Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 17 september 2012, nr. 302266 tot vaststelling van de bezoldiging van de leden en de schadeloosstelling van de plaatsvervangende leden van het College voor de rechten van de mens en de vergoeding voor de leden van de raad van advies (Regeling bezoldiging College voor de rechten van de mens)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. burgerlijke rijksambtenaren:

degenen die door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn;

b. College:

College voor de rechten van de mens, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens;

c. minister:

Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2

  • 1. Het salaris van de voorzitter van het college die voor een arbeidsduur van gemiddeld 36 uren per week is aangesteld, is gelijk aan het maximum van salarisschaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. Het salaris van een ondervoorzitter van het college die voor een arbeidsduur van gemiddeld 36 uren per week is aangesteld, is gelijk aan het maximum van salarisschaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. Het salaris van een ander lid van het college dat voor een arbeidsduur van gemiddeld 36 uren per week is aangesteld, is gelijk aan het maximum van salarisschaal 15 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 4. Een lid van het college dat is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan gemiddeld 36 uren per week, ontvangt een salaris overeenkomstig het eerste tot en met derde lid, vermenigvuldigd met de voor hem geldende arbeidsduurfactor. De arbeidsduurfactor, bedoeld in de eerste volzin, is een breuk waarvan de teller uit de voor het lid van het college vastgestelde arbeidsduur bestaat en de noemer uit het getal 36 bestaat.

Artikel 3

  • 1. De leden van het college hebben, overeenkomstig de bepalingen die voor burgerlijke rijksambtenaren gelden, aanspraak op een vakantie-uitkering, een eindejaarsuitkering, een ziektekostenvergoeding, een waarnemingstoelage, een vergoeding van reis- en verblijfkosten, een representatiekostenvergoeding en een vergoeding van verplaatsingskosten.

  • 2. Voorts ontvangen de leden van het college een gratificatie ter zake van veeljarige dienst op de tijdstippen en tot de bedragen die gelden voor burgerlijke rijksambtenaren. Bij de bepaling van de diensttijd wordt, overeenkomstig de bepalingen die voor burgerlijke rijksambtenaren gelden, rekening gehouden met tijd in overheidsdienst doorgebracht.

  • 3. Aan een lid of leden van het college kan overeenkomstig artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 een eenmalige of periodieke toeslag worden toegekend.

  • 4. Indien aan de burgerlijke rijksambtenaren een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangen de leden van het college deze op gelijke voet.

  • 5. De bevoegdheden die op grond van het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing zijn, worden uitgeoefend door de minister, met dien verstande dat de bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de aan een bepaald gezag toekomende regelgevende bevoegdheden worden uitgeoefend door die minister, onderscheidenlijk dat gezag.

Artikel 4

  • 1. De plaatsvervangende leden van het college ontvangen van de minister zittingsgeld overeenkomstig de bepalingen die voor rechters-plaatsvervangers gelden met betrekking tot de vergoeding voor een zitting.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een schriftelijk advies met een zitting gelijkgesteld.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, ontvangen de plaatsvervangende leden van het college die zijn benoemd om tijdelijk een volledige of gedeeltelijke taak te vervullen, over de periode waartoe zij zijn benoemd, een schadeloosstelling met overeenkomstige toepassing van het derde, onderscheidenlijk vierde lid van artikel 2.

  • 4. De plaatsvervangende leden van het college genieten een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen die terzake gelden voor burgerlijke rijksambtenaren. Artikel 3, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

De bezoldiging van een lid van het college wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van zijn overlijden.

Artikel 6

  • 1. De voorzitter van de raad van advies, genoemd in artikel 15 van de Wet College voor de rechten van de mens, ontvangt van de minister per vergadering een vergoeding van € 186,05.

  • 2. De overige leden van de raad van advies ontvangen van de minister per vergadering een vergoeding van € 124,79.

  • 3. Geen vergoeding wordt toegekend aan de Nationale ombudsman, de voorzitter van het College bescherming persoonsgegevens en de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bezoldiging College voor de rechten van de mens.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling voorziet in de vaststelling van de bezoldiging van de leden en de schadeloosstelling van de plaatsvervangende leden van het College voor de rechten van de mens en van de vergoeding voor de leden van de raad van advies.

Evenals voorheen de Commissie gelijke behandeling is het College voor de rechten van de mens een zelfstandig bestuursorgaan. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden bezoldiging en schadeloosstelling vastgesteld door de minister die het aangaat. Concreet bevat deze regeling de bepalingen over salaris, uitkeringen1 en zittingsgeld die voorheen stonden in het Besluit rechtspositie Commissie gelijke behandeling (de oude artikelen 6, 7, 8 en 14, eerste lid). Voor het overige is dat besluit vervangen door het Besluit rechtspositie College voor de rechten van de mens.

Artikel 6 van deze regeling voorziet tevens in een vergoeding voor de leden van de raad van advies van het College. De raad van advies is een commissie in de zin van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Artikel 6 geeft toepassing aan artikel 2, eerste lid, onder a, van die wet.2

Artikelsgewijs

Artikel 4

De verwijzing in artikel 4, eerste lid, naar ‘de bepalingen die voor rechters-plaatsvervangers gelden met betrekking tot de vergoeding voor een zitting’ doelt op artikel 6a, eerste lid, onder c, en tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Op dit moment gaat het om een bedrag van € 240 per zitting.

Artikel 4, tweede lid, regelt de schadeloosstelling voor plaatsvervangende leden van het College voor het uitbrengen van schriftelijke adviezen, naar analogie van het derde lid van artikel 6a van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Het derde lid regelt de schadeloosstelling voor de plaatsvervangende leden van het College voor de rechten van de mens die voor langere tijd worden benoemd. Deze plaatsvervangende leden kunnen bijvoorbeeld worden ingezet in de situatie waarin het College voor de rechten van de mens, voor een bepaalde periode en voor een bijzonder onderzoek of advies, een plaatsvervangend lid in wil zetten. Ook kan worden gedacht aan de siutatie waarin het College voor de rechten van de mens bij een wisselend zaaksaanbod, tijdelijk de capaciteit wil vergroten. De plaatsvervangende leden ontvangen voor de periode waartoe zij als plaatsvervangend lid zijn benoemd, een schadeloosstelling met overeenkomstige toepassing van het derde of vierde lid van artikel 2, afhankelijk van de vraag of zij wel of niet voltijds werken.

Artikel 6

Dit artikel regelt de vergoeding voor de leden van de raad van advies van het College. De bedragen zijn gelijk aan de vergoedingen voor de leden van de raad van advies van het College bescherming persoonsgegevens.3

In navolging van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies4 regelt het derde lid van artikel 6 dat de drie vaste leden van de raad van advies geen vergoeding ontvangen.

Naast een vergoeding per vergadering ontvangen de leden van de raad van advies (met uitzondering van de drie vaste leden) een vergoeding voor hun reiskosten op grond van het Reisbesluit binnenland. Dat besluit is rechtstreeks van toepassing ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Met uitzondering van de werkloosheidsuitkering en de overlijdensuitkering (zie de artikelen 10 en 11 van het Besluit rechtspositie College voor de rechten van de mens).

X Noot
2

‘1. Bij besluit van Onze Minister [wie het aangaat] kan een vergoeding per vergadering [...] worden toegekend aan [...] de leden, met inbegrip van de voorzitter, van [...] een commissie;’

X Noot
3

Zie het Besluit vacatiegeld Raad van Advies College bescherming persoonsgegevens.

X Noot
4

‘3. Van de toekenning van vergoedingen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn uitgesloten:

  • a. personen die een functie vervullen bij instellingen of organisaties als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5 van de Wet openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens, indien hun benoeming of deelname aan de werkzaamheden haar oorzaak vindt in de functie die zij vervullen;’

Naar boven