TOELICHTING
Artikel I
Onderdeel A
In de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG-regeling)
is bepaald dat een ouder slechts recht heeft op een tegemoetkoming op grond van die
regeling als tot zijn huishouden een kind behoort dat, voor zover in dit kader van
belang, blijkens een besluit van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is aangewezen op tien of meer uren
per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ.
Bij Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het Zorgindicatiebesluit in
verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ (Stb. 516) is de zorg, bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ die in verband
met een zintuiglijke handicap wordt verleend, met terugwerkende kracht tot en met
18 april 2011, uitgezonderd van de aanwijzing als vorm van zorg waarvoor een besluit
van een indicatieorgaan (indicatiebesluit) als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ is
voorgeschreven. Het genoemde besluit van 24 oktober 2011 is op 11 november 2011 in
werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 18 april omdat in de praktijk
al met ingang van 18 april 2011 aan de maatregel uitvoering is gegeven. Het besluit
is genomen om het proces van indicatiestelling te vereenvoudigen, omdat dit als te
omslachtig werd ervaren voor deze specifieke doelgroep. De vereenvoudiging leverde
tevens een aanzienlijke vermindering van administratieve lasten op.
Met ingang van 18 april 2011 is er dus voor de behandeling van zintuiglijk gehandicapten
geen indicatiebesluit meer nodig en worden er dus geen indicatiebesluiten meer afgegeven.
Dit heeft als onvoorzien, onbedoeld en ook ongewenst gevolg gehad dat ouders van thuiswonende
zintuiglijk gehandicapte kinderen geen recht meer konden doen gelden op de tegemoetkoming
op grond van de TOG-regeling, omdat zij vanaf die datum geen indicatiebesluit meer
konden overleggen, terwijl voor het overige aan alle eisen om voor een tegemoetkoming
in aanmerking te komen werd voldaan en zij wel recht op 10 uren of meer AWBZ-zorg
hadden.
Deze regeling strekt er toe dit onbedoelde en ongewenste gevolg van het besluit van
24 oktober 2011 met terugwerkende kracht tot en met 18 april 2011 ongedaan te maken.
Daartoe wordt de TOG-regeling zodanig aangepast dat tevens recht op een tegemoetkoming
op grond van de TOG-regeling bestaat als in plaats van, of in aanvulling op, een indicatiebesluit
een verklaring van toegelaten ZG-zorgaanbieders met erkende deskundigheid wordt overgelegd,
bijvoorbeeld op basis van de door de SVB opgestelde modelverklaring, waaruit blijkt
dat het kind al dan niet in combinatie met een indicatiebesluit is aangewezen op tien
of meer uren per week zorg, als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9 en 13 van het
Besluit zorgaanspraken AWBZ. De standaardverklaring ziet enkel op de functie Behandeling
als bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Als het kind is aangewezen
op minder dan 10 uur AWBZ zorg als bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ, maar daarnaast ook, blijkens een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste
lid, is aangewezen op zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 9 en 13 van het Besluit
zorgaanspraken AWBZ, dan kan er sprake zijn van een combinatie van de standaardverklaring
met een indicatiebesluit die resulteert in een totaal van tien of meer uren per week
zorg, waardoor recht op TOG bestaat.
In de Beleidsregel ‘Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg’ van de Nederlandse
zorgautoriteit (NZa) is voor behandeling van zintuiglijk gehandicapten de voorwaarde
opgenomen dat deze behandeling moet worden geboden door zorgaanbieders met erkende
deskundigheid op het gebied van zintuiglijk gehandicapten. Het gaat hierbij om instellingen
die kunnen aantonen dat zij productieafspraken met het zorgkantoor hebben gemaakt
voor de prestaties H333 of H332 (prestaties voor respectievelijk Behandeling auditief
en Behandeling visueel). Deze zorgaanbieders houden zich aan de criteria conform de
beleidsregels indicatiestelling AWBZ, die door het ministerie van VWS zijn vastgesteld.
Op basis van deze criteria verantwoorden zij zich aan de zorgkantoren, die de AWBZ-zorg
financieren. Met de zorgkantoren zijn specifieke afspraken gemaakt over het rechtmatig
leveren van behandeling door deze zorgaanbieders.
Onderdeel B
In artikel 6, vijfde lid, van de TOG-regeling is bepaald dat de tegemoetkoming niet
eerder kan ingaan dan de eerste dag van het kwartaal tijdens welk de aanvraag om een
tegemoetkoming werd ingediend. Deze bepaling staat in de weg aan het verstrekken van
tegemoetkomingen op basis van de in artikel 2, derde lid, bedoelde met terugwerkende
kracht vanaf 18 april 2011 afgegeven verklaringen. Daarom is een overgangsbepaling
opgenomen die het mogelijk maakt om in afwijking van artikel 6, vijfde lid, met terugwerkende
kracht tegemoetkomingen te verstrekken vanaf het tweede kwartaal 2011.
Aanvragen om een tegemoetkoming waarbij de verklaring, bedoeld in artikel 2, derde
lid, wordt overgelegd, en die met terugwerkende kracht betrekking hebben op kwartalen
vanaf het tweede kwartaal 2011 moeten voor 1 januari 2013 bij de SVB worden ingediend.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat nog vele jaren lang aanvragen met terugwerkende
kracht zouden kunnen worden ingediend.
Artikel II
Deze regeling werkt terug tot het tijdstip van inwerkingtreding en terugwerking van
artikel I, onderdeel A, van het Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van
het Zorgindicatiebesluit in verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ
(Stb. 516). Bedoeld artikel I, onderdeel A, trad in werking met ingang van 11 november 2011
en werkte terug tot en met 18 april 2011, zodat deze regeling eveneens terugwerkt
tot en met 18 april 2011.
In de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 174) is voorgeschreven dat een ministeriële
regeling in werking moet treden met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober
en dat de termijn tussen de publicatiedatum van een ministeriële regeling en het tijdstip
van inwerkingtreding minimaal twee maanden moet zijn. Op de vaste verandermomenten
of de minimuminvoeringstermijn kan echter een uitzondering worden gemaakt onder meer
voor zover het reparatieregelgeving betreft. In deze regeling worden de onbedoelde
gevolgen gerepareerd van het Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het
Zorgindicatiebesluit in verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ (Stb. 516). Met dit besluit werd in artikel 2, onderdeel b, van het Zorgindicatiebesluit, de
zorg, bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ die in verband met
een zintuigelijke handicap wordt verleend, uitgezonderd van de aanwijzing als vorm
van zorg waarvoor een besluit van een indicatieorgaan (indicatiebesluit) als bedoeld
in artikel 9a van de AWBZ is voorgeschreven. Omdat in artikel 2, eerste lid, juncto
artikel 1, van de TOG-regeling is bepaald dat men om recht te hebben op een tegemoetkoming
op grond van die regeling in het bezit moet zijn van een indicatiebesluit, heeft het
genoemde besluit van 24 oktober 2011 als onvoorzien, onbedoeld en ongewenst gevolg
gehad dat ouders met een thuiswonend kind met een zintuigelijke handicap geen recht
meer hebben op een tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling, hoewel het kind wel
recht heeft op 10 uren of meer AWBZ-zorg. Omdat deze regeling er toe strekt dit gevolg
met terugwerkende kracht te repareren, mag voor de inwerkingtreding van deze regeling
worden afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp.