Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2012, 20140 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2012, 20140 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Regeling Naturalisatietoets Aruba 2011, de Overeenkomst inzake het uitwisselen van gegevens met betrekking tot het verkrijgen van nationaliteit, afgesloten te Parijs op 10 september 1964 en het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, afgesloten te Straatsburg op 6 mei 1963;
Besluit:
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 2/2-3 Toelichting ad artikel 2, derde lid HRWN-CM komt te luiden:
Op grond van dit artikellid moet een minderjarige bij het afleggen van verklaringen en het indienen van verzoeken betreffende de nationaliteit vertegenwoordigd zijn door zijn wettelijk vertegenwoordiger, tenzij dit anders is bepaald.
Een ouder die niet de wettelijke vertegenwoordiger is, kan op grond van artikel 2, derde lid, RWN geen optieverklaring afleggen of een verzoek om naturalisatie indienen voor een minderjarige. Een ouder die niet de wettelijk vertegenwoordiger is, kan wel in zijn optieverklaring of verzoek om naturalisatie aangeven dat een minderjarige moet delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Dit is immers niet een verklaring of verzoek van de minderjarige als bedoeld in artikel 2, derde lid, RWN. De minderjarige kan dan delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap aan de ouder.
Minderjarigen vanaf twaalf jaar hebben wel het recht hun mening over een wijziging van hun nationaliteitsrechtelijke positie kenbaar te maken. Op grond van het vierde lid van dit artikel worden deze minderjarigen van twaalf tot zestien jaar dan ook in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen over de (mede)verkrijging of (mede)verlening van het Nederlanderschap.
Minderjarigen van zestien of zeventien jaar moeten uitdrukkelijk verklaren in te stemmen met de (mede)verkrijging of (mede)verlening.
Er zijn drie uitzonderingen op de regel dat minderjarigen van 16 of 17 door tussenkomst van hun wettelijk vertegenwoordiger rechtshandelingen verrichten, namelijk:
1. geen vertegenwoordiging bij de verklaring van verbondenheid: De 16 of 17 jarige legt die verklaring altijd zelf af;
2. geen vertegenwoordiging bij de bereidverklaring voor het afleggen van de verklaring van verbondenheid (model 1.36 (optie) en model 2.30 (naturalisatie)). Deze bereidverklaring ondertekenen minderjarigen als zij, vertegenwoordigd door hun wettelijk vertegenwoordiger, een verzoek om naturalisatie (artikel 11, vierde lid, RWN) of een optieverklaring afleggen;
3. geen vertegenwoordiging bij de verklaring van afstand van het Nederlanderschap.
Minderjarigen van 16 jaar en ouder moeten vanaf 1 januari 2013 bij een verzoek tot medeverlening van het Nederlanderschap dat is ingediend door een wettelijke vertegenwoordiger, tegelijkertijd met de indiening het verzoek om naturalisatie van de hoofdpersoon, een model 2.3 ‘Verklaring verblijf en gedrag’ ondertekenen. Let op! Het zelf ondertekenen van de modelverklaring 2.3 is geen uitzondering op een rechtshandeling als bedoeld in de RWN.
B
Paragraaf 2.2.4.3/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid HRWN-CM komt te luiden:
Bovendien moet de optant door middel van een zogenaamde verklaring verblijf en gedrag (model 1.14) schriftelijk te verklaren dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in de optieverklaring genoemde personen de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en geen relevante gegevens zijn verzwegen (artikel 6, vierde lid, BVVN) en of hij, of één van de in de optieverklaring genoemde personen ouder dan zestien jaar, niet polygaam gehuwd is en al dan niet in aanraking is geweest met politie en/of justitie in verband met een misdrijf. De Gouverneur zet, voordat de optant de verklaring ondertekent, de openbare orde richtlijnen en het beginsel van monogamie bij optie uiteen en wijst de optant erop dat een en ander gevolgen kan hebben voor de bevestiging van de optieverklaring. De optant wordt in de gelegenheid gesteld om op de verklaring aan te geven of er sprake is van bijzondere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan, naar zijn mening, ten aanzien van hem of de betreffende minderjarige niet mag worden geconcludeerd dat op grond van zijn gedrag ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie verder: de toelichting bij artikel 6, vierde lid RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN).
Enkele optanten zijn niet verplicht de verklaring verblijf en gedrag te ondertekenen.
Voor optanten van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c end, RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f juncto artikel 26 RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder en i t/m o RWN, artikel 28 RWN en artikel II (2008) geldt geen eis van toelating en/of hoofdverblijf.
Voor optanten van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b (tenzij de optant meerderjarig is), artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m o RWN (tenzij de optant 16 jaar of ouder is), en artikel II RRWN (2008) (tenzij de optant meerderjarig is) geldt geen openbare orde toets.
Model 1.14 hoeft door deze optanten daarom niet ondertekend te worden. Model 1.14 moet wel ondertekend worden door de meerderjarige optant van artikel 6, eerste lid aanhef en onder b en c, RWN en van artikel II RRWN (2008). De optant van artikel 6, eerste lid aanhef en onder d en k t/m o RWN die 16 jaar of ouder is, moet model 1.14 ook ondertekenen. Zodra één van beide eisen geldt, moet model 1.14 ondertekend worden.
Let op! Minderjarige optanten van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k t/m o die op het moment van het afleggen van de optieverklaring jonger zijn dan 16 jaar hoeven model 1.14 niet te ondertekenen. Voor deze optanten geldt geen openbare orde eis en geen eis van toelating en hoofdverblijf.
C
Paragraaf 2.4.2.3/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-CM komt te luiden:
Daarna onderzoekt de Gouverneur of er op grond van het gedrag van de minderjarige optant van zestien jaar of ouder, de meerderjarige optant of dat van zijn minderjarige kinderen van zestien jaar of ouder voor wie medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (artikel 10, tweede lid, BVVN).
Dit onderzoek wordt verricht aan de hand van de door of namens de optant verstrekte gegevens, door de Gouverneur opgevraagde gegevens uit het register van de Justitiële documentatie en gegevens van de korpschef (NSIS). Op het moment van de bevestiging van de optieverklaring geldt dat uittreksels van de JD niet ouder mogen zijn dan zes maanden (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).
Bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b RWN (als de optant minderjarig is) en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m o, RWN (als de optant op het moment van het afleggen van de optie de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt) blijft onderzoek naar de eventuele antecedenten van de optant achterwege. Er wordt ook geen onderzoek gedaan naar de eventuele antecedenten van minderjarige kinderen van wie het de bedoeling is dat zij delen in de optie en die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt.
Bovendien onderzoekt de Gouverneur of de optant polygaam gehuwd is (zie toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN).
D
Paragraaf 2.6/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-CM komt te luiden:
De Gouverneur zendt de volgende stukken in kopie (conform origineel) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Klantdirectie Naturalisatie, unit Nationaliteit en Naturalisatie, Postbus 285, 7600 AG te Almelo (Nederland):
• de optieverklaring;
• de bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid;
• de afgelegde verklaring omtrent verblijfsstatus en/of gedrag;
• de gegevens betreffende de toelating (kopie verblijfsdocument, verblijfstitels uit de bevolkingsadministratie en, in voorkomende gevallen, een bericht omtrent toelating);
• de bereidheidsverklaring met betrekking tot het doen van afstand (indien van toepassing);
• de bevestiging met daarop aangetekend de datum van uitreiking op de ceremonie, of de verklaring van verbondenheid is afgelegd en hoe (mondeling of schriftelijk);
• het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964 (indien van toepassing); en
• het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in het Memorandum of Understanding van 26 augustus 2008 (bij een persoon met de Surinaamse nationaliteit).
Voornoemde stukken zijn nodig in verband met de opname van deze documenten in het nationaliteitenregister (artikel 12, eerste lid, BVVN) en om de afstandsprocedure van de optant (als van toepassing) te controleren.
De Gouverneur stuurt ook een afschrift van de optieverklaring en van de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de Minister van Justitie van Curaçao of Sint Maarten (artikel 18, eerste lid, BVVN).
Het uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit moet volledig worden ingevuld en verzonden naar het land van herkomst bij de verkrijging van het Nederlanderschap door een persoon met de nationaliteit van: België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Portugal (Model 1.35).
Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit voegt de Gouverneur een ingevuld formulier gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en het verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 toe (model 1.35a). De Gouverneur maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige, die door optie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door optie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder. Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.
Let op! Als een persoon in het bezit is van een asielgerelateerde verblijfsvergunning wordt geen uitwisselingsformulier opgemaakt.
Bij een optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN moet een bereidheidsverklaring ingevuld worden. Deze verklaring moet naar de IND worden gestuurd, zodat de optant kan worden geïnformeerd over zijn afstandsplicht en worden gecontroleerd dat de optant daadwerkelijk afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit.
De Gouverneur bevordert dat de verkrijging van het Nederlanderschap, eventueel vastgestelde namen en het eventuele verlies van de oorspronkelijke nationaliteit in de PIVA worden verwerkt.
Bovendien wordt de vreemdelingendienst van de woonplaats van de optant door de Gouverneur op de hoogte gesteld.
Als naamsvaststelling heeft plaatsgevonden, wordt zowel het OM als de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand op de hoogte gesteld. Dit geldt ook voor naamsvaststellingen die gevolgen hebben voor de namen van de kinderen van de optant, van welke kinderen in Curaçao of Sint Maarten bij de ambtenaar van de burgerlijke stand geboorteakten zijn opgemaakt.
E
Paragraaf 3.4.3/7-alg Toelichting algemeen ad artikel 7 HRWN-CM komt te luiden:
Iedere verzoeker om (mede)naturalisatie moet door middel van de verklaring verblijf en gedrag (model 2.3) schriftelijk te verklaren dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en, als er ook een verzoek om medeverlening voor een kind van onder de 16 jaar wordt ingediend, ook over dit kind de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en geen relevante gegevens zijn verzwegen (artikel 31, vierde lid, BVVN), of hij al dan niet in aanraking is geweest met politie en/of Justitie en of hij niet meer dan één vrouw is getrouwd, dan informeert de Gouverneur de verzoeker, voordat hij de verklaring ondertekent, over de openbare orde richtlijnen bij naturalisatie en het beginsel van monogamie bij naturalisatie en wijst verzoeker erop dat een en ander gevolgen kan hebben voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie. De 16 of 17-jarige voor wie medeverlening wordt verzocht, ondertekent zelf het model 2.3, waarin zijn/haar gegevens zijn ingevuld. In dat model is ruimte voor bijzondere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan, naar de mening van de ondertekenaar of ten aanzien van hem niet mag worden geconcludeerd dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie ook de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN (paragraaf 6.1).
Let op! Als minderjarigen meenaturaliseren, dan moet voor elke minderjarige van 16 jaar of ouder een model 2.3 volledig ingevuld en ondertekend worden meegestuurd bij het verzoek.
F
Paragraaf 5/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid aanhef en onder a HRWN-CM komt te luiden:
Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde’ (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels dient men er dus altijd op bedacht te zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.
Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een verzoek om naturalisatie of optieverklaring dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden afgewezen of geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek om naturalisatie of optieverklaring dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen of geweigerd, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker of optant een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Een dergelijk verzoek of optie moet dan apart worden onderzocht en beoordeeld. Voor een dergelijk verzoek of optie zal dan een oplossing moeten worden gevonden die aansluit bij de algemene uitgangspunten van het beleid en bij de wél in dit hoofdstuk van de Handleiding RWN 2003 geregelde situaties. Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.
Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld (‘de verzoeker’):
• dat de verzoeker nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;
• dat de verzoeker lering heeft getrokken uit het gebeurde;
• dat de verzoeker thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;
• dat de verzoeker de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;
• dat de verzoeker inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;
• dat de verzoeker bij internationale werkzaamheden hinder ondervindt van zijn buitenlandse paspoort;
• dat de verzoeker als enige binnen het gezin geen Nederlander is;
• dat de verzoeker (bij een veroordeling wegens rijden onder invloed van alcohol) onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is;
• dat (bij een veroordeling wegens bijstandsfraude) de uitkering inmiddels is stopgezet en het teveel ontvangen bedrag wordt terugbetaald, zodat het gevaar voor recidive minimaal is;
• dat de verzoeker (bij een veroordeling wegens bijstandsfraude) het delict heeft gepleegd, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, zodat, nu hij de Nederlandse taal beter beheerst, de kans op recidive verwaarloosbaar is;
• dat de verzoeker minderjarig was toen hij het strafbare feit pleegde;
• dat de verzoeker geschikt is bevonden voor de functie van beroepsmilitair bij het Ministerie van Defensie.
Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief.
Als er al sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, is het aan de verzoeker of optant om die zelf aan te voeren. Dat ligt niet op de weg van de Gouverneur en de IND, omdat die in den regel ook geen kennis kunnen hebben van bijzondere omstandigheden. Wel ligt het op de weg van de Gouverneur en de IND om naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden te vragen en de betekenis daarvan zonodig te onderzoeken. De verzoeker kan op model 2.3 (bij naturalisatie) ‘Verklaring verblijf en gedrag’ die hij bij de indiening van zijn verzoek bij de Gouverneur invult, aangeven of er volgens hem sprake is van bijzondere omstandigheden. De optant kan bij het afleggen van de optieverklaring dat doen op model 1.14. Bij het nemen van de beslissing beoordeelt de IND (bij naturalisatie) namens Onze Minister de eventueel aangevoerde omstandigheden. Bij optie wordt die beoordeling gedaan door de Gouverneur.
De beoordeling van bijzondere omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND, en bij optie bij de Gouverneur. Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de verzoeker of optant geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker of optant een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij niet worden genaturaliseerd of Nederlander worden door optie. Daarvan kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.
G
Paragraaf 7.1/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a HRWN-CM komt te luiden:
Iedere meerderjarige verzoeker en iedere minderjarige medenaturalisant van 16 jaar en ouder moet bij het verzoek een verklaring verblijf en gedrag (model 2.3) ondertekenen. In dit model verklaart hij dat hij niet in aanraking is geweest met politie en/of Justitie, én, als hij getrouwd is, dat hij niet met meer dan één vrouw is getrouwd. Model 2.3 bestaat uit meerdere verklaringen. Als de (mede)verzoeker aangeeft dat hij niet een of meer van de verklaringen op model 2.3 naar waarheid kan verklaren, dan moet hij op het model (zoveel mogelijk onderbouwd met stukken) aangeven waarom hij die verklaring niet kan afleggen. Daarbij kan hij aangeven of er naar zijn mening bijzondere omstandigheden zijn die toch tot naturalisatie moeten leiden.
Als een verzoeker (op model 2.3) of optant (op model 1.14) aangeeft dat er sprake is van buitenlandse delicten, moet hij daarover zoveel mogelijk gegevens verstrekken. Als hij beschikt over documenten, zoals het buitenlandse vonnis, dan moet een kopie hiervan bij het verzoek zitten. De verzoeker of optant moet zo gedetailleerd mogelijk aangeven welk(e) feit(en) het betrof, welke rechtbank en welke kamer op welke datum daarover hebben beslist, welke rechtsmiddelen eventueel zijn aangewend en met welk resultaat, waar en wanneer de beslissing van de rechtbank ten uitvoer is gelegd en eventuele andere bijzonderheden. Als de verzoeker of optant beschikt over stukken in een vreemde taal, dan moet hijzelf ervoor zorgen dat deze stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler.
De meerderjarige verzoeker of optant en de medenaturalisant van 16 of 17 jaar geeft aan of binnen vier jaar voor de indiening van het verzoek of het afleggen van de optieverklaring een sanctie ten uitvoer is gelegd. Daarbij is van belang dat de verzoeker of optant zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus op welke datum de verzoeker of optant in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald.
H
Paragraaf 7.2/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a HRWN-CM komt te luiden:
De Gouverneur raadpleegt, ongeacht wat de verzoeker/optant zelf verklaart, voor ieder verzoek om naturalisatie of optieverklaring het OM over de Justitiële documentatie (JDD) (zie model 2.20 voor naturalisatie en model 1.30 voor optie). Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van feiten en omstandigheden die niet overeenkomen met wat de optant (op model 1.14) of de verzoeker om naturalisatie (op model 2.3) zelf heeft verklaard, dan wordt de optant door de Gouverneur en de verzoeker om naturalisatie door Onze Minister in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt bij optie door de Gouverneur bij de beoordeling betrokken, bij naturalisatie door Onze Minister.
I
Paragraaf 7.3/9-1-a Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a HRWN-CM komt te luiden:
De Gouverneur stelt op basis van de aldus verkregen gegevens een advies op en zendt dat aan de IND, die waar nodig een vervolgonderzoek(en) instelt. De IND verifieert het NSIS, het Politieregister en de JDD.
Als sprake is van een openstaande strafzaak neemt de IND bij naturalisatie en de Gouverneur bij optie contact op met het parket van de Officier van Justitie van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten om te onderzoeken of de verzoeker of optant voor dat misdrijf al wordt of nog zal worden vervolgd. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een taakstraf of een boete van Naf. 762,35 of meer kan worden gevorderd. Als de verzoeker of optant een transactievoorstel zal kunnen worden gedaan of een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, moet worden nagegaan of de hoogte van het transactiebedrag Naf. 762,35 of meer (dan wel, als aan de verzoeker of optant al eerder vermogenssancties zijn opgelegd: Naf. 381,17) kan zijn. Als de zaak zal worden geseponeerd, moet worden nagegaan of het sepot een onvoorwaardelijk sepot zal zijn en zo dat niet het geval is, welke de voorwaarden en eventuele proeftijd zullen zijn. De voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie vereiste zorgvuldigheid strekt niet zover dat de IND of de Gouverneur zich zelfstandig een oordeel behoort te vormen over de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie wordt niet onnodig aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafprocedure.
Als er sprake is van een in het buitenland gepleegd delict, onderzoekt de IND bij naturalisatie en de Gouverneur bij optie of het betreffende feit naar het recht van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten een misdrijf is. De IND (bij naturalisatie) of Gouverneur (bij optie) neemt dan contact op met het parket van de Officier van Justitie om te onderzoeken of de beoordeling van het misdrijf door de buitenlandse rechter vergelijkbaar is met de beoordeling naar de maatstaven van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Als het OM van Curaçao of Sint Maarten voor de eis ter zitting richtlijnen hanteert, gelden die richtlijnen als uitgangspunt. Met de individuele omstandigheden kan daarbij in het algemeen geen rekening worden gehouden. Het OM noch de IND/de Gouverneur kan zich een oordeel vormen over het aan de strafrechter toekomend oordeel over de juiste strafmaat in een individuele casus. Het OM kan in het algemeen slechts adviseren over de eis ter zitting. De daarbij door het OM gehanteerde richtlijnen geven echter duidelijke en objectieve maatstaven aan de hand waarvan de gangbare straf voor de betreffende delicten uniform kan worden beoordeeld. Dat laat onverlet dat in zeer bijzondere (individuele) gevallen alleen dan tot een juiste toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan worden gekomen door af te wijken.
De beoordeling van de door de verzoeker of optant naar voren gebrachte bijzondere feiten of omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND en bij optie bij de Gouverneur.
J
Het model 1.1 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
K
Het model 1.2 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
L
Het model 1.3 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.
M
Het model 1.4 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.
N
Het model 1.5 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.
O
Het model 1.6 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.
P
Het model 1.7 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.
Q
Het model 1.8 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.
R
Het model 1.9 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.
S
Het model 1.10 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.
T
Het model 1.11 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.
U
Het model 1.12 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 12.
V
Het model 1.14 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 13.
W
Het model 1.14-1a HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 14.
X
Het model 1.14-1b HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 15.
Y
Het model 1.15 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 16.
Z
Het model 1.16 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 17.
AA
Het model 1.17 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 18.
AB
Het model 1.19 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 19.
AC
Het model 1.20 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 20.
AD
Het model 1.23 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 21.
AE
Het model 1.24 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 22.
AF
Het model 1.30 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 23.
AG
Het model 1.35 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 24.
AH
Het model 1.38 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 25.
AI
Het model 1.39 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 26.
AJ
Het model 1.40 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 27.
AK
Het model 1.41 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 28.
AL
Het model 1.42 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 29.
AM
Het model 1.43 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 30.
AN
Het model 1.44 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 31.
AO
Het model 1.45 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 32.
AP
Het model 1.46 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 33.
AQ
Het model 1.47 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 34.
AR
Het model 1.48 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 35.
AS
Het model 1.49 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 36.
AT
De bijlage bij model 2.1 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 37.
AU
Het model 2.2 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 38.
AV
Het model 2.3 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 39.
AW
Het model 2.4 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 40.
AX
Het model 2.5 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 41.
AY
Het model 2.6 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 42.
AZ
Het model 2.7 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 43.
BA
Het model 2.10 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 44.
BB
Het model 2.11 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 45.
BC
Het model 2.14 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 46.
BD
Het model 2.15 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 47.
BE
Het model 2.16 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 48.
BF
Het model 2.21 HRWN-CM komt te luiden als aangegeven in bijlage 49.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant, de Curaçaose Courant en de Landscourant van Sint Maarten worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 24 september 2012
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder
Aangezien het openbare orde-vereiste bij medeverlening een zelfstandige afwijzingsgrond is voor minderjarigen van 16 en 17 jaar, is het, gelet op de effectiviteit en het hebben van een eigen verantwoordelijkheid van deze leeftijdscategorie, wenselijk dat deze personen voortaan zelfstandig een verklaring en gedrag (model 2.3) ondertekenen bij het verzoek om medenaturalisatie. Nu tekent de hoofdpersoon deze verklaring voor de minderjarige. Vanaf de datum inwerkingtreding van dit WBN-CM zal dan ook van ieder medenaturalisant van 16 jaar en ouder vereist worden dat zij zelfstandig een model 2.3 ondertekenen. Met deze werkwijze wordt meer aangesloten bij aanvragen om een verblijfsvergunning, waar iedere minderjarige aanvrager al vanaf 12 jaar een antecedentenverklaring moet ondertekenen.
Let op! Voor optie verandert er niets. De hoofdoptant blijft modelverklaring 1.14 ondertekenen voor de minderjarige.
Vanaf 1 januari 2012 maakt de IND gebruik van één centraal postadres (vanwege digitaal dossier). Dit geldt dus ook voor naturalisatie. Dit zijn postadressen in Almelo. Het postadres voor naturalisatie dat is ingediend in Curaçao en Sint Maarten is: Unit Nationaliteit en Naturalisatie (unit 192), postbus 285, 7600 AG te Almelo.
Dit zijn tekstuele aanpassingen.
Deze modelformulieren zijn zoveel mogelijk tekstueel vereenvoudigd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-20140.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.