Besluit van ... tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met het creëren van een categorie studenten als bedoeld in artikel 7.45b, zesde lid, van de WHW [ONTWERPTEKST ZOALS AANGEBODEN AAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE]

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 13 juli 2012, nr. WJZ/422654, directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 7.45b, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxx, nr. xxx);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 2.3a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3b Uitzondering voor deeltijdstudenten ingeschreven op of vóór 1 februari 2011

Een student die op of vóór 1 februari 2011 een deeltijdse opleiding volgde en op grond van artikel 7.45a van de wet in aanmerking komt voor het wettelijke collegegeld, is voor die deeltijdse bachelor- of masteropleiding gedurende het aantal studiejaren, genoemd in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, onderdeel i, van de wet, vermeerderd met een jaar, uitsluitend het gedeeltelijke wettelijke collegegeld volgens het basistarief, bedoeld in artikel 7.45, vierde lid, van de wet, verschuldigd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Aanleiding

Op 11 juli 2012 heeft de Rechtbank ’s Gravenhage uitspraak gedaan1 in de rechtszaak die door ISO cs. tegen de Staat inzake de langstudeerdersmaatregel is aangespannen. De rechtbank heeft bepaald dat de langstudeerdersmaatregel onrechtmatig is jegens deeltijdstudenten die op 1 februari 2011 reeds een deeltijdse opleiding volgden. Het materiële gelijkheidsbeginsel dat voortvloeit uit artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM wordt geschonden. Studenten die zich in een verschillende positie bevinden, namelijk voltijdstudenten en deeltijdstudenten, worden door de langstudeerdersmaatregel ten onrechte gelijk behandeld, aldus de rechtbank.

De rechtbank achtte de langstudeerdersmaatregel voor deeltijdstudenten pas voorzienbaar op 1 februari 2011, de dag waarop het wetsvoorstel werd ingediend. De onverkorte toepasselijkheid van het verhoogd tarief ingevolge artikel 7.45b, eerste lid, WHW is dan ook onrechtmatig jegens deeltijdstudenten die zich uiterlijk op 1 februari 2011 hebben ingeschreven voor een deeltijdopleiding waarvan het door de desbetreffende onderwijsinstelling vastgelegde en feitelijk verzorgde onderwijsprogramma een minimumduur kent die langer is dan het aantal jaren dat de som is van het totale aantal te behalen studiepunten, gedeeld door zestig, zo nodig af te ronden naar boven, aldus de rechtbank.

Met dit besluit komt het kabinet tegemoet aan deze uitspraak. Studenten die zich uiterlijk op 1 februari 2011 hebben ingeschreven voor een deeltijdse opleiding zijn pas het verhoogde wettelijke collegegeld verschuldigd indien zij meer dan één jaar langer staan ingeschreven dan de duur die bepaald is in de door de onderwijsinstelling vastgestelde Onderwijs- en Examenregeling (OER). Bepalend is het OER dat op 1 februari 2011 gold.

2. Doel

Dit besluit is tot stand gekomen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank en creëert overgangsrecht voor deeltijdstudenten die op of vóór 1 februari 2011 aan een deeltijdstudie zijn begonnen, conform de uitspraak van de rechtbank.

3. Administratieve lasten voor de instellingen

Bij de instellingen zijn er in ieder geval voor het collegejaar 2012/13 extra administratieve lasten. Instellingen bepalen handmatig of de student verhoogd wettelijk collegegeld verschuldigd is. Dit proces wordt zo mogelijk vanaf het collegejaar 2013/14 geautomatiseerd. DUO dient daarvoor systemen aan te passen, er zijn dus tijdelijk extra administratieve lasten.

Deze nota van toelichting is mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ondertekend.

Artikelsgewijs

Artikel I

Op grond van artikel 7.45b, zesde lid, WHW wordt een afzonderlijke categorie studenten aangewezen voor wie een uitzondering geldt op de langstudeerdersmaatregel. Voor de student die op of vóór 1 februari 2011 een deeltijdse opleiding volgde en op grond van artikel 7.45a van de WHW in aanmerking komt voor het wettelijke collegegeld, geldt dat deze pas langstudeerder wordt nadat het aantal jaren dat in het Onderwijs- en Examenregeling wordt genoemd voor die opleiding plus één jaar is verstreken. Voor die tijd is deze student uitsluitend het wettelijke collegegeld volgens het basistarief verschuldigd. Als de student na de bacheloropleiding overstapt naar een aansluitende masteropleiding is artikel 7.45b (het verhoogde wettelijke collegegeld) van de WHW gewoon van toepassing. Ook op de student die overstapt naar een voltijdse opleiding is dit artikel van toepassing.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2012, omdat vanaf deze datum het verhoogd wettelijk collegegeld in rekening gebracht wordt bij studenten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.

Advies Raad van State

No. W05.12.0262/I

’s-Gravenhage, 18 juli 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 17 juli 2012, no.12.001690, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 in verband met het creëren van een categorie studenten als bedoeld in artikel 7.45b, zesde lid, van de WHW, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling geeft U in overweging dienovereenkomstig te besluiten.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De Vice-President van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W05.12.0262/I met een redactionele kanttekening die de Afdeling in overweging geeft

  • Aanwijzing 215 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.

Nader Rapport

Den Haag, 17 augustus 2012

Nr. WJZ/431894 (10248)

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Uitvoeringbesluit WHW 2008 in verband met het creëren van een categorie studenten als bedoeld in artikel 7.45b, zesde lid, van de WHW

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 juli 2012, nr. 12.001690, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 18 juli 2012, no. W05.12.0262/l, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Naar aanleiding van de redactionele kanttekenig gemaakt bij het advies is een financiële paragraaf aan de toelichting toegevoegd. Er zijn tevens wijzigingen aangebracht naar aanleiding van het gevoerde overleg met VSNU en HBO-raad. Instellingen geven regelmatig bandbreedtes aan met betrekking tot de studieduur in de documentatie omtrent deeltijdopleidingen. In lijn met het vonnis van de rechtbank2 is aan het besluit toegevoegd dat de minimumduur van de opleiding bepalend is voor het bepalen van de nominale duur van de studie. Eveneens is na overleg met de koepels besloten niet alleen de in de Onderwijs- en ExamenRegeling (OER) vermelde studieduur van deeltijdopleidingen aan te houden, maar ook de duur van de opleiding zoals in de studiegids of het studentenstatuut of een ander formeel document van de instelling leidend te laten zijn bij het bepalen van de nominale studieduur. Gebleken is dat niet alle instellingen de duur van de deeltijdopleiding in de OER geregeld hebben. Toegevoegd is tevens dat uit oogpunt van uitvoerbaarheid de studieduur van de opleiding op 1 februari 2011 leidend is bij het bepalen van het aantal jaren dat een opleiding duurt. Daarnaast is in de bepaling niet meer sprake van een studie volgen, maar van ingeschreven zijn. Deze bewoording komt overeen met de tekst van artikel 7.45b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Ik moge U hierbij, mede namens de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.


X Noot
1

LJN: BX0977, Rechtbank ’s-Gravenhage , 407921 / HA ZA 11-2726.

X Noot
2

LJN: BX0977, Rechtbank ’s-Gravenhage, 407921 / HA ZA 11-2726.

Naar boven