Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2012, 20107 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2012, 20107 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
Gelet op de artikelen 2, 4, eerste lid en 5 van de Wet overige OCW-subsidies, de artikelen 74 en 118i, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 8.3.2, vijfde lid en 8.3.3, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 1 en 4, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, van het Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten;
Besluit:
De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 komt als volgt te luiden:
De Regeling OCW-subsidies is van toepassing op de hoofdstukken 2, 2A en 3 van deze regeling.
B
Na hoofdstuk 2 wordt een nieuw hoofdstuk 2A ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk wordt onder een onderwijsinstelling niet verstaan een school voor voortgezet onderwijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
1. De minister kan aan ten hoogste vijf onderwijsinstellingen een subsidie verstrekken ter uitvoering van experimenteel onderzoek in het kader van het voortijdig schoolverlatersbeleid.
2. Voorwaarden voor subsidieverstrekking op grond van het eerste lid zijn in ieder geval:
a. het experiment betreft een maatregel op het gebied van één van de volgende thema’s: intake, verzuimbeleid, loopbaanoriëntatie en -begeleiding, geïntegreerde overgang vmbo-mbo of plusvoorziening;
b. het experiment betreft een nieuw in te richten variant op één van de thema’s, bedoeld in onderdeel a, die niet eerder is uitgevoerd op de betrokken onderwijsinstelling(en) of in de betrokken RMC-regio;
c. het experiment omvat een experimentele groep en een controlegroep waarbij de toedeling van deelnemers plaatsvindt door middel van loting;
d. de experimentele groep en de controlegroep dienen van voldoende omvang te zijn om statistisch significante effecten te kunnen waarnemen;
e. de variant, bedoeld in onderdeel b, wordt zodanig ingericht dat de uitkomsten overdraagbaar zijn aan andere onderwijsinstellingen;
f. de inrichting en uitvoering van het experiment wordt begeleid door het Centraal Planbureau.
1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door inzending van een volledig ingevuld formulier, dat als bijlage D bij deze regeling is opgenomen.
2. Het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling dient de subsidieaanvraag voor de kalenderjaren 2013 tot en met 2015 uiterlijk op 1 november 2012 in bij Dienst Uitvoering Onderwijs. Aanvragen die na deze datum worden ingediend, worden afgewezen.
3. De minister beslist uiterlijk op 18 december 2012 op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
4. De betaling van het subsidiebedrag vindt jaarlijks plaats in de maand december.
1. Het totale subsidiebedrag voor de vijf experimenten bedraagt € 750.000,–.
2. Voor subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk is jaarlijks per experiment een bedrag van € 50.000,– beschikbaar.
De subsidie kan ook worden besteed aan andere activiteiten dan waarvoor zij wordt verstrekt, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Regeling OCW-subsidies.
1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievoorwaarden, bedoeld in artikel 23b, tweede lid.
2. Indien meer dan vijf voorstellen worden ingediend die voldoen aan de subsidievoorwaarden, bedoeld in artikel 23b, tweede lid, dan zal de beoordelingscommissie de voorstellen rangschikken, op basis van een aantal criteria, zodanig het subsidieplafond niet wordt overschreden.
3. De criteria, bedoeld in het tweede lid, luiden als volgt:
a. verdeling thema’s;
b. verwachte effectiviteit;
c. opschaalbaarheid en kennisdeling;
d. risico-inventarisatie en haalbaarheid.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
Contactgegevens
1. Contactgegevens aanvragende mbo-instelling |
|
Naam mbo-instelling |
|
BRIN-nummer |
|
Naam RMC-regio |
|
Correspondentieadres mbo-instelling |
|
Naam bevoegd persoon van de mbo-instelling |
|
Naam contactpersoon |
|
Functie contactpersoon |
|
E-mailadres contactpersoon |
|
Telefoonnummer contactpersoon |
2a. Contactgegevens overige aan het experiment deelnemende onderwijsinstellingen (indien van toepassing) |
|
Naam instelling |
|
RMC-regio |
|
BRIN-nummer |
|
Naam contactpersoon |
2b. Contactgegevens overige aan het experiment deelnemende onderwijsinstellingen (indien van toepassing) |
|
Naam instelling |
|
RMC-regio |
|
BRIN-nummer |
|
Naam contactpersoon |
2c. Contactgegevens overige aan het experiment deelnemende onderwijsinstellingen (indien van toepassing) |
|
Naam instelling |
|
RMC-regio |
|
BRIN-nummer |
|
Naam contactpersoon |
3. Welke thema betreft het experiment waarvoor u subsidie aanvraagt?
Kruis het antwoord aan dat van toepassing is. U kunt slechts één thema kiezen.
□ Plusvoorziening
□ Loopbaanoriëntatie- en begeleiding
□ Geïntegreerde overgang vmbo-mbo
□ Intake
□ Verzuimbeleid
4. Wat is het experiment waarvoor u subsidie aanvraagt?
Beschrijf kort de nieuw in te richten variant.
5a. Wat is het beleid dat nu op dit thema wordt uitgevoerd? In hoeverre wijkt de nieuw in te richten variant waar de experimentgroep mee te maken krijgt af van het beleid waarmee de controlegroep te maken krijgt?
5b. Op welke manier heeft u geverifieerd dat de nieuw in te richten variant niet eerder is uitgevoerd in de betrokken RMC-regio?
6. Wat zijn de beoogde activiteiten en tijdsplanning van de nieuwe variant?
Zet de activiteiten en tijdsplanning per activiteit in onderstaand schema. Beschrijf bij de uitvoeringsfase ook de activiteiten die u (bij gebleken succes) gaat uitvoeren voor het verspreiden van kennis en ervaringen met de variant, het overdragen van (onderdelen van) de variant aan andere onderwijsinstellingen en structurele toepassing van de variant.
WAT |
WANNEER |
RESULTAAT |
WIE |
|
---|---|---|---|---|
activiteit 1 (korte beschrijving geven) |
van ... tot .... |
eventueel tussenresultaat |
eindresultaat |
door wie: |
activiteit 2 (korte beschrijving geven) |
van ... tot .... |
eventueel tussenresultaat |
eindresultaat |
door wie: |
activiteit 3 (korte beschrijving geven) |
van ... tot .... |
eventueel tussenresultaat |
eindresultaat |
door wie: |
Etc.
WAT |
WANNEER |
RESULTAAT |
WIE |
|
---|---|---|---|---|
activiteit 1 (korte beschrijving geven) |
van ... tot .... |
eventueel tussenresultaat |
eindresultaat |
door wie: |
activiteit 2 (korte beschrijving geven) |
van ... tot .... |
eventueel tussenresultaat |
eindresultaat |
door wie: |
activiteit 3 (korte beschrijving geven) |
van ... tot .... |
eventueel tussenresultaat |
eindresultaat |
door wie: |
Etc.
7a. Wat is de verwachte omvang van de experimentgroep en de controlegroep?
7b. Geef een globale beschrijving (leeftijdscategorie, opleidingsniveau, etc.) van de groep die deelneemt aan het experiment.
8. Wat zijn mogelijke risico’s ten aanzien van de haalbaarheid van (onderdelen van) de variant en het onderzoek? Beschrijf eventuele maatregelen om deze risico’s te beheersen.
9. Geef aan waarom de voorgestelde variant naar verwachting effectief zal zijn.
Beschrijf de steun uit (buitenlands) wetenschappelijk onderzoek of vanuit praktijkervaring. Geef tevens de verhouding aan tussen de verwachte kosten van de variant en de te verwachten inhoudelijke opbrengsten?
10. Beschrijf waarom de variant, of onderdelen daarvan, overdraagbaar is naar andere onderwijsinstellingen. Beschrijf tevens de mogelijkheden om de variant structureel (zonder overheidsfinanciering) toe te passen in het onderwijs.
11. Het experiment wordt begeleid door het Centraal Planbureau. Om te kunnen garanderen dat het experiment op een wetenschappelijke manier wordt uitgevoerd, dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. U dient bereid te zijn om:
a. een algemeen coördinator aan te stellen die dient als aanspreekpunt voor de onderzoekers, toeziet op de juiste uitvoering van het experiment en verantwoordelijk is voor het verzamelen van de benodigde gegevens voor de onderzoekers.
b. de deelnemers door middel van loting toe te laten wijzen aan de experimentele of controlegroep.
c. de loting te laten uitvoeren door het Centraal Planbureau.
d. de voortgang van het experiment jaarlijks te laten evalueren door het Centraal Planbureau.
e. de details van de uitvoering van het experiment tijdens de voorbereiding en naar aanleiding van de eerste tussenresultaten aan te passen op verzoek van het Centraal Planbureau.
f. diverse gegevens (zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en etnische achtergrond) van de deelnemers te leveren met waarborging van de privacy.
g. vragenlijsten voor te leggen aan de deelnemers van de experiment- en controlegroep. Hierbij hoort ook een cognitieve vaardigheden test.
h. gesprekken te organiseren tussen het Centraal Planbureau, personeel en deelnemers van de experiment- en controlegroep.
Bent u bereid om aan alle voorwaarden (a t/m h) te voldoen?
□ Ja
□ Nee
Naam bevoegd persoon van de mbo- instelling |
|
---|---|
Plaats |
|
Datum |
|
Handtekening |
Dit aanvraagformulier kunt u digitaal invullen via www.duo.nl/zakelijk en vervolgens printen ter ondertekening.
U dient dit aanvraagformulier uiterlijk 1 november 2012 zowel schriftelijk (in enkelvoud) als digitaal in te dienen op het volgende adres:
DUO
Afdeling MUO
Postbus 606
2700 ML Zoetermeer
De digitale versie kunt u mailen naar: muo@duo.nl.
De vsv-aanpak wordt de komende drie jaar gemonitord en geëvalueerd, waarbij het verband tussen het vsv-beleid, de beschikbaar gestelde middelen en de regionale vsv-resultaten in kaart wordt gebracht. Een van de onderdelen van deze evaluatie is een experimenteel onderzoek gestart naar de effectiviteit van een vijftal vsv-maatregelen dat begeleid zal worden door het Centraal Planbureau. Het ministerie van OCW wil mbo-instellingen die hieraan willen deelnemen tegemoet komen in de kosten van de uitvoering van het experiment. Met onderhavige wijzigingsregeling wordt door wijziging van de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs de juridische basis gelegd op grond waarvan selectie van een vijftal experimenten kan plaatsvinden en de subsidie (´onkostenvergoeding´) kan worden verstrekt.
De maatregel waarmee geëxperimenteerd wordt moet een nieuw in te richten variant zijn die betrekking heeft op één van de volgende thema’s: intake, verzuimbeleid, loopbaanoriëntatie en -begeleiding, geïntegreerde overgang vmbo-mbo of plusvoorziening. Deze nieuwe variant mag op dit moment niet op de betrokken onderwijsinstelling(en) of in de betrokken RMC-regio worden uitgevoerd, maar moet aanvullend zijn op de bestaande aanpak om voortijdig schoolverlaten (hierna:vsv) terug te dringen. Zo onstaat er een experimentele vsv-aanpak en een reguliere vsv-aanpak binnen een onderwijsinstelling of een RMC-regio.
De bijdrage in de kosten die het ministerie van OCW beschikbaar stelt bedraagt per experiment € 50.000,– per studiejaar. De looptijd van het experiment bedraagt drie studiejaren: 2012–2013 (voorbereidingsjaar) en 2013–2014 en 2014–2015 (uitvoering experiment). Het studiejaar 2012–2013 kan worden gebruikt om het experiment, met hulp van het Centraal Planbureau, op te zetten. Bij aanvang van het studiejaar 2013-2014 dient het experiment uiterlijk van start te gaan.
In totaal kunnen er maximaal vijf experimenten worden gesubsidieerd door het ministerie van OCW. Aanvragen kunnen enkel worden ingediend door mbo-instellingen.
Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van administratieve lasten voor instellingen. Het ministerie van OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel voor de administratieve lasten.
Ten aanzien van de incidentele administratieve lasten voor de subsidieaanvraag voor de instellingen gaat het om de volgende handelingen:
− het opstellen van een beknopte subsidieaanvraag volgens een vast format;
− verantwoording van de subsidie verloopt via de reguliere jaarverslaglegging;
− het verlenen van medewerking aan de jaarlijkse evaluatie van de voortgang door het CPB;
− het aanleveren van gegevens van de deelnemers;
− eventueel bezwaar en beroep.
Om de noodzakelijke lasten zoveel mogelijk te beperken, is een format vastgesteld voor de subsidieaanvraag (bijlage D). Verantwoording van de subsidie vindt plaats via de reguliere jaarverslaglegging. De regeling is intern voorgelegd voor toetsing op administratieve lasten. In totaal zijn de administratieve lasten ten opzichte van de totale subsidie verwaarloosbaar.
Er wordt in deze wijzigingsregeling afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Reden hiervoor is dat het onderwijsveld gebaat is bij een snelle inwerkingtreding. De betaling van de subsidie voor het experiment vindt namelijk voor 1 januari 2013 plaats, zodat instellingen nog circa zes maanden de tijd hebben om het experiment op te zetten.
Deze wijzigingsregeling is voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets voorgelegd aan Dienst Uitvoering Onderwijs en aan de Inspectie van het Onderwijs. De regeling is door hen uitvoerbaar en handhaafbaar verklaard.
De subsidieaanvraag ten behoeve van deelname aan het experimentele onderzoek op het gebied van vsv-beleid dient te voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in deze regeling en worden verderop nader toegelicht. In artikel 23b, tweede lid zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het experiment in ieder geval moet voldoen wil het subsidiabel zijn. In onderdeel a worden vijf thema’s vastgesteld waarop het voorstel betrekking moet hebben. Onderdeel b regelt dat er sprake moet zijn van een nieuwe variant voor de onderwijsinstelling of de RMC-regio, zodat er een experimentele vsv-aanpak en een reguliere vsv-aanpak binnen een onderwijsinstelling of een RMC-regio ontstaat. Onderdeel c regelt dat in het voorgestelde experiment sprake moet zijn van een groep deelnemers die te maken krijgt met het nieuwe beleid (experimentgroep) en groep deelnemers die te maken krijgt met het oude beleid (een controlegroep). Het Centraal Planbureau is verantwoordelijk voor de verdeling van deelnemers in een experiment- en controlegroep.
In onderdeel d is geregeld dat de groepen voldoende groot moeten zijn, zodat vanuit wetenschappelijk oogpunt betrouwbare conclusies kunnen worden getrokken uit de resultaten. Bij de beoordeling wordt grote waarde gehecht aan de verwachte grootte van de experiment- en controlegroep. Vanuit een wetenschappelijk oogpunt zijn conclusies die gebaseerd zijn op grote groepen deelnemers betrouwbaarder dan conclusies die gebaseerd zijn op kleine groepen. Derhalve krijgen aanvragen voor experimenten waar grote groepen deelnemers aan meedoen de voorkeur.
In onderdeel f is geregeld dat de inrichting en uitvoering van het experiment wordt begeleid door het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau zal gedurende de gehele looptijd van het experiment nauw samenwerken met de betrokken onderwijsinstellingen en de uiteindelijke conclusies uitwerken. Om het experiment op een wetenschappelijke manier te kunnen begeleiden zijn er enkele randvoorwaarden nodig. De subsidieaanvrager dient derhalve bereid te zijn om:
• een algemeen coördinator aan te stellen die dient als aanspreekpunt voor de onderzoekers, toeziet op de juiste uitvoering van het experiment en verantwoordelijk is voor het verzamelen van de benodigde gegevens voor de onderzoekers;
• de voortgang van het experiment jaarlijks te laten evalueren door het Centraal Planbureau;
• de details van de uitvoering van het experiment in de voorbereiding en naar aanleiding van de eerste tussenresultaten aan te passen op verzoek van het Centraal Planbureau;
• diverse gegevens (zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en etnische achtergrond) van de deelnemers van de experiment- en controlegroep te leveren met waarborging van de privacy;
• vragenlijsten voor te leggen aan deelnemers van de experiment- en controlegroep. Hierbij hoort ook een cognitieve test;
• gesprekken te organiseren tussen het Centraal Planbureau, personeel van de deelnemende onderwijsinstellingen en deelnemers van de experiment- en controlegroep.
Indien de subsidieaanvrager niet akkoord gaat met voornoemde punten, dan is de subsidieaanvraag niet subsidiabel.
In artikel 23c wordt geregeld dat een subsidieaanvraag enkel kan worden ingediend door mbo-instellingen. Daarom is in artikel 23a de definitie van het begrip onderwijsinstelling aangepast. De scholen voor voortgezet onderwijs kunnen geen subsidieaanvraag indienen.
Elke mbo-instelling mag maximaal één aanvraag indienen. Het is wel mogelijk dat het experiment wordt uitgevoerd op meerdere onderwijsinstellingen of in samenwerking met andere partijen binnen de RMC-regio. De aanvragende mbo-instelling levert de contactpersoon voor het experiment.
In artikel 23e wordt geregeld dat de subsidie als tegemoetkoming in de kosten wordt verstrekt bij het uitvoeren van het experimenteel onderzoek. De subsidie mag in plaats van aan voornoemd activiteit ook worden besteed aan activiteiten van de instelling waarvoor reguliere lumpsumbekostiging wordt verstrekt.
Een beoordelingscommissie adviseert de minister over alle binnengekomen aanvragen en zal de aanvragen rangschikken, indien noodzakelijk. In artikel 23f, tweede lid wordt geregeld dat de beoordelingscommissie de aanvragen zal rangschikken, op basis van een aantal criteria, als er meer dan vijf aanvragen binnenkomen die voldoen aan de subsidievoorwaarden. Deze beoordelingscommissie bestaat uit wetenschappers van het Centraal Planbureau en enkele medewerkers van het ministerie van OCW en Dienst Uitvoering Onderwijs.
In het derde lid zijn de criteria opgenomen op grond waarvan de rangschikking plaatsvindt. De criteria die in onderdeel a tot en met d worden genoemd worden als volgt geconcretiseerd:
a. verdeling thema’s:
Het ministerie van OCW streeft er naar om op elk thema genoemd in artikel 23b, tweede lid, onderdeel a, één experiment te subsidiëren. Indien meer dan vijf aanvragen worden ontvangen dan wordt per type maatregel bepaald welke aanvraag het best voldoet aan de wetenschappelijke criteria. Het is dus mogelijk dat per thema meerdere experimenten worden gesubsidieerd waardoor niet alle thema’s gedekt worden.
Indien het voorstel betrekking heeft op het thema geïntegreerde overgang vmbo-mbo dan verdient het de voorkeur dat de samenwerking tussen minimaal één mbo-instelling en drie scholen voor het voortgezet onderwijs wordt uitgevoerd.
b. Verwachte effectiviteit:
• Is er voldoende steun uit wetenschappelijk onderzoek of praktijkervaring om te verwachten dat de voorgestelde variant effectief kan zijn?
• Wat is de verhouding tussen de verwachte kosten van de variant (bij eventuele invoering na het onderzoek op andere locaties) en de te verwachten opbrengsten?
• Van het voorgestelde experiment mag redelijkerwijs worden verwacht dat het effectief is. Dit mag echter nog niet door eerder wetenschappelijk onderzoek in Nederland zijn bewezen. Met een redelijkerwijze verwachting wordt in deze bedoeld:
• het experiment is in buitenlands onderzoek als effectief aangemerkt; of
• in onderzoeken wordt gesuggereerd dat het experiment effectief kan zijn; of
• er wordt een gegronde verklaring gegeven (bijvoorbeeld op grond van praktijkervaring) van de reden(en) waarom een onderwijsinstelling verwacht dat het experiment effectief zal zijn.
c. Opschaalbaarheid en kennisdeling:
• Voorziet het voorstel in de mogelijkheid om, bij gebleken succes, de interventie/het beleid structureel toe te passen in het onderwijs, zonder aanvullende overheidsfinanciering?
• Voorziet het voorstel in de mogelijkheid om de variant financieel en organisatorisch op te schalen naar meer onderwijsinstellingen in Nederland?
• Voorziet het plan in een optimale verspreiding van opgedane kennis?
d. Risicoinventarisatie en haalbaarheid
• Is de planning haalbaar?
• Is er een risico-inventarisatie van de haalbaarheid van (onderdelen van) de variant en het onderzoek? Is er een beschrijving van eventuele maatregelen om de risico’s te beheersen?
• Hoe wordt voorkomen dat delen van onderzoeksgroep(en) alsnog afhaken?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-20107.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.