Advies Raad van State betreffende het wetsvoorstel Uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292) (Wet op de verstrekking van hulp aan de Europese Commissie bij controles en verificaties ter plaatse) [ONTWERPTEKST ZOALS AANGEBODEN AAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE]

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje - Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr.2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:

a. Verordening 2185/96:

Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292);

b. controle en verificatie ter plaatse:

controle en verificatie ter plaatse als bedoeld in Verordening 2185/96;

c. de Commissie:

de Europese Commissie.

Artikel 2

  • 1. De Commissie brengt haar voornemen om op grond van Verordening 2185/96 een controle en verificatie ter plaatse te verrichten ter kennis van Onze Minister van Financiën.

  • 2. Onze Minister die het aangaat verstrekt aan de Commissie de hulp, bedoeld in Verordening 2185/96.

  • 3. Indien de hulp, bedoeld in het tweede lid, betrekking heeft op een beleidsterrein waarvan niet duidelijk is welke van Onze Ministers het aangaat, verstrekt Onze Minister van Financiën de hulp.

  • 4. Onze Minister die het mede aangaat verleent de medewerking die nodig is bij de verstrekking van de hulp, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Onze Minister die het aangaat of mede aangaat wijst functionarissen aan ter uitvoering van de verstrekking van de hulp, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Onze Minister die het aangaat verleent de instemming, bedoeld in artikel 6, tweede lid, eerste alinea, van Verordening 2185/96.

  • 7. Onze Minister die het aangaat verleent de toestemming, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 2185/96 en vraagt in voorkomend geval die toestemming aan de desbetreffende lidstaat.

Artikel 3

  • 1. Op de in artikel 2, vijfde lid, bedoelde functionarissen zijn de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een functionaris als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, toont desgevraagd een geldig identiteitsbewijs en een document waarin zijn hoedanigheid wordt vermeld.

Artikel 4

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de verstrekking van hulp aan de Europese Commissie bij controles en verificaties ter plaatse.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Staatssecretaris van Financiën,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt ertoe invulling te geven aan de verplichtingen voor Nederland die voortvloeien uit Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292)( hierna: Verordening 2185/96). Verordening 2185/96 strekt ertoe fraude en andere onregelmatigheden te voorkomen en te bestrijden op alle gebieden van de uitgaven van de EU en de ontvangsten waardoor de financiële belangen van de EU worden of kunnen worden geschaad. De genoemde Verordening geeft de Europese Commissie de bevoegdheid om in de lidstaten controles en verificaties ter plaatse uit te voeren. Artikel 7 van Verordening 2185/96 regelt de operationele onderzoeksbevoegdheden van de controleurs van de Europese Commissie en daarmee ook de middelen voor bewijsgaring.

De controles en verificaties ter plaatse kunnen plaatsvinden bij marktdeelnemers als bedoeld in artikel 5 van Verordening 2185/96. Voor de invulling van het begrip marktdeelnemer verwijst genoemd artikel 5 naar artikel 7 van Verordening 2988/951. Ingevolge laatstgenoemd artikel worden onder marktdeelnemers verstaan natuurlijke personen, rechtspersonen of andere eenheden, die naar nationaal recht als rechtssubject worden aangemerkt, waarvan vermoed wordt dat zij onregelmatigheden hebben gepleegd, alsmede personen waarvan vermoed wordt dat zij aan het begaan van de onregelmatigheid hebben deelgenomen en personen die voor de onregelmatigheid aansprakelijk kunnen worden gesteld of die het begaan ervan hadden moeten voorkomen. Indien nodig, kan de bevoegdheid van de Europese Commissie om een controle en verificatie ter plaatse uit te voeren zich ook uitstrekken tot marktdeelnemers waartegen geen directe vermoedens bestaan dat die onregelmatigheden hebben begaan, maar die wel over informatie beschikken over feiten waarop de controle en verificatie ter plaatse betrekking heeft.

Zo kan de Europese Commissie bijvoorbeeld controles en verificaties ter plaatse uitvoeren in het kader van de aanbesteding van ontwikkelingsprojecten die gefinancierd zijn ten laste van de EU-begroting.

De onderzoekstaken die aan de Europese Commissie zijn toevertrouwd voor de bestrijding van bedoelde fraude en andere onregelmatigheden worden veelal verricht door het in 1999 opgerichte Europees Bureau voor fraudebestrijding (hierna: het Bureau). Dit bureau is een directoraat-generaal van de Europese Commissie, maar is in functioneel opzicht onafhankelijk wat betreft zijn onderzoekswerkzaamheden. Het Bureau kan op grond van Verordening 2185/96 ter bestrijding van fraude met EU-gelden binnen de EU-grenzen controles en verificaties ter plaatse uitvoeren op alle activiteitsgebieden van de EU:

  • a. hetzij met het oog op onderzoek van het vermoeden van ernstige of transnationale onregelmatigheden of onregelmatigheden waarbij marktdeelnemers betrokken kunnen zijn die in verscheidene lidstaten actief zijn;

  • b. hetzij met het oog op onderzoek van het vermoeden van onregelmatigheden indien de situatie in de lidstaat het in een bijzonder geval noodzakelijk maakt de controles en verificaties ter plaatse te versterken teneinde de doeltreffendheid van de bescherming van de financiële belangen te verbeteren en aldus binnen de EU een gelijkwaardig beschermingsniveau te waarborgen;

  • c. hetzij op verzoek van een lidstaat zelf.

Marktdeelnemers worden van tevoren ingelicht indien controleurs van het Bureau een onderzoek in hun gebouwen willen verrichten om de administratie te raadplegen. De betrokken marktdeel-nemers zijn verplicht op grond van Verordening 2185/96 hun medewerking aan het Bureau te verlenen.

Ingevolge Verordening 2185/96 is het verstrekken van hulp aan de Europese Commissie voor controles en verificaties ter plaatse een verplichting voor de lidstaten. De hulpverlening beperkt zich niet tot het geven van ondersteuning aan de Europese Commissie, maar kan ook inhouden dat nationale functionarissen actief aan de door de Europese Commissie uitgevoerde controles en verificaties ter plaatse deelnemen. Lidstaten dienen desgevraagd ook de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen, opdat de Europese Commissie haar controles en verificaties ter plaatse op een effectieve en efficiënte wijze kan uitvoeren.

Op verzoek van de Europese Commissie wordt met dit wetsvoorstel verduidelijkt op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan Verordening 2185/96. Het wetsvoorstel bevat daartoe nadere regels over het door Nederland verstrekken van de in Verordening 2185/96 bedoelde hulp, daaronder begrepen regels over de nationale functionarissen die de Europese Commissie bijstaan bij de controles en verificaties ter plaatse en over de bevoegdheden die de nationale functionarissen hebben.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

In artikel 1 zijn de definities opgenomen van enige begrippen die in dit wetsvoorstel worden gebruikt.

In artikel 2 is de wettelijke grondslag voor het verstrekken van hulp aan de Europese Commissie opgenomen alsmede de aanwijzing van de minister die verantwoordelijk is voor de verstrekking van de hulp.

In artikel 3 worden bevoegdheden en verplichtingen geregeld in het kader van uit te voeren controles en verificaties ter plaatse. Marktdeelnemers zijn verplicht desgevraagd alle medewerking te verlenen aan de Europese Commissie en aan een aangewezen functionaris bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden in het kader van Verordening 2185/96 en dit wetsvoorstel. Zo zijn marktdeelnemers bijvoorbeeld verplicht aan de Europese Commissie of aan een aangewezen functionaris toegang te verlenen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen en andere plaatsen voor zakelijk gebruik, alsmede tot alle voor een controle en verificatie ter plaatse relevante gegevens en documenten, ongeacht de dragers waarop die gegevens zich bevinden.

3. Uitvoerbaarheid

Het wetsvoorstel verhoogt de uitvoerbaarheid van de regelgeving omdat er onder andere duidelijkheid komt over de vraag tot wie de Europese Commissie zich kan wenden indien zij een controle en verificatie ter plaatse wil instellen. Er zullen goede samenwerkingsafspraken worden gemaakt tussen de ministeries om de daadwerkelijke inzet van aangewezen functionarissen in voorkomende gevallen gestalte te kunnen geven al naar gelang de aard van de hulp die in het geding is.

Vanwege het feit dat de meeste onderzoeken (enkele per jaar) op de beleidsterreinen van Financiën liggen (Belastingdienst, douane en financieel toezicht), is de Minister van Financiën in het wetsvoorstel aangewezen als primair verantwoordelijke minister die het aangaat voor kennisgevingen door de Europese Commissie over in te stellen controles en verificaties ter plaatse.

Dit wetsvoorstel leidt niet tot nieuwe uitvoeringskosten voor de overheid omdat het slechts gaat om een beperkt aantal verzoeken die vallen onder de bestaande reguliere werkzaamheden.

Als blijkt of vermoed wordt dat niet de medewerking is verleend, bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht , dat wil zeggen dat een marktdeelnemer niet of onvoldoende medewerking verleent aan het in te stellen onderzoek, is de handhaving een taak van de politie. De aangewezen functionaris neemt de nodige stappen om de politie in te kunnen schakelen. Het openbaar ministerie beslist omtrent vervolging.

Het systeem van vaste verandermomenten wordt voor dit wetsvoorstel niet voorgesteld. De reden

daarvoor is dat het wetsvoorstel geen noodzaak met zich meebrengt voor de marktdeelnemers op de nieuwe wetgeving te anticiperen. Omdat het wenselijk is de Europese Commissie zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden bij in te stellen controles en verificaties ter plaatse, wordt voorgesteld in dit geval af te zien van toepassing van het systeem van vaste verandermomenten en de regeling zo spoedig mogelijk in werking te doen treden.

4. Administratieve lasten

Het wetsvoorstel leidt niet tot hogere administratieve lasten voor bedrijven, instellingen en burgers. Het wetsvoorstel bevat immers slechts nadere regels in voor de verstrekking van hulp aan de Europese Commissie bij de uitoefening van controles en verificaties ter plaatse die al sinds de inwerkingtreding van Verordening 2185/96 plaatsvinden. Het gaat om enkele onderzoeken per jaar.

5. Budgettaire aspecten

De kosten die de onder een minister ressorterende diensten in voorkomende gevallen moeten maken voor het verstrekken van hulp in het kader van Verordening 2185/96 worden in beginsel gedekt binnen de begroting van de desbetreffende diensten. Het voorstel leidt derhalve niet tot additionele budgettaire lasten.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat de definitiebepalingen van enkele begrippen die in dit wetsvoorstel voorkomen.

Artikel 2

In het eerste lid is opgenomen dat de Europese Commissie haar voornemen om een controle en verificatie ter plaatse te verrichten ter kennis brengt van de Minister van Financiën teneinde alle benodigde hulp te verkrijgen. Omwille van een vlotte en efficiënte communicatie, is het wenselijk dat, mede richting de Europese Commissie, duidelijkheid wordt geboden wie voor de Europese Commissie het aanspreekpunt is. Voor de Minister van Financiën is gekozen vanwege de aard van de financiële belangen van de Europese Unie die veelal in het geding zijn en het feit dat het Ministerie van Financiën veel ervaring heeft met onderzoekswerkzaamheden op financieel terrein en fraudebestrijding en de daarvoor benodigde expertise in huis heeft. De praktijk van verzoeken om hulp in het verleden toont voorts aan dat het merendeel van de onderzoeken op de beleidsterreinen fiscaliteit en financieel toezicht van het Ministerie van Financiën betrekking heeft.

Het tweede tot en met vierde lid bevatten bepalingen welke minister bevoegd is de benodigde hulp te verstrekken aan de Europese Commissie indien laatstgenoemde in Nederland een controle en verificatie ter plaatse wil verrichten.

Het vijfde lid bepaalt dat de minister die het aangaat of mede aangaat functionarissen aanwijst die in de praktijk de ingevolge Verordening 2185/96 benodigde hulp verstrekken.

De aanwijzing van een functionaris is in beginsel vormvrij en is afhankelijk van de aard van de verzochte hulp. Wel verdient het aanbeveling, indien mogelijk, de aanwijzing te vervatten in een schriftelijk stuk dat desgewenst als legitimatie kan dienen voor de desbetreffende functionaris. De aanwijzing zal veelal geschieden in de in het bestuursrecht gebruikelijke vorm van mandaat of ondermandaat. Naar verwachting zal de minister mandaat verlenen aan een onder hem ressorterende ambtenaar die de daadwerkelijke aanwijzingen in concrete individuele gevallen in ondermandaat verricht. In de wellicht theoretische situatie dat een niet-ambtenaar als functionaris wordt aangewezen kan de aanwijzing geschieden in de vorm van een machtigingsbesluit.

Het ligt in de rede dat de Europese Commissie ten behoeve van een vlotte communicatie en afstemming zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de namen en contactgegevens van de aangewezen functionarissen.

Het zesde en zevende lid regelen de instemming en toestemming, bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, eerste alinea, en 8, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 2185/96. Artikel 6, tweede lid, eerste alinea, van Verordening 2185/96 bepaalt dat de Europese Commissie de hulp kan inroepen van functionarissen van andere lidstaten in de hoedanigheid van waarnemers en voor technische hulp gebruik kan maken van externe organisaties die onder haar verantwoordelijkheid handelen, met instemming van de betrokken lidstaat. Artikel 2, zesde lid, van dit wetsvoorstel bepaalt dat de minister die het aangaat deze instemming verleent. In de situatie waarbij de Europese Commissie verzoekt een functionaris ter beschikking te stellen voor een controle en verificatie ter plaatse in een andere lidstaat valt, is de minister die het aangaat bevoegd daartoe een functionaris aan te wijzen conform artikel 2, vijfde lid, van dit wetsvoorstel.

Indien een lidstaat gegevens die zijn verzameld door onder zijn gezag werkende functionarissen die overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van Verordening 2185/96 als waarnemers deelnemen aan een controle en verificatie ter plaatse in een andere lidstaat, voor enig ander doel wil gebruiken dan een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de EU in alle lidstaten, vraagt hij op grond van artikel 8, eerste lid, tweede alinea, van de Verordening 2185/96 de toestemming van de lidstaat waar deze gegevens werden verzameld.

Ingevolge artikel 2, zevende lid, van dit wetsvoorstel verleent de minister die het aangaat de hier bedoelde toestemming en vraagt hij eventueel de toestemming van een andere lidstaat indien een Nederlandse functionaris aldaar aan een controle en verificatie ter plaatse heeft deelgenomen en hij de daarbij verkregen gegevens voor enig ander doel wil gebruiken dan hiervoor bedoeld.

Artikel 3

Op grond van het eerste lid zijn de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op aangewezen functionarissen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van dit wetsvoorstel. Gezien het belang van de Europese Commissie om controles en verificaties ter plaatse uit te voeren voor de preventie en effectieve bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden is het noodzakelijk aan een aangewezen functionaris een aantal concrete bevoegdheden en controlemiddelen te geven. De in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen toezichtbepalingen bieden daarvoor een uitstekend kader. Deze bepalingen gelden bij alle handelingen die nodig zijn om de hulp te verstrekken, bijvoorbeeld ook bij het nemen van voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van Verordening 2185/96. Het eventueel treffen van dergelijke voorzorgsmaatregelen geschiedt immers in het kader van de te verstrekken hulp, bedoeld in Verordening 2185/96.

De in de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen controlebepalingen zien onder meer op het betreden van plaatsen, het vragen van inlichtingen en zakelijke gegevens en het onderzoeken van vervoermiddelen. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van genoemde standaardbepalingen van de Algemene wet bestuursrecht wordt duidelijk welke concrete maatregelen een aangewezen functionaris kan nemen. Ingevolge Verordening 2185/96 beschikt de Europese Commissie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel over dezelfde bevoegdheden als die welke dit wetsvoorstel regelt ten aanzien van de hulpverstrekkende functionarissen nu immers artikel 7, aanhef, van Verordening 2185/96 bepaalt dat de controleurs van de Europese Commissie met inachtneming van de nationale wetgeving onder dezelfde voorwaarden als de nationale administratieve controleurs en met dezelfde materiële controlemiddelen de controles en verificaties ter plaatse kunnen verrichten.

Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht voorts een marktdeelnemer alle medewerking te verlenen aan de Europese Commissie en aan een aangewezen functionaris bij het uitoefenen van hun bevoegdheden. De plicht tot medewerking houdt onder andere in het verschaffen van toegang tot lokalen en tot computerbestanden, het verstrekken van inlichtingen en het verstrekken van inzage in of de afgifte van boeken en bescheiden. Aan een verzoek tot medewerking zal op eerste vordering door de betrokkene moeten worden voldaan. Voor de strafrechtelijke handhaving van de plicht tot medewerking opgenomen in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht bevat artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de strafbepaling en sanctie.

Het uitoefenen van geweld of bedreiging met geweld tegen een aangewezen functionaris in zijn hoedanigheid van ambtenaar die daardoor zijn rechtmatige ambtsverrichtingen niet kan uitvoeren, is strafbaar gesteld in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. De aanwending van geweld of bedreiging met geweld tegen bijvoorbeeld controleurs van de Europese Commissie waardoor een controle of verificatie ter plaatse niet of niet volledig kan worden uitgevoerd is strafbaar gesteld in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 185a van het Wetboek van Strafrecht.

Het tweede lid bevat de geheimhoudingsbepaling die geldt voor eenieder die betrokken is bij een controle en verificatie ter plaatse als bedoeld in Verordening 2185/96.

Het derde lid houdt voor een aangewezen functionaris een toonplicht in van een geldig identiteitsbewijs en een document waaruit blijkt dat hij als zodanig is aangewezen. De toonplicht geldt alleen als daar door de betrokken marktdeelnemer om wordt gevraagd.

Artikel 4

Dit artikel regelt de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Voorts is in dit artikel de citeertitel opgenomen.

De Staatssecretaris van Financiën,

Advies Raad van State

No. W06.12.0066/III

’s-Gravenhage, 6 april 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 8 maart 2012, no.12.000553, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292) (Wet op de verstrekking van hulp aan de Europese Commissie bij controles en verificaties ter plaatse), met memorie van toelichting.

Het voorstel strekt ertoe invulling te geven aan enkele verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit Verordening 2185/96. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij opmerkingen met betrekking tot het bereik van het voorstel en het begripsgebruik. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1. Bereik voorstel

Omdat het van belang is ‘fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, op alle beleidsgebieden te bestrijden’ voorziet Verordening 2988/95 in ‘een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het Gemeenschapsrecht’.1 Onderdeel van deze algemene regeling vormt de bevoegdheid van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) om controles en verificaties ter plaatse te verrichten.2 Aanvullende algemene bepalingen betreffende deze bevoegdheid van de Commissie zijn opgenomen3 in Verordening 2185/96.4 Op verzoek van de Commissie wordt met voorliggend voorstel verduidelijkt op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan laatstgenoemde Verordening 2185/96, aldus de memorie van toelichting.5 Daartoe bevat het voorstel nadere regels, onder meer over degene die als aanspreekpunt functioneert in gevallen waarin de Commissie een controle en verificatie ter plaatse wil verrichten, over degene die de Commissie de in Verordening 2185/96 bedoelde hulp verstrekt, en over de aan te wijzen Nederlandse functionarissen die de Commissie terzijde staan en hun bevoegdheden.6

Zoals hiervoor al is aangegeven, zien de beide verordeningen op fraudebestrijding op alle beleidsterreinen. Uit artikel 1, tweede alinea, van Verordening 2185/96 blijkt dat er ten tijde van de totstandkoming van die verordening sectoriële communautaire regelingen bestonden.7

De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten welke regelingen dat zijn, voor zover thans nog relevant, en hoe de bijstand op de desbetreffende beleidsterreinen met de Commissie (en met andere lidstaten)8 is geregeld.

2. Begripsgebruik

In de citeertitel, alsmede in artikel 2, leden 2, 3, 4 en 5, wordt het begrip ‘hulp’ gebruikt. Dit zelfde begrip staat (in de Nederlandse tekst) ook in de artikelen 4 en 6 van Verordening 2185/96. Daarentegen wordt in overweging 10 van de considerans en in artikel 9 van deze Verordening de term‘bijstand’ gebruikt. De Afdeling is van oordeel dat met dit laatste begrip het oogmerk van de Verordening, en daarmee van het voorstel, beter tot uitdrukking wordt gebracht.

Zou niettemin het begrip ‘hulp’ worden gehandhaafd, dan zou de bijzin in artikel 2, tweede lid, moeten worden gepreciseerd tot: bedoeld in de artikelen 4 en 6 van Verordening 2185/96.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan, en het voorstel zo nodig aan te passen.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W06.12.0066/III met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • Aan artikel 1, onderdeel b, van het voorstel na ‘Verordening 2185/96’ toevoegen ‘en als bedoeld in Verordening 1073/1999’. Voorts deze laatste Verordening in een apart onderdeel uitschrijven zoals in artikel 1, onderdeel a, is geregeld met betrekking tot Verordening 2185/96.

  • Aan artikel 1, onderdeel c, van het voorstel na ‘de Europese Commissie’ toevoegen ‘, in het bijzonder het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)’.

  • De tekst van artikel 2, eerste lid, van het voorstel vervangen door: Onze Minister van Financiën wordt aangewezen als de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 4 van Verordening 2185/96 aan wie de Commissie haar voornemen ter kennis brengt om op grond van deze Verordening een controle en verificatie ter plaatse te verrichten.

  • In artikel 3, eerste lid, van het voorstel ‘de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht’ vervangen door ‘de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht’. Voorts het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht regelen in een aparte bepaling, aangezien het van overeenkomstige toepassing verklaren van dit artikel niet het toekennen van een bevoegdheid aan aangewezen functionarissen betreft, maar ziet op een verplichting voor marktdeelnemers.

Nader rapport

20 april 2012

Nr. AFP/2012/243

Directie Algemene Fiscale Politiek

Aan de Koningin

Nader rapport betreffende het voorstel Uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292) (Wet op de verstrekking van hulp aan de Europese Commissie bij controles en verificaties ter plaatse)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 maart 2012, nr. 12.000553, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 april 2012, nr. W06.12.0066/III, bied ik U hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Bereik voorstel

Overeenkomstig het advies van de Afdeling is de memorie van toelichting aangepast en verduidelijkt. In het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt nu omschreven hoe Verordening 2185/96 en de sectoriële communautaire regelingen zich tot elkaar verhouden, met name ten aanzien van de bevoegdheden van de Europese Commissie tot het instellen van onderzoeken ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad en de verplichtingen die uit bedoelde communautaire regelingen voor de lidstaten jegens de Europese Commissie voortvloeien. In de memorie van toelichting worden voorbeelden gegeven van relevante sectoriële communautaire regelingen en wordt nader verduidelijkt welke onderzoeken wel en welke niet onder het bereik van het voorstel van wet vallen.

2. Begripsgebruik

Conform het advies van de Afdeling is de term ‘hulp’ in de citeertitel, alsmede in artikel 2, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van het voorstel van wet en in de memorie van toelichting vervangen door ‘bijstand’. Met het begrip bijstand wordt iedere activiteit bedoeld waartoe Nederland verplicht is op grond van en ter uitvoering van Verordening 2185/96.

3. Redactionele kanttekeningen

De eerste redactionele kanttekening van de Afdeling die ziet op de toevoeging van het zinsdeel ‘en als bedoeld in Verordening 1073/1999’ aan artikel 1, onderdeel b, van het voorstel van wet na ‘Verordening 2185/96’, is niet overgenomen. De reden hiervoor is dat Verordening 2185/96 een zogenoemde horizontale regeling is die ter bescherming van de financiële belangen van de EU betrekking heeft op alle activiteitsgebieden van de EU. Binnen het kader van deze horizontale regeling zijn de voornaamste taken en bevoegdheden toebedeeld aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (hierna: het Bureau). Het takenpakket van het Bureau is nader geregeld in Verordening 1073/19991 en in Verordening 1074/19992. Deze verordeningen verwijzen wat betreft het verrichten van controles en verificaties ter plaatse door het Bureau naar de voorwaarden en regels van Verordening 2185/96. Nu Verordening 2185/96 derhalve de basisregeling bevat voor het instellen van controles en verificaties ter plaatse en de beide andere verordeningen meer organisatorische interne regelingen betreffen van het Bureau is verwijzing naar Verordening 2185/96 voldoende.

Aan de tweede redactionele kanttekening is geen gevolg gegeven omdat het Bureau niet wordt genoemd in Verordening 2185/96. Het communautair wettelijke kader voor het Bureau wordt gevormd door Verordening 1073/1999 en Verordening 1074/1999. Dit is in het algemeen deel van de memorie van toelichting toegelicht.

Aan de derde redactionele kanttekening van de Afdeling om de tekst van artikel 2, eerste lid, van het voorstel van wet te vervangen, is gevolg gegeven.

Conform de vierde redactionele kanttekening van de Afdeling is artikel 3, eerste lid, van het voorstel van wet aangepast. Terecht merkt de Afdeling op dat artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet het toekennen van een bevoegdheid aan aangewezen functionarissen betreft, maar een verplichting tot medewerking behelst voor marktdeelnemers. Die verplichting is nu opgenomen in artikel 3, tweede lid, van het voorstel van wet.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de memorie van toelichting redactioneel aan te passen en te stroomlijnen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.


X Noot
1

Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ( PbEG 1995, L312 ). Deze verordening maakt het mogelijk maatregelen te nemen op het gebied van preventie en bestrijding van fraude waardoor de belangen van de EU worden geschaad.

X Noot
1

Derde overweging bij en artikel 1 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PbEG 1995, L 312).

X Noot
2

Artikel 9, tweede lid, van Verordening 2988/95.

X Noot
3

Op basis van artikel 10 van Verordening 2988/95.

X Noot
4

Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Europese Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292).

X Noot
5

Paragraaf 1, laatste tekstblok, alsmede paragraaf 3, eerste tekstblok en het eerste tekstblok van de toelichting op artikel 2 van het voorstel.

X Noot
6

Artikelen 2, eerste tot en met derde lid, en vijfde lid, en 3, eerste lid, van het voorstel.

X Noot
7

Zie ook overweging 13 van de considerans.

X Noot
8

Zie artikel 6, tweede lid, van Verordening 2185/96.

X Noot
1

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PbEG 1999, L 136).

X Noot
2

Verordening (EURATOM) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken (PbEG 1999, L 136).

Naar boven