ARTIKEL I
De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1a, aanhef, wordt ‘1 januari 2012’ vervangen door: 1 januari 2013.
B
Artikel 2, onder a, wordt als volgt gewijzigd:
1. De datum ‘1 januari 2012’ wordt vervangen door: 1 juli 2014.
2. Het woord ‘varkens’ wordt vervangen door: zeugen en gelten kennelijk bestemd voor
de fokkerij.
C
In artikel 12 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door
een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL II
De Regeling vleeskuikens wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6
-
1. De bezettingsdichtheid wordt berekend op basis van de bruikbare oppervlakte van de
stal, gelijk aan de bruto oppervlakte van de stal.
-
2. Voor zover een stal als bedoeld in het eerste lid niet is uitgerust met een oplierbaar
voersysteem wordt voor het bepalen van de bruikbare oppervlakte, bedoeld in het eerste
lid, een forfaitaire aftrek gehanteerd van 1,7% van de bruto oppervlakte van de stal.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug voor artikel I, onderdeel
A, en onderdeel B, sub 1, tot en met 1 januari 2012 en voor artikel II tot en met
14 juli 2011.
TOELICHTING
Deze regeling strekt tot wijziging van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn (hierna:
regeling) en de Regeling vleeskuikens.
De wijziging van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn verlengt de termijn van twee
vrijstellingen voor ingrepen die in beginsel niet zijn toegestaan. Voorts wordt een
vrijstelling gegeven voor het houden van een vissoort als productiedier, bedoeld in
artikel 34 van de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren (verder: GWWD). De wijziging
van de Regeling vleeskuikens betreft een wijziging in de berekeningssystematiek voor
het bepalen van de bruikbare oppervlakte voor vleeskuikens in stallen.
De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn
a. Ingrepen
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
(hierna: Gwwd) is het verboden om lichamelijke ingrepen te verrichten bij dieren,
waarbij een of meer delen van het lichaam worden verwijderd of beschadigd. In het
tweede lid, onderdeel c, van dat artikel van de Gwwd is bepaald dat dit verbod niet
geldt voor ingrepen die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Deze aanwijzing
heeft plaatsgevonden in het Ingrepenbesluit.
Tot 1 januari 2008 gold voor schapen vrijstelling van het verbod, opgenomen in artikel
40, eerste lid, van de Gwwd, voor het couperen van schapen. Voor schapen behorende
tot de rassen Suffolk, Hampshire Down en Clun Forest is toen evenwel de vrijstelling
voor het couperen gecontinueerd. Het coupeerverbod zou voor schapen behorende tot
die rassen leiden tot een achteruitgang van hun welzijn, veroorzaakt door hygiënische
problemen als gevolg van hun lange, met wol bedekte staarten. De relevante organisaties
van de vrijgestelde schapenrassen hebben zich daarbij toen gecommitteerd aan het initiëren
van fokprogramma’s gericht op halvering van de staartlengte voor 31 december 2027.
De uitgangssituatie is vastgelegd in 2009 in het rapport ‘Huidige staartlengte bij
Clun Forest, Hampshire Down en Suffolk: startpunt voor fokken van kortere staarten’
van de WUR1.
Bij die verlenging van de vrijstelling voor die drie rassen is er van uitgegaan dat
in 2011 de eerste fokresultaten meetbaar zouden zijn en op basis daarvan een evaluatie
zou kunnen plaatsvinden van de behaalde fokresultaten. Dit is niet gelukt. Eerst in
de loop van het resterend deel van dit jaar zullen die resultaten kunnen worden bepaald.
Op basis daarvan zal besloten worden tot eventuele verdere verlenging van de vrijstelling
met het oog op de implementatie van de fokprogramma’s.
In artikel I, onderdeel A, is derhalve de vrijstelling voor bedoelde rassen verlengd
tot 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Ingrepenbesluit zijn ten hoogste twee ingrepen
die dienen ter identificatie van een dier, toegestaan. Voor een derde ingreep is vrijstelling
verleend voor het aanbrengen van een oormerk bij varkens ten behoeve herkenning van
het dier bij het voederen in groepshuisvesting in artikel 2, onderdeel a.
In de varkensfokkerij is het tot nog toe niet gelukt om de huidige drie identificatie-ingrepen
terug te brengen naar twee. Het gaat dan om het identificatiemerk dat wordt aangebracht
bij geboorte, het bedrijfsmerk dat wordt aangebracht als zeug gedekt gaat worden en
een slachtmerk bij afvoer van het bedrijf naar een slachterij.
In de afgelopen periode is onderzocht of het combineren van het bedrijfsmerk met het
slachtmerk mogelijk kon worden gemaakt. Uit de resultaten van een praktijktest is
gebleken dat een combinatie van beide merken in één merk onvoldoende waarborg biedt
om de dieren adequaat te kunnen traceren in het kader van voedselveiligheid en diergezondheid.
Dit klemt te meer nu met ingang van 1 januari 2013 ingevolge artikel 2a van het Varkensbesluit
de groepshuisvesting voor zeugen en gelten in werking zal treden. Varkenshouders zullen
vanaf dat moment die dieren niet langer eenvoudig op het oog kunnen onderscheiden
en per dier kunnen nagaan hoeveel voer zij tot zich nemen. Uit het oogpunt van verzorging
van de dieren is het van belang dat dieren wel individueel kunnen worden gevolgd wat
betreft voederinname. De varkensfokkerij verwacht met elektronische identificatie
het aantal identificatie-ingrepen te kunnen terugbrengen tot twee. Voor het ontwikkelen
en praktijkrijp maken daarvan heeft de sector thans tot 1 juli 2014 de tijd. In artikel
I, onderdeel B, is de vrijstelling tot die datum verlengd.
De vrijstelling is beperkt tot zeugen en gelten kennelijk bestemd voor de fokkerij.
Dit is een verduidelijking ten opzichte van de voorheen geldende regeling.
b. Viskweek
Artikel 34 van de Gwwd bepaalt dat dieren slechts voor productie mogen worden gehouden
indien deze behoren tot soorten die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.
In het Besluit aanwijzing voor productie te houden dieren is de Yellowtail Kingfish
(Seriola spp.) niet aangewezen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet dieren
en de daarbij behorende uitvoeringsregelgeving wordt vrijstelling verleend van het
verbod bedoeld in genoemd artikel in artikel I, onderdeel C, voor het houden van de
Yellowtail Kingfish als productiedier. Deze vissoort behoort tot de familie van de
horsmakrelen (Carangidae) en met name tot de ondersoort Seriola lalandi. Vanuit de
sector is de wens geuit deze vissoort te kunnen kweken.
Een vrijstelling kan ingevolge artikel 107 van de Gwwd slechts worden verleend voor
zover het belang van het welzijn of de gezondheid van de dieren zich daar niet tegen
verzet.
Om dit te kunnen vaststellen is voor de periode van 1 juli 2010 tot 30 juni 2012 bij
wijze van experiment een tijdelijke ontheffing verleend voor het kweken van de Yellowtail
Kingfish aan een betrokken viskweker conform het daartoe strekkend protocol. Dit protocol
vereist verder dat de rapportages over de kweekresultaten gedurende die experimentele
fase, tezamen met een auditrapport opgesteld door een onafhankelijke onderzoeksinstelling,
worden beoordeeld door een aangewezen wetenschappelijke deskundigencommissie. Op basis
daarvan is besloten dat vrijstelling kan worden verleend.
De Regeling vleeskuikens
Artikel 6 van de Regeling vleeskuikens betreft de berekeningswijze van de bezettingsdichtheid
van stallen waar vleeskuikens worden gehouden. Dat geschiedt met inachtneming van
de bruikbare oppervlakte van die stallen.
De bruikbare oppervlakte van de stal is volgens de definitie van het Vleeskuikenbesluit
2010 de oppervlakte die van strooisel is voorzien en die te allen tijde toegankelijk
is voor de vleeskuikens. Ten behoeve van het berekenen van de bezettingsdichtheid
werd tot op heden voor het bepalen van de bruikbare oppervlakte een forfaitaire aftrek
gehanteerd van 1,7% van de bruto oppervlakte van de stal.
Voor de praktijk is dit onnodig bezwarend gebleken. Verreweg de meeste vleeskuikenbedrijven
beschikken over stallen met oplierbare voersystemen. Deze voersystemen worden geleidelijk
hoger gehangen naar de mate waarin de vleeskuikens groeien. De hoogte waarop deze
voersystemen worden gehangen, dient zodanig te zijn dat de vleeskuikens de ruimte
onder het voersysteem ook daadwerkelijk kunnen gebruiken. De gehele oppervlakte van
de stalruimte waarover de vleeskuikens kunnen beschikken, blijft zodoende voor de
dieren voldoende beschikbaar met het oog op het berekenen van de bezettingsdichtheid.
Voor stallen zonder oplierbare voersystemen wordt de bruikbare oppervlakte blijvend
berekend op basis van de forfaitaire aftrek van 1,7.
Administratieve lasten
Deze regeling leidt niet tot een verhoging of verlaging van de administratieve lasten.
Vaste verandermomenten
De inwerkingtreding van deze regeling wijkt af van de vaste verandermomenten. Het
gaat om begunstigende regelingen. Deze uitzondering is één van de toegestane uitzonderingsgronden
op grond van het kabinetsbeleid ten aanzien van de vaste verandermomenten van regelgeving.
De vrijstellingen opgenomen in de artikelen I, onderdelen A en B, sub 1, werken terug
tot en met 1 januari 2012. De wijziging van de Regeling vleeskuikens werkt terug tot
en met 14 juli 2011, de dag waarop het voornemen tot deze vrijstelling in het bestuurlijk
overleg met de sector hierover is bekend gemaakt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.