarde in een aanvraag en daarin aanleiding ziet voor een nader onderzoek naar de herbouwwaarde, dient de eigenaar hier zijn medewerking aan te verlenen. Dit kan bijvoorbeeld inhouden het overleggen van de onderbouwing van de taxatie die aan de herbouwwaarde in de aanvraag ten grondslag ligt, of het verlenen van toegang tot het monument aan een door de minister aangewezen taxateur.
Blijkt uit het onderzoek dat in de aanvraag een onjuiste herbouwwaarde is opgevoerd, of dat de hoogte ervan niet nader kan worden onderbouwd, dan kan de minister op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht de subsidieverlening intrekken of wijzigen.
Indien de herbouwwaarde in een aanvraag naar het oordeel van de minister evident onjuist is, kan de subsidieaanvraag uiteraard ook direct zonder verlening worden afgewezen op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze bepaling is als subsidieverplichting opgenomen. Een nader onderzoek is, gelet op het grote aantal jaarlijks ingediende aanvragen, niet uit te voeren gedurende de beoordeling van de aanvragen, mede gelet op de gelijktijdigheid van besluitvorming en de toepassing van voorrangscriteria. Daarom zal een nader onderzoek eerst na de subsidieverlening worden ingesteld. In de regel wordt een dergelijk onderzoek voor aanvang van de subsidieperiode aangekondigd, zodat de subsidieontvanger zich hierop kan instellen.
Op de subsidieontvangers aan wie ten behoeve van een kerkgebouw subsidie is verleend rust de verplichting om het kerkgebouw overeenkomstig de ingediende verklaring bestendig te gebruiken. De overige verplichtingen over de uitvoering van werkzaamheden, de verzekering van monumenten en een onderhoudsplicht zijn slechts van toepassing voor zover zij bij de verlening zijn opgelegd. Met betrekking tot de verplichting in artikel 21, onderdeel e, inzake kwaliteitsnormen wordt opgemerkt dat het stelsel van de kwaliteitszorg in de monumentenzorg nog volop in ontwikkeling is. De werkzaamheden zullen moeten worden uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen. Dit zijn in elk geval de normen die inmiddels zijn vastgesteld door het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg. Het kan ook gaan om nog niet door het College van Deskundigen maar wel al door de beroepsgroep zelf vastgestelde normen.
Deze artikelen regelen de verantwoording van subsidies. Deze artikelen zijn nagenoeg gelijk aan de verantwoordingsartikelen in het Brim 2011 en stemmen overeen met het Uniform Subsidiekader.
Subsidies van minder dan € 25.000,– worden altijd ‘ambtshalve’ vastgesteld na afloop van het laatste kalenderjaar waarop het instandhoudingsplan betrekking heeft. Dat betekent dat een aparte aanvraag tot vaststelling niet nodig is. Er zal wel steekproefsgewijs worden gecontroleerd of de werkzaamheden conform het instandhoudingsplan zijn uitgevoerd en of aan de verplichtingen is voldaan. Indien een subsidieontvanger in het kader van een steekproef wordt verzocht hieromtrent een verklaring te overleggen, kan tevens worden verzocht om een onderbouwing in de vorm van een inspectierapport.
Bij subsidies van € 25.000,– of meer moeten een prestatieverklaring en een inspectierapport worden overgelegd. De prestatieverklaring ontslaat de subsidieontvanger niet van de meldingsplicht op grond van artikel 17. Niet iedere melding zal leiden tot wijziging van de verleningsbeschikking. Daarom is achteraf tevens een verklaring noodzakelijk dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen. De verklaring kan leiden tot lagere vaststelling van de subsidie. Voor de prestatieverklaring wordt een model vastgesteld. Het inspectierapport dat bij de prestatieverklaring wordt overgelegd moet recent zijn. De inspectie dient te worden uitgevoerd nadat de werkzaamheden uit het instandhoudingsplan zijn verricht.
Naast de verplichting om een prestatieverklaring te overleggen, zal gedurende of na afloop van de planperiode ook steekproefsgewijs worden gecontroleerd of het instandhoudingsplan is uitgevoerd en of aan de verplichtingen is voldaan.
Bij subsidies van € 125.000,– of meer moet de subsidieontvanger ook rekening en verantwoording afleggen aan de hand van een financieel verslag. De minister kan de subsidieontvanger bij de beschikking verplichten het financieel verslag te onderbouwen met een controleverklaring. In dat geval stelt de minister deze kosten apart subsidiabel. De accountant geeft alleen een oordeel voor zover dat tot zijn expertise behoort.
Na afloop van het laatste jaar van het instandhoudingsplan wordt de subsidie vastgesteld. Bij subsidies van minder dan € 25.000,– gebeurt dit ambtshalve en bij subsidies van € 25.000,– of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk op 30 april een aanvraag tot vaststelling in. Binnen 22 weken na de planperiode, respectievelijk na de aanvraag tot vaststelling wordt de beschikking tot vaststelling gegeven.
Op aanvraag kan de minister organisaties aanwijzen als professionele organisatie voor monumentenbehoud. Om aangewezen te kunnen worden gelden twee formele criteria en enkele inhoudelijke beoordelingscriteria. De formele criteria toetst de minister zelf en voor de inhoudelijke beoordelingscriteria vraagt hij een commissie om advies.
De formele criteria zijn dat de organisatie privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid heeft of een kerkgenootschap is en dat zij eigenaar is van ten minste twintig beschermde monumenten. Het gaat dan om het zijn van eigenaar als gedefinieerd in het Brim 2013.
Een organisatie wordt vervolgens inhoudelijk op zes punten getoetst om te beoordelen of zij professioneel met de monumentale waarden van haar beschermde monumenten omgaat.
1. Uit de statuten moet blijken dat zij een doelstelling heeft tot het behoud van cultureel erfgoed. Het is van belang dat de organisatie als basis voor haar activiteiten het belang van behoud van cultureel erfgoed voor ogen heeft.
2. Een hoofdactiviteit van de organisatie dient het behoud van monumenten te zijn. Het gaat hierbij om de feitelijke werkzaamheden van de organisatie. Om als professionele organisatie op het terrein van monumentenzorg aangemerkt te kunnen worden, dient een belangrijk deel van haar werkzaamheden verband te houden met de monumentenzorg. Van een hoofdactiviteit wordt gesproken als tenminste 40 procent van de werkzaamheden hiermee verband houdt. Het kan zijn dat een organisatie naast monumentenzorg nog een andere hoofdactiviteit heeft.
3. De kwaliteit van de werkzaamheden aan en de omgang met monumenten moet zijn geborgd. Professionaliteit veronderstelt kennis en kunde bij zowel de beleidsvoering als de uitvoering van werkzaamheden. Uitvoering door gespecialiseerd geschoold personeel en gebruikmaking van normen in de beroepsgroep van de restauratiesector zijn hier van belang.
4. De organisatie dient structureel en consistent van karakter te zijn. De professionele omgang met monumenten dient tenminste te blijken over de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. Vijf jaar wordt als een minimum termijn gezien om de consistentie van een organisatie te kunnen beoordelen.
5. Een organisatie dient financieel stabiel te zijn. Financieel beheer is een belangrijk element van professionaliteit. Dit garandeert namelijk de continuïteit van de werkzaamheden. Bij de financiële stabiliteit wordt naar de baten en lasten, reserves en schulden door de jaren heen gekeken.
6. Tenminste de helft van het aantal beschermde monumenten van een organisatie dient in goede staat te zijn. De professionaliteit van de werkzaamheden moet geleid hebben tot een substantieel aantal in goede staat zijnde monumenten. De helft klinkt nog relatief laag, maar dit percentage is gekozen omdat organisaties in de monumentenzorg regelmatig monumenten in slechte staat aankopen om deze te restaureren.
Om de beoordeling te maken of een organisatie op professionele wijze haar monumenten in stand houdt, worden in ieder geval de in dit artikel genoemde bescheiden bij de aanvraag tot aanwijzing ingediend. Als een organisatie er redelijkerwijs van uit kan gaan dat de stukken al in het bezit zijn van de minister dan hoeven deze niet bij de aanvraag te gaan. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om statuten die in het kader van een andere aanvraag zijn ingediend en die in de tussentijd niet zijn gewijzigd. De aanvrager dient hier dan wel melding van te maken in de aanvraag.
Vanwege efficiëntie bij de beoordeling van aanvragen is er voor gekozen om alle aanvragen gedurende een jaar tot en met 31 augustus op te hopen en dan tegelijk aan de adviescommissie voor te leggen. Aanvragers krijgen vervolgens voor het einde van het jaar uitsluitsel over hun aanvraag. Zij hebben dan voldoende tijd om een aanvraag om subsidie in het begin van het volgende jaar in te dienen.
De aanwijzing is niet aan een termijn gebonden. Intrekking vindt plaats als een organisatie niet meer aan de criteria voldoet zoals omschreven in de artikelen 29 en 30. Omdat de aanwijzing voor onbepaalde tijd is en dus geen herbeoordeling plaatsvindt bij een nieuwe aanvraag, kan de minister wel op enig moment een aangewezen organisatie verzoeken aan te tonen dat zij nog voldoet aan de criteria.
De adviescommissie bestaat uit vijf leden waaronder één voorzitter. De leden worden benoemd op basis van hun specifieke kennis op het terrein van kwaliteitsnormen, monumentenbehoud en financiën. De leden worden benoemd voor ten hoogste vijf jaar en de commissie wordt bijgestaan door een secretariaat.
De commissie adviseert binnen acht weken nadat een adviesverzoek van de minister is ontvangen. De overige bepalingen met betrekking tot werkwijze, informatieplicht, archivering en bezoldiging zijn standaardartikelen bij de instelling van een commissie.
Met dit artikel zijn twee wijzigingen aangebracht in de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten. Reden voor deze wijzigingen is de totstandkoming van een nieuwe regeling voor aanwijzing van professionele organisaties voor monumentenbehoud.
Waar in de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten verwezen werd naar de organisaties die op grond van artikel 33 van het Brim 2011 waren aangewezen, wordt nu verwezen naar artikel 30 van onderhavige regeling op grond waarvan de minister vanaf 1 januari 2013 organisaties als professionele organisaties voor monumentenbehoud kan aanwijzen.
Daarnaast wordt een overgangsbepaling opgenomen voor subsidieverstrekking voor het subsidietijdvak van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013. Met ingang van 1 januari 2013 vervallen door de intrekking van het Brim 2011 de op grond van dat besluit verleende aanwijzingen aan organisaties voor monumentenbehoud. Omdat het niet is uitgesloten dat op de aanvragen om subsidie die in de periode oktober / november 2012 zijn ingediend, pas begin 2013 zal worden beslist, is een overgangsbepaling nodig voor organisaties die op het moment van de aanvraag aangewezen waren in de zin van artikel 33 Brim 2011. De overgangsregeling ziet op de periode waarin op de aanvragen moet worden beslist en de huidige organisaties voor monumentenbehoud hun status hebben verloren. Hoewel die organisaties niet meer zijn aangewezen, zullen zij desondanks met voorrang voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Voor de genoemde subsidieperiode behouden de ‘oude’ organisaties voor monumentenbehoud dus hun voorrangspositie.
Een aantal van de voormalige aangewezen organisaties voor monumentenbehoud zal in 2013 aangewezen willen worden als professionele organisatie én als zodanig meteen voor de jaren 2014–2019 een subsidieaanvraag willen doen, omdat 2013 het laatste jaar is van lopende instandhoudingsplannen. Voor deze organisaties komt de commissie begin februari 2013 bijeen, zodat tijdig duidelijk is of de organisatie als professionele organisatie voor monumentenbehoud kan worden aangewezen en dus op welke wijze zij een subsidieaanvraag dient in te dienen, als professionele organisatie of als ‘gewone’ eigenaar.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking schrijven voor dat een subsidieregeling een horizonbepaling bevat van ten hoogste vijf jaar. Alleen in geval de Tweede Kamer hiermee instemt, kan deze termijn langer zijn. Aangezien de subsidieverstrekking in deze regeling steeds voor zes jaar is en het budget voor de subsidiebehoefte is afgestemd voor een periode van zes jaar, wordt in deze regeling afgeweken van de vijfjarentermijn. In de eerder aangehaalde brief van 2 april 2012 van de Staatssecretaris van OCW over de uitgangspunten van het Brim 2013, is aan de Tweede Kamer aangegeven dat de subsidie steeds voor een periode van zes jaar wordt verstrekt. Tijdens een AO op 23 mei 2012 heeft de Tweede Kamer met dit uitgangspunt ingestemd en is overeengekomen dat het stelsel na zes jaar wordt geëvalueerd. Afhankelijk van de evaluatie zal worden besloten of de regeling gecontinueerd wordt of aangepast. Vandaar dat de regeling een horizonbepaling van zeven jaar kent.
Artikel Brim 2011 |
Artikel Brim 2013 / SIM |
Opmerking |
---|---|---|
1 |
1 Brim 2013 en 1 SIM |
|
2 |
2 Brim 2013 |
|
3 |
3 Brim 2013 en 2 SIM |
|
4 |
Vervallen |
Uit de weigeringsgronden in de SIM volgt of een eigenaar in aanmerking komt voor subsidie |
5 |
6 Brim 2013 |
|
6 |
vervallen |
maximale subsidiabele kosten staan in SIM |
7 |
12, onder c en d, SIM |
|
8 |
12, onder e, f, en g, SIM |
|
9, eerste en tweede lid |
6 SIM |
Indieningstermijn is gewijzigd |
9, derde lid |
12, onder h, SIM |
|
10 |
8 SIM |
Indieningsvereisten zijn gewijzigd |
11 |
10 SIM |
|
12 |
14 SIM |
Verdeelcriteria zijn gewijzigd |
13 |
5 Brim 2013 |
|
14 |
11 SIM |
14, tweede lid, is vervallen |
15 |
13 SIM |
Percentages zijn gewijzigd |
16 |
Vervallen |
Decentrale overheden vallen onder de algemene regel voor subsidiepercentages |
17 |
12, onder j, SIM |
|
18 |
21, onder a tot en met d, SIM |
|
19 |
17 SIM |
|
20 |
22 SIM |
|
21 |
21, onder f, SIM |
|
22 |
21, onder g, SIM |
|
23 |
21, onder h, SIM |
|
24 |
19 SIM |
Dient opgelegd te worden bij beschikking |
25 |
23 SIM |
|
26 |
24 SIM |
|
27 |
25 SIM |
|
28 |
26 SIM |
|
29 |
27 SIM |
|
30 |
28 SIM |
|
31 |
15 SIM |
|
32 |
29 SIM |
|
33 |
30 tot en met 40 SIM |
AOM’s zijn vervangen door POM’s. Andere aanwijzingscriteria en aanwijzingsprocedure |
34, eerste lid |
9 SIM |
Indieningsvereisten zijn gewijzigd |
34, tweede en derde lid |
16 SIM |
|
35 |
4 Brim 2013 |
|
Artikel Rrim 2011 |
Artikel SIM |
Opmerking |
1 |
vervallen |
|
2 |
4 |
|
3 |
3 |
Subsidieplafonds zijn gewijzigd |
4 |
5 |
De maximale subsidiabele kosten zijn gewijzigd |
5 |
8 |
|
6 |
14 |
De verdeelcriteria zijn gewijzigd |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-20420.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.