Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 27 juli 2012, nr. WBV 2012/17, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/1.5.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.5.5 Gezinshereniging

Verzoeken om een mvv in het kader van gezinshereniging kunnen niet via de verkorte mvv-procedure worden afgehandeld. Dit lijdt slechts uitzondering indien:

  • a. de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) zelf via de verkorte mvv-procedure op grond van arbeid in loondienst verblijf in Nederland vraagt;

  • b. de hoofdaanvrager behoort tot een categorie arbeidskrachten, waarvan bij Ministerraadbesluit is vastgesteld dat er onvoldoende prioriteitgenietend aanbod is in Nederland of de EU. Thans geldt dit voor Research & Development-functies en functies in de sector Informatie- en Communicatie Technologie; en

  • c. de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend.

Wanneer andere sectoren dan hiervoor onder b. genoemd worden aangewezen, zal dit per Wijzigingsbesluit Vc worden bekendgemaakt. Bij twijfel of een bepaalde functie binnen één van de genoemde categorieën valt, dient contact te worden opgenomen met de Afdeling Juridische Zaken van Arbeidsbureau Nederland.

Het gelijktijdig afdoen van de aanvraag van gezinsleden via de verkorte mvv-procedure, samen met die van de hoofdaanvrager, is voorts slechts mogelijk:

  • in geval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven;

  • voor de uit het huwelijk geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • voor de niet uit het huwelijk geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Aanvragen in het kader van adoptie en pleegkinderen kunnen derhalve niet via de verkorte mvv-procedure worden afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de algemene toepasselijke beleidsvoorwaarden, waaronder de legalisatie en verificatie van documenten (zie B2/7).

B

Paragraaf B1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Beperking

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Het is derhalve niet mogelijk om een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen. In artikel 3.4, eerste lid, Vb zijn de voornaamste beperkingen genoemd. Deze houden verband met:

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming (zie B2);

  • b. verblijf ter adoptie of als pleegkind (zie B3);

  • c. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 Wobka (zie B2);

  • d. het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap (zie B2);

  • e. het verrichten van arbeid als zelfstandige (zie B5);

  • f. het verrichten van arbeid in loondienst (zie B5);

  • g. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar (zie B5);

  • h. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (zie B5);

  • i. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlands deel van het Continentaal Plat (zie B5);

  • j. het doorbrengen van verlof in Nederland (zie B5);

  • k. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlands deel van het Continentaal Plat (zie B5);

  • l. verblijf als stagiaire of practicant (zie B5);

  • m. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel (zie B12);

  • n. het volgen van studie (zie B6);

  • o. voorbereiding op hoger onderwijs (zie B6);

  • p. verblijf als au pair (zie B7);

  • q. verblijf in het kader van uitwisseling (zie B7);

  • r. het ondergaan van medische behandeling (zie B8);

  • s. de vervolging van mensenhandel (zie B9);

  • t. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn (zie B4);

  • u. voortgezet verblijf (zie B16);

  • v. wedertoelating (zie B4);

  • w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (zie B14 en deel C);

  • x. verblijf als Amv (zie B14 en deel C);

  • y. verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d Besluit uitvoering Wav (zie B15);

  • z. werkzaam in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, als bedoeld in artikel 1e, eerste lid, Besluit uitvoering Wav (zie B5 en B10); of

  • aa. verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene (zie B17).

Deze beperkingen kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning (zie artikel 3.4, tweede lid, Vb en de desbetreffende materiehoofdstukken B2 en verder).

Daarnaast kan de Minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen onder een andere beperking dan hiervoor genoemd (zie artikel 3.4, derde lid, Vb). Het moet daarbij gaan om een verblijfsvergunning op reguliere gronden en niet op asielgerelateerde gronden (zie B1/9.2).

Andere beperkingen dan in artikel 3.4, eerste lid, Vb

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw kunnen verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd alleen onder een beperking verband houdende met het verblijfsdoel worden verleend en is verlening van een zodanige verblijfsvergunning zonder beperkingen niet mogelijk.

In artikel 3.100 Vb, handelend over de wijziging van de beperking, komt tot uiting de regel van de Vw dat er aan de verlening van een verblijfsvergunning altijd een daartoe strekkende aanvraag vooraf gaat (uitzondering daarop zijn de in artikel 3.6 Vb aangewezen verblijfsvergunningen die ambtshalve kunnen worden verleend).

Met de aanvraag stelt de vreemdeling het kader voor de besluitvorming. Op de aanvraag moet worden beschikt zoals zij is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan is aangevraagd. Indien de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. In een dergelijk geval kan de beperking dus wel anders luiden dan hetgeen is aangevraagd.

De verblijfsdoelen waarvoor verblijf kan worden verleend, zijn omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vb en deze zijn nader uitgewerkt in deel B. De opsomming in artikel 3.4 Vb is niet limitatief. In het derde lid van dit artikel is de bevoegdheid van de Minister voor I&A neergelegd om een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking die niet in het Vb is geregeld.

Van deze bevoegdheid, die overigens ook categoriaal kan worden toegepast, zal terughoudend worden gebruikgemaakt.

De in het derde lid gegeven bevoegdheid ziet niet op situaties waarin de vreemdeling in Nederland wil verblijven op een grond die wel in het Vb is opgenomen, maar aan een of meer van de voorwaarden niet wordt voldaan. In een dergelijke situatie wordt de verblijfsvergunning als regel niet verleend.

Gelet op het uitgangspunt om van bedoelde bevoegdheid terughoudend gebruik te maken, gelet op mogelijke precedentwerking en in het belang van de noodzakelijke coördinatie is de hieronder vermelde werkwijze vastgesteld.

Indien de vreemdeling verblijf vraagt voor een doel dat niet voorkomt in artikel 3.4, eerste lid, Vb (en ook niet in de Vc) geldt het volgende:

  • a. de IND beziet of de vreemdeling het waarom en de noodzaak van het andere verblijfsdoel dan wel de andere beperking heeft vermeld;

  • b. de IND beziet of de vreemdeling één en ander met gegevens en bescheiden heeft onderbouwd overeenkomstig B1/9.3;

  • c. de IND beslist vervolgens namens de Minister op de aanvraag.

Bij de beslissing op de aanvraag wordt overigens niet getreden buiten de toelatingsgronden van artikel 13 Vw.

C

Paragraaf B1/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1 Uitzonderingsregels bij eerste toelating

De ten aanzien van de geldigheidsduur geldende regels zijn opgenomen in de artikelen 3.58 tot en met 3.67 Vb.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlening en verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vb mogelijk is.

Als de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar later, dan wordt bij het vaststellen van de geldigheidsduur uitgegaan van de latere datum waarop alsnog is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen, heeft derhalve geen gevolgen voor de totale geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning. De totale geldigheidsduur blijft gelijk aan de geldigheidsduur zoals die zou gelden als reeds bij het indienen van de aanvraag aan alle geldende voorwaarden werd voldaan.

Ingevolge artikel 3.67, tweede lid, Vb kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 Vb alweer zou zijn geëindigd. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt indien op het moment van beoordeling door de IND de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn. In die gevallen wordt de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning één jaar langer geldig gemaakt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning zou zijn verstreken.

De bevoegdheid van artikel 3.67, tweede lid, Vb kan alleen worden gebruikt in afwijking van artikel 3.57 Vb. Deze bevoegdheid kan dan ook niet worden gebruikt om af te wijken van andere artikelen van het Vb, zoals de artikelen 3.59, 3.65, 3.66, 3.69, of 3.70 Vb. Evenmin wordt deze bevoegdheid gebruikt om de in het beleid neergelegde maximale verblijfsduren op te rekken (bijvoorbeeld de maximale verblijfsduur voor studenten, stagiaires, practicanten, onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers en vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten in het kader van een actieprogramma van de EU), of om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te verlengen terwijl niet meer aan het verblijfsdoel of de voorwaarden wordt voldaan.

De verblijfsvergunning van de echtgeno(o)t(e) van de langdurig ingezetene met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a dan wel l, Vw die deze status in een andere lidstaat heeft verkregen, en het minderjarige kind van de echtgeno(o)t(e) of die langdurig ingezetene wordt op grond van artikel 3.67, derde lid, Vb, in afwijking van artikel 3.57 Vb, verleend en verlengd met een geldigheidsduur die gelijk is aan de duur van de vergunning van de langdurig ingezetene.

De geregistreerde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).

D

Paragraaf B1/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.1 Zelfstandige middelen van bestaan

Ingevolge artikel 3.73 Vb moeten middelen van bestaan zelfstandig zijn.

Zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst

Als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vw worden aangemerkt inkomsten uit arbeid in loondienst. Naast het loon (salaris, soldij) behoren daartoe tevens:

  • vakantiegeld, vakantiebonnen (bouw) en reserveringen (uitzendbranche);

  • overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits deze op de salarisspecificaties zijn vermeld en deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing;

  • uitbetaling van een dertiende maand, bonus of eindejaarsuitkering, mits contractueel vastgelegd; en

  • loon in natura, mits dit loon contractueel is vastgelegd; de waarde van het loon in natura dient op de salarisspecificaties te zijn vermeld en moet deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing.

Gesubsidieerde arbeid wordt gelijkgesteld met andere vormen van arbeid in loondienst. Het gaat daarbij in ieder geval om arbeid ingevolge de Wsw.

Uit de ratio en strekking van het middelenvereiste volgt dat het moet gaan om legale arbeid. Arbeid is legaal als er naast belastingen ook premies sociale verzekeringen worden afgedragen.

Verificatie in geval van twijfel

Om te kunnen vaststellen of er sprake is van legale arbeid wordt alleen in geval van twijfel geverifieerd bij de desbetreffende uitvoeringsinstelling of de werknemer daar geregistreerd staat. Er kan daar nagegaan worden wat de aard van het dienstverband is en of er premies voor de betreffende werknemer worden afgedragen. In bepaalde gevallen kan dit direct worden geverifieerd. Indien directe verificatie niet mogelijk is, is het volgende van toepassing. Indien blijkt dat de aard van het dienstverband, zoals die is aangemeld, anders is dan in de arbeidsovereenkomst staat vermeld, wordt aan die arbeidsovereenkomst niet de gebruikelijke waarde toegekend. De te verwachten duur van de inkomsten komt dan niet overeen met de duur van de arbeidsovereenkomst. In dat geval is niet voldaan aan het duurzaamheidsvereiste.

Om vast te stellen of er premies worden afgedragen voor de individuele werknemer kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  • Indien door de werkgever geen enkele arbeidsovereenkomst is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies voor de betrokken werknemer worden afgedragen. Indien de individuele arbeidsovereenkomst niet tussentijds is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies ten behoeve van de betrokken werknemer worden afgedragen.

  • de werkgever wordt geacht ingevolge een goed werkgeverschap in het belang van zijn werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds aan te melden, als hij weet hoe belangrijk dat is voor een werknemer voor wie gezinsvorming of gezinshereniging aan de orde is. Als de werkgever dat desondanks niet doet, kan de werknemer hem daarop aanspreken. De werknemer kan de werkgever met name ook verzoeken om een afschrift van de aanmelding van de arbeidsovereenkomst, zodat dat bij de aanvraag om een verblijfsvergunning kan worden overgelegd.

  • indien een werkgever een aantal werknemers heeft aangemeld, maar een betalingsachterstand heeft, anders gezegd, de betaling van voorschotten heeft gestaakt, is er aanleiding om aan te nemen dat er ook voor de individuele werknemer niet langer premies worden afgedragen.

  • indien de individuele arbeidsovereenkomst wel is aangemeld en er (voorschotten ter zake van) sociale premies worden afgedragen – dus een totaalsom – wordt er in het algemeen van uitgegaan dat premieafdracht ook ten behoeve van de betrokken hoofdpersoon plaatsvindt. Voorts wordt in genoemde twijfelgevallen ook geverifieerd bij de Belastingdienst of ter zake belastingen worden afgedragen. Dan geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de af te dragen premies.

Voorts mag die arbeid niet worden verricht in strijd met de Wav. Zo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die vreemdeling ingevolge de Wav niet is toegestaan die arbeid te verrichten.

Evenzo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien de arbeidsovereenkomst niet is aangemeld bij de desbetreffende uitvoeringsinstantie of wanneer ter zake geen premies sociale verzekeringen worden afgedragen of wanneer ter zake geen belastingen worden afgedragen.

De aanvraag wordt afgewezen wegens het niet zelfstandig beschikken over inkomsten uit arbeid in loondienst, indien de inkomsten zijn verkregen uit arbeid die niet wettelijk is toegestaan of geen premies sociale verzekeringen of geen belastingen worden afgedragen. Voor personeel in dienst van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid gelden hierop uitzonderingen (zie B12/2.2.2.1).

Bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst

Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt aangetoond door het overleggen van:

  • een afschrift van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (op het moment van overleggen niet ouder dan drie maanden), voorzien van datum, handtekening van de werkgever en firmastempel. De werkgeversverklaring wordt overgelegd in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model (zie bijlage 13 VV) of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model zijn opgenomen; en

  • (indien de arbeidsovereenkomst meer dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over de drie maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;

  • (indien de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over het aantal gewerkte maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;

  • een afschrift van een officieel document waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst bij de uitvoeringsinstelling is aangemeld (zie ook hiervoor onder ‘verificatie in geval van twijfel’). Als dit bewijsstuk niet bij het indienen van de aanvraag is overgelegd, hoeft de aanvrager niet in de gelegenheid te worden gesteld dit alsnog te overleggen, indien geen twijfel bestaat dat de vereiste premies worden afgedragen.

Indien dit voor de besluitvorming relevant is (zie B1/4.3.2 onder ‘Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten’), worden met betrekking tot het arbeidsverleden tevens overgelegd:

  • afschriften van arbeids- dan wel uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • afschriften van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en -specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Indien dat voor de beoordeling van het arbeidsverleden noodzakelijk is, kan tevens worden gevraagd om loonstroken over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag. Ook kan ter meerdere zekerheid worden gevraagd over die jaren belastingaangiften en definitieve aanslagen over te leggen.

Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat over de duur van de arbeidsovereenkomst, kan deze tevens worden onderbouwd met een uitspraak van de kantonrechter (zie B1/4.3.2 onder ‘Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid’).

Bij twijfel of het loon daadwerkelijk wordt uitbetaald kan ter meerdere zekerheid om bank/giro- afschriften of uitbetalingskwitanties worden gevraagd die op de betreffende loonstaten of het relevante arbeidsverleden betrekking hebben.

Indien de voornoemde bescheiden – voor zover nodig voor de beoordeling van het middelenvereiste – niet zijn overgelegd, of indien deze naar het oordeel van de Minister op relevante onderdelen inconsistenties, tegenstrijdigheden, hiaten of ongerijmdheden vertonen, is – ongeacht de gestelde hoogte en duurzaamheid van de inkomsten – niet aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.

Zelfstandige inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt aangemerkt inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premie is afgedragen. Het gaat hierbij om:

  • WW;

  • WAO;

  • WIA;

  • ZW;

  • WAZ;

  • AOW;

  • de Algemene Nabestaanden Wet; het recht op deze uitkering vervalt onder meer als de nabestaande 65 jaar wordt, hertrouwt dan wel met iemand een gezamenlijke huishouding gaat voeren. De halfwezenuitkering die onder de Algemene Nabestaanden Wet valt, vervalt niet door de samenwoning of andere omstandigheden van de ouder. De uitkering vervalt over het algemeen slechts bij het meerderjarig worden van de halfwees en geldt derhalve als duurzaam inkomensbestanddeel; en

  • de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

Voor al deze uitkeringen geldt dat slechts die uitkeringen worden meegeteld, die reeds daadwerkelijk zijn toegekend met een beschikking van de betreffende uitkeringsinstantie. Met de omstandigheid dat een persoon in de toekomst op grond van premieafdracht aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke uitkering (bijvoorbeeld na beëindiging van de arbeidsovereenkomst), wordt geen rekening gehouden.

Zelfstandige inkomsten uit eigen vermogen

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt inkomen uit eigen vermogen. Hieronder wordt in het vreemdelingenbeleid verstaan inkomen uit sparen en beleggen en inkomen uit een aanmerkelijk belang. Hieronder vallen onder meer inkomsten uit rente, aandelen, obligaties of verhuur van een zelfstandige woning. Daarbij geldt dat de bron van de inkomsten uit eigen vermogen niet mag worden aangetast. Deze inkomsten worden eerst als duurzaam aangemerkt, indien zij op het moment van de aanvraag (of de beschikking) nog beschikbaar zijn, en deze inkomsten op dat moment reeds gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest.

Bij de beoordeling van de hoogte van inkomen uit eigen vermogen, is aansluiting gezocht bij fiscale regelingen. De inkomsten uit vermogen worden door de Belastingdienst forfaitair vastgesteld op 4% van het gemiddelde eigen vermogen tussen 1 januari en 31 december van ieder jaar. Het inkomen uit eigen vermogen wordt voor de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 aangemerkt als voldoende middelen van bestaan, indien 4% van het eigen vermogen zoals dat op de belastingaangifte is opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaande aan de datum van de aanvraag omgerekend per maand, ten minste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb of artikel 3.19 VV.

De inkomsten worden aangetoond door overlegging van in ieder geval de opgaaf aan de Inspecteur der Belastingen over het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven.

Dat de vereiste belastingen worden afgedragen, wordt aangenomen indien de vorenvermelde belastingopgaaf is overgelegd. Ingeval van twijfel kan worden gevraagd additionele bewijsmiddelen te overleggen waaruit blijkt dat de verschuldigde belasting is afgedragen.

Zelfstandige inkomsten uit overige bron

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt:

  • alimentatie die wordt ontvangen ten behoeve van kinderen;

  • inkomsten uit een particuliere pensioenverzekering. Indien de vreemdeling verblijf beoogt als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de hoofdpersoon die deze inkomsten ontvangt, kunnen deze middelen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien met een verklaring van de betreffende verzekeraar is aangetoond dat het recht op uitkering niet ophoudt in geval van samenwonen of (her)trouwen;

  • inkomsten uit uitkeringen van een lijfrentepolis of stamrechtovereenkomst mits is aangetoond dat loonbelasting en premies worden ingehouden;

  • inkomsten uit kostgeld en particuliere verhuur (verhuur van woonruimte in het huis waar de hoofdpersoon woonachtig is) mits deze inkomsten bij de Belastingdienst worden opgegeven;

  • inkomsten uit uitbetaling van de levensloopregeling;

  • inkomsten uit de Algemene oorlogsongevallen regeling;

  • inkomsten uit de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945

  • inkomsten uit de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

  • inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945;

  • inkomsten uit de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden-Oorlogsslachtoffers;

  • inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet;

  • inkomsten uit een invaliditeitspensioen, al dan niet als aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • inkomsten uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze middelen kunnen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien dit uit bescheiden (besluit van toekenning uitkering en de polisvoorwaarden) van de betreffende verzekeraar blijkt.

Deze inkomensbestanddelen kunnen derhalve worden meegeteld bij de berekening van het totale inkomen.

Niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan wordt aangemerkt een uitkering of bijdrage uit de publieke middelen op grond van de navolgende sociale voorzieningen waarvoor geen premie wordt afgedragen krachtens:

  • de Wet werk en bijstand;

  • het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen;

  • de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

  • de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;

  • de Toeslagenwet;

  • de Wet Werkloosheidsvoorziening (overgangsregeling op grond van artikel 5 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, Stb. 1986, 567);

  • Wajong; en

  • de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.

E

Paragraaf B1/4.7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.1.1 Niet inburgeringsplichtig of vrijstelling

Uit de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering blijkt of de vreemdeling wel of niet inburgeringsplichtig is. Als de vreemdeling in Nederland niet inburgeringsplichtig is, dan is de vreemdeling ook niet inburgeringsplichtig in het buitenland en hoeft het basisexamen inburgering niet te worden afgelegd.

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op vreemdelingen die na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland niet inburgeringsplichtig op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor een tijdelijk doel naar Nederland komen.

Niet inburgeringsplichtig vanwege tijdelijk doel

Als tijdelijke verblijfsdoel in de zin van de Wet inburgering gelden de volgende verblijfsdoelen:

  • gezinshereniging of gezinsvorming indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;

  • verblijf ter adoptie of als pleegkind indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;

  • het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wobka;

  • het verrichten van arbeid als zelfstandige;

  • het verrichten van arbeid in loondienst;

  • het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • het doorbrengen van verlof in Nederland;

  • het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • verblijf als stagiaire of practicant;

  • verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • het volgen van studie;

  • de voorbereiding op studie;

  • verblijf als au-pair;

  • verblijf in het kader van uitwisseling;

  • het ondergaan van medische behandeling;

  • de vervolging van mensenhandel;

  • het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn;

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • verblijf als Amv;

  • verblijf als kennismigrant;

  • werkzaamheid in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening;

  • verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard is.

Niet inburgeringsplichtig vanwege acht jaar verblijf tijdens leerplichtige leeftijd

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven zijnde de periode van het vijfde tot en met het zestiende jaar. Het verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd blijkt op grond van artikel 2.6 Besluit inburgering uit inschrijving als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel uit inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Voor toepassing van deze vrijstellingsrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat. Voorts is niet vereist dat het om acht jaar legaal verblijf in Nederland gaat.

Niet inburgeringsplichtig vanwege diploma’s, certificaten of andere documenten

Op grond van artikel 2.3 en artikel 2.5 Besluit inburgering is niet inburgeringsplichtig de vreemdeling die beschikt over een diploma, certificaat of ander document zoals hieronder genoemd:

  • een diploma of getuigschrift van een Nederlandstalige opleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. Het diploma moet een wettelijke basis hebben. Als dat zo is, staat dat vermeld op het diploma;

  • een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II;

  • een in België, Suriname, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba behaald schooldiploma of getuigschrift. Dit moet zijn behaald na onderwijs in een Nederlandstalige opleiding met een voldoende op de cijferlijst voor het vak Nederlands. Het niveau van de opleiding moet hoger zijn dan lager- of basisonderwijs en het uitgereikte diploma moet een wettelijke basis hebben;

  • een diploma van het Europese baccalaureaat van de Europese school, het getuigschrift International Baccalaureate Middele Years Certificate, International General Certificate of Secundary Education of Internationaal Baccalaureaat, voor zover dat het baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald of indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en een voldoende is behaald;

  • het Certificaat Naturalisatietoets;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het WIN-traject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen 'luisteren' en 'spreken' niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen 'lezen' en 'schrijven' niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd (de vreemdeling is oudkomer);

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer het WIN-traject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', ‘lezen' en ‘schrijven' tenminste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd (de vreemdeling is nieuwkomer);

  • een certificaat Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2 2 is behaald en niveau NT2 1 voor de onderdelen ‘lezen ‘schrijven’;

  • het document korte vrijstellingstoets van de Wet inburgering (artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering);

  • een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat de nieuwkomer de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd; of

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals dit gold op 1 april 2003 is of was ontheven van de verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen.

Andere bescheiden dan hier vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond. De thans geldende legalisatiecirculaire is van overeenkomstige toepassing.

Om voor vorengenoemde vrijstellingsgrond in aanmerking te komen overlegt de vreemdeling bij de aanvraag van de mvv of het verzoek om advies het gevraagde diploma. In het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, overlegt de vreemdeling een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.

Bij twijfel of het diploma, getuigschrift of ander document vrijstelling oplevert in het kader van de Wet inburgering kan contact worden opgenomen met de Dienst Uitvoering Onderwijs.

Overige vrijstellingen

Surinaamse nationaliteit

De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit is op grond van artikel 16, derde lid, Vw vrijgesteld van het basisexamen inburgering, indien hij heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.

Conform artikel 3.13 VV dienen daartoe de volgende bescheiden te worden overgelegd:

  • a. een schooldiploma of getuigschrift behaald in Suriname voor 25 november 1975 waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken voorzien van een apostille waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van deze school woonachtig is geweest in Suriname;

  • b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift, behaald in Suriname na 25 november 1975, waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond, dan wel een verklaring van het Examenbureau van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling waaruit dit blijkt. Het diploma, het getuigschrift of de verklaring dient te zijn voorzien van een apostille;

  • c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;

  • d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of

  • e. een uittreksel uit de GBA waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.

Andere bescheiden dan daar vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond.

Niet mvv-plichtig

Het inburgeringsvereiste is evenmin van toepassing op vreemdelingen die, om voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in aanmerking te kunnen komen, niet hoeven te beschikken over een geldige mvv. In artikel 16, eerste lid, onder h, Vw is reeds voorzien in een uitzondering voor de in artikel 17, eerste lid, Vw genoemde categorieën vreemdelingen, waartoe ook behoren de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde categorieën vreemdelingen, aan wie het ontbreken van een geldige mvv niet wordt tegengeworpen.

Hoofdpersoon is houder asielvergunning

Het inburgeringsvereiste wordt niet tegengeworpen aan het gezinslid van de hoofdpersoon die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

F

Paragraaf B1/5.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3.2 Verplaatsing hoofdverblijf

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. De hieronder gegeven regels zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw (zie artikel 19 Vw). Enkele bijzondere voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd houden in dat de aanvrager zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd. Zie in dit verband artikel 3.23, 3.71 en 3.82 Vb. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, wordt op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, Vw afgewezen, indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Een vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland, wanneer hij niet duurzaam in Nederland verblijft. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling is uitgeschreven uit de GBA van een Nederlandse gemeente of in Nederland geen adres heeft waar hij geregeld kan worden aangetroffen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard. Met de wil van de vreemdeling wordt slechts rekening gehouden voorzover deze blijkt uit zijn gedragingen. Aanwijzingen voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland zijn onder meer:

  • uitschrijving uit de GBA;

  • de afmelding bij de belastingdienst wegens vertrek naar het buitenland;

  • mededeling aan de vreemdelingenpolitie van vertrek naar het buitenland (zie artikel 4.37, eerste lid, onder d, in samenhang met 4.37, vijfde lid, Vb);

  • het nemen van ontslag bij de werkgever of bedrijfsbeëindiging;

  • het opzeggen van een bank- of girorekening;

  • het laten overmaken van periodieke uitkeringen naar een adres buiten Nederland;

  • de afkoop van pensioenrechten;

  • de ontruiming van de woning in Nederland en het over de grens brengen van de inboedel; en

  • het (onder)verhuren aan derden van de woning in Nederland.

Deze factoren zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Indien daarentegen de vreemdeling de vreemdelingenpolitie er tevoren van in kennis heeft gesteld dat hij tijdelijk, maar niet langer dan zes maanden, in het buitenland beoogt te verblijven, dan is dit een aanwijzing dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland wenst te vestigen.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt in ieder geval aangenomen, indien de vreemdeling:

  • bij zijn vertrek uit Nederland gebruik heeft gemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling op grond van de Remigratiewet;

  • meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de termijn van zes maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden; of

  • voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • buiten Nederland is gedetineerd dan wel buiten Nederland gedetineerd is geweest en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

De vreemdeling wordt niet geacht zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben gevestigd:

  • indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen indien de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer beslaat dan een jaar aaneengesloten.

  • indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of

  • indien en zo lang hij feitelijk de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst BuZa die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland.

Verplaatsing hoofdverblijf heeft overigens tot gevolg dat de vreemdeling niet voldoet aan de beperking die verband houdt met het verblijf waarvoor de verblijfsvergunning is gevraagd, zodat de aanvraag met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan worden afgewezen.

Bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst, wordt rekening gehouden met de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, geldt dat als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, verplaatsing van het hoofdverblijf niet wordt aangenomen. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht. Als een beroep wordt gedaan op achterlating, kan van de vreemdelinge worden gevergd om de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortzetting van verblijf, stelt de IND de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund. Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/5.1, B1/5.3.2 en B16/7. Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

In artikel 4.52 Vb is opgenomen in welke gevallen de vreemdeling zijn verblijfsdocument dient in te leveren. Het ingenomen verblijfsdocument wordt door de vreemdelingenpolitie voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, gezonden naar het Bureau Documenten van de IND.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de vreemdelingenpolitie moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen van de verplaatsing van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de vreemdelingenpolitie.

G

Paragraaf B1/9.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.6 Leges

Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en verder VV.

Terzake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:

  • tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (zie artikel 24, tweede lid, Vw).

Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.

Het legestarief terzake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een mvv voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, is vastgelegd in artikel 3.34, eerste lid, Vw.

De leges terzake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een mvv beschikken, van vreemdelingen die een mvv hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen zijn vastgelegd in het VV. Voor een overzicht van de verschillende legesbedragen zie ook de IND website.

De toepasselijke legestarieven zijn voor:

  • gezinshereniging en gezinsvorming vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV;

  • vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV;

  • arbeid, studie, verblijf in het kader van uitwisseling en au pair vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder a, VV;

  • kennismigrant vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;

  • een gezinslid en een in Nederland geboren kind en de overige verblijfsdoelen vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid onder d, VV;

  • de overige verblijfsdoelen, vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;

  • artikel 8 Remigratiewet en verblijf in het kader van Working Holiday Scheme, Working Holiday Programme en Young Workers Exchange Programme vastgelegd in artikel 3.34a VV;

  • EU en EER vastgelegd in artikel 3.34h VV.

Gezinshereniging of gezinsvorming

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn: een standaardtarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV en een gezinstarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder c of d, VV. Het gezinstarief is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het standaardtarief verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief (artikel 3.34, tweede lid, onder d, VV). In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het gezinstarief. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel (artikel 3.34, tweede lid, onder c, VV). Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is het tarief van artikel 3.34, tweede lid, onder e, VV van toepassing.

Artikel 8 EVRM

Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM. Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen en dat hij de afgelopen drie jaren alles in het werk heeft gesteld om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.

Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt. Daarnaast dient de vreemdeling bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de inspanningen van zichzelf en van de hoofdpersoon die de afgelopen drie jaar zijn verricht om financiële middelen te verwerven. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.

Indien de vreemdeling bij het doen van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming een beroep op vrijstelling van de leges doet maar niet heeft aangetoond niet te (kunnen) beschikken over financiële middelen om de verschuldigde leges te betalen, wordt hem herstel verzuim geboden zodat hij dat alsnog kan aantonen en wordt hem tegelijkertijd de gelegenheid geboden om de verschuldigde leges te voldoen. Indien de vreemdeling niet alsnog heeft aangetoond dat hij de verschuldigde leges niet kan betalen en evenmin leges heeft betaald, krijgt hij nog éénmaal de gelegenheid om de leges te voldoen. Indien de vreemdeling vervolgens niet de verschuldigde leges betaalt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd. Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Vrijstellingen

De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel en hun gezinsleden, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan, alsmede slachtoffers van dreigend eergerelateerd geweld en hun minderjarige kinderen. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vb; de vreemdeling die een aanvraag in dient in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel of als slachtoffer van huiselijk geweld onder de beperking ‘conform beschikking Minister’ en zijn minderjarige kinderen.

Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van Richtlijn 2001/55 de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

Verlenging

Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vastgelegd in de aanhef van artikel 3.34d VV, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie is vastgelegd in artikel 3.34d, onder a, VV. Artikel 3.34d, onder b, VV bepaalt de leges in het geval van aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging met de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’.

De toepassing van het gezinstarief bij verlengingsaanvragen is niet afhankelijk van de vraag of er sprake is van meerdere gelijktijdig ingediende aanvragen. Alle – individueel ingediende – verlengingsaanvragen voor het verblijfsdoel gezinshereniging, met de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’, komen voor het gezinstarief in aanmerking.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor het doorbrengen van verlof, van werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, is vastgelegd in artikel 3.34d, onder a, VV.

Cumulatie van legesheffingen

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.

Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.

Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.

Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van ‘de voorbereiding op studie’ in ‘het volgen van studie’ of in ‘arbeid in loondienst’, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of ‘voortgezet verblijf’.

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.

Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.

In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de IND en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.

H

Hoofdstuk B2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 GEZINSHERENIGING EN GEZINSVORMING

1 Algemeen
1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het verblijf van gezinsleden van in Nederland gevestigde personen in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming behandeld. Het betreft gezinshereniging en -vorming van onderdanen van derdelanden met Nederlanders. Het betreft tevens gezinshereniging van derdelanders met derdelanders.

Uitgangspunt is dat de regels van dit hoofdstuk voor wat betreft gezinshereniging van derdelanders met derdelanders in overeenstemming zijn met de Richtlijn 2003/86, hierna te noemen: de Richtlijn), alsmede met artikel 8 EVRM.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn dient de gezinshereniger te beschikken over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.

Dit artikellid draagt de lidstaten voorts op de aard en de regelmaat van de inkomsten te beoordelen en het staat de lidstaten toe om rekening te houden met – voor zover hier van belang – de nationale minimumlonen. Meer bedoeld artikellid draagt de lidstaten niet op om zowel in geval van gezinshereniging als gezinsvorming te kiezen voor hetzij toetsing aan de bijstandsnormen, hetzij het minimumloon, noch ook aan een bepaald percentage van het minimumloon.

Van de daardoor aan de lidstaten gelaten ruimte is door Nederland gebruik gemaakt bij artikel 3.74 Vb (zie B1/4.3) en artikel 3.22 Vb (zie ook B2/2.10 en B2/4.11).

Voorts laat artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om ter zake van gezinsvorming een minimumleeftijd te stellen, die maximaal 21 jaar bedraagt, voor zowel de echtgenote als de gezinshereniger. Nederland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt bij de artikelen 3.14 en 3.15, tweede lid, Vb (zie ook B2/2.5 en B2/4.7).

De Richtlijn is, gelet op artikel 2, onder d, ervan, zowel van toepassing op situaties van gezinshereniging als gezinsvorming.

Gezinsvorming is bij artikel 1.1, onder r, Vb gedefinieerd als: ‘gezinshereniging van de echtgenoot of geregistreerd partner, voor zover de gezinsband tot stand is gekomen op een tijdstip waarop de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had.’

Aldus is gezinsvorming een bijzondere vorm van gezinshereniging. Verder wordt met de aansluiting bij het begrip ‘hoofdverblijf’ voorkomen dat ook in geval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in Nederland gevestigde persoon gesloten huwelijk, om de enkele reden dat het huwelijk buiten Nederland tot stand is gekomen, sprake zou zijn van ‘gezinshereniging’.

In dit hoofdstuk wordt onder hoofdpersoon verstaan de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid (bijvoorbeeld als echtgenoot, geregistreerde partner, kind of ouder) in Nederland wil verblijven, waarmee wordt aangesloten bij de definitie van gezinshereniger, bedoeld in artikel 2, onder c, van de richtlijn.

Dit hoofdstuk ziet niet op gezinshereniging tussen of met gemeenschapsonderdanen. Daarop is B10 van toepassing.

Als de Nederlandse hoofdpersoon gebruik maakt of heeft gemaakt van het vrij verkeer van werknemers of zelfstandigen, dat wil zeggen situaties waarin de Nederlandse hoofdpersoon als gevolg daarvan (nog steeds) is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, is B10 eveneens van toepassing.

1.2 Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw

Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw geeft regels met betrekking tot gezinshereniging (niet: gezinsvorming) met een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw kan aan de daar genoemde gezinsleden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend. Verwezen wordt naar C1/4.6 en C5/23. In de overige gevallen zijn de regels over de verlening van de verblijfsvergunning regulier van toepassing op gezinshereniging en gezinsvorming met een houder van een verblijfsvergunning asiel.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder e, Vw komen de echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen van vreemdelingen die in het bezit zijn van een asielvergunning voor bepaalde tijd eveneens in aanmerking voor een zodanige vergunning indien zij gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon.

Tot 1 april 2001 bestond een dergelijke mogelijkheid van gezinshereniging bij vreemdelingen die hier te lande waren toegelaten als vluchteling eveneens. Deze mogelijkheid was als beleidsregel neergelegd in de Vc (oud). In de beleidsregel werd een zogenoemde redelijke termijn voor nareis gehanteerd die in de praktijk is ingevuld met zes maanden.

Het materiële recht van de Vw heeft als regel onmiddellijke werking. Zie in dit verband ook A7. Ten aanzien van de aanscherping van het nareiscriterium (van zes naar drie maanden) is geen overgangsregeling in de Vw opgenomen.

Beoordeling

Aanvragen van vreemdelingen die onder deze regeling vallen, worden getoetst aan de voorwaarden zoals omschreven in C1/4.6 en C5/23, afgezien van de nareistermijn van drie maanden.

Bij inwilliging van de aanvraag om afgifte van een mvv dient de vreemdeling erop te worden gewezen dat hij zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland in het kader van het vreemdelingentoezicht dient aan te melden bij de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4.47 Vb). Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met gezinshereniging dient de vreemdeling zich vervolgens te vervoegen bij de IND.

Tevens geldt voor deze categorie vreemdelingen dat de aanvraag tot het verlenen van deze verblijfsvergunning niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, voorzover nodig, met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb. Ook in die gevallen geldt het legesvereiste onverkort.

Nadat in dit kader een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend is het gestelde in B1 en B2 onverkort van toepassing.

1.3 Bijzondere categorieën gezinsleden

Het betreft de volgende categorieën:

  • gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn op Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties op het Nederlands deel van het Continentaal Plat (zie B5/4.2);

  • gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie B5/4.1);

  • gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het volgen van studie (zie B6/7);

  • gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling (zie B8/9;

  • (gezinsleden van) gemeenschapsonderdanen (zie B10);

  • onderdanen van een lidstaat van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat;

  • gezinsleden van Surinaamse onderdanen (zie B11);

  • gezinsleden van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde vreemdelingen alsmede niet geprivilegieerde NAVO-militairen of NAVO-burgerpersoneel (zie B12);

  • gezinsleden van langdurig ingezetenen (zie B17);

  • gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart (zie B21).

1.4 Samenhang Vw, Vb, Vc

Artikel 15 Vw bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met gezinsvorming of gezinshereniging, kan worden verleend aan gezinsleden van Nederlanders en vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Ter uitvoering daarvan is in artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb neergelegd in welke gevallen de verblijfsvergunning regulier in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming in ieder geval wordt verleend. De artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb bevatten algemeen verbindende voorschriften. Daarvan kan niet worden afgeweken. Indien is aangetoond dat aan alle in deze artikelen gestelde voorwaarden wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Wel worden in B2 enkele nadere regels gegeven over de wijze waarop wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten.

Indien aan een of meer van de voorwaarden in artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb niet wordt voldaan, kan geen aanspraak op de verlening van de verblijfsvergunning worden gebaseerd op het Vb. Beleidsmatig wordt in die gevallen in principe geen verblijf verleend. Indien geen aanspraak op een verblijfsvergunning kan worden ontleend aan het Vb betekent dat niet dat er geen verblijfsvergunning kan worden verleend. Artikel 3.13, tweede lid, Vb laat ruimte om de verblijfsvergunning toch te verlenen. In welke gevallen de verblijfsvergunning kan worden verleend, is geregeld in dit hoofdstuk. Dit hoofdstuk bevat voornamelijk beleidsregels.

2 Huwelijk en geregistreerd partnerschap
2.1 Eerste verblijfsaanvaarding

In het Vb zijn voorwaarden opgenomen voor verblijf in het kader van gezinshereniging met echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner die zien op:

  • het rechtsgeldig huwelijk en het geregistreerd partnerschap (zie artikel 3.14, eerste lid, onder a, Vb);

  • de verblijfsstatus en de verblijfsduur van de hoofdpersoon (zie artikel 3.15 Vb);

  • de leeftijd van beide huwelijkspartners (zie artikel 3.14 Vb en artikel 3.15 Vb);

  • polygamie (zie artikel 3.16 Vb);

  • samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding (zie artikel 3.17, onder a, Vb);

  • het mvv-vereiste (zie artikel 17 Vw, artikel 3.18 Vb, artikel 3.71, tweede lid, Vb en B1/4.1);

  • geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.19 Vb en B1/4.2).

  • gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie artikel 3.20 Vb);

  • onderzoek naar of behandeling voor TBC (zie artikel 3.21 Vb en B1/4.5);

  • het middelenvereiste (zie artikel 3.74 Vb);

  • het inburgeringsvereiste (zie artikel 3.71a Vb en B1/4.7).

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4). Op deze algemene voorwaarden bestaan uitzonderingen voor wat betreft het middelenvereiste (zie B2/2.10).

2.2 Rechtsgeldig huwelijk of geregistreerd partnerschap

Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning op grond van een huwelijk verleend indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig is.

In het algemeen is een huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig indien het is gesloten:

  • voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand;

  • volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden; of

  • op een in Nederland gevestigde ambassade of consulaat van het land van herkomst van een van de echtgenoten, voorzover geen van beiden (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit. Indien een van beiden (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit, is het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht niet geldig, tenzij het huwelijk is gesloten in de periode van 1 januari 1990 tot en met 14 januari 1999.

Een geregistreerd partnerschap is naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig als het een wettelijk geregelde samenlevingsvorm betreft van twee personen die een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden. Deze samenlevingsvorm moet ten minste:

  • door een in het land van herkomst bevoegde autoriteit zijn geregistreerd;

  • het bestaan van een huwelijk of andere wettelijk geregelde samenlevingsvorm met een derde uitsluiten; en

  • verplichtingen tussen de partners in het leven roepen die in hoofdzaak overeenstemmen met verplichtingen die verbonden zijn aan het huwelijk.

Het is mogelijk dat een huwelijk of geregistreerd partnerschap, gesloten volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden, wegens strijd met de openbare orde niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Het onthouden van erkenning aan een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap brengt met zich mee dat aan dat huwelijk of geregistreerd partnerschap niet de rechtsgevolgen kunnen toekomen die wel aan een rechtsgeldig en erkend huwelijk toekomen. Dit betekent dat verlening van een verblijfsvergunning op basis van een niet erkend huwelijk of geregistreerd partnerschap niet mogelijk is. In gevallen waarin twijfel bestaat over de rechtsgeldigheid van een in het buitenland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap dient contact te worden opgenomen met de IND.

Voor de te volgen handelwijze bij de uitvoering van de Wet voorkoming schijnhuwelijken zie B2/3.

2.3 Gelegaliseerde akten

Het bestaan van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij één van de uitzonderingen genoemd in B2/7 van toepassing is.

Het bestaan van een in Nederland geregistreerd partnerschap wordt aangetoond met een afschrift van de akte van de burgerlijke stand.

De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap verleend indien het huwelijk of het geregistreerde partnerschap niet is aangetoond.

2.4 Verblijfsstatus en verblijfsduur van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.15, eerste lid, onder a en b, Vb verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd).

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.15, eerste lid, onder a en b, Vb niet verleend als de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

  • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als amv;

  • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

In het volgende geval wordt de verblijfsvergunning pas verleend als de hoofdpersoon op het moment van de aanvraag ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven:

  • de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid wil verblijven is houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet; en

  • de hoofdpersoon verblijft niet voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit inburgering in Nederland.

De voorwaarde dat de hoofdpersoon op het moment van de aanvraag ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven is niet van toepassing op de vreemdeling die als gezinslid wil verblijven bij een hoofdpersoon op wie van toepassing is:

  • artikel 13 van het Associatiebesluit nr. 1/80;

  • het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag; of

  • het Verdrag van de handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan.

2.5 Leeftijd van beide echtgenoten of geregistreerd partners

De verblijfsvergunning wordt ingevolge de artikelen 3.14 en 3.15, eerste lid, Vb verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de eenentwintigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • het huwelijk reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.

2.6 Polygamie

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb en artikel 3.16 Vb wordt, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot of geregistreerd partner tegelijkertijd, alsmede de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

2.7 Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

Ingevolge artikel 3.17, onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf (mvv) aanvragen, geldt dat zij direct na inreis in Nederland met hun echtgeno(o)t(e) dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.

Het voorstel tot opheffing van de samenwoningsverplichting voor echtgenoten in het Burgerlijk Wetboek laat onverlet dat samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding in andere regelgeving als voorwaarde kan worden gesteld voor het laten intreden van bepaalde rechtsgevolgen. Dat is in de toelichting op genoemd wetsvoorstel nadrukkelijk veilig gesteld.

2.8 Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie verder ook B1/4.4).

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 15 februari 2005, getoetst aan het recht zoals dat luidde voor die datum.

Dit recht luidde vóór 15 februari 2005 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door de (huwelijks)partner van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, slechts afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling:

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

2.9 Middelen

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb in ieder geval verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het minimumloon voor volwassenen van 23 jaar of ouder, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Deze inkomensnorm geldt als een referentiebedrag en niet als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager.

Alimentatie

Voor zover is komen vast te staan dat de hoofdpersoon eerder als hoofdpersoon heeft opgetreden in een procedure voor gezinshereniging of -vorming met een vreemdeling, waarbij de hoofdpersoon deze laatste vreemdelinge tegen haar wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst heeft achtergelaten, geldt het volgende. In dat geval heeft de alimentatie die moet worden betaald aan de ex-echtgenote of de voormalige geregistreerd partner wel invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vw. Het betreft hier zowel de alimentatie voor de huwelijks- of geregistreerde partner, als de alimentatie voor de kinderen. De alimentatie die de hoofdpersoon betaalt wordt in mindering gebracht op diens inkomsten. Of sprake is van achterlating door de hoofdpersoon en of door de hoofdpersoon alimentatie wordt betaald, wordt slechts onderzocht indien daarvoor in het vreemdelingendossier concrete aanwijzingen zijn. In voorkomende gevallen kan worden gevraagd om overlegging van het echtscheidingsconvenant, de echtscheidingsbeschikking of de uitspraak waarbij de alimentatie is opgelegd, of de overeenkomst van ontbinding van het geregistreerde partnerschap waarbij de alimentatie overeen is gekomen. Worden deze niet overgelegd, dan is niet aangetoond dat wordt voldaan aan het middelenvereiste en wordt de aanvraag afgewezen.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van vreemdelingen. Vanzelfsprekend geldt vorenstaande regel ook voor vrouwen die mannen hebben achtergelaten. Mede gelet op artikel 3.103 Vb is deze beleidsregel uitsluitend van toepassing op aanvragen ingediend na 1 juli 2005.

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, tweede lid, Vb.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

Ad b

Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangetoond aan de hand van een beschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt. Indien de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WAO, WAZ of de Wajong ontvangt, wordt blijvendheid aangenomen, indien:

  • uit de toekenningsbeschikking van de uitkerende instantie ingevolge de WAO, WAZ of Wajong blijkt, dat de hoofdpersoon volledig arbeidsongeschikt is; en

  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) volgt dat de hoofdpersoon nog steeds voor 80–100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WIA ontvangt en als wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • de hoofdpersoon valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de hoofdpersoon valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De WIA bestaat naast de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten ook uit de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Wanneer de hoofdpersoon ingevolge de WIA onder deze regeling valt, is in ieder geval géén sprake van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid.

Indien de hoofdpersoon arbeid in het kader van de Wsw verricht en aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WAO, WAZ, WIA, of Wajong, wordt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aangenomen indien aan de voornoemde voorwaarden wordt voldaan.

Indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WIA, WAO, WAZ of Wajong ontvangt, wordt de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:

  • sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;

  • (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten; en

  • niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.

De vreemdeling legt zelf een verklaring over van de GG&GD dan wel een bedrijfsarts of verzekeringsarts waaruit het vorenstaande blijkt. De bedrijfs- of verzekeringsarts dient met een aantekening over het betreffende specialisme te staan ingeschreven in het Beroepen in de individuele Gezondheidszorg-register. Informatie hieromtrent kan telefonisch worden verkregen (0900-8998225) of via de website van het Beroepen in de individuele gezondheidszorg-register.

Ad c

Op grond van artikel 9, eerste lid, Wwb, hebben personen die aanspraak maken op een uitkering krachtens de Wwb (kort gezegd) de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, alsook de verplichting gebruik te maken van door het college van B&W aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden tezamen de plicht tot arbeidsinschakeling genoemd.

Alleen in die gevallen waarin de hoofdpersoon een uitkering krachtens de Wwb geniet en het voor de hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, wordt ontheffing van het middelenvereiste verleend.

Artikel 9, tweede lid, Wwb geeft het college van B&W de bevoegdheid om in individuele gevallen tijdelijk te ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Van een bevoegdheid om een burger blijvend vrij te stellen van deze verplichting, is geen sprake. Derhalve wordt de vraag of het voor een hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, beoordeeld aan de hand van ervaringen in het verleden.

Dat het blijvend onmogelijk is om aan deze verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen wordt – behoudens bijzondere omstandigheden – slechts aangenomen als (op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven) de hoofdpersoon:

  • reeds vijf jaar door het college van B&W op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb volledig is ontheven van al de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wwb (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • (gedeeltelijke of volledige) arbeidsinschakeling niet binnen een redelijke termijn te voorzien is.

Met het oog op de invoering van de Wwb wordt bij de berekening van de termijn van vijf jaar tevens meegeteld de periode waarin de hoofdpersoon op grond van artikel 107 Abw volledig was vrijgesteld van de verplichting naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen (de zogenaamde ‘sollicitatieplicht’).

Gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling is (behoudens bijzondere omstandigheden) in elk geval binnen een redelijke termijn te voorzien indien de hoofdpersoon is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling met het oog op de zorg voor een kind (al dan niet jonger dan vijf jaar).

Als redelijke termijn, waarbinnen arbeidsmarktinschakeling niet te voorzien moet zijn, wordt aangemerkt een termijn van een jaar.

Als een beroep wordt gedaan op deze vrijstellingsgrond, worden alle toekenningsbesluiten ingevolge de Wwb, dan wel de Awb overgelegd, die betrekking hebben op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, alsook eventuele correspondentie met het college van B&W omtrent ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Indien aanwezig, dienen bescheiden te worden overgelegd waaruit blijkt dat een arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

In geval van gezinshereniging met een houder van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, derde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • 1. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • 2. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Dit vormt een aanvulling op de regeling van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Ingevolge die regeling kunnen gezinsleden onder omstandigheden, met voorbijgaan aan het middelenvereiste, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die binnen drie maanden vragen om gezinshereniging maar niet in aanmerking komen voor een «afgeleide» verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw, omdat zij een andere nationaliteit bezitten dan de hoofdpersoon, kunnen op grond van deze aanvulling met voorbijgaan aan het middelenvereiste in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig, indien het gezinslid de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen bij de beoordeling van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Bij de toepassing van het onder 1 gestelde wordt bij de bepaling van het begin van de termijn van drie maanden uitgegaan van de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.

2.10 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner (naam)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met één van de arbeidsmarktaantekeningen genoemd in B1/2.3.1.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

3 Voorkoming van schijnhuwelijken
3.1 Algemeen

Op 1 november 1994 is de Wet voorkoming schijnhuwelijken (Wet van 2 juni 1994 tot wijziging van Titel 4 en Titel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet GBA (Stb. 1994, 405) in werking getreden. Deze regeling maakt het mogelijk om zowel preventief als repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland en tegen de registratie van een buiten Nederland gesloten schijnhuwelijk in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage dan wel in de GBA. Effectieve uitvoering van deze wet verlangt een goede samenwerking tussen de ambtenaar van de burgerlijke stand/ambtenaar belast met het bijhouden van de GBA (hierna: GBA-ambtenaar) en de vreemdelingenpolitie.

Definitie van een schijnhuwelijk/-partnerschap

Een schijnhuwelijk of -partnerschap is een huwelijk of geregistreerd partnerschap dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen.

3.2 Verklaring op grond van artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 BW

Als ten minste één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners niet de Nederlandse nationaliteit bezit, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand pas meewerken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte of een akte van registratie van een partnerschap, en aan de voltrekking van een huwelijk of de aangifte van registratie van een partnerschap, indien hij beschikt over een verklaring van de Korpschef. Dit lijdt uitzondering indien:

  • de echtgenoten of geregistreerde partners aannemelijk kunnen maken dat zij beiden buiten Nederland woonplaats hebben;

  • de betrokken echtgenoot of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier) in Nederland verblijft dan wel gemeenschapsonderdaan is;

  • het huwelijk of geregistreerd partnerschap is voltrokken ten minste tien jaren vóór de inschrijving in de GBA of de registratie in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage en nog bestaat; of

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap juridisch is geëindigd.

Naast de vermelding van de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bevat deze verklaring een advies van de Korpschef aan de ambtenaar van de burgerlijke stand met het oog op diens beslissing om al dan niet medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte van registratie van een partnerschap dan wel de huwelijksvoltrekking/partnerschapsregistratie. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van zes maanden. De IND verschaft de vreemdelingenpolitie schriftelijk informatie omtrent de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling, voor zover de vreemdelingenpolitie niet zelf de beschikking heeft over die informatie.

Ook ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand van de Gemeente ’s-Gravenhage wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand, of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dient de desbetreffende ambtenaar te beschikken over deze verklaring.

De Korpschef is in alle gevallen waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken om advies vraagt, verplicht om een verklaring af te geven.

Het is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van groot belang dat de verklaring van de Korpschef een duidelijk advies bevat:

  • positief: als de Korpschef van mening is dat er geen indicaties zijn die wijzen op een eventueel schijnhuwelijk of -partnerschap;

  • negatief: als hij van mening is dat daarvoor wel indicaties zijn.

Een negatief advies dient te worden gemotiveerd en te worden vergezeld van een ingevulde vragenlijst met eventuele waarnemingen van de Korpschef die kunnen duiden op een schijnhuwelijk of -partnerschap. Alleen een gemotiveerd negatief advies kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken ondersteunen bij zijn beslissing om niet mee te werken aan het voltrekken van een huwelijk of de registratie van een partnerschap dan wel de registratie van een buiten Nederland gesloten huwelijk of partnerschap in de onder hem berustende registers.

3.3 Verhouding verblijfsprocedure en Wet voorkoming schijnhuwelijken

De verklaring van de Korpschef is een advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA- ambtenaar en dient dan ook los te worden gezien van een eventuele aanvraag om een verblijfsvergunning. Dit betekent dat ook al beschikt de vreemdeling al over een verblijfsstatus, toch een verklaring van de Korpschef moet worden afgegeven, tenzij sprake is van een van de in B2/3.2 genoemde uitzonderingen. De verklaring is ook nodig in de situatie dat de vreemdeling nog niet over een verblijfsvergunning in Nederland beschikt, maar wel van plan is om een aanvraag daartoe in te dienen.

3.4 Het model M46

De verklaring van de Korpschef en de terugmeldberichten zijn opgenomen als model M46. Het model M46 bestaat uit vier delen, te weten:

Deel A model M46-A: door aanvragers te verstrekken gegevens

Dit deel betreft een overzicht van de personalia van de personen – de (aanstaande) echtgenoten/ geregistreerde partners – op wie de verklaring betrekking heeft. Het model M46-A wordt uitgereikt door de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de aanvrager woon- of verblijfplaats heeft. Beide (aanstaande) echtelieden of geregistreerde partners dienen het gedeelte van de vragenlijst dat op hen van toepassing is na invulling van de datum en plaats te voorzien en te ondertekenen.

Vervolgens zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken het volledig ingevulde model M46-A (waarop zowel de gegevens betreffende de gemeente alsmede gegevens van de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners zijn ingevuld) tezamen met het model M46-B naar de IND ter invulling van onderdeel II.

Deel B model M46-B: door IND en de Korpschef te verstrekken gegevens

Dit deel bevat gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en van de (aanstaande) echtgenoten of geregistreerde partners, alsmede het advies van de Korpschef.

Deel B bestaat uit de volgende onderdelen

II: De IND vult de haar bekende vreemdelingrechtelijke gegevens van de (aanstaande) echtgenoten/ geregistreerde partners in onder dit gedeelte van het model M46-B. Deel II wordt vervolgens gedagtekend, ondertekend en verzonden naar de Korpschef. III: Het advies van de Korpschef met een motivering: alleen in geval van een negatief advies dient dit gemotiveerd te worden. Deel III wordt gedagtekend en ondertekend door de Korpschef. IV: Vragenlijst met betrekking tot waarnemingen: ingeval van een negatief advies, wordt tevens de vragenlijst ingevuld. Hierop worden vermeld de feiten en omstandigheden van verblijfsrechtelijke aard en overige waarnemingen die op een mogelijk schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk kunnen duiden. Van belang hierbij is dat de beoordeling of sprake is van een schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk, altijd op meerdere feiten en omstandigheden moet berusten. Het enkele feit dat sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen beide (aanstaande) echtgenoten is bijvoorbeeld onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk. De vragenlijst is niet limitatief. Het formulier biedt bij punt negen de ruimte om overige waarnemingen omtrent beide (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners te vermelden.

De Korpschef vult tevens op de eerste pagina van het model M46-A de op hem betrekking hebbende gegevens in. Vervolgens zendt hij de ingevulde modellen M46-A en 46-B naar de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de aanvrager woon- of verblijfplaats heeft.

Deel C model M46-C: terugmeldformulier

De ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken informeert de IND over zijn beslissing met behulp van deel C: Terugmeldbericht. De IND stelt de vreemdelingenpolitie op de hoogte van de beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken. De vreemdelingenpolitie draagt zorg voor het verwerken van de informatie.

Deel D model M46-D: afloopbericht procedure schijnhuwelijken

De ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken informeert de IND over de beslissing van de rechter met behulp van deel D: afloopbericht schijnhuwelijken. IND stelt de Korpschef op de hoogte van de beslissing van de rechter alsmede van de aan die beslissing ten grondslag liggende beweegredenen. De vreemdelingenpolitie draagt zorg voor het verwerken van de informatie.

Belang van registratie van de gegevens uit deel C en D

Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de wet is het van groot belang dat er landelijk cijfermateriaal over het model M46 kan worden gegenereerd. Dit is alleen mogelijk als de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken, de IND én de vreemdelingenpolitie uitvoering geven aan de hiervoor beschreven werkzaamheden.

3.5 Procedure

Wie vraagt de verklaring aan?

De verklaring wordt aangevraagd door:

  • de (aanstaande) echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, ook als hij/zij reeds beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; of

  • de geregistreerde partners, indien zij beiden niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, ook als zij reeds beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; of

  • de in Nederland verblijvende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, indien degene ten behoeve van wie de verklaring wordt aangevraagd, geen woonplaats heeft in Nederland.

Voor de gevallen waarvoor geen verklaring is vereist, wordt verwezen naar B2/3.2.

Waar en wanneer dient de verklaring te worden aangevraagd?

De verklaring wordt aangevraagd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar (één van) de (aanstaande) echtgenote(n) woonachtig (is)(zijn):

  • bij een voorgenomen huwelijk of registratie van een partnerschap;

  • bij inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA;

  • bij inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage; of

  • indien zes maanden verstreken zijn sedert de afgifte van een eerdere verklaring.

Om er zorg voor te dragen dat de Korpschef alle van belang zijnde feiten bij zijn advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken betrekt, dienen betrokkenen bij het invullen van het model M46-A een uittreksel uit de GBA over te leggen (artikel 28 Besluit Burgerlijke Stand 1994). Dit uittreksel bevat onder meer historische huwelijks- en adresgegevens en wordt met de modellen M46-A en M46-B (waarop zowel door de ambtenaar van burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken als door de IND een aantal gegevens zijn ingevuld) aan de Korpschef gestuurd, die het uittreksel vervolgens tezamen met zijn advies retourneert aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken.

Verklaring van de Korpschef

De Korpschef stuurt de modellen M46-A en M46-B rechtstreeks naar de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken. Is de periode gelegen tussen de datum van de afgifte van de verklaring en de datum van de huwelijksvoltrekking of de voorgenomen registratie van het partnerschap langer dan zes maanden, dan dient voor de huwelijksvoltrekking of de registratie van het partnerschap een nieuwe verklaring van de Korpschef te worden overgelegd. De verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling kan immers zijn gewijzigd. De IND verschaft de vreemdelingenpolitie schriftelijk informatie omtrent de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en de andere partij, voorzover zij zelf over deze informatie beschikt en voorzover de vreemdelingenpolitie niet zelf de beschikking heeft over die informatie.

Beslissing ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken

Op basis van de hem bekende feiten en omstandigheden en het advies van de Korpschef neemt de ambtenaar een beslissing. Komt de ambtenaar van de burgerlijke stand tot de conclusie dat sprake is van een schijnhuwelijk of -partnerschap, dan weigert hij mee te werken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte registratie van een partnerschap, aan het voltrekken van het huwelijk/het registreren van een partnerschap, óf weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage de inschrijving van het buiten Nederland gesloten huwelijk/geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand. Betrokkenen kunnen hiertegen beroep instellen bij de rechter op grond van artikel 27 Boek 1 Burgerlijk Wetboek. Is de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken vanwege het schijnkarakter van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap niet voornemens gevolg te geven aan het verzoek om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dan stelt hij betrokkenen hiervan in kennis en biedt hij hun de mogelijkheid hun zienswijze naar voren te brengen (artikel 83 Wet GBA). Weigert de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken ook na het vernemen van de zienswijze van beide partijen tot inschrijving over te gaan, dan kunnen partijen tegen deze weigering beroep indienen bij de rechter.

Terugmelding beslissing ambtenaar

In alle gevallen waarin de Korpschef een verklaring afgeeft, informeert de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar door tussenkomst van de IND de vreemdelingenpolitie over zijn beslissing via deel C: terugmeldformulier. Wordt tegen de weigering beroep ingesteld bij de rechter, dan informeert de desbetreffende ambtenaar, nadat de rechterlijke beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen, de Korpschef door tussenkomst van de IND over de beslissing van de rechter met behulp van deel D model M46-D: afloopbericht procedure schijnhuwelijken.

Registratie van terugmeldberichten

De Korpschef draagt zorg voor registratie van de gegevens, vermeld op deel C model M46-C: terugmeldbericht en deel D model M46-D: afloopbericht procedure schijnhuwelijken.

3.6 Stuiting door het OM

Stuiting is het recht om zich te verzetten tegen de sluiting van een huwelijk of de registratie van een partnerschap. Op grond van artikel 53 lid 3 Boek 1 Burgerlijk Wetboek is het OM bevoegd om een voorgenomen huwelijk of geregistreerd partnerschap te stuiten wegens strijd met de openbare orde, indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt aangegaan met het oog op de verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland van één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners. Voordat tot stuiting wordt overgegaan, verzamelt het OM de hiervoor benodigde informatie. Een kopie van deel B en overige waarnemingen van de Korpschef spelen hierbij een belangrijke rol.

Indien een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt gestuit, wordt de vreemdelingenpolitie door tussenkomst van de IND via deel C: terugmeldformulier hierover geïnformeerd.

3.7 Nietigverklaring door het OM

Indien ná de huwelijksvoltrekking uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap is gericht op de verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland van een van de echtgenoten of geregistreerde partners, kan op vordering van het OM het huwelijk of geregistreerd partnerschap nietig worden verklaard op grond van artikel 71a Boek 1 Burgerlijk Wetboek. Een vordering tot nietigverklaring heeft in het algemeen alleen kans van slagen als er meerdere indicaties zijn die duiden op het schijnkarakter van het huwelijk of geregistreerd partnerschap. De enkele constatering bijvoorbeeld dat betrokkenen niet samenwonen is hiervoor niet voldoende.

4 Het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap
4.1 Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap kan worden verleend aan de buitenlandse partner van een in Nederland gevestigd hoofdpersoon. Artikel 3.29 Vb geeft het kader van rechtsregels waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend.

Op grond van artikel 3.29 Vb kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die in het land van herkomst als gevolg van wettelijke beletselen geen mogelijkheid heeft tot het aangaan van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap;

  • b. bij wie wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.13 t/m 3.22 genoemde voorwaarden, met uitzondering van het vereiste van een huwelijk/geregistreerd partnerschap, bedoeld in artikel 3.14 onder a;

  • c. die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen; en

  • d. die schriftelijk heeft verklaard met zijn partner een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan tijdens zijn verblijf op basis van een verblijfsvergunning.

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4).

De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van 6 maanden. Verlenging van de geldigheidsduur is niet mogelijk (artikel 3.70 Vb).

4.2 Wettelijke beletselen

Het is aan de vreemdeling om aan te tonen of aannemelijk te maken dat het voor hem en zijn partner als gevolg van wettelijke beletselen niet mogelijk is om in het land van herkomst te trouwen of een geregistreerd partnerschap aan te gaan.

4.3 Ongehuwde burgerlijke staat

De verblijfsvergunning wordt verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon niet met een ander is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan.

4.4 Gelegaliseerde akten

De ongehuwde burgerlijke staat wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/7 van toepassing is.

De regel dat een verklaring van ongehuwd zijn niet ouder mag zijn dan zes maanden na afgifte door de daartoe bevoegde autoriteiten wordt ook door de Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand gehanteerd. De termijn van zes maanden wordt gezien als een redelijke termijn waarbinnen men wordt geacht niet (opnieuw) in het huwelijk te zijn getreden. Uiteraard wordt een bewijs van ongehuwd zijn dat minder dan zes maanden oud is in geval van contra-indicaties niet geaccepteerd.

Er kan verder worden afgezien van het vereiste dat de ongehuwde burgerlijke staat met officiële gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, indien de vreemdeling voldoende aannemelijk maakt dat het opvragen van een verklaring van ongehuwd zijn in het land van herkomst tot problemen zou leiden. In dat geval verklaart de vreemdeling in ieder geval schriftelijk dat hij ongehuwd is.

4.5 Polygamie

Zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één partner tegelijkertijd, alsmede de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de buitenlandse partner en eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

4.6 Verblijfsstatus en verblijfsduur van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.15, eerste lid, onder a en b, Vb verleend indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als amv;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

In het volgende geval wordt de verblijfsvergunning pas verleend als de hoofdpersoon op het moment van de aanvraag ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven:

  • de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid wil verblijven is houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet; en

  • de hoofdpersoon verblijft niet voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit inburgering in Nederland.

De voorwaarde dat de hoofdpersoon op het moment van de aanvraag ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven is niet van toepassing op de vreemdeling die als gezinslid wil verblijven bij een hoofdpersoon op wie van toepassing is:

  • artikel 13 van het Associatiebesluit nr. 1/80;

  • het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag; of

  • het Verdrag van de handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan.

4.7 Leeftijd van beide partners

De verblijfsvergunning wordt verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

4.8 Verwantschap

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen.

4.9 Duurzame en exclusieve relatie

De verblijfsvergunning wordt verleend indien de vreemdeling een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake indien de (homo- of heteroseksuele) relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen.

De vreemdeling overlegt ter onderbouwing van de duurzame en exclusieve relatie bij de aanvraag een volledig ingevulde en ondertekende relatieverklaring (bijlage 13 VV) en een ingevulde partnervragenlijst. De antwoorden op de partnervragenlijst moeten met zoveel mogelijk stukken worden onderbouwd.

De aanvraag wordt afgewezen indien aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Dit is een relatie die wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsvergunning beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen. Aanwijzingen dat sprake is van een schijnrelatie zijn onder meer:

  • verklaringen van de betrokken partners, samen of afzonderlijk, waaruit de intentie van een schijnrelatie blijkt, of waaruit tegenstrijdigheden zijn af te leiden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen;

  • verklaringen van derden; en

  • de vaststelling bij proces-verbaal dat de betrokken partners niet samenwonen of geen gezamenlijke huishouding voeren.

4.10 Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de Belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast moeten de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf (mvv) aanvragen, geldt dat zij direct na inreis in Nederland met hun partner dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.

4.11 Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. B1/4.4 en verder zijn van toepassing.

4.12 Middelen

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb in ieder geval verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Deze inkomensnorm geldt als een referentiebedrag en niet als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager.

Vrijstellingen

In afwijking van het vorengaande wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, tweede lid, Vb.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

Ad b.

Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad b.

Ad c.

Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad c.

4.13 Garantverklaring

De in Nederland gevestigde partner ondertekent een garantverklaring (zie bijlage 6c VV), waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de buitenlandse partner, en voor de kosten van terugkeer naar een land waar de toelating van die buitenlandse partner is gewaarborgd. De IND beoordeelt de garantverklaring alleen als geldig als deze is ondertekend door de in Nederland gevestigde partner van de vreemdeling.

Als de hoofdpersoon voldoet aan de bepalingen van artikel 3.22, derde lid, Vb, behoeft geen garantverklaring te worden ondertekend.

4.14 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap’.

De beperking wordt aangevuld met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan. Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5 Minderjarige kinderen
5.1 Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb zijn voorwaarden opgenomen voor verblijf in het kader van gezinshereniging met minderjarige biologische of juridische kinderen die zien op:

  • feitelijke gezinsband (zie artikel 3.14, eerste lid, onder c, Vb);

  • de verblijfsstatus en de verblijfsduur van de hoofdpersoon (zie artikel 3.15, Vb);

  • polygamie (zie artikel 3.16 Vb);

  • samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding (zie artikel 3.17, onder a, Vb);

  • het mvv-vereiste (zie artikel 17 Vw, artikel 3.18 Vb en artikel 3.71, tweede lid,Vb; zie B1/4.1);

  • geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.19 Vb, zie B1/4.2);

  • gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie artikel 3.20 Vb);

  • onderzoek naar of behandeling voor TBC (zie artikel 3.21 Vb; zie ook B1/4.5);

  • het middelenvereiste (zie artikel 3.74 Vb).

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie B2/5.10). Ook in andere gevallen kan deze vergunning, gelet op artikel 3.13, tweede lid, Vb, worden verleend.

Op basis van artikel 3.13, tweede lid, Vb wordt deze vergunning voorts verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind dat onder het rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot of geregistreerd partner van de hoofdpersoon.

Ook daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot of geregistreerd partner (zie in dit verband B2/5.4).

De aanvraag wordt echter afgewezen indien verblijf wordt beoogd in verband met adoptie, opname ter adoptie of verblijf als pleegkind, en niet aan een of meer van de ter zake daarvan geldende voorwaarden is voldaan. Zie voor de ter zake daarvan geldende voorwaarden B2/5.2.1. Hetzelfde geldt indien sprake is van een polygame situatie en het gestelde in B2/5.7 aan verlening van de vergunning in de weg staat.

5.2 Familierechtelijke relatie

Op grond van artikel 3.14, onder c, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb, op aanvraag verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon, indien het kind onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staat. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon. Zie voor de nadere invulling van deze voorwaarde B2/5.4.

Het gestelde rechtmatig gezag van de om verblijf vragende echtgenoot of geregistreerd partner van de hoofdpersoon moet in beginsel met gelegaliseerde bescheiden worden aangetoond. Daarbij geldt het gestelde in B2/7(gelegaliseerde bescheiden).

Indien het gestelde rechtmatig gezag niet met gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen. Daarbij wordt, voor zover van toepassing, het in B2/7 vermelde en het hierna volgende in acht genomen.

Van rechtswege ontstaan gezag

In zeer veel gevallen zal het bestaan van gezag niet rechtstreeks blijken uit de bescheiden die toch reeds moeten worden overgelegd om de persoonlijke staat aan te tonen. De geboorte van het kind staande het huwelijk brengt – uitzonderingen daargelaten – met zich mee dat het kind van rechtswege onder het gezag van de beide echtgenoten staat.

Het aldus ter plaatse van de gewone verblijfplaats van het kind van rechtswege ontstane gezag wordt in Nederland erkend en kan worden afgeleid uit de buitenlandse geboorteakte van het kind. Uit die akte blijkt immers dat het kind afstamt van de met elkaar gehuwde ouders.

Ook het kind van een alleenstaande moeder staat doorgaans van rechtswege onder haar gezag.

In deze gevallen wordt ter zake van het gezag over het kind geen nader bewijs verlangd, tenzij er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij beide echtgenoten berust dan wel niet of niet langer bij de alleenstaande moeder.

Wijziging bestaand gezag

De erkenning van het vaderschap van een kind van een ongehuwde moeder brengt in sommige, maar zeker niet in alle rechtsstelsels, van rechtswege mee dat het kind mede onder het gezag van de erkenner komt te staan, zonder dat dit gezag noodzakelijkerwijs uit de akte van erkenning of uit de geboorteakte van het kind blijkt.

Daarnaast zijn situaties denkbaar waarin de partner van de moeder het kind niet erkent, maar wel het gezag over het kind verkrijgt door een rechtshandeling, bijvoorbeeld een verklaring ten overstaan van een autoriteit.

In dergelijke gevallen wordt verlangd dat het bestaan van het medegezag van de partner wordt aangetoond door een verklaring van een daartoe bevoegde instantie.

De gezagssituatie van een kind kan na de geboorte ook wijziging ondergaan door de beslissing van een rechter of een andere autoriteit. Het kan gaan om een specifiek op het gezag betrekking hebbende beslissing dan wel om een beslissing houdende ontbinding van het huwelijk, waarbij tevens het kind aan een van de ex-echtgenoten is toegewezen. Betreft het een buitenlandse gezagsbeslissing, dan mag ervan worden uitgegaan dat die beslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, indien zij is gegeven door een ter plaatse competente autoriteit en tot stand is gekomen in het land waar het kind ten tijde van de betreffende procedure zijn gewone verblijfplaats had. De betreffende beslissing wordt bij de aanvraag overgelegd.

In sommige landen wordt een gezagsbeslissing ingeschreven in een daartoe bestemd register of op de geboorteakte van het kind vermeld. In dat geval wordt, in de plaats van een afschrift van de beslissing, ook overlegging van een uittreksel uit de geboorteakte of het betreffende register als bewijs geaccepteerd.

Zorgrecht

Volgens de Islamitische rechtstraditie houdt de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag over zijn kinderen en krijgt de moeder de ‘hadânah’, het zorgrecht. Het zorgrecht is een minder sterk recht dan het gezagsrecht. Het zorgrecht wordt in het kader van deze paragraaf behandeld als gezag.

In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat de moeder het zorgrecht heeft en hoeft dit niet met bescheiden te worden aangetoond. Dit is slechts anders als er tegenbewijs voorhanden is, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van de vader of de kinderen dat de moeder het zorgrecht niet meer heeft of omdat de moeder is hertrouwd met iemand met wie het kind niet in familierechtelijke betrekking staat, omdat ook dan in de regel het zorgrecht vervalt.

Het is verder mogelijk dat niet de vader of de moeder van het kind, maar een derde met het zorgrecht wordt belast. In dat geval dient dit met bescheiden te worden aangetoond.

Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere mede met het gezag belaste ouder

Er zijn rechtsstelsels die, ingeval er gezamenlijk gezag van de ouders over kinderen bestaat, het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stellen van de toestemming van de andere ouder. In die gevallen wordt bij de aanvraag de verklaring, waaruit de toestemming van die andere ouder blijkt, overgelegd, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van die andere ouder, ter verificatie van de handtekening.

Indien de andere ouder, wiens toestemming is vereist, de toestemming niet wil geven, onvindbaar is of overleden, kan toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie daarvoor in de plaats worden gesteld. Die beslissing tot toestemming wordt bij de aanvraag overgelegd.

Bovenstaande regels worden gehanteerd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatige gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel die dat uitoefent.

Voor systematische overzichten per land van de belangrijkste bepalingen betreffende het personeel statuut van vreemdelingen zij verwezen naar de uitgave Burgerlijke stand en buitenlanders, ISBN 90 6500 3487. Voorts kan de benodigde informatie veelal worden verkregen bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente.

5.2.1 Adoptiefkinderen en adoptiekinderen

Adoptiefkinderen en adoptiekinderen worden aangemerkt als juridische kinderen in de zin van artikel 3.14 Vb.

Het verblijf van kinderen die reeds zijn geadopteerd of nog moeten worden geadopteerd, wordt beheerst door de regels betreffende gezinshereniging en gezinsvorming voorzover artikel 3.26 en 3.27 Vb daar niet op zien (zie B3).

In deze paragraaf wordt ingegaan op het vaststellen van de familierechtelijke relatie tussen de adoptie(f)kinderen en de hoofdpersoon op grond van de over te leggen bescheiden. De enkele erkenning van de adoptiebeslissing houdt op zichzelf niet in dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk. Immers naast de erkenning van de familierechtelijke relatie tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind dient tevens te zijn voldaan aan de overige voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij ouder(s).

Adopties

Erkenning van een buitenlandse adoptie is mogelijk op grond van het Haags Adoptieverdrag of op grond artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad) komen te vervallen. Met ingang van die datum is artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW van toepassing.

Heeft een van de adoptanten het Nederlanderschap, dan is het mogelijk dat het adoptiefkind door de adoptie van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen. Het navolgende is van toepassing op het geval dat het kind weliswaar bij een in Nederland te erkennen adoptie is geadopteerd, maar (nog) niet het Nederlanderschap heeft verkregen.

5.2.1.1 Verdragsadopties

Een buitenlandse adoptie wordt erkend wanneer die adoptie is geschied overeenkomstig het Haags Adoptieverdrag. Het Haags adoptieverdrag is, behalve door Nederland (het Koninkrijk in Europa), ook bekrachtigd door: Albanië, Andorra, Armenië, Australië, Azerbeidzjan, Belarus, België, Belize, Bolivia, Brazilië, Bulgarije, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Cuba, Cyprus, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Duitsland, El Salvador, Ecuador, Estland, Filipijnen, Finland, Frankrijk, Guatemala, Georgië, Guinee, Hongarije, IJsland, India, Israël, Italië, Kenia, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, (de voormalige Joegoslavische Republiek) Macedonië, Madagaskar, Mali, Malta, Mauritius, Mexico, Moldavië, Monaco, Mongolië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Panama, Paraguay, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, San Marino, Seychellen, Slovenië, Slowakije, Spanje, Sri Lanka, Thailand, Turkije, Tsjechië, Uruguay, Venezuela, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Afrika, Zweden en Zwitserland. Het meest actuele overzicht van landen is te vinden op de website van The Hague Conference on Private International Law (hcch).

Adoptiebeslissingen, gegeven in een van deze verdragslanden, worden door de andere verdragslanden erkend, indien een verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat die adoptiebeslissing conform dat verdrag heeft plaatsgevonden. Dat is een verklaring van conformiteit ex artikel 23 Haags Adoptieverdrag, afkomstig van de bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden. Het kan daarbij gaan om interlandelijke adopties waarbij de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn geweest, maar dat is niet vereist. Het kan ook gaan om een adoptiebeslissing van verdragsland A waarbij verdragsland B als staat van opvang heeft gefungeerd. Een dergelijke verdragsadoptie wordt in Nederland erkend, mits de vereiste verklaring van conformiteit is overgelegd.

Let op: Nederland heeft bezwaar gemaakt tegen de toetreding tot het Haags Adoptieverdrag door Armenië, Cambodja en Guatemala. Adoptiebeslissingen, gegeven in één van deze verdragslanden, worden niet erkend door Nederland.

Het Haags Adoptieverdrag is alleen van toepassing als de aanvraag om een beginseltoestemming is ingediend op of na de datum waarop zowel Nederland (1 oktober 1998) als het land van herkomst partij zijn geworden. In geval van bijvoorbeeld China en de Dominicaanse Republiek, geldt dat adoptiebeslissingen gegeven in één van deze verdragslanden alleen naar Nederlands internationaal privaatrecht erkend worden indien de beginseltoestemming op of na 1 januari 2006 is aangevraagd. Bij een dergelijke aanvraag ontvangt men een BKA nummer. Aan dit nummer is te zien in welk jaar en welk kwartaal daarvan de aanvraag is ingediend.

Landen die het verdrag hebben ondertekend maar nog niet hebben bekrachtigd zijn: Ierland, Nepal en Rusland. Adoptiebeslissingen, gegeven door deze landen, worden niet op grond van het Verdrag erkend.

5.2.1.2 Niet-verdragsadopties

De erkenning van een adoptiebeslissing die is gegeven in een niet-verdragsland, wordt beheerst door de Nederlandse internationaal privaatrechtelijke conflictregels aangaande adoptie. Met ingang van 1 januari 2012 is artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW van toepassing.

De artikelen 10:108 BW en 10:109 BW bepalen de omstandigheden waaronder een adoptiebeslissing in de Nederlandse rechtsorde kan worden erkend. Erkenning op grond van de eerdergenoemde artikelen is alleen mogelijk indien de buitenlandse adoptie tot stand is gekomen (d.w.z. kracht van gewijsde heeft gekregen) op of na 1 januari 2004.

Ingevolge artikel 10:108 BW, komt adoptie voor erkenning in aanmerking indien de adoptiefouders of het kind of beiden, ten tijde van het verzoek tot adoptie en de uitspraak, hun gewone verblijfplaats hadden in de staat waar de beslissing tot stand is gekomen, en deze is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit. Erkenning wordt onthouden indien aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of, in geval niet zowel de adoptiefouders als het kind hun gewone verblijfsplaats hadden in de staat waar de beslissing is tot stand gekomen, indien de beslissing niet is erkend in die staat. Aan de beslissing wordt in ieder geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft of kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Van kennelijke strijd met de openbare orde is, ingevolge artikel 10:108, vierde lid, BW, geen sprake indien op de adoptie een ander recht is toegepast dan het recht dat door de artikelen 10:105 en 10:106 BW is aangewezen: het verbod van de conflictenrechtelijke toets.

Een in het kader van dit hoofdstuk veel voorkomende situatie – die van de in Nederland wonende hoofdpersoon die een buitenlandse adoptiebeslissing overlegt – wordt bestreken door artikel 10:109 BW. Het eerste lid van dit artikel bevat voor de hoofdpersoon die zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de adoptie-uitspraak zijn gewone verblijfsplaats in Nederland had de belangrijke voorwaarde dat aan de bepalingen van de Wobka moet zijn voldaan (zie B3/2.3).

Op grond van het tweede lid van artikel 10:109 BW dient in de door het eerste lid bestreken gevallen de Nederlandse rechter vast te stellen of aan de daar genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan.

Om te kunnen vaststellen of op grond van de buitenlandse adoptiebeslissing een familierechtelijke relatie bestaat tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind zal bij het indienen van een aanvraag in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming dus naast de op de in B2/8 beschreven wijze gelegaliseerde buitenlandse adoptiebeslissing tevens de beslissing van de Nederlandse rechter moeten worden overgelegd.

5.3 Gelegaliseerde akten

De familierechtelijke relatie tot degene bij wie verblijf wordt beoogd, wordt door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is. Dat is ook het geval, indien de vreemdeling zich er op beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb wordt voldaan.

5.4 Feitelijk behoren tot het gezin

Ingevolge artikel 3.14, tweede lid, onder c, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend, indien het kind feitelijk behoort en reeds in het buitenland feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. De gezinsband moet reeds in het buitenland hebben bestaan en het kind moet gaan samenwonen met de ouder(s).

De aanvraag wordt afgewezen, indien het kind niet feitelijk behoort en reeds in het buitenland behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd.

Voor de invulling van het begrip feitelijke gezinsband in zaken waarin minderjarige biologische of juridische kinderen bij een in Nederland verblijvende ouder verblijf vragen, wordt aangesloten bij het begrip familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen in de zin van artikel 8 EVRM eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

Indien sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt aangenomen dat een biologisch of juridisch kind feitelijk behoort en reeds in het buitenland behoorde tot het gezin van de ouder(s).

Indien sprake is van één of meer van de volgende genoemde omstandigheden wordt, in uitzondering op het vorenstaande, aangenomen dat een kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s):

  • het kind gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • het kind vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie;

  • het kind is belast met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.

Ingeval het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Met de genoemde uitzonderingsgevallen is duidelijk gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn, waarin geoordeeld kan worden dat het kind niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de eerste twee genoemde omstandigheden kan worden aangenomen dat het kind een zekere mate van zelfstandigheid heeft bereikt. In deze gevallen komt aan de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid meer gewicht toe dan aan het individuele belang van het kind om zich alsnog bij zijn ouder(s) in Nederland te voegen. De zorg voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, kan uitsluitend tot het oordeel leiden dat het kind niet feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien het kind daarnaast zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet, óf door het aangaan van een huwelijk of een relatie een zelfstandig gezin heeft gevormd.

5.4.1 Ondertekening verklaring door kinderen vanaf vijftien jaar

Het kind van vijftien jaar of ouder toont aan dat het niet de zorg heeft voor (buitenhuwelijkse) kinderen door ondertekening van de daartoe strekkende verklaring. Dat vormt geen onweerlegbaar bewijs. Indien naderhand blijkt dat de verklaring ten onrechte is ondertekend, worden daaraan verblijfsrechtelijke gevolgen verbonden. Het kind dat de verklaring niet naar waarheid kan ondertekenen, verstrekt daarover gegevens die bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband worden betrokken.

5.5 Minderjarigheid

De verblijfsvergunning wordt niet in het kader van gezinshereniging verleend, indien het kind naar Nederlands recht meerderjarig is. Dat betekent dat geen verblijf wordt toegestaan aan het kind dat de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, gehuwd is (geweest), een geregistreerd partnerschap is aangegaan of door de kantonrechter in het belang van moeder en kind meerderjarig is verklaard met toepassing van artikel 1:253 ha Burgerlijk Wetboek. Op het vereiste van minderjarigheid zijn twee uitzonderingen.

5.5.1 Minderjarigheid en militaire dienst

Als beleidsregel geldt dat de aanvraag niet wordt afgewezen om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, indien:

  • het kind in het land van herkomst is achtergebleven in verband met de vervulling van de militaire dienstplicht;

  • hij op het tijdstip waarop de andere gezinsleden naar Nederland vertrokken de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt; en

  • de aanvraag binnen zes maanden na het ontslag uit militaire dienst is ontvangen.

De datum van het ontslag uit militaire dienst wordt aangetoond door middel van officiële, gelegaliseerde bescheiden.

5.5.2 Bepaling van de geboortedatum

De geboortedatum van het minderjarige kind moet vast staan op grond van gelegaliseerde officiële documenten afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst. Indien van een vreemdeling uitsluitend het geboortejaar bekend is, wordt de geboortedatum bepaald op 1 juli.

Is naast het geboortejaar alleen de geboortemaand bekend, dan wordt als geboortedatum aangenomen de zestiende van de desbetreffende maand.

5.5.3 Correctie van de geboortedatum

Het kan zich voordoen dat van een vreemdeling die voor gezinshereniging naar Nederland is gekomen de bij de gemeente en IND bekende geboortedatum door de autoriteiten van het land van herkomst blijkt te zijn gecorrigeerd.

Nederlandse overheidsinstanties zijn in beginsel gehouden een in het buitenland door een beslissing van een daartoe bevoegde rechterlijke autoriteit tot stand gekomen correctie van een geboortedatum in een stuk van de burgerlijke stand te erkennen.

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, op grond hiervan overgaat tot correctie van de geboortedatum van de vreemdeling, meldt hij dit via een GBA-bericht aan de IND.

Indien hij daarentegen niet overgaat tot deze correctie en er gerede twijfel mogelijk is aan de juistheid van de door de autoriteiten in het land van herkomst gecorrigeerde geboortedatum van de vreemdeling, dan zal dit bij de behandeling door de IND van de aanvraag nader worden onderzocht. Daartoe dient te worden beschikt over een kopie van de door de vreemdeling overgelegde documenten met betrekking tot de correctie van de geboortedatum.

5.6 Verblijfsstatus en verblijfsduur van de hoofdpersoon

Op grond van artikel 3.15 Vb wordt de verblijfsvergunning verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als amv;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

In het volgende geval wordt de verblijfsvergunning pas verleend als de hoofdpersoon op het moment van de aanvraag ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven:

  • de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid wil verblijven is houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet; en

  • de hoofdpersoon verblijft niet voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit inburgering in Nederland.

De voorwaarde dat de hoofdpersoon op het moment van de aanvraag ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven is niet van toepassing op de vreemdeling die als gezinslid wil verblijven bij een hoofdpersoon op wie van toepassing is:

  • artikel 13 van het Associatiebesluit nr. 1/80;

  • het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag;

  • het Verdrag van de handel en scheepvaart tussen Nederland en Japan.

De voorwaarde dat de hoofdpersoon ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven alvorens een verblijfsvergunning kan worden verleend, is verder niet van toepassing op het minderjarig meereizend voorkind. Deze situatie doet zich voor als de biologische of juridische ouder van het kind in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner en deze echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner niet de biologische ouder is van het kind. In dat geval is immers de ouder de hoofdpersoon en niet de in Nederland verblijvende echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner.

5.7 Polygamie

Ingevolge artikel 3.16 Vb wordt, zolang de ouder met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot of geregistreerd partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen. Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote of geregistreerd partner alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

5.8 Samenwoning

Ingevolge artikel 3.17 Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien het minderjarige kind en de hoofdpersoon (gaan) samenwonen.

5.9 Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid.

De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie B1/4.4).

Op grond van artikel 3.103 Vb, wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 15 februari 2005, getoetst aan artikel 3.20 Vb, zoals dat luidde vóór die datum.

Artikel 3.20 Vb luidde voor 15 februari 2005:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door het kind van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien dat kind:

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • bij herhaling wegens misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

5.10 Middelen

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb in ieder geval verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb, of artikel 3.19, tweede lid, VV. Deze inkomensnorm geldt als een referentiebedrag en niet als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager.

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon verblijf heeft op grond van de regeling in B9, of indien de hoofdpersoon:

  • 65 jaar of ouder is (zie artikel 3.22, tweede lid, Vb);

  • naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is (zie artikel 3.22, tweede lid, Vb en B2/2.10 onder ad b);

  • blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen (zie artikel 3.13, tweede lid, Vb en B2/2.10 onder ad c).

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

De aanvraag wordt ingevolge artikel 3.22, derde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • 1. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • 2. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft (zie in dit verband B2/2.10).

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22, eerste lid, Vb is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een inkomen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb. In het Vb is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van die persoon – mits deze samenwoont met de hoofdpersoon – worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke inkomen ten minste gelijk is aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, dan wel de onder c vermelde vrijstelling.

Als het gaat om (voor-)kinderen die verblijf beogen bij hun juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij een derde (die dan de hoofdpersoon van de ouder is), dan geldt het volgende. In die gevallen wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet afgewezen omdat niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan wordt beschikt, indien door degene bij wie de juridische of biologische ouder verblijf beoogt, duurzaam en zelfstandig wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan óf indien deze persoon is vrijgesteld van het middelenvereiste op grond van één van de hierboven genoemde vrijstellingsgronden.

Vorenstaande geldt ook indien de hoofdpersoon (dus de biologische of juridische ouder) inmiddels rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in de Vw, dan wel Nederlander is.

5.11 Kinderen geboren uit rechtmatig verblijvende ouders

Artikel 3.23 Vb bevat een bijzondere regeling voor kinderen die in Nederland dan wel tijdens kort verblijf buiten Nederland zijn geboren uit niet-Nederlandse ouders van wie ten minste één houder is van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd dan wel een vreemdeling is die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80. Een onderscheid wordt gemaakt naar de plaats waar het kind wordt geboren.

5.11.1 In Nederland geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt verleend aan het in Nederland geboren kind, indien:

  • dat kind het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2);

  • dat kind feitelijk is blijven behoren tot het in Nederland gevestigde gezin van de ouder (zie B2/5.4);

  • die ouder rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Niet vereist is dat de ouder sedert de geboorte van het kind aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad;

  • die ouder sedert de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2);

  • het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/4.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder; en

  • het kind geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/4.4).

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldig mvv of het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De aanvraag wordt evenmin afgewezen wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken.

Voor in Nederland geboren kinderen uit een ouder die op dat moment een asielprocedure doorloopt, wordt verwezen naar C1/4.6.1.

5.11.2 Buiten Nederland geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend aan het tijdens een kort verblijf van de ouder(s) buiten Nederland geboren kind, indien:

  • a. de aanvraag is ontvangen voordat het kind de leeftijd van zes maanden heeft bereikt;

  • b. het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van beide ouder(s) (zie B2/5.4);

  • c. beide ouders sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw hebben;

  • d. de ouders het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst (zie B1/5.3.2);

  • e. het kind beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 Vw of in artikel 3.71, tweede lid, Vb bedoelde categorieën (zie B1/4.1.1);

  • f. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/4.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder;

  • g. het kind bereid is een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen (zie B1/4.5); en

  • h. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/4.4).

Indien de vader van het kind onbekend is, wordt de verblijfsvergunning indien aan de hiervoor onder a, e, f, g, en h genoemde voorwaarden is voldaan, eveneens verleend, indien het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de moeder en de moeder sedert de geboorte van het kind rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, danwel l, Vw heeft, en de moeder het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

De familierechtelijke relatie van het buiten Nederland geboren kind tot de ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd, wordt met officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich erop beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.23 Vb wordt voldaan.

Kort verblijf wil zeggen een verblijf waardoor het hoofdverblijf niet buiten Nederland wordt verplaatst, bijvoorbeeld vakantie. Om de hiergenoemde groep te onderscheiden van de overige gevallen waarin het verblijf van een minderjarig kind in het kader van gezinshereniging in Nederland wordt beoogd en waarin de algemene voorwaarden voor verblijf in het kader van gezinshereniging van toepassing zijn, is een termijnstelling noodzakelijk. Aangezien het tweede en derde lid van artikel 3.23 Vb uitsluitend zien op kinderen die tijdens kort verblijf van de moeder (al dan niet met de vader) buiten Nederland worden geboren, is aan de desbetreffende regeling een termijn gesteld van zes maanden, te rekenen vanaf de geboorte van de vreemdeling. Die termijn sluit aan bij de termijn van verblijf buiten Nederland waarna onder omstandigheden verplaatsing van het hoofdverblijf kan worden aangenomen. Indien de aanvraag later dan negen maanden na de geboorte van de vreemdeling is ontvangen, gelden de gebruikelijke voorwaarden voor gezinshereniging. In een dergelijk geval ligt het bovendien in de rede dat bij de beoordeling daarvan wordt onderzocht of de ouder het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

5.12 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘gezinshereniging bij (naam ouder(s))’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met één van de arbeidsmarktaantekeningen genoemd in B1/2.3.1.

Vorenstaande arbeidsmarktaantekeningen laten onverlet de bij andere wetten gestelde beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid door minderjarigen.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5.13 Onderzoek op grond van de Wobka

De verblijfsvergunning kan onder de beperking ‘het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders’, bedoeld in artikel 11 Wobka worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die door de aspirant adoptiefouders in een periode waarin:

  • a. deze hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden;

  • b. is opgenomen in het gezin van die aspirant adoptiefouders;

  • c. door de adoptiefouders aldaar is verzorgd en opgevoed; en

  • d. tezamen met de aspirant adoptiefouders Nederland is ingereisd.

De verblijfsvergunning wordt verleend indien:

  • a. de aspirant adoptiefouders Nederlanders zijn of vreemdelingen die hier te lande rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw hebben; en

  • b. de ouders van de vreemdeling (of indien dezen zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van verblijf) voor de komst van het gezin naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling naar het land van verblijf vóór de komst van het gezin naar Nederland en met de opneming van de vreemdeling ter adoptie.

In die gevallen wordt onderzoek ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders (artikel 11 Wobka). Het verblijfsrecht hangende dat onderzoek is van tijdelijke aard.

NB. Deze regeling is niet van toepassing indien:

  • a. het kind op het tijdstip van de inreis sinds meer dan een jaar bij de aspirant-adoptiefouders verblijft en door hen is verzorgd en opgevoed; of

  • b. het kind is geadopteerd in overeenstemming met het Haags adoptieverdrag, welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de centrale autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden (een certificaat van conformiteit ex artikel 23 Haags adoptieverdrag).

In die gevallen wordt het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders (artikel 11 Wobka) niet ingesteld en is het gewone gezinsherenigingsbeleid van toepassing.

Wanneer het buitenlandse kind, na opneming door aspirantadoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, tezamen met de aspirantadoptiefouders in Nederland is binnengekomen, wordt ambtshalve het onderzoek bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wobka ingesteld.

6 Gezinshereniging bij minderjarige houder verblijfsvergunning asiel
6.1 Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.24a Vb is een aanspraak gegeven op de verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging aan de bloedverwant van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn van de alleenstaande minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien wordt aangetoond dat aan al de daar vermelde voorwaarden is voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Daarbij is van belang dat in deze paragraaf ook regels worden gegeven over de toepassing van enkele voorwaarden. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten.

Indien niet onverkort wordt voldaan aan alle voorwaarden van dit artikel, bestaat geen aanspraak op verlening van de verblijfsvergunning, maar kan de vergunning toch worden verleend, indien is voldaan aan de voorwaarden van deze paragraaf. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

6.2 Bloedverwantschap en gezinsband

Uitgangspunt is in dit kader dat met de bloedverwantschap als regel ook de gezinsband is gegeven.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling geen bloedverwant is van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn van de hoofdpersoon.

De bloedverwant van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn is de ouder (vader of moeder) van de hoofdpersoon.

De bloedverwantschap c.q. de gezinsband tussen de vreemdeling en de hoofdpersoon wordt met officiële bewijsstukken aangetoond, waarop in beginsel B2/8 van toepassing is, maar andere bewijsstukken worden ook in aanmerking genomen.

De afwijzing van de aanvraag wordt echter niet louter gebaseerd op het ontbreken van zodanige bewijsstukken met betrekking tot de bloedverwantschap of de gezinsband.

Indien er andere gronden zijn om de vergunning niet te verlenen, wordt het eventueel ontbreken van bewijsstukken met betrekking tot de bloedverwantschap of gezinsband wel tegengeworpen.

6.3 Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

Uitgangspunt is in dit kader dat het daarbij niet van belang is of de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b, c dan wel d, Vw.

Uit de aard van de zaak wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw.

Vanzelfsprekend wordt de verblijfsvergunning evenmin verleend indien het gezinslid zelf een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon niet als minderjarige houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Dat betekent dat de aanvraag wordt afgewezen als de alleenstaande minderjarige houder is van een verblijfsvergunning regulier, bijvoorbeeld onder een beperking verband houdende met verblijf als Amv.

6.4 Leeftijd van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, aanhef, Vb verleend indien de hoofdpersoon nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon op de datum van ontvangst van de aanvraag inmiddels de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, tenzij de hoofdpersoon wegens de ontwikkeling van zijn geestelijke vermogens door de Nederlandse rechter onder curatele is gesteld of er een bewindvoerder is aangesteld dan wel er een mentorschap is ingesteld, bedoeld in respectievelijk de artikelen 378, 431 en 450 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.

6.5 Alleenstaand

De hoofdpersoon wordt als alleenstaand aangemerkt indien deze zonder begeleiding van een krachtens de wet of gewoonterecht verantwoordelijke volwassene in Nederland is aangekomen.

De hoofdpersoon wordt eveneens als alleenstaand aangemerkt indien deze zonder begeleiding wordt achtergelaten, nadat hij in Nederland is aangekomen.

NB. onder alleenstaand wordt hier aldus wat anders verstaan dan in artikel 3.4, eerste lid, onder x, 3.5, tweede lid, onder q, 3.6, onder b, en 3.56 Vb, alsmede C2/7 1.3.

De aanvraag wordt niet afgewezen op grond dat de vreemdeling niet alleenstaand is, indien door de Nederlandse rechter een reeds in Nederland gevestigde persoon (niet zijnde bloedverwant van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn) of instelling als voogd is benoemd.

6.6 Mvv

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder a, Vb verleend indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of is vrijgesteld op grond van artikel 17, eerste lid, Vw of artikel 3.71, tweede lid, Vb.

B1/4.1 is van toepassing.

6.7 Document voor grensoverschrijding

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder b, Vb verleend indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van de Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een zodanig document. B1/4.2 is van toepassing.

6.8 TBC-onderzoek

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder c, Vb verleend indien de vreemdeling bereid is een onderzoek naar, of behandeling van TBC te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling aan te wijzen landen. B1/4.5 is van toepassing.

6.9 Openbare orde

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder d, Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78 Vb.

B1/4.4 is van toepassing.

6.10 Middelenvereiste

Termijn aanvraag

Het middelenvereiste is niet van toepassing indien de aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, dan wel nadat die beslissing is bekend gemaakt. Indien de aanvraag niet is ontvangen binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend of bekend gemaakt, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vb pas verleend, nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

In dat geval geldt voor wat betreft de hoogte van het inkomen dat dit ten minste gelijk moet zijn aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb voor de gezinssituatie die ontstaat indien de gezinshereniging wordt toegestaan.

Bijzondere banden met een derde land

Het middelenvereiste geldt ook niet indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft.

Indien gezinshereniging wel mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vb pas verleend nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Indien de minderjarige niet over zodanige middelen beschikt, wordt de aanvraag afgewezen.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig indien de vreemdeling de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Ook zijn bijzondere banden aanwezig indien het gezinslid over een verblijfstitel anders dan voor verblijf van korte duur in dat land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste in het onderhavige kader niet tegengeworpen.

Dat de hoofdpersoon tot dat land niet wordt toegelaten, wordt aangetoond door middel van documenten van de bevoegde autoriteiten van dat land.

6.11 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij [naam (minderjarige) houder verblijfsvergunning asiel]’.

De beperking wordt aangevuld met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een toereikende ziektekostenverzekering.

Aangezien de verblijfsvergunning wordt verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is het verblijfsrecht tijdelijk van aard, gelet op artikel 3.5, tweede lid, onder a, Vb.

7 Gelegaliseerde bescheiden
7.1 Inleiding

Officiële en gelegaliseerde bescheiden waarborgen dat de vreemdeling die op grond van een bepaalde staat een verblijfsvergunning voor Nederland krijgt, ook daadwerkelijk die staat bezit. Het gaat hierbij om ondermeer geboorteakten, huwelijksakten, akten waarmee de ongehuwde staat wordt aangetoond, bewijzen van echtscheiding en bescheiden omtrent gezagsvoorzieningen.

Daarnaast waarborgen officiële en gelegaliseerde bescheiden dat de gegevens die bij de IND, de vreemdelingenpolitie, de GBA en de verschillende andere overheidsdiensten bekend zijn, juist en eensluidend zijn. Derhalve wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet ingewilligd, indien de vreemdeling de daarvoor benodigde gelegaliseerde documenten betreffende de staat van personen niet heeft overgelegd.

De vreemdeling dient zich hiervoor hetzij persoonlijk, hetzij via familieleden of kennissen, te wenden tot de daartoe bevoegde autoriteiten van het land van herkomst. In de meeste gevallen zal dit het ministerie van BuZa van dat land zijn. Vervolgens dient het stuk te worden gelegaliseerd door de voor dat land bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

7.2 Hoofdregel

Als beleidsregel geldt dat de staat van personen wordt aangetoond aan de hand van officiële gelegaliseerde bescheiden. Indien niet-gelegaliseerde documenten worden overgelegd, dienen deze alsnog te worden gelegaliseerd. De vreemdeling draagt zorg voor legalisatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich er op beroept aanspraak te ontlenen aan artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb of artikel 3.23 Vb. Het gaat daarbij om een beleidsregel omtrent de vaststelling van feiten.

Legalisatie kan slechts strekken tot de bevestiging door de eigen autoriteiten en de acceptatie hiervan door de Nederlandse autoriteiten van de formele echtheid van een document en biedt geen uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud van het document.

Indien er gerede aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de IND aan de hand van de ter beschikking staande gegevens of het document wordt doorgeleid naar het ministerie BuZa met het verzoek om een verificatieonderzoek. De termijn van het nemen van een beslissing wordt met een termijn van maximaal zes maanden opgeschort.

Op de hoofdregel dat buitenlandse bescheiden met betrekking tot de staat van personen moeten worden gelegaliseerd alvorens zij kunnen dienen als basis voor besluitvorming, bestaan de nodige uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn gebaseerd op de circulaire van de mede namens de Minister, de Minister van BuZa en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, inzake ‘de Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen’ van 12 januari 2000, laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2006.

7.3 Vrijgestelde bescheiden

Van het vereiste van legalisatie zijn vrijgesteld:

  • stukken die vallen onder een verdrag dat voorziet in vrijstelling of afschaffing van legalisatie en die afkomstig zijn uit een land dat partij is bij het betreffende verdrag Voor een geactualiseerd overzicht van de legalisatieverdragen, met vermelding van de landen die bij het desbetreffende verdrag zijn aangesloten, een verkort overzicht van de legalisatieverdragen, alsmede een landeninformatielijst, wordt verwezen naar de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (www.minbuza.nl);

  • afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand, opgemaakt en afgegeven in Indonesië, Nieuw Guinea of Suriname, voordat deze landen op 27 december 1949, 1 oktober 1962 onderscheidenlijk 25 november 1975 de onafhankelijkheid verkregen; en

  • uit het buitenland afkomstige stukken, overgelegd door een in Nederland woonachtig persoon die met betrekking tot hetzelfde rechtsfeit reeds eerder een gelegaliseerd stuk heeft overgelegd dat de basis heeft gevormd voor het opmaken van een akte van de burgerlijke stand in Nederland of voor de opname van gegevens over de betreffende persoon in de gemeentelijke basisadministratie, voorzover het later overgelegde niet-gelegaliseerde stuk inhoudelijk overeenstemt met de op grond van het eerder overgelegde gelegaliseerde stuk in de akte of in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens en het latere stuk overeenstemt met het gelegaliseerde stuk.

7.4 Overige vrijstellingen

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die tegen de legalisatie gegronde bedenkingen heeft geuit, voorzover die persoon:

  • a. rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder c of d, Vw of op het moment van verkrijging van het Nederlanderschap op die grond rechtmatig in Nederland verbleef;

  • b. een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw, voorzover daarop nog niet onherroepelijk afwijzend is beslist; of

  • c. rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a of b, Vw en bij de verlening en verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vrijgesteld van het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding, of op het moment van verkrijging van het Nederlanderschap als zodanig in Nederland verbleef.

De bedenkingen zijn in ieder geval ongegrond, indien:

  • a. de betrokken persoon beschikt over een document dat aan hem, na de datum van het te legaliseren document maar in de periode waarin hij behoorde tot een van de hierboven onder a bedoelde categorieën, in persoon is afgegeven door de autoriteiten van zijn land van herkomst;

  • b. het document waarvan legalisatie wordt verlangd, is afgegeven door andere autoriteiten dan die van het land van herkomst;

  • c. zich met betrekking tot die persoon in de periode waarin deze behoorde tot één van de hierboven onder a, bedoelde categorieën, een rechtsfeit heeft voorgedaan waarbij de autoriteiten van het land van herkomst waren betrokken; of

  • d. de betrokken persoon in de periode waarin hij behoorde tot één van de hierboven onder a bedoelde categorieën, vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd.

7.5 Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan voorts worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat de registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer er in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

Om een dergelijke bewijsnood te kunnen aannemen is vooraf overleg met het ministerie van BuZa noodzakelijk door de IND.

Indien betrokkene stelt geen documenten te kunnen overleggen, maar ingevolge de circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen wel gelegaliseerde documenten dient te overleggen, verzoekt de IND het ministerie van BuZa om nadere informatie ter zake.

De IND stelt op grond van de door het ministerie van BuZa verstrekte informatie vast of de door betrokkene overgelegde documenten alsnog kunnen worden gelegaliseerd. Indien dit niet het geval is, wordt door de IND beoordeeld of er sprake is van bewijsnood, alvorens zij beslist op de aanvraag.

Indien dit niet het geval is, wordt de vreemdeling verzocht alsnog zorg te dragen voor de legalisatie van de overgelegde documenten.

Indien wel sprake is van bewijsnood, kan de afstammingsrelatie middels DNA-onderzoek worden aangetoond. Indien door middel van het DNA-onderzoek de afstammingsrelatie is aangetoond, kan de vrijstelling worden verleend.

Indien DNA-onderzoek niet mogelijk is, kan in een situatie van bewijsnood ook gebruik worden gemaakt van identificerende vragen.

7.6 Toepassing DNA-onderzoek

In het geval van aanvragen waarbij door legalisatieplichtige vreemdelingen geen documenten zijn overgelegd, neemt de IND terzake contact op met het Ministerie van BuZa. Uit de informatie van het Ministerie van BuZa kan blijken dat er sprake is van bewijsnood voor betrokkene. In dat geval wijst de IND betrokkene op de mogelijkheid van DNA-onderzoek ten einde vast te stellen of er sprake is van een biologische afstammingsrelatie.

Betrokkene wordt derhalve slechts op de mogelijkheid van DNA-onderzoek gewezen in het geval er sprake is van uit beide ouders of uit één van beide ouders geboren kinderen en nadat is vastgesteld dat betrokkene aantoonbaar in bewijsnood verkeert met betrekking tot de te overleggen documenten.

Als de afstammingsrelatie door het DNA-onderzoek wordt bevestigd en aan alle overige voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag ingewilligd, tenzij overigens bekend geworden gegevens zich tegen inwilliging verzetten.

Deelname aan DNA-onderzoek geschiedt op vrijwillige basis. Indien de aanvrager geen gebruik maakt van de mogelijkheid van DNA-onderzoek, zal op grond van de beschikbare gegevens een beslissing worden genomen over de aanvraag.

Als de aanvrager instemt met een DNA-test ten behoeve van de door hem of haar aangegeven gezinsleden en met het gebruik van de uitslag van DNA-onderzoek in de procedure in kwestie, zal de IND de uitvoering van het DNA-onderzoek bekostigen.

Bij een negatieve uitslag van het DNA-onderzoek kunnen betrokkenen een contra-expertise laten verrichten. Het DNA-onderzoek wordt dan wel gedaan door een laboratorium dat geaccrediteerd is voor het verrichten van DNA verwantschapsonderzoek bij de Nederlandse Raad voor Accreditatie. Betrokkenen betalen zelf de kosten van een contra-expertise.

De aanvrager dient de gezinsleden in het buitenland te informeren dat zij zich moeten melden bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging. De in het buitenland verblijvende echtgeno(o)t(e) van de referent die om DNA-onderzoek heeft verzocht, wordt door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in kennis gesteld van de door de referent in het aanvraagformulier voor DNA-onderzoek verstrekte gegevens over de relatie tussen de ouders en de kinderen voor wie overkomst naar Nederland wordt gevraagd.

De gezinsleden van de aanvrager tekenen aldaar op het aanvraagformulier een verklaring van geen bezwaar met betrekking tot DNA-onderzoek. Het DNA-materiaal wordt afgenomen in aanwezigheid van een ambtenaar van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en wordt door de diplomatieke vertegenwoordiging verzonden naar het Ministerie van BuZa. Het Ministerie van BuZa stuurt het DNA-materiaal vervolgens door naar de IND.

De aanvrager in Nederland neemt in aanwezigheid van een medewerker van de IND DNA-materiaal bij zichzelf af. De medewerker van de IND stuurt het DNA-materiaal van de aanvrager samen met het DNA-materiaal van de gezinsleden naar het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht.

De uitslag van het DNA-onderzoek biedt een zekerheid met betrekking tot het bestaan van een biologische afstammingsrelatie van ten minste 99,99 % in het geval van beide ouders DNA-materiaal beschikbaar is, en ten minste 99,9% in het geval van één ouder DNA-materiaal beschikbaar is. De IND informeert de aanvrager over de uitslag van het DNA-onderzoek.

Het DNA-materiaal wordt na zes maanden na het onderzoek door het laboratorium automatisch vernietigd. In geval het DNA-materiaal langer bewaard moet blijven, geeft de IND daartoe een schriftelijke aanwijzing aan het laboratorium.

8 Verlenging en intrekking verblijf (verruimde) gezinshereniging
8.1 Inleiding

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden,waarvan met name sprake zal zijn ingeval van verbreking van de gezinsband, ingeval de hoofdpersoon zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst of ingeval het verblijfsrecht van de hoofdpersoon wordt beëindigd, (zie B1/5.3.1) of indien een van de andere in artikel 18 Vw genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (zie B1/5.3.1 t/m B1/5.3.6). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/6. Aan vreemdelingen die als minderjarig kind in het kader van gezinshereniging houder zijn geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend (zie artikel 21a, eerste lid, onder b en tweede lid, Vw; B1/6).

8.2 Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling een jaar verblijf in het kader van (verruimde) gezinshereniging heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning.

Indien de verblijfsvergunning is verleend voor verblijf bij een minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt het feit dat die houder inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt niet tegengeworpen in het kader van de verlenging. De verblijfsvergunning wordt om die enkele reden niet ingetrokken.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken.

De verlenging van de verblijfsvergunning wordt alleen afgewezen indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft geheel of ten dele een beroep doet op de publieke middelen. De verblijfsvergunning wordt eveneens slechts ingetrokken indien een beroep wordt gedaan op de publieke middelen (zie B2/ 8.5).

Dat lijdt uitzondering in de gevallen genoemd in B2/8.5.2. Deze uitzonderingen gelden ongeacht de vraag of de hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard of van niet-tijdelijke aard heeft.

8.3 Verbreking van de (huwelijks)relatie

Ingevolge artikel 19 juncto 18, eerste lid, onder f, Vw kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de (huwelijks)relatie indien:

  • de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren;

  • de hoofdpersoon is overleden; of

  • de hoofdpersoon zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd.

Tenzij op grond van B16 een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan worden verleend, wordt in een dergelijk geval de verblijfsvergunning ingetrokken. De verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan alleen op aanvraag worden verleend. Indien intrekking in deze gevallen wordt overwogen, wordt de vreemdeling derhalve in de gelegenheid gesteld een aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘voortgezet verblijf’ in te dienen.

Artikel 3.90 Vb geeft een uitzondering op de hiervoor weergegeven regel dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken indien de (huwelijks)relatie is verbroken.

Dit artikel ziet op situaties waarin een vreemdeling, wiens verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming is aanvaard, de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht. In dergelijke gevallen kan er sprake zijn van een tijdelijke (feitelijke) verbreking van de samenwoning. De feitelijke verbreking kan echter ook een permanent karakter hebben. Om die reden kan de verblijfsvergunning, in situaties waarin de vreemdeling de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht, wel worden ingetrokken indien er sedert de feitelijke verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.

De vreemdeling die stelt de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden te hebben verlaten, maakt dat aannemelijk door in ieder geval over te leggen:

  • a. gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaats gevonden, of een proces-verbaal van de aangifte; en

  • b. een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener; de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of

  • c. gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of

  • d. andere gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

8.3.1 Aanvraag voor het verrichten van arbeid

Indien de (huwelijks)relatie korter dan drie jaar heeft geduurd, komt de vreemdeling in beginsel niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf (zie B16/5.3), tenzij sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard (zie B16/5.3.3) of internationale verplichtingen (zie B16/5.5). Wanneer de vreemdeling een aanvraag indient voor een ander verblijfsdoel, dient deze aanvraag getoetst te worden aan het ter zake geldende beleid. De aanvraag om voortzetting van het verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt getoetst aan het beleid zoals genoemd in B5. Zie in dit verband het bepaalde in B1/2.3.2 ten aanzien van vreemdelingen die op grond van hun eerdere verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. Voor deze categorie vreemdelingen is een TWV niet vereist. Er dient echter wel getoetst te worden of met het verrichten van de arbeid een wezenlijk Nederlands arbeidsmarktbelang wordt gediend, tenzij er sprake is van internationale verplichtingen (zie B16/9). Deze toets wordt uitgevoerd door de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De aanvraag van de betreffende vreemdeling dient derhalve ter advisering te worden voorgelegd aan deze organisatie, indien de werkzaamheden niet vallen onder het algemene arbeidsmarktadvies dat deze organisatie halfjaarlijks uitbrengt. De aanvraag om voortzetting van het verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige wordt onverkort getoetst aan het beleid als genoemd in B5/7. Zie voor uitzonderingen op grond van de overgangsregeling ingevolge artikel 9.6 Vb (zie B16/5.3.4).

8.4 Verbreking van andere gezinsrelaties

Van verbreking van de gezinsrelatie is sprake indien de vreemdeling als hierbedoeld:

  • niet langer tot het gezin behoort van degene bij wie verblijf is toegestaan, omdat hij/zij in het huwelijk is getreden of is gaan samenleven met een partner, ongeacht of hij/zij in het ouderlijk huis woont;

  • niet langer in gezinsverband samen woont en in eigen onderhoud is gaan voorzien. In Nederland buitenshuis wonende kinderen die een volledige dagopleiding volgen (al dan niet met studiebeurs), behouden hun afhankelijke verblijfstitel;

  • in Nederland achterblijft, nadat degene bij wie verblijf is toegestaan, zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd of nadat diens verblijf is beëindigd.

Zie voor de verblijfsrechtelijke gevolgen van afwezigheid voor militaire dienst in het land van herkomst of detentie in het buitenland van degene bij wie verblijf werd toegestaan B1/5.3.2.

8.5 Middelenvereiste

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken (Zie B2/8.2). Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen zijn in B2/8.5.2 algemene regels gesteld, die ook hier van toepassing zijn.

8.5.1 Inleiding

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. De aanvraag om verlenging wordt op deze grond alleen afgewezen als een beroep wordt gedaan op de publieke middelen (zie B2/8.2).

Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken (Zie B2/8.2). Alleen indien een beroep wordt gedaan op de publieke middelen zal tot intrekking op deze grond worden overgegaan.

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft geheel of ten dele ten laste komt van de publieke middelen, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen zijn in B2/ 8.5.2 algemene regels gesteld, die ook hier van toepassing zijn.

8.5.2 Belangenafweging en vrijwillige werkloosheid

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft geheel of ten dele een beroep doet op de publieke middelen, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen worden hieronder algemene regels gesteld.

Bij deze belangenafweging worden de volgende factoren betrokken:

  • de nationaliteiten van de vreemdeling en de gezinsleden (waaronder tevens wordt begrepen de hoofdpersoon). Hierbij is met name van belang de vraag of (één van de) gezinsleden de Nederlandse nationaliteit heeft;

  • voorzover de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier: het doel; en de

  • (niet-)tijdelijkheid van deze verblijfsvergunning;

  • de duur van het verblijf van de vreemdeling en de gezinsleden in Nederland op grond van een verblijfsvergunning;

  • de banden van de vreemdeling en de gezinsleden met het herkomstland;

  • de reden waarom de vreemdeling geheel of ten dele ten laste komt van de publieke middelen;

  • de duur en hoogte van middelen van bestaan die eventueel nog wel beschikbaar zijn;

  • de mate waarin de vreemdeling eventueel een (aanvullend) beroep doet op de publieke middelen en (voorzover van toepassing) de reden waarom een vreemdeling dit beroep doet;

  • eventuele bijzondere omstandigheden ten aanzien van de vreemdeling en de gezinsleden.

Vrijwillige werkloosheid

Het economisch welzijn van Nederland is een van de gronden waarop inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, kan worden gerechtvaardigd. Bij de belangenafweging die toetsing aan artikel 8 EVRM meebrengt, komt aan het feit dat er sprake is van vrijwillige of verwijtbare werkloosheid en van een beroep op de publieke middelen een zodanig zwaar gewicht toe, dat verblijfsbeëindiging veelal een gerechtvaardigde inmenging zal betekenen.

Gelet op het voorgaande wordt behoudens de vrijstellingsgronden van artikel 3.85 Vb (zie hieronder) de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur, bij een beroep op de publieke middelen, in ieder geval afgewezen indien de hoofdpersoon tijdens de geldigheid van de verblijfsvergunning vrijwillig of door eigen toedoen werkloos is geworden.

Onder deze omstandigheden wordt ook de nog geldige verblijfsvergunning ingetrokken.

Het enkele feit dat iemand werkloos is na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van vrijwillige werkloosheid. Vrijwillige werkloosheid kan wel worden aangenomen indien er andere feiten en omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat het einde van het dienstverband een niet-onvrijwillig karakter heeft of dat na einde dienstverband de werkloosheid alsnog een niet-onvrijwillig karakter heeft gekregen, hetgeen onder meer kan blijken uit uitsluiting van of strafkorting op de uitkering.

Er kan gesproken worden van vrijwillige werkloosheid indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24 WW. Dit is het geval als hij:

  • zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben (bijvoorbeeld ontslag op staande voet);

  • ontslag heeft genomen, zonder dat aan de voortzetting van zijn dienstbetrekking voor hem zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door het CWI, de Gemeentelijke Sociale Dienst of het uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringen. Indien geconstateerd wordt dat de hoofdpersoon niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.

8.5.3 Afwijking van het middelenvereiste

Ingevolge artikel 3.85 Vb wordt de aanvraag tot het verlengen niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan indien de hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

9 Artikel 8 EVRM
9.1 Inleiding

Indien na de toetsing aan de voorgaande hoofdstukken de vreemdeling geen verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt verleend, dient in alle gevallen getoetst te worden aan artikel 8 EVRM. In overige gevallen van afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning wordt getoetst aan artikel 8 EVRM indien daarop een beroep is gedaan.

Artikel 8 EVRM bepaalt:

  • 1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  • 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voorzover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

9.2 Toetsingskader

Hieronder wordt aangegeven welke vragen moeten worden beantwoord bij de toetsing aan artikel 8 EVRM.

  • a. Begrippen

    Wat wordt verstaan onder privé-, familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM?

  • b. Inmenging

    Wanneer levert het niet toestaan van voortzetting van het verblijf aan de vreemdeling een inmenging op in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven of van het privé-leven van betrokkene? En wanneer is een dergelijke inmenging gerechtvaardigd in het licht van het artikel 8, tweede lid, EVRM?

    Om gerechtvaardigd te zijn dient de inmenging:

    • te zijn voorzien bij wet;

    • een legitiem doel te dienen; en

    • proportioneel te zijn.

  • c. Belangenafweging

    Welke wegingscriteria dienen in de belangenafweging te worden betrokken?

9.2.1 Begrippen

Familie- of gezinsleven

Het begrip familie- of gezinsleven in artikel 8 EVRM heeft een andere betekenis dan (nationale) begrippen als feitelijke gezinsband en familierechtelijke relatie. In veel gevallen waarin de feitelijke gezinsband is verbroken, zal er toch gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaan.

In de volgende gevallen is in ieder geval sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • b. de partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • c. de ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige en meerderjarige kinderen.

In de volgende gevallen kan eveneens sprake zijn van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de erkenner en het kind, mits aan de relatie tussen het kind en de erkenner daadwerkelijk invulling wordt gegeven;

  • b. de biologische vader en het kind, mits er sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals een relatie tussen die vader en de moeder die voldoende op een lijn is te stellen met een huwelijk (ongeacht of de geboorte van het kind plaatsvond voor of nadat de relatie of de samenleving was verbroken) of feitelijke contacten (als samenleving, verzorging en/of opvang) met het kind;

  • c. adoptiefouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • d. pleegouders of opvangouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • e. overige naaste bloedverwanten, zoals de grootouders en het kleinkind, broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

Het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

Privé-leven

In de zaak Bensaid van 6 februari 2001, nr 44599/98, heeft het EHRM het begrip privé-leven als volgt gedefinieerd: ‘Privé-leven is een ruim begrip en leent zich niet voor een uitputtende definitie. Het Hof heeft inmiddels bepaald dat elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht (gender identification), naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven belangrijke elementen zijn van de persoonlijke sfeer die door artikel 8 EVRM beschermd worden. Geestelijke gezondheid moet ook gezien worden als een essentieel deel van privé-leven in het kader van het aspect morele integriteit. Artikel 8 EVRM beschermt het recht op een identiteit, persoonlijke ontwikkeling en het recht om relaties aan te gaan en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld. Het behoud van een geestelijke stabiliteit is in deze context een onontbeerlijke voorwaarde om het recht op respect voor het privé-leven effectief te genieten’.

In de (latere) uitspraak in de zaak Üner, van 18 oktober 2006, nr 46410/99, heeft het EHRM overwogen: ‘Artikel 8 EVRM beschermt echter ook het recht om relaties met andere mensen te stichten en te ontwikkelen en kan onder omstandigheden aspecten van iemands sociale identiteit omvatten’. Het EHRM overweegt verder dat in dat licht het totaal aan sociale banden van ingeburgerde vreemdelingen en de samenleving waarin zij leven onderdeel kan zijn van het begrip privé-leven.

9.2.1.1 Einde van het gezinsleven

Het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

9.2.2. Inmenging

Inmenging op het familie- en gezinsleven, dan wel het privé-leven wordt aangenomen, indien de vreemdeling:

  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst wordt verklaard (ook indien sprake is van eerste toelating!), tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten;

  • met toepassing van artikel 66a, eerste en tweede lid, Vw een inreisverbod krijgt uitgevaardigd (ook indien sprake is van eerste toelating!), tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten;

  • gedurende lange tijd als tweede generatie migrant in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; of

  • het verblijf van de vreemdeling wordt beëindigd, dat wil zeggen in alle gevallen (asiel en regulier, ongeacht de grond waarop verblijf is verleend) waarin voortgezette toelating wordt geweigerd of de verblijfsvergunning wordt ingetrokken.

Eerste verblijfsaanvaarding

In het algemeen vormt de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van een vreemdeling die niet eerder een verblijfsvergunning in Nederland had, geen inmenging in het recht op respect voor het gezinsleven of privé-leven, ook niet indien de vreemdeling feitelijk al enige tijd in Nederland verblijft en hier feitelijk gezins- dan wel privé-leven onderhoudt. Indien de vreemdeling tijdens de vrije termijn of in afwachting van een beslissing, gezinsleven is gaan uitoefenen, doet hij dat als het ware op eigen risico en in de wetenschap dat hij Nederland na de vrije termijn, dan wel een negatieve beslissing op de lopende aanvraag, weer zal dienen te verlaten. In dergelijke gevallen heeft de Nederlandse overheid niet door de verlening van een verblijfsvergunning nadrukkelijk ingestemd met het bestendige verblijf van die vreemdeling in Nederland en hem in de gelegenheid gesteld dat gezinsleven uit te oefenen. Evenmin is sprake van inmenging in het geval een verblijfsvergunning is verleend op grond van door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens of door de vreemdeling achtergehouden gegevens die tot afwijzing van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid.

Echter, indien de vreemdeling eerder rechtmatig verblijf heeft gehad en de redelijke termijn voor voortzetting van verblijf is overschreden, is wel sprake van inmenging. In dit geval zal het eerder rechtmatig verblijf, de duur en de reden van de termijnoverschrijding in de belangenafweging betrokken dienen te worden.

Ook indien geen sprake is van inmenging dient een belangenafweging tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling plaats te vinden. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf zal ten nadele van de vreemdeling worden betrokken bij deze belangenafweging. Bij illegaal verblijf zal slechts in zeer uitzonderlijke situaties sprake zijn van een schending van artikel 8 EVRM (zie de uitspraak van het EHRM inzake Rodrigues da Silva van 31 januari 2006, nr. 50435/99).

Gerechtvaardigde inmenging

Indien er sprake is van inmenging, wordt beoordeeld of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM. Die beoordeling bestaat uit drie stappen.

  • a. is de inmenging in de regelgeving voorzien (provided by law)? Onder regelgeving wordt in dit verband in ieder geval verstaan de Vw, het Vb, het VV en de Vc;

  • b. vervolgens wordt beoordeeld of de inmenging (de verblijfsbeëindiging) plaatsvindt in het belang van een of meer van de gronden genoemd in artikel, 8 tweede lid, EVRM:

    • de openbare orde en nationale veiligheid;

    • het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten;

    • de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden;

    • de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen; en

    • het economisch welzijn van het land.

  • c. ten slotte wordt beoordeeld of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Het feit dat de afwijzende beslissing (a) is gebaseerd op de regelgeving en (b) in het belang is van een of meer van de gronden genoemd in het tweede lid van artikel 8 EVRM, vormt op zichzelf niet zonder meer voldoende rechtvaardiging. De inmenging moet ook noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De beoordeling vergt een belangenafweging en komt neer op een evenredigheidstoetsing. Daarbij is de betreffende (afwijzings)grond slechts een van de meerdere wegingsfactoren. Het enkele beroep op de algemene middelen of de enkele inbreuk op de openbare orde hoeft op zichzelf dus niet doorslaggevend te zijn om de inmenging (met een beroep op het economisch welzijn van Nederland, respectievelijk het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten) te rechtvaardigen. Er zal telkens een op de concrete zaak toegespitste afweging dienen plaats te vinden van de algemene belangen van de samenleving enerzijds en de individuele belangen van de vreemdeling en – indien daarvan sprake is – zijn gezinsleden anderzijds.

Verder is van belang dat het economisch welzijn meer omvat dan slechts de bescherming van de algemene middelen. Ook indien de vreemdeling die niet (meer) voldoet aan de beperking waaronder hem verblijf in Nederland was toegestaan en die ook niet voldoet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf, op enig moment wel beschikt over een arbeidsplaats, is het economisch welzijn van Nederland in geding. Het economisch welzijn strekt zich ook uit tot, bijvoorbeeld, de bescherming van de arbeidsmarkt (de vreemdeling werkt weliswaar, maar er is prioriteitgenietend aanbod) en de uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten (onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en dergelijke).

Tenslotte is van belang dat zowel bij eerste toelating als bij inmenging een volledige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij het gewicht dat aan de verschillende belangen toekomt mede bepaald wordt door de omstandigheid of sprake is van eerste toelating of van inmenging.

9.2.3 Belangenafweging

Zowel bij eerste toelating als bij inmenging dient altijd een volledige belangenafweging plaats te vinden. Het verschil tussen de belangenafwegingen bij eerste toelating en de belangenafweging bij inmenging is gelegen in het gewicht van de belangen. Een belang van de vreemdeling heeft indien sprake is van inmenging een zwaarder gewicht dan hetzelfde belang heeft indien sprake is van eerste toelating. Het omgekeerde geldt ten aanzien van een belang van de samenleving.

Welke belangen bij de belangenafweging moeten worden betrokken, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus zal verschillen. De wegingsfactoren kunnen dan ook niet limitatief worden opgesomd. Wel kan in een aantal nader omschreven gevallen worden aangegeven welke belangen in ieder geval gewogen dienen te worden.

Van belang zijn in ieder geval de intensiteit van het gezinsleven of, indien het gaat om privé-leven, het gewicht van de aangegane sociale banden, het gewicht dat aan de feitelijke weigeringsgrond in de individuele zaak kan worden toegekend, en de banden die de vreemdeling met Nederland en met het land van herkomst heeft. Indien er sprake is van gezinsleven met (jonge) kinderen die in Nederland zullen achterblijven, moeten ook de belangen van die kinderen worden bezien.

Om de omvang van de verplichtingen van de overheid te bepalen, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen en uiteindelijk moet een eerlijk evenwicht worden bereikt tussen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de persoonlijke belangen die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de overheid een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe. Bij de weigering van eerste toelating van vreemdelingen tot het Nederlandse grondgebied is die groter dan bij de weigering van voortgezet verblijf.

9.2.3.1 De af te wegen belangen in specifieke situaties

Gezinshereniging dan wel -vorming

Bij gezinshereniging dan wel -vorming zal in ieder geval in de belangenafweging betrokken dienen te worden of:

  • het gezinsleven is aangegaan terwijl geen verblijfsrecht is verleend;

  • er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen;

  • er sprake is van bijzondere omstandigheden;

  • bij ouders en meerderjarige kinderen of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

Gezinshereniging van kinderen met ouders

Ingeval van gezinshereniging van kinderen met hun ouders dienen, gelet op de uitspraak van het EHRM inzake Sen (12 december 2001, nr 3144565/96) in de belangenafweging in ieder geval betrokken te worden:

  • de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland;

  • indien sprake is van een nieuwe (huwelijks)partner: de banden die hij/zij heeft met het land van herkomst van degene die gezinshereniging vraagt. Indien tevens sprake is van kinderen uit een eerdere (huwelijks)relatie, en de andere ouder woont nog in het land van herkomst, kan dit bij beoordeling van deze omstandigheid betrokken worden;

  • indien tegenwerking van de nieuwe (huwelijks)partner als reden wordt gegeven voor de late gezinshereniging: de rol die deze omstandigheid in de belangafweging speelt (hierbij kan van belang zijn in welk gezin het kind op dit moment verblijft);

  • de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind);

  • de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben (dit geldt voor alle in het gezin verblijvende kinderen);

  • de omstandigheid of in het land van herkomst nog familie woonachtig is die de verzorging van betrokkene op zich kunnen nemen.

Meerderjarige kinderen

Bij de beoordeling van het familie- of gezinsleven van meerderjarige kinderen en hun ouders dient in ieder geval in de belangenafweging betrokken te worden of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding. Indien de banden zodanig bijzonder zijn dat aangenomen moet worden dat van een de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid sprake is, leidt dit op zichzelf nog niet tot de conclusie dat tevens sprake is van een verplichting om de vreemdeling verblijf toe te staan. Die omstandigheid vormt één van de aspecten die in de belangenafweging betrokken dient te worden. Hieraan komt op zichzelf geen doorslaggevende betekenis toe.

In Nederland gevestigde kinderen

In geval van gezinsleven met in Nederland gevestigde kinderen dienen in ieder geval (tevens) de volgende belangen in de afweging betrokken te worden:

  • de nationaliteit van het in Nederland gevestigde kind;

  • de leeftijd van het in Nederland gevestigde kind;

  • de bijzondere omstandigheden van het in Nederland gevestigde kind;

  • de bijdrage die de vreemdeling levert in de kosten voor, en opvoeding van de kinderen;

  • de gezagsverhouding;

  • de frequentie en regelmaat van het contact met het kind (als uitgangspunt wordt hierbij een minimum van 8 uur per week of één weekend in de twee weken aangehouden. Indien de omvang van het feitelijk contact minder is zou dit in de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling kunnen worden meegenomen);

  • het belang van het kind bij de aanwezigheid van de vreemdeling;

  • de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven.

Openbare orde

Indien openbare orde aspecten een rol spelen in de weigering (verder) verblijf toe te staan dienen de uit het arrest van het EHRM van 2 augustus 2001 inzake Boultif (nr 54273/00) volgende ‘guiding principles’ in ieder geval in de belangenafweging betrokken te worden:

  • de aard en ernst van het gepleegde misdrijf;

  • de duur van het verblijf in het gastland;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokkene gedurende die tijd;

  • de nationaliteiten van alle betrokkenen;

  • de gezinssituaties van de vreemdeling, zoals de duur van het huwelijk;

  • andere factoren die uitdrukking geven aan de feitelijke invulling van het huwelijk;

  • de vraag of de (huwelijks)partner op de hoogte was van het misdrijf toen hij/ zij met de vreemdeling in het huwelijk trad of de relatie aanging;

  • de vraag of er kinderen uit het huwelijk zijn geboren en, als dit het geval is, hun leeftijd;

  • de ernst van de moeilijkheden die de echtgeno(o) t(e) zal ondervinden als hij/ zij de vreemdeling zou volgen naar het land van herkomst, waarbij het enkele feit dat hij/zij meegaat zekere problemen met zich zal brengen op zichzelf de verblijfsbeëindiging niet in de weg staan.

Blijkens de uitspraak van het EHRM inzake Üner, van 18 oktober 2006, nr 46410/99 dient, naast deze criteria tevens gekeken te worden naar:

  • het belang en welzijn van de kinderen, in het bijzonder de ernst van de problemen die kinderen waarschijnlijk zouden ondervinden in het land van herkomst van de vreemdeling; en

  • de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden van de vreemdeling met het gastland en met zijn land van herkomst.

Privé-leven

Om onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM te vallen dient sprake te zijn van een substantieel gewicht van de aangegane sociale banden. Dit betekent dat voor het aannemen van schending van het privé-leven sprake dient te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar, zie de uitspraken van het EHRM inzake Sisojeva van 16 juni 2005, nr 14492/03, Shevanova van 15 juni 2006, nr 58822/00 en Slivenko van 9 oktober 2003, nr 48321/99) eventueel in combinatie met onzekerheid over de verblijfsstatus (zie uitspraak van het EHRM inzake Mendizabal van 17 januari 2006, nr 51431/99).

In de belangenafweging dient in ieder geval te worden betrokken het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan, de verblijfsduur in het gastland en de onzekerheid van de verblijfsstatus.

Privé-leven en openbare orde

Daarnaast volgt uit de uitspraak inzake Üner, dat de Boultif-criteria ook toegepast kunnen worden op alle zaken waar het gaat om verblijfsbeëindiging van ingeburgerde vreemdelingen, waarbij geen sprake is van gezinsleven, na een strafrechtelijke veroordeling. Daarbij zullen, gelet op het ontbreken van het gezinsleven, alleen de eerste drie Boultif-criteria en de uit de uitspraak van Üner volgende hechtheid van de sociale en culturele banden van de vreemdeling met het gastland en zijn land van herkomst, van belang zijn.

Ongewenstverklaring

Indien ongewenstverklaring aan de orde is dient gelet op de uitspaak van het EHRM van 31 januari 2006, inzake Sezen (nr 50252/99), naast de hiervoor genoemde belangen, in ieder geval in de belangenafweging betrokken te worden of en hoe lang de vreemdeling na invrijheidstelling in Nederland gezinsleven kon opbouwen, voordat tot ongewenstverklaring is overgegaan. Daarnaast dient in geval van ongewenstverklaring in de belangenafweging betrokken te worden dat, met ongewenstverklaring, het gedurende een aantal jaren voor de vreemdeling onmogelijk is zijn of haar gezin in Nederland te bezoeken.

Bij de beoordeling van de belangen vindt een afweging plaats van de belangen van de vreemdeling alsmede zijn gezinsleden tegen de algemene belangen. In dat kader wordt in ieder geval betrokken of:

  • er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen; en

  • er sprake is van bijzondere omstandigheden;

  • bij ouders en meerderjarige kinderen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

9.2.3.2 Het bestaan van een objectieve belemmering

Objectieve belemmeringen zien op belemmeringen om het gezinsleven tussen de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon en de gezinsleden buiten Nederland uit te oefenen. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, zal veelal moeten worden beoordeeld of het gezinsleven in het land van herkomst kan worden uitgeoefend. In het zich daartoe lenende geval zal echter ook moeten worden beoordeeld of het gezinsleven in een derde land kan worden uitgeoefend. Daarbij maakt het niet uit of de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon Nederlander of vreemdeling is. Nederlanders kunnen zich in het algemeen ook in andere landen vestigen. In iedere zaak zal beoordeeld moet worden of er op dit moment sprake is van een objectieve belemmering. In het algemeen gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • Indien een verblijfsvergunning asiel is verleend (en het gezinslid uit hetzelfde land komt), bestaat een zeer sterk vermoeden van een objectieve belemmering, dat slechts op individuele gronden van de betreffende zaak kan worden weerlegd. Voor de vraag naar de aanwezigheid van objectieve belemmeringen is doorslaggevend de vraag of de (persoonlijke) omstandigheden die tot de verblijfsvergunning asiel hebben geleid, op dit moment nog steeds aanwezig zijn.

  • Indien op het moment waarop de toets aan artikel 8 EVRM plaatsvindt, ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit een bepaald (gedeelte van een) land of behorend tot een bepaalde bevolkingsgroep een categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd (zie C2/5) bestaat er een vermoeden van een objectieve belemmering.

  • Indien het gezinsleven niet in het land van herkomst, maar mogelijk wel in dat derde land kan worden uitgeoefend, wordt voorshands geen objectieve belemmering aangenomen. De verblijfsgerechtigde hoofdpersoon en de gezinsleden dienen daarover helderheid te verschaffen en dat te onderbouwen.

Van een objectieve belemmering om het privé-leven in het land van herkomst uit te oefenen, zal gelet op de uitspraak van het EHRM van 22 juni 2004 inzake F versus UK (nr 17341/03) geen sprake zijn.

De objectieve belemmering vormt een van de factoren die in de belangenafweging moeten worden betrokken. Indien er, in geval van eerste toelating, geen sprake is van een objectieve belemmering, zal er in beginsel niet snel sprake zijn van een schending van artikel 8 EVRM. Dit laat onverlet dat bij afwezigheid van een objectieve belemmering een volledige belangenafweging dient plaats te vinden.

De belangenafweging valt, indien sprake is van een objectieve belemmering, alleen dan op voorhand al in het voordeel van de vreemdeling uit, indien er sprake is van een uitzichtloze situatie waarin van tevoren al volstrekt duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan en waarin het vragen van inspanningen om alsnog aan de voorwaarden te gaan voldoen, zinloos is. Dat wordt slechts aangenomen indien:

  • er sprake is van een reeds in het land van herkomst bestaande feitelijke gezinsband;

  • er geen sprake is van openbare orde aspecten;

  • er een objectieve belemmering is om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen; en

  • de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of volledig en blijvend arbeidsongeschikt, dan wel blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Uitgangspunt is dat de hoofdpersoon bij wie verblijf wordt beoogd, zijn of haar eigen verantwoordelijkheden draagt, ook voor wat betreft de kosten van zijn of haar levensonderhoud en dat van de gezinsleden die hij of zij wenst te laten overkomen. Daarom wordt van de hoofdpersoon verwacht dat hij of zij gedurende een langere termijn alles op alles heeft gezet om werk te krijgen en zodoende duurzaam te gaan beschikken over voldoende zelfstandige bestaansmiddelen. Daarbij wordt van hem of haar een actieve houding verwacht.

De mate van inspanningen

Van de hoofdpersoon wordt in ieder geval verwacht dat hij actief naar werk zoekt. De hoofdpersoon moet zeer duidelijk en gedocumenteerd kunnen aangeven wat hij allemaal heeft ondernomen om aan de toelatingsvoorwaarden te gaan voldoen.

De redelijke termijn

De redelijke termijn vangt in beginsel aan op de datum van dagtekening van de beschikking, waarbij de hoofdpersoon is toegelaten en waarmee hij toegang tot de arbeidsmarkt heeft verkregen. Dat is dus niet de (eerdere) ingangsdatum van het verblijfsrecht dat met terugwerkende kracht wordt verleend.

Dat uitgangspunt lijdt slechts dan uitzondering indien de overheid de hoofdpersoon onevenredig lang heeft afgehouden van de verblijfsvergunning en daarmee van toegang tot de arbeidsmarkt.

Als richtsnoer wordt voor de duur van de redelijke termijn een termijn van drie jaren gehanteerd. Van belang is dat die termijn korter of langer kan zijn naar gelang de overige feiten en omstandigheden van het individuele geval.

Gezinsvorming

Indien sprake is van gezinsvorming, en er dus niet reeds in het land van herkomst sprake was van gezinsleven tussen de toegelaten hoofdpersoon en het gezinslid, maar het gezinsleven eerst is aangegaan nadat de hoofdpersoon zich in Nederland heeft gevestigd, wordt slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een schending van artikel 8 EVRM aangenomen. In het algemeen zal daarvan slechts sprake zijn, indien duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan.

Artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM

In veel zaken waarin sprake is van een Nederlands kind, wordt een beroep gedaan op artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM. Dat artikel ziet niet op het verlenen van een verblijfstitel aan een niet-Nederlandse ouder van een Nederlands kind, maar op aanspraken die een onderdaan van een betreffende staat jegens die staat geldend kan maken in het kader van feitelijke toelating tot het grondgebied van de staat en het bestendig verblijf aldaar. Nu uitzetting van een Nederlands kind in verblijfsprocedures van zijn ouders strikt genomen niet aan de orde is, komt aan artikel 3 van het Vierde Protocol van het EVRM in dit verband geen beslissende betekenis toe. Dit neemt niet weg dat, zoals hiervoor in deze paragraaf reeds is aangegeven, de belangen van het kind in de belangenafweging binnen artikel 8 EVRM worden betrokken.

9.3 Ambtshalve wijziging

Artikel 14, eerste lid, onder c, Vw geeft de bevoegdheid om op aanvraag van de houder of ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen. Deze bevoegdheid zal worden gebruikt in alle gevallen waarin de verblijfsbeëindiging van de reguliere verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 EVRM. Als gevolg van de systematiek van de Vw, waarmee een strikte scheiding tussen de verblijfsvergunning regulier en de verblijfsvergunning asiel is beoogd, dient in een asielprocedure, indien verblijf op grond van artikel 8 EVRM wordt beoogd, een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier te worden ingediend.

Dit betekent niet dat bij elke reguliere verblijfsbeëindiging ambtshalve zal worden beoordeeld of sprake is van artikel 8 EVRM. Een dergelijke beoordeling vind slechts plaats in de gevallen waarin expliciet een beroep op dit artikel wordt gedaan, dan wel waar een vreemdeling zelf feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit dit kan worden opgemaakt.

9.4 Beperking en arbeidsmarktaantekening

Indien het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven noopt tot aanvaarding van (voortgezet) verblijf, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij (naam hoofdpersoon met wie het gezinsleven moet worden toegestaan)’.

Indien het recht op eerbiediging van het privé-leven noopt tot aanvaarding van (voortgezet) verblijf, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb, onder de beperking voor het uitoefenen van privé-leven conform artikel 8 EVRM.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de hoofdpersoon, wordt de beperking aangevuld met één van de arbeidsmarktaantekeningen genoemd in B1/2.3.1.

Afhankelijk van de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, wordt bij de verlening van de verblijfsvergunning aangegeven of het verblijfsrecht tijdelijk of niet- tijdelijk van aard is. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens tijdelijk van aard. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens niet tijdelijk van aard.

Dit is slechts anders indien verblijf dient te worden verleend op grond van de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven. In dat geval is het verblijfsrecht, ongeacht de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, altijd tijdelijk.

I

Paragraaf B5/2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.1 Procedure IND-loket kennis- en arbeidsmigratie voor gezinsleden

Verzoeken om advies met het oog op de afgifte van een mvv dan wel een aanvraag om een mvv in het kader van gezinshereniging met een arbeidsmigrant kunnen eveneens bij het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie worden ingediend indien:

  • de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) op grond van arbeid in loondienst verblijf in Nederland vraagt; en

  • de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend door middel van het daarvoor bestemde formulier (zie bijlage 7g VV).

Het gelijktijdig afdoen van het verzoek van gezinsleden door het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie, samen met die van de hoofdaanvrager, is voorts slechts mogelijk:

  • in geval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven;

  • voor de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • voor de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Verzoeken verband houdend met adoptie en opname als pleegkind worden derhalve niet door het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de in B2 neergelegde toepasselijke voorwaarden, waaronder de legalisatie en verificatie van documenten (zie B2/7).

J

Paragraaf B5/4.13.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.13.5 Gezinshereniging en – vorming

Aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming met een in het kader van de Pilot Circulaire Migratie verblijvende vreemdeling worden afgewezen. In het kader van de Pilot Circulaire Migratie is gezinshereniging- en vorming niet toegestaan aangezien het verblijfsrecht van een vreemdeling die als circulaire migrant in Nederland verblijft van tijdelijke aard is.

K

Paragraaf B6/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3.1 Voldoende middelen van bestaan

Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan is van belang of de studie en het verblijf worden bekostigd door:

de vreemdeling zelf of een buiten Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon, óf door een in Nederland gevestigde (rechts)persoon.

Ad a

De studie en het verblijf van de vreemdeling kunnen behalve door de vreemdeling zelf, ook worden bekostigd door een buiten Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie. Er kan dan sprake zijn van een geldelijke bijdrage (bijvoorbeeld een studiebeurs) van een internationale organisatie van het land van herkomst, door of vanwege de Nederlandse regering of van een particulier fonds. Tevens kan sprake zijn van uitzending van de vreemdeling door zijn werkgever.

In deze gevallen wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een bedrag dat gelijk is aan het normbedrag voor uitwonende studenten bedoeld in de WSF (zie artikel 3.18 WSF en de website van WSF).

Ad b

Indien de studie door een in Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie wordt bekostigd, dient de vreemdeling aan te tonen dat de financiële positie van deze (rechts)persoon daartoe toereikend is. Toereikend wil zeggen dat de financier over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn eigen onderhoud (en eventueel in dat van zijn gezin) en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. De financier moet beschikken over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.19, vierde lid, VV. De financier dient daarnaast een garantverklaring te ondertekenen (zie bijlage 6C VV).

Meetellen gezinsinkomen in het kader van studie

Indien de hoofdpersoon (de in Nederland gevestigde persoon die de studie bekostigt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke inkomen ten minste gelijk is aan het normbedrag, bedoeld in artikel 3.19, vierde lid, VV.

Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, onder b, Vb geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde (geregistreerde of huwelijks-)partner.

L

Paragraaf B6/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 Voorwaarden voor opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs

Het betreft hier de verlening van een verblijfsvergunning voor het volgen van een opleiding aan het voortgezet en beroepsonderwijs, in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede de Wet educatie- en beroepsonderwijs.

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. (voorlopige) inschrijving bij een onderwijsinstelling als voltijdstudent (zie artikel 3.41, eerste lid, onder a, Vb);

  • b. ondertekening van een schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf (zie artikel 3.41, eerste lid, onder c, Vb);

  • c. het betreft een dagopleiding, waarvoor Nederland het meest aangewezen land is en waarmee de vreemdeling een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van zijn land (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb);

  • d. voldoende en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 3.42, Vb juncto artikel 3.74 Vb en B6/2.3).

Ad c

Dagopleiding

Voor een schriftelijke studie of een avondopleiding wordt geen toelating verleend (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb).

Nederland het meest aangewezen land voor het volgen van de studie of de opleiding

Indien de studie of opleiding of een soortgelijke studie of opleiding reeds bestaat in het land van herkomst, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning.

Daarnaast moet aan ten minste twee van de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • De vreemdeling is afkomstig uit en heeft de nationaliteit van Indonesië, Suriname of Zuid-Afrika;

  • de vreemdeling heeft familiebanden met reeds in Nederland verblijvende personen;

  • De vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.

Indien nodig kan de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) namens het Ministerie van OCW om advies worden gevraagd over de studiemogelijkheden in de herkomstlanden voor het MBO onderwijs (zie ook de website van de SBB).

Positieve bijdrage aan het eigen land

Of een positieve bijdrage wordt geleverd aan het eigen land is mede afhankelijk van de fase waarin het ontwikkelingsproces van het desbetreffende land zich bevindt. Als het gaat om een hooggeïndustrialiseerd land, zal niet snel sprake zijn van een positieve bijdrage. Voorts zal de aard van de desbetreffende opleiding van belang zijn. Als de opleiding of studie niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland, wordt namelijk evenmin een positieve bijdrage geleverd aan het eigen land.

In ieder geval wordt aangenomen dat Nederland het meest aangewezen land is en dat een positieve bijdrage geleverd wordt aan de ontwikkeling van het eigen land indien het een opleiding aan het voorgezet onderwijs betreft waarbij:

  • het een door de Internationale baccalaureaat organisatie (IBO) geaccrediteerde onderwijsinstelling betreft;

  • het internationale baccalaureaat diplomaprogramma (IBDP) wordt gevolgd;

  • het een onder de Wet op het voortgezet Onderwijs (WVO) bekostigde onderwijsinstelling betreft; én

  • de instelling deel uitmaakt van een internationale organisatie, waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie, of zijn leerlingen in een internaat plaatst.

Aangenomen wordt dat aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.41, tweede lid, Vb wordt voldaan als de vreemdeling in het bezit is van een geprivilegieerdendocument verstrekt door BuZa en op het moment van indienen van de aanvraag een opleiding in Nederland volgt en deze hier te lande wil afronden.

M

Paragraaf B6/7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1 Inleiding

Voor zover in B6/7.1 tot en met B6/7.4 niet anders is bepaald, zijn de bepalingen uit B1 en B2 onverkort van toepassing. Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van de buitenlandse student, alsmede zijn minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin. De vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor verblijf bij de buitenlandse student is verleend, komt niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, zoals bedoeld in B16, aangezien het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, onder j en k, Vb).

N

Paragraaf B6/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2 Middelen van bestaan

De buitenlandse student moet duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Voldoende middelen van bestaan

De algemene regels met betrekking tot de hoogte van het inkomen (zie B1/4.3) zijn van toepassing. Dit betekent dat de buitenlandse student dient te beschikken over inkomsten ten minste gelijk aan het normbedrag, bedoeld in artikel 3.74, eerste lid onder a, Vb.

Duurzame middelen van bestaan

Ook hier geldt dat ingevolge de in artikel 3.75, eerste lid, Vb opgenomen hoofdregel de middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt, indien deze voor ten minste één jaar beschikbaar zijn (zie ook B6/2.3.2).

Indien de buitenlandse student in het bezit is van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur korter dan een jaar, zal het aan te tonen bedrag waarover hij dient te beschikken indien verblijf bij hem wordt beoogd, worden gerelateerd aan de daadwerkelijke duur van zijn verblijf.

Ongestoord verloop van de geldstroom

Hier geldt hetzelfde als hetgeen in B6/2.3.2 is neergelegd, echter nu voor het normbedrag dat in de onderhavige paragraaf is genoemd.

Indien een hier te lande wonende solvabele derde zich ter meerdere zekerheid reeds garant heeft gesteld voor de buitenlandse student, dient vast te staan dat deze garantverklaring ook geldt voor het hiervoor onder ‘voldoende’ genoemde normbedrag.

O

Paragraaf B6/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner/ouder (naam).’ Arbeid niet toegestaan.

Voorschrift

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

P

Paragraaf B7/1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.2 Gezinshereniging of -vorming

Aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of -vorming met een in het kader van uitwisseling in Nederland verblijvende vreemdeling worden afgewezen. De verblijfsvergunning wordt ingetrokken indien de in het kader van uitwisseling in Nederland verblijvende vreemdeling overgaat tot gezinshereniging of gezinsvorming met een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende persoon. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen tot wijziging van de vergunning.

Q

Paragraaf B8/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Voorwaarden voor verblijf medische behandeling

Op grond van artikel 3.46, eerste lid, Vb, moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan alvorens voor dit doel verblijf wordt toegestaan:

  • a. Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling;

  • b. het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; en

  • c. de financiering van de medische behandeling dient deugdelijk geregeld te zijn.

Naast deze voorwaarden zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4).

Op grond van artikel 3.46, derde lid, Vb wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder a en c, Vw en op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw (zie B8/2.1.1).

Ad a. Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling

Voor deze beoordeling is slechts van belang of de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden die genoemd worden in één van de onder 1 tot 6 genoemde situaties.

Situaties waarin Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische behandeling

  • 1. de situatie waarin: Nederland internationaal gezien een bijzonder specialisme heeft voor de medisch noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening. Alleen indien de vreemdeling de bijzonderheid van het specialisme met een medische verklaring heeft aangetoond, wordt aan het BMA advies gevraagd.

  • 2. de situatie waarin de vreemdeling:

    • a. zich ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland bevindt; en

    • b. er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst, of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken, kan plaatsvinden; en

    • c. stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie zou veroorzaken; en

    • d. de medische behandeling voor die klachten reeds ten minste één jaar plaatsvindt.

    De vraag of de medische behandeling voor die klachten naar verwachting langer dan één jaar zal duren, is hier niet relevant. Het verblijf in Nederland wordt door de vreemdeling aangetoond met objectieve bescheiden, niet zijnde getuigenverklaringen. Het moment van aanvang van de medische behandeling wordt aangetoond door de vreemdeling, hiernaar wordt geen onderzoek verricht door het BMA.

    Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder ‘op korte termijn’ wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.

  • 3. de situatie waarin:

    • a. de vreemdeling zich in Nederland bevindt; en

    • b. er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en

    • c. stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

    • d. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze medische noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren.

    Indien de medische behandeling ter voorkoming van deze noodsituatie één jaar of korter zal duren, wordt geen verblijfsvergunning verleend, maar wordt geconcludeerd dat uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft (zie A4/7).

    Het begrip medische noodsituatie is omschreven hierboven onder situatie 2.

  • 4. de situatie waarin de vreemdeling:

    • a. langdurig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw; en

    • b. hier te lande een medisch noodzakelijke behandeling ondergaat (ongeacht hoe lang de behandeling plaatsvindt).

    Onder langdurig verblijf wordt hier verstaan verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet worden tegengeworpen.

  • 5. de situatie dat de vreemdeling:

    • a. medisch gezien op mantelzorg is aangewezen; en

    • b. is aangetoond dat geen gezins- of familieleden van de vreemdeling in het land van herkomst verblijven die in staat kunnen worden geacht deze zorg op zich te nemen; en

    • c. er gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn, die de medisch noodzakelijke mantelzorg verlenen.

    Zie voor begripsbepaling en bewijslast mantelzorg B8/5.

  • 6. de situatie waarin:

    • a. het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is; en

    • b. er sprake is van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een geregistreerd partnerschap met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Het bestaan van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt in beginsel aangetoond met gelegaliseerde officiële bescheiden (zie B2/2.3 en B2/8).

Als de vreemdeling niet behoort tot een van de bovengenoemde categorieën, wordt Nederland niet aangemerkt als het meest aangewezen land, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4:84 Awb, waardoor toepassing van deze beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere individuele omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij deze bijzondere omstandigheden dient met nadruk niet te worden gedacht aan omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/3.4). Voorts wordt geen betekenis toegekend aan de oorzaak van de medische problematiek, voorzover deze asielgerelateerd is.

Advies BMA

Ter beoordeling van de vraag of Nederland conform één van bovengenoemde situaties als het meest aangewezen land wordt aangemerkt, wordt advies ingewonnen van het BMA. De medisch adviseur doet evenwel geen uitspraken omtrent de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een bepaalde medische behandeling. Daarbij kunnen immers ook niet-medische factoren van belang zijn. Evenmin kan de medisch adviseur uitspraken doen omtrent andere niet- medische (bijvoorbeeld sociaal-psychologische) aangelegenheden.

De procedure voor het inwinnen van advies bij het BMA wordt beschreven in B8/3).

Terugkeervisum

Vreemdelingen die – tijdens de procedure inzake de verlening van een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling – een aanvraag indienen tot het verlenen van een terugkeervisum (zie A2/4.3.3.2) voor een bezoek aan het land van herkomst met een langere duur dan één maand, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ in verband met een medische noodsituatie. De vreemdeling geeft immers, met het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum, te kennen dat een (tijdelijke) terugkeer naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In deze gevallen wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.

Ad b. Noodzakelijke medische behandeling

Ter beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen van het BMA.

Ad c. Deugdelijke financiering van de medische behandeling

De financiering van de medische behandeling dient deugdelijk te zijn geregeld. Hiertoe moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. Een ziektekostenverzekering die uit de publieke middelen wordt betaald of waarvan de premie wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de publieke middelen, wordt niet als toereikend aangemerkt.

Bij onvoldoende financiële zekerheid wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen.

Overeenkomstig artikel 3.46, derde lid Vb, wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld, indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw.

Algemene voorwaarden van artikel 16 Vw

De vreemdeling moet voldoen aan alle algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16 Vw, tenzij in artikel 3.46 Vb en hieronder anders is vermeld.

Paspoortvereiste

Voor wat betreft het vereiste in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding is artikel 16, onder b, Vw juncto artikel 3.72 Vb van toepassing. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel, vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland in het algemeen onvoldoende aanleiding om vrijstelling van het paspoortvereiste te verlenen, aangezien het enkel ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden (Stb 2000 497). De vreemdeling dient genoegzaam aan te tonen dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk is in het bezit gesteld te worden van een geldig document voor grensoverschrijding (zie in dit verband tevens B1/4.2 Vc). Gelet hierop kan slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het hier bedoelde vereiste.

In ieder geval is er sprake van zeer bijzondere individuele omstandigheden zoals hier bedoeld als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat voldoende inzicht in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De identiteit en nationaliteit worden door de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan niet betwist; en

  • er is aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist is dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst; en

  • stopzetting van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

  • de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.

Mvv-vereiste

Artikel 16, eerste lid, onder a Vw is van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling. In de volgende gevallen wordt aan de vreemdeling vrijstelling van het mvv-vereiste verleend:

  • in de gevallen genoemd in paragraaf B1/4.1.1 Vc, of

  • indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.

Middelenvereiste

Artikel 16, eerste lid, onder c, Vw is van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’. De vreemdeling moet beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de kosten van het levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf in Nederland. Hiertoe moet de vreemdeling aantonen dat de kosten die verbonden zijn aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in verband met de medische behandeling niet met openbare middelen worden gefinancierd. De middelen dienen toereikend te zijn voor de gehele periode waarvoor de verblijfsvergunning wordt verleend.

De vreemdeling moet beschikken over het normbedrag als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV. Indien de eigen financiële middelen van de vreemdeling ontoereikend zijn, kan het verblijf slechts worden toegestaan wanneer een familielid of een andere relatie in de kosten van het levensonderhoud voorziet.

Het familielid of een andere relatie dient aantoonbaar te beschikken over voldoende, zelfstandig verworven middelen van bestaan voor zichzelf (en zijn gezin) en voor de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling in Nederland. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een inkomen, dat tenminste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV. Tevens dient het familielid of een andere relatie zich schriftelijk garant te stellen voor de door de vreemdeling te maken kosten.

Vrijstelling van het middelenvereiste wordt verleend indien ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw.

R

Paragraaf B8/9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9 Gezinsleden

De in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling kunnen op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij de hoofdpersoon tijdens diens medische behandeling. Dit beleid heeft betrekking op de volgende gezinsleden:

  • huwelijkspartner die eenentwintig jaar of ouder is;

  • juridische of biologische minderjarige kinderen die onder rechtmatig gezag van de hoofdpersoon vallen.

Als de hoofdpersoon een minderjarig kind is, kunnen de volgende gezinsleden in aanmerking komen voor verblijf als hier bedoeld:

  • juridische of biologische ouders, voor zover het kind dat in Nederland verblijft onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;

  • minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin voor zover aan hun biologische of juridische ouders, onder wier rechtmatig gezag zij staan, verblijf in Nederland is toegestaan als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning zoals hier bedoeld dienen zij aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • de gezinsleden verblijven samen met de verblijfhouder in Nederland en voeren een gemeenschappelijke huishouding;

  • de familierechtelijke relatie is aangetoond;

  • de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • de vreemdeling vormt geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • de gezinsleden zijn bereid om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan;

  • de hoofdpersoon beschikt duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan (zie ook hieronder onder middelen van bestaan).

Als de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is verbonden wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen. Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking.

Zie voor een nadere uitwerking van bovengenoemde voorwaarden en voor de wijze waarop de vreemdeling moet aantonen aan bovengenoemde voorwaarden te voldoen B1/4 en B2 Vc.

Aan in Nederland verblijvende gezinsleden zoals hier bedoeld, die met de hoofdpersoon zijn meegereisd, kan met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste worden verleend.

Middelen van bestaan

In afwijking van het bepaalde in B1 Vc wordt voorts de aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan indien het een gezinslid betreft van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling die is verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.

In overige gevallen geldt het volgende:

  • als de hoofdpersoon zelf het verblijf in Nederland van de gezinsleden financiert dan moet de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikken over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag, bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb dan wel artikel 3.19, tweede lid, VV;

  • als het verblijf in Nederland van de hoofdpersoon door een derde wordt gefinancierd moet de financier voldoen aan de toepasselijke norm voor zichzelf aangevuld met het toepasselijke normbedrag, bedoeld in artikel 3.19, vijfde lid, VV.

Beperking, duur, aard van het verblijfsrecht en aantekeningen

Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ‘verblijf bij (naam hoofdpersoon)’ met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

Het verblijfsrecht is in deze gevallen conform artikel 3.5, tweede lid, onder a, Vb tijdelijk van aard. Houders van de verblijfsvergunning zoals hier bedoeld komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw.

De arbeidsmarktaantekening luidt ‘arbeid niet toegestaan’.

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening ‘een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.

In het geval dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend aan een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor het ondergaan van medische behandeling die is verleend nadat ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw wordt laatstgenoemde aantekening niet op het verblijfsdocument geplaatst.

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B16/3 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake medische behandeling.

S

Paragraaf B9/11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11 Wijziging beperking en voortgezet verblijf ex artikel 3.52 Vb

Nadat de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk is komen te ontvallen dient betrokkene Nederland te verlaten.

Wijziging beperking

Dat is anders indien betrokkene tijdig een aanvraag doet om wijziging van de verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de in dat kader gestelde voorwaarden is voldaan. Betrokkene dient dan een wijziging van de vergunning aan te vragen. Het gaat hier om een aanvraag die niet gerelateerd is aan de B9-procedure.

De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf ingevolge artikel 3.52 Vb

Indien een slachtoffer of een getuige-aangever – aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan – van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan hij een beroep doen op artikel 3.52 Vb. In B16 is nader uitgewerkt op welke gronden en in welke situaties een vreemdeling voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van 3.52 Vb in aanmerking komt.

T

Hoofdstuk B13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.

U

Paragraaf B14/3.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.6.1 Gezinshereniging en -vorming in geval van medische aspecten

De in Nederland verblijvende huwelijkspartner of geregistreerd partner alsmede het/ de tot het gezin behorende kind(eren) dat/ die afhankelijk is/ zijn van een vreemdeling aan wie in verband met medische gronden een verblijfsvergunning op grond van het buiten schuld beleid is verleend, kunnen in deze situatie met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb worden vrijgesteld van het mvv-vereiste wanneer zij een verblijfsaanvraag indienen.

In afwijking van het bepaalde in B1 wordt deze aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Gelet op het bepaalde in artikel 3.13 Vb kunnen deze gezinsleden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de periode dat er voor de hoofdpersoon sprake is van een situatie dat hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ‘verblijf bij....(naam hoofdpersoon)’ met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

De arbeidsmarktaantekening luidt, voor zover het geen gemeenschapsonderdaan betreft: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV’.

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B16/3.1 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake buiten schuld.

V

Paragraaf B15/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3 Aanvraag om een verblijfsvergunning

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt door de vreemdeling in persoon dan wel schriftelijk, al of niet door tussenkomst van de werkgever, ingediend bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, en wel door middel van een aanvraagformulier:

  • aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv (zie bijlage 13, onder b, VV); of

  • aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv (zie bijlage 13b VV).

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Het aanvraagformulier kan worden verkregen via de website van de IND, en wel op de kennismigrantenmodule. Het aanvraagformulier dient elektronisch te worden ingevuld.

De werkgever dient het ingevulde en door de kennismigrant ondertekende aanvraagformulier (de printversie), vergezeld met de vereiste stukken, per post te verzenden naar het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Als de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, de aanvraag persoonlijk wil indienen bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, maakt hij daartoe een afspraak met het loket.

Gezinsleden

De werkgever of de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, kan met een aanvraagformulier ter verlening van een verblijfsvergunning voor een kennismigrant, tevens tegelijkertijd een aanvraag doen voor de meegereisde echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner en de minderjarige kinderen. Het aanvraagformulier wordt zowel door de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt als door de gezinsleden ondertekend.

Als de gezinsleden nareizen nadat de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt een aanvraag heeft ingediend, doen deze gezinsleden, zijnde de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner en de minderjarige kinderen, met het daarvoor bestemde aanvraagformulier ter verlening van een verblijfsvergunning regulier voor nareizende gezinsleden, een aanvraag. Voor de behandeling van alle aanvragen van gezinsleden van kennismigranten geldt een streeftermijn van twee weken. Daarbij is de IND afhankelijk van buiten de IND gelegen procedures, zoals de verplichte inschrijving van het huwelijk in de GBA, die moeten zijn afgerond voordat de IND een beslissing kan nemen op de aanvraag.

Wijziging beperking

De beslistermijn van twee weken is tevens van toepassing op aanvragen om wijziging van de beperking waaronder eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend in de beperking ‘verblijf als kennismigrant’. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, deze beperking wil wijzigen in de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

W

Paragraaf B15/4.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.3 Sticker verblijfsaantekeningen algemeen

De werkgever neemt contact op met het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND voor een afspraak om ter plaatse van voornoemd loket de sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’(zie bijlage 7g VV) in het reisdocument van de kennismigrant(en) en eventuele gezinsleden te laten plaatsen. Daartoe meldt de vreemdeling dan wel de werkgever zich met het paspoort van de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, en eventuele gezinsleden, bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND (zie artikel 3.9, derde lid, VV).

Indien de kennismigrant in het bezit is van een mvv wordt op de sticker aangetekend: ‘Arbeid toegestaan; TWV niet vereist’. Dit geldt ook voor diens echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner.

Indien de kennismigrant niet over een mvv beschikt wordt de volgende arbeidsmarktaantekening geplaatst: ‘Arbeid niet toegestaan; TWV vereist’. Dit geldt ook voor diens echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner.

Daarna dient de vreemdeling zich bij de gemeente, waarin hij woonachtig is, te vervoegen met het oog op inschrijving in de GBA. Afgifte van het verblijfsdocument geschiedt door de IND na de inwilliging van de aanvraag.

Voor de kennismigrant die op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, Vw is vrijgesteld van het mvv-vereiste, staat de mogelijkheid open om bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen teneinde zijn verblijfsaanspraak vooraf te laten toetsen (zie B1/4.1.1). De werkgever in Nederland kan voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv middels het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ verzoeken om een advies omtrent de afgifte van een mvv (zie B15/4.2).

X

Paragraaf B15/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

Indien aan de voorwaarden van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt voldaan, wordt aan de vreemdeling op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder y, Vb een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

De arbeidsmarktaantekening ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’ houdt in dat een vreemdeling, die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant, arbeid als kennismigrant mag verrichten. Voor andere arbeid is een TWV vereist.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning aan echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner (naam)’. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij (naam ouder(s)). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

Y

Paragraaf B15/10.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.3 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

Indien aan de voorwaarden van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt voldaan, wordt aan de vreemdeling op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning aan echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner (naam)’. Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij (naam ouder(s)). Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

Z

Paragraaf B15/11.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11.4 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

Indien aan de voorwaarden van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt voldaan, wordt aan de vreemdeling op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

‘Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning aan echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner/ouder (naam). Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij (naam ouder(s)). Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

AA

Paragraaf B16/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Inleiding

Artikel 3.50 Vb bevat een bijzondere regeling voor het voortgezet verblijf van de vreemdeling die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging met een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Artikel 3.50 Vb bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vb wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend (zie B16/2).

Ingevolge artikel 3.51 Vb kan, onder bepaalde voorwaarden, aan de volgende categorieën vreemdelingen een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend:

  • De vreemdeling die in het kader van gezinshereniging of -vorming is toegelaten (zie B16/3);

  • De vreemdeling die in het kader van medische behandeling is toegelaten (zie B16/4);

  • De vreemdeling die in het kader van het beleid inzake Amv’s is toegelaten (zie B16/5); en

  • De vreemdeling die in het kader van het beleid inzake het buitenschuldcriterium is toegelaten (zie B16/6).

Artikel 3.51 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften.

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.50 of 3.51 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend. Artikel 3.51 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In B16 wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van voortgezet verblijf kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is artikel 3.52 Vb van belang (zie B16/7) Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. In B16/4 wordt het beleid voor de volgende gevallen nader uitgewerkt:

  • (huwelijks)relatie (zie B16/4.2);

  • verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid (zie B16/4.3);

  • voortgezet verblijf na verblijf op grond van medische noodsituatie (zie B16/4.4);

  • slachtoffers/getuige-aangevers van mensenhandel (zie B16/4.5);

  • Amv’s en meerderjarige ex-bama’s (zie B16/4.6 en B16/4.7);

  • voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (zie B16/4.8).

De verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ kan, tenzij hierna anders aangegeven, alleen op aanvraag worden verleend.

Naast de beleidsregels in B16 zijn, tenzij hieronder anders is aangegeven, ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4. Voor wat betreft de aanvraag zijn tevens de algemene bepalingen van B1/5 en B1/9 van toepassing.

Voor Turkse onderdanen die toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt en diens gezinsleden geldt dat de in artikel 3.51, eerste lid Vb genoemde periode van vijf jaar niet van toepassing is. Voor hen geldt dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf indien:

  • zij drie jaar in Nederland hebben verbleven als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming met een niet tijdelijke verblijfsrecht; en

  • gedurende drie jaar is voldaan aan de voorwaarde voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

Voorts bevat artikel 3.51, zevende lid, Vb een bijzondere regeling voor het voortgezet verblijf van de Turkse onderdaan wiens huwelijk na drie jaar is ontbonden of ontwricht en die op grond van dit huwelijk één jaar rechtmatig verblijf heeft gehad.

AB

Paragraaf B16/3.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1.1 Na (huwelijks)relatie

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend indien:

  • a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. die (huwelijks)relatie vijf jaren bestaat en de vreemdeling ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad;

  • c. vijf jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning;

  • d. het inburgeringsexamen is behaald of de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of ontheven; en

  • e. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).

In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • al dan niet tezamen met de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner, niet (meer) zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de (huwelijks)relatie is ontwricht of ontbonden.

ad a.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijk aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor studie of medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vb. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van vijf jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.

ad b.

Indien de vreemdeling aanvankelijk houder was van een verblijfsvergunning op grond van een relatie, en aansluitend houder was van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde hoofdpersoon, wordt de duur van deze perioden opgeteld.

De vreemdeling hoeft niet direct voorafgaand aan (dat wil zeggen aansluitend op) de aanvraag om wijziging van de beperking in het bezit geweest te zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. Wel dient de aanvraag tijdig ingediend te zijn (zie B1/5.1). Daarnaast is van belang dat de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ altijd volgt op eerder bezit van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. De vreemdeling komt derhalve niet voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb in aanmerking indien hij na verbreking van de relatie in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder een andere beperking.

ad d.

Zie B1/4.7.2 en verder voor de uitwerking van dit vereiste.

AC

Paragraaf B16/3.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1.2 Verruimde gezinshereniging of ouderenbeleid

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien:

  • a. de vreemdeling vijf jaren in het kader van verruimde gezinshereniging of in het kader van het ouderenbeleid, zoals dat gold voor 1 oktober 2012 een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft (artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb), bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. de vreemdeling vijf jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning;

  • c. het inburgeringsexamen is behaald of de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of ontheven; zie B1/4.7.2 en verder voor de uitwerking van dit vereiste; en

  • d. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).

In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • b. al dan niet tezamen met de hoofdpersoon niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

AD

Paragraaf B16/3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

B16/3.5 Turkse onderdanen

Naar aanleiding van de uitspraak van 9 december 2010 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken Toprak en Oguz (C-300/09 en C-301/09) is het beleid dat tussen 1982 en 2001 gold met betrekking tot voortzetting van het verblijf na verbreking van het huwelijk voor Turkse onderdanen weer ingevoerd. Deze regeling is vastgelegd in artikel 7.2b VV.

AE

Paragraaf B16/3.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

B16/3.5.1 Na verbreking van het huwelijk

Ingevolge artikel 3.31b Vb wordt de verblijfsvergunning op aanvraag verleend aan de vreemdeling:

  • wiens huwelijk of geregistreerd partnerschap met een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden;

  • die was toegelaten op grond van dit huwelijk; en

  • één jaar direct voorafgaand aan de ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

AF

Paragraaf B16/3.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

B16/3.5.2 Na het zoeken en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst

Ingevolge artikel 3.51, zevende lid, Vb kan de verblijfsvergunning onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst’ worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de vreemdeling uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur verstrijkt, voor nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan zoals bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb verwerft.

AG

Paragraaf B16/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2 (Huwelijks)relatie verbroken binnen vijf jaar

Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen vijf jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:

  • a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;

  • e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie;

  • f. de banden met Nederland.

De hiervoor gegeven opsomming is richtinggevend en uitdrukkelijk niet limitatief bedoeld.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

ad a, b en c.

Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten (zie ten aanzien hiervan tevens B1/5.1, B1/5.3.2, en B16/7).

Als uitwerking van de onder a, b en c genoemde factoren kan gedacht worden aan:

  • de vraag of de eigen familie in het land van herkomst de vrouw in kwestie verstoten heeft, hetgeen opvang in het land van herkomst ernstig bemoeilijkt;

  • de vraag of er sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst;

  • de (on)mogelijkheid naar het recht van het land van herkomst te scheiden hetgeen haar juridisch in een moeilijke positie plaatst bij afwezigheid van de echtgenoot (het komt voor dat de vrouw niet kan scheiden, terwijl de man in Nederland is hertrouwd).

Aan de hand van de door de vreemdeling overgelegde informatie omtrent factoren a, b en c kan de IND zonodig een individueel ambtsbericht opvragen bij het Ministerie van BuZa.

ad d en f

Van belang is de mate van worteling in de Nederlandse samenleving en de mogelijkheid om het familie- en gezinsleven elders voort te zetten.

Daarnaast kan als uitwerking van de onder d en f genoemde factoren gedacht worden aan:

  • weigerachtigheid van de vader om toestemming te verlenen de kinderen aan te melden op een school in het land van herkomst, terwijl die toestemming noodzakelijk is voor het kunnen volgen van onderwijs;

  • de duur van het door het kind in Nederland genoten onderwijs;

  • de vraag of het kind de Nederlandse nationaliteit heeft.

Indien sprake is van in Nederland geboren kinderen, dan wel kinderen met (tevens) de Nederlandse nationaliteit en aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding wordt aan deze factor in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend.

ad e

Aan deze factor wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren (genoemd onder a tot en met d en f) dient te worden getoetst. Geweld, waaronder seksueel geweld, dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van:

  • recente gegevens van de politie, bijvoorbeeld een recent proces-verbaal van de aangifte van huiselijk geweld of een recente melding van huiselijk geweld. In beide gevallen moet bij de politie voldoende aannemelijk gemaakt zijn dat het geweld heeft plaatsgevonden; en

  • recente informatie van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener. De vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of

  • recente gegevens over verblijf in de opvang; of

  • andere recente gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

Uit de inhoud van de overgelegde stukken moet blijken dat er sprake is van huiselijk geweld, dat geleid heeft tot het feitelijk verbreken van de relatie met de (huwelijks)partner.

In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een recente verklaring van het OM dan wel van de politie. Tevens is vereist:

  • recente informatie van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener, de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of

  • recente gegevens over verblijf in de opvang; of

  • andere recente gegevens, voorzover het gaat objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

Uit de inhoud van de overgelegde stukken moet blijken dat er sprake is van huiselijk geweld, dat geleid heeft tot het feitelijk verbreken van de relatie met de (huwelijks)partner.

Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten.

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Indien er een beroep wordt gedaan op (seksueel) geweld, zonder dat dit op de voorgaande wijze kan worden aangetoond, kan dit betrokken worden bij de beoordeling of sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan.

AH

Paragraaf B16/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3 Verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid

Indien binnen vijf jaar na verblijfsaanvaarding niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van verruimde gezinshereniging of het ouderenbeleid, zoals dat gold voor 1 oktober 2012, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

Indien binnen vijf jaar na verblijfsaanvaarding aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie heeft geleid tot verbreking van de familierelatie, wordt hieraan in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de familierelatie heeft besloten. Dit betekent dat, indien het ondervonden geweld binnen de familie is aangetoond, de vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf.

Geweld, waaronder seksueel geweld, dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de familierelatie, wordt aangetoond door:

  • a. gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident, mits bij de politie voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geweld heeft plaats gevonden, of een proces-verbaal van de aangifte; en

  • b. een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener. De vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn; of

  • c. gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of

  • d. andere gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Ook in dat geval is een verklaring van een (vertrouwens)arts of andere hulpverlener vereist.

AI

Paragraaf B16/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7 Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

Indien de eerdere verblijfsvergunning was verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. In de overige gevallen luidt de arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

De verblijfsvergunning bedoeld in paragraaf B16/3.5.1 wordt verleend onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

AJ

Paragraaf B17/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1 Inleiding

Ingevolge 3.23a Vb wordt, aan de echtgenoot of de geregistreerde partner van de langdurig ingezetene met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw en het minderjarige kind van die echtgenoot, geregistreerd partner of langdurig ingezetene (zie artikel 3.23a, eerste lid, Vb) onder bepaalde voorwaarden verblijf verleend onder een beperking verband houdende met gezinshereniging. Deze voorwaarden houden verband met:

  • de verblijfsstatus van bedoeld gezinslid in de andere staat die partij is bij het EG-verdrag;

  • het document voor grensoverschrijding;

  • middelen van bestaan;

  • gevaar voor openbare orde; en

  • gevaar voor nationale veiligheid.

Indien aan één of meer verblijfsvoorwaarden niet is voldaan, is de Minister niet verplicht doch wel bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen. De gevallen waarin van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt worden aangegeven in deze Vc.

AK

Paragraaf B17/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.3 Verblijfstatus in eerste lidstaat

Het betreft hier het gezinslid dat in een andere staat die partij is bij het EG-verdrag is toegelaten als gezinslid van de langdurig ingezetene.

Verblijf onder deze beperking wordt slechts verleend aan bovenstaande gezinsleden die reeds in de eerste lidstaat bij de langdurig ingezetene verbleven. Op andere aanvragen, bijvoorbeeld om gezinsvorming, zijn de algemene regels (zie artikelen 3.13 tot en met 3.28 Vb en B2) van toepassing. Ook indien het gezin in de andere lidstaat nog niet was gevormd zijn de algemene regels van B2 van toepassing.

AL

Paragraaf B17/5.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.5 Beperking

De verblijfsvergunning wordt, indien het de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner betreft, verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner (naam).’

Indien het een minderjarig kind betreft, wordt de verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf bij ....(naam ouder(s))’.

AM

Paragraaf B17/5.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.7 Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning van de echtgeno(o)t(e) van de langdurig ingezetene met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, b dan wel l, Vw en het minderjarige kind van de echtgeno(o)t(e) of de langdurig ingezetene, wordt op grond van artikel 3.67, derde lid, Vb, in afwijking van artikel 3.57 Vb, verleend en verlengd met een geldigheidsduur die gelijk is aan de duur van de vergunning van de langdurig ingezetene.

De geregistreerde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).

AN

Paragraaf B18/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Verzoek om advies

De toelatingsprocedure met betrekking tot onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 is bij uitstek een referentprocedure.

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland dient de onderzoeksinstelling in Nederland door middel van het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71’ te verzoeken om een advies in verband met het voornemen van de onderzoeker om een mvv aan te vragen in het buitenland.

Het verzoek om advies in verband met afgifte mvv onderzoeker

Het aanvraagformulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71’ dat gebruikt dient te worden voor de aanvragen in het kader van verblijf bij/als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71, wordt door het Hoofd IND vastgesteld en wordt alleen elektronisch door de IND ter beschikking gesteld.

De onderzoeksinstelling vult het formulier in en verzendt het ingevulde en ondertekende formulier (de printversie), vergezeld van de vereiste stukken, per post naar het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Indien naar aanleiding van een verzoek om advies van de onderzoeksinstelling door de IND een positief advies is verstrekt en de verschuldigde leges zijn betaald, kan aan de vreemdeling in diens land van herkomst of bestendig verblijf door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging een mvv worden afgegeven. Het indienen van een mvv-aanvraag zonder dat daar een adviesprocedure aan vooraf is gegaan, ligt, gelet op het feit dat de toelatingsprocedure bij beoogd verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 bij uitstek een referentprocedure is, niet in de rede. Vreemdelingen die zonder voorafgaande referentprocedure een mvv-aanvraag voor verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 willen indienen op een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland, worden er door de vertegenwoordiging op gewezen dat het de voorkeur verdient dat de onderzoeksinstelling bij wie zij verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 beogen, een verzoek om advies ter verlening van een mvv aan de vreemdeling indient. Dat leidt slechts uitzondering wanneer in het kader van een door de onderzoeksinstelling gestart verzoek om adviesprocedure negatief door de IND is geadviseerd. De streeftermijn van twee weken is niet van toepassing op deze aanvragen.

Gezinsleden

De onderzoeksinstelling kan namens de gezinsleden, te weten de echtgeno(o)te of geregistreerd partner van de onderzoeker en hun minderjarige kinderen, die verblijf in Nederland bij de onderzoeker beogen, verzoeken om afgifte van een mvv. Ten behoeve van deze gezinsleden dient gebruik te worden gemaakt van de formulieren ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv gezinsleden van onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71’. De onderzoeksinstelling kan alleen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, alsmede ten behoeve van de minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin, een verzoek om advies indienen. De algemene bepalingen van B1/4 en B2/2, B2/4 en B2/5 zijn van toepassing, tenzij navolgend anders is bepaald.

AO

Paragraaf B18/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3 Aanvraag om een verblijfsvergunning

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 wordt door de vreemdeling in persoon dan wel schriftelijk, al dan niet door tussenkomst van de onderzoeksinstelling, ingediend bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, en wel door middel van een aanvraagformulier:

  • aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv of wijziging verblijfsdoel onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71; of

  • aanvraag verblijfsvergunning onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71 met mvv.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Het aanvraagformulier kan uitsluitend elektronisch worden verkregen van de IND.

De onderzoeksinstelling dient het ingevulde en door de onderzoeker ondertekende aanvraagformulier (de printversie), vergezeld van de vereiste stukken, per post te verzenden naar het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Als de vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt, de aanvraag persoonlijk wil indienen bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, maakt hij daartoe een afspraak met het loket.

Gezinsleden

De echtgeno(o)te of geregistreerd partner en de minderjarige kinderen die verblijf bij de onderzoeker beogen, doen met het daarvoor bestemde aanvraagformulier ter verlening van een verblijfsvergunning regulier voor gezinsleden van onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71, een verblijfsaanvraag. Voor de behandeling van alle aanvragen van gezinsleden van een onderzoeker geldt een streeftermijn van twee weken.

Wijziging beperking

De beslistermijn van twee weken is tevens van toepassing op aanvragen om wijziging van de beperking waaronder eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend in de beperking ‘verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG’. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, deze beperking wil wijzigen in de beperking ‘verblijf als onderzoeker’.

AP

Paragraaf B18/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 mvv-vereiste

Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, onder i, Vb is de houder van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-Verdrag dan wel de echtgenoot, geregistreerd partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat, vrijgesteld van het mvv-vereiste (zie B1/4.1.1).

AQ

Paragraaf B18/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7 Sticker verblijfsaantekeningen algemeen

De onderzoeksinstelling neemt contact op met het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND voor een afspraak om ter plaatse van voornoemd loket de sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’ (zie bijlage 7g VV) in het reisdocument van de onderzoeker(s) en eventuele gezinsleden te laten plaatsen. Daartoe meldt de vreemdeling dan wel de onderzoeksinstelling zich met het paspoort van de vreemdeling die verblijf als onderzoeker beoogt, en eventuele gezinsleden, bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND (zie artikel 3.9, derde lid, VV).

Op de sticker wordt aangetekend: ‘Arbeid toegestaan; TWV niet vereist’. Dit geldt ook voor de sticker verblijfsaantekening van de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner en de minderjarige kinderen van de onderzoeker.

Daarna dient de vreemdeling zich bij de gemeente, waarin hij woonachtig is, te vervoegen met het oog op inschrijving in de GBA. Afgifte van het verblijfsdocument geschiedt door de IND na de inwilliging van de aanvraag.

Voor de onderzoeker die op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, Vw is vrijgesteld van het mvv-vereiste, staat de mogelijkheid open om bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen teneinde zijn verblijfsaanspraak vooraf te laten toetsen (zie B1/4.1.1). De onderzoeksinstelling in Nederland kan voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv middels het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ verzoeken om een advies omtrent de afgifte van een mvv aan of bij de onderzoeker in zin van Richtlijn 2005/71.

AR

Paragraaf B18/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1 Middelen van bestaan

Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan wordt in beginsel aangesloten bij het oordeel van de onderzoeksinstelling. De onderzoeksinstelling kan gelet op artikel 6, onder c, Richtlijn 2005/71, immers alleen een gastovereenkomst sluiten indien de onderzoeker gedurende zijn verblijf beschikt over voldoende middelen, uitgaande van het minimumbedrag dat daartoe door de lidstaat is vastgesteld.

Wel dienen schriftelijke bewijsstukken van de inkomsten te worden overgelegd.

De hierna genoemde bepalingen inzake middelen van bestaan zijn ook van toepassing op de echtgeno(o)te of geregistreerd partner van de onderzoeker en de minderjarige kinderen.

Zelfstandige inkomsten

De in B1/4.3 genoemde bepalingen ten aanzien van het middelenvereiste zijn ook hier van toepassing.

In aanvulling op de inkomstenbronnen genoemd in B1/4.3.1 worden ten aanzien van alle onderzoekers de volgende inkomsten tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel:

  • sponsorgelden, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van sponsorovereenkomst(en), waaruit de hoogte van de sponsorgelden en de duur van de sponsorovereenkomst(en) blijken. In geval van twijfel over de daadwerkelijke uitbetaling van de sponsorgelden kunnen ter meerdere zekerheid andere bewijsstukken worden gevraagd, waaruit blijkt dat de sponsoring daadwerkelijk plaatsvindt;

  • stipendia en beurzen, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van schriftelijke bewijsstukken waaruit de hoogte van de beurs of het stipendium blijkt en het tijdvak waarover de beurs of het stipendium wordt toegekend;

  • periodieke betalingen, mits voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de geldstroom. Deze betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen Nederland gevestigde persoon of instelling.

Daarnaast worden in aanvulling op de inkomstenbronnen genoemd in B1/4.3.1, ten aanzien van onderzoekers, tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel de inkomsten uit arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, gewoonlijk buiten Nederland verricht.

In afwijking van B1/4.3.1 worden inkomsten uit arbeid, waarbij de vreemdelingen de arbeid (gewoonlijk) buiten Nederland verricht, eveneens meegeteld, voor zover de op grond van de toepasselijke wetgeving vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Inkomsten uit arbeid in loondienst worden in geval van buitenlandse dienstbetrekkingen aangetoond met een verklaring van de werkgever waaruit de duur van de dienstbetrekking en de hoogte van het salaris blijkt. Een afschrift van de door de uitvoeringstelling gewaarmerkte aanmelding van de arbeidsovereenkomst hoeft in een dergelijk geval niet te worden overgelegd. In alle andere gevallen van arbeid in loondienst worden de inkomsten aangetoond overeenkomstig B1/4.3.1 (onder ‘bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst’).

De inkomsten uit arbeid als zelfstandige worden aangetoond overeenkomstig B1/4.3.4 (onder ‘Berekening van het >inkomen van een gevestigde ondernemer’). Voor zover de bewijsstukken zijn overgelegd in een vreemde taal, wordt verwezen naar B1/9.3.

AS

Paragraaf B18/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4 Geldigheidsduur

Ingevolge artikel 3.68 Vb kan, in afwijking van artikel 3.57 Vb de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn worden verleend voor de duur van het onderzoek als omschreven in de gastovereenkomst met een maximum van vijf jaren.

Echtgenoten en geregistreerd partners van onderzoekers krijgen op grond van artikel 3.57 Vb een verblijfsvergunning voor de duur van maximaal één jaar. Na één jaar kan op grond van artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vb de verblijfsvergunning worden verlengd voor de duur van vijf jaren (zie B2/9). Voor minderjarige kinderen van onderzoekers wordt tevens verwezen naar het bepaalde in B2/5. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de gezinsleden kan echter de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de onderzoeker niet overschrijden.

AT

Paragraaf B21/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1 Inleiding

Voor verlening van een verblijfsvergunning verleend onder een beperking verband houdende met gezinshereniging komen in aanmerking de echtgeno(o)te of geregistreerd partner, alsmede de minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin van de houder van een Europese blauwe kaart.

AU

Paragraaf B21/5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2 Voorwaarden in het kader van gezinshereniging

Op grond van artikel 3.23b Vb wordt de verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging verleend als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan. Het is niet nodig om te beschikken over een geldige mvv:

  • de echtgeno(o)t(e), geregistreerd partner of het minderjarige kind minstens achttien maanden is toegelaten als gezinslid bij de houder van een Europese blauwe kaart in een andere staat die partij is bij het EU-Verdrag;

  • het gezinslid beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • het gezinslid geen gevaar vormt voor de openbare orde;

  • de hoofdpersoon (de houder van een Europese blauwe kaart) direct voorafgaande aan de verlening van die kaart houder was van een door de autoriteiten van een andere lidstaat afgegeven blauwe kaart; en

  • de hoofdpersoon (de houder van een Europese blauwe kaart) duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het gezinslid legt bescheiden over waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag blijkt.

Als de gezinsleden niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen dan zijn de algemene regels van B2 van toepassing. Dit is ook het geval indien het gezin in de andere lidstaat nog niet was gevormd.

ARTIKEL II

In aanvulling op het overgangsrecht, zoals bepaald in artikel IV van het Besluit van 27 maart 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Besluit modern migratiebeleid en het Besluit inburgering (aanscherping eisen gezinsmigratie) (Staatsblad 2012, 148), is het volgende van toepassing:

  • adviesverzoeken die zijn ontvangen vóór 1 oktober 2012 worden nog getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het indienen van het adviesverzoek.

  • mvv-aanvragen die zijn ontvangen na 30 september 2012, maar ingediend naar aanleiding van een positief advies op een adviesverzoek dat is ontvangen vóór 1 oktober 2012, worden nog getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het indienen van het adviesverzoek.

  • adviesverzoeken die zijn ontvangen na 30 september 2012, volgend op een eerder adviesverzoek waarin negatief is geadviseerd, worden getoetst aan het recht dat gold ten tijde van het indienen van het laatste adviesverzoek.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 juli 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

Algemeen

Dit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire betreft de beleidsmatige uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord van oktober 2010, welke zijn neergelegd in het Besluit van 27 maart 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Besluit modern migratiebeleid en het Besluit inburgering (aanscherping eisen gezinsmigratie) (Staatsblad 2012, 148). In dit besluit is tevens gestalte gegeven aan het vervallen van het verblijfsdoel Familiebezoek, zoals aangekondigd in het Vreemdelingenbesluit van 24 juli 2010. Tot slot is een aantal wijzigingen meegenomen ten aanzien van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Vreemdelingenwet, DNA-onderzoek bij gezinshereniging en -vorming.

Artikelsgewijs

A, B, C, D, E, G, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, T, U, V, W, X, Y, AG, AH, AI, AJ, AK, AL, AM, AN, AO, AP, AQ, AR, AS, AT, AU

Deze wijzigingen zijn een uitwerking van de gezinsmigratiemaatregelen uit het regeer- en gedoogakkoord van oktober 2010. De maatregelen zijn uitgewerkt in het Vreemdelingenbesluit 2000, dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden.

De maatregel om gezinsmigratie te beperken tot het kerngezin, heeft geleid tot afschaffing van het partnerbeleid en het beleid voor verruimde gezinshereniging, met uitzondering van verruimde gezinshereniging bij minderjarige houder asielvergunning. De artikelen 3.23a, 3.23b en 3.24a van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn gewijzigd en de artikelen 3.24 en 3.25 zijn komen te vervallen. Voor partners voor wie het op grond van de wetgeving in het land van herkomst niet mogelijk is

om aldaar te trouwen, is het nieuwe artikel 3.29 in het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen. Deze tijdelijke verblijfsvergunning, met een geldigheidsduur van 6 maanden, biedt de vreemdeling de gelegenheid om in Nederland een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan. Het nieuwe artikel 3.29 overschrijft het artikel inzake de verblijfsvergunning voor familiebezoek. De maatregel om een wachttermijn voor de referent van 1 jaar in te voeren heeft geleid tot een wijziging van artikel 3.15 Vreemdelingenbesluit 2000. Ten slotte heeft de maatregel om de vereiste termijn voor voortgezet verblijf na gezinshereniging van 3 naar 5 jaar te verlengen geresulteerd in een wijziging van artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Het overgangsrecht, dat is neergelegd in artikel IV van het Vreemdelingenbesluit, bepaalt dat iedereen die vóór inwerkingtreding van het beleid in het bezit was van een verblijfvergunning voor verblijf bij partner of verruimde gezinshereniging, in het bezit kan blijven van deze vergunning en deze kan verlengen. Lopende aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van het beleid worden getoetst aan het kader zoals dat op het moment van de aanvraag van kracht was.

Voor verdere motivering wordt verwezen naar de toelichting bij de publicatie van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000.

In artikel 10, derde lid, van de gezinsherenigingsrichtlijn staat in de Nederlandse vertaling, dat de lidstaten de toegang en het verblijf uit hoofde van gezinshereniging moeten toestaan aan zijn bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn indien de vluchteling een alleenstaande minderjarige is. In alle andere vertalingen van de gezinsherenigingsrichtlijn zijn daarbij de woorden ‘van de eerste graad’ vermeld. Om die reden moet hier worden uitgegaan van de andere vertalingen en is de terminologie in de Vreemdelingencirculaire conform aangepast. Inmiddels is de gezinsherenigingsrichtlijn conform het voorgaande gerectificeerd (Publicatieblad van de Europese Unie 2012, L 71).

Naar aanleiding van de wijzingen van 1 augustus 2011 omtrent het DNA-beleid, wordt in paragraaf B2/7 nader uiteengezet wanneer er sprake is van een DNA-onderzoek in gezinsherenigings-/gezinsvormingszaken.

F

Met deze wijziging wordt gehoor gegeven aan een afspraak uit het regeer- en gedoogakkoord van oktober 2010. Doel is om de periode van geoorloofd verblijf buiten Nederland in te korten van maximaal negen maanden tot maximaal zes maanden. Deze wijziging betekent eveneens dat de termijn van zes maanden zoals die genoemd wordt in het geval dat voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland wordt verbleven, moet worden ingekort tot een periode van vier maanden. Zes maanden verhoudt zich tot 9 maanden als 4 maanden tot 6 maanden. De situatie van studenten hoger onderwijs die in het kader van de voltooiing van hun opleiding in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaan volgen is bij deze wijziging betrokken.

H

De paragrafen 4.11.1, 4.11.2, 5.10.1, 5.10.2, 6.10.1, 6.10.2, 6.12.10.1, 6.12.10.2 zijn geschrapt omdat ze verouderd zijn.

S

Het verblijfsdoel Familiebezoek is komen te vervallen, zoals aangekondigd in het Vreemdelingenbesluit van 24 juli 2010. Familiebezoek vindt voortaan plaats op basis van een visum kort verblijf.

Z, AA, AB, AC, AD, AE, AF

Met de aanpassing van onderhavige paragrafen wordt de Vreemdelingencirculaire in overeenstemming gebracht met het nieuwe artikel 3.31b Vb en het gewijzigde artikel 3.51 Vb (Besluit van 27 maart 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Besluit modern migratiebeleid en het Besluit inburgering (aanscherping eisen gezinsmigratie) (Staatsblad 2012, 148). Met het nieuwe artikel 3.31b Vb en de wijziging van artikel 3.51 Vb wordt gevolg gegeven aan de in het regeerakkoord genoemde maatregel om de termijn waarna gezinsmigranten een zelfstandige verblijfsvergunning kunnen krijgen, wordt verlengd van drie naar vijf jaar behoudens bijzondere omstandigheden. Vanwege de standstillbepaling, artikel 13 van Associatiebesluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie blijft voor Turkse onderdanen de termijn van drie jaar gelden.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven