Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 juli 2012, nr. IVV/LZW/2012/10472, tot wijziging van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen in verband met het indicatievrij maken van de behandeling in verband met een zintuiglijke handicap

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE REGELING TEGEMOETKOMING OUDERS VAN THUISWONENDE GEHANDICAPTE KINDEREN

De Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid, wordt wat betreft de zorg als bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken ABWZ, die in verband met een zintuiglijke handicap wordt verleend, gelijkgesteld een verklaring afgegeven door een toegelaten ZG-zorgaanbieder met erkende deskundigheid, waaruit blijkt dat een persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, al dan niet in combinatie met een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid, is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in het eerste lid.

B

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a Overgangsrecht artikel 2, derde lid

  • 1. De tegemoetkoming die wordt toegekend naar aanleiding van een aanvraag waarbij een verklaring als bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt overgelegd kan, in afwijking van artikel 6, vijfde lid, ingaan vanaf de eerste dag van het tweede kwartaal 2011.

  • 2. De aanvraag om een tegemoetkoming waarbij een verklaring als bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt overgelegd en die met terugwerkende kracht betrekking heeft op kwartalen vanaf het tweede kwartaal 2011 wordt ingediend voor 1 januari 2013.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met het tijdstip van inwerkingtreding en terugwerking van artikel I, onderdeel A, van het Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het Zorgindicatiebesluit in verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ (Stb. 516).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 juli 2012

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp.

TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

In de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG-regeling) is bepaald dat een ouder slechts recht heeft op een tegemoetkoming op grond van die regeling als tot zijn huishouden een kind behoort dat, voor zover in dit kader van belang, blijkens een besluit van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.

Bij Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het Zorgindicatiebesluit in verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ (Stb. 516) is de zorg, bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ die in verband met een zintuiglijke handicap wordt verleend, met terugwerkende kracht tot en met 18 april 2011, uitgezonderd van de aanwijzing als vorm van zorg waarvoor een besluit van een indicatieorgaan (indicatiebesluit) als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ is voorgeschreven. Het genoemde besluit van 24 oktober 2011 is op 11 november 2011 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 18 april omdat in de praktijk al met ingang van 18 april 2011 aan de maatregel uitvoering is gegeven. Het besluit is genomen om het proces van indicatiestelling te vereenvoudigen, omdat dit als te omslachtig werd ervaren voor deze specifieke doelgroep. De vereenvoudiging leverde tevens een aanzienlijke vermindering van administratieve lasten op.

Met ingang van 18 april 2011 is er dus voor de behandeling van zintuiglijk gehandicapten geen indicatiebesluit meer nodig en worden er dus geen indicatiebesluiten meer afgegeven. Dit heeft als onvoorzien, onbedoeld en ook ongewenst gevolg gehad dat ouders van thuiswonende zintuiglijk gehandicapte kinderen geen recht meer konden doen gelden op de tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling, omdat zij vanaf die datum geen indicatiebesluit meer konden overleggen, terwijl voor het overige aan alle eisen om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen werd voldaan en zij wel recht op 10 uren of meer AWBZ-zorg hadden.

Deze regeling strekt er toe dit onbedoelde en ongewenste gevolg van het besluit van 24 oktober 2011 met terugwerkende kracht tot en met 18 april 2011 ongedaan te maken. Daartoe wordt de TOG-regeling zodanig aangepast dat tevens recht op een tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling bestaat als in plaats van, of in aanvulling op, een indicatiebesluit een verklaring van toegelaten ZG-zorgaanbieders met erkende deskundigheid wordt overgelegd, bijvoorbeeld op basis van de door de SVB opgestelde modelverklaring, waaruit blijkt dat het kind al dan niet in combinatie met een indicatiebesluit is aangewezen op tien of meer uren per week zorg, als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. De standaardverklaring ziet enkel op de functie Behandeling als bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Als het kind is aangewezen op minder dan 10 uur AWBZ zorg als bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, maar daarnaast ook, blijkens een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid, is aangewezen op zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, dan kan er sprake zijn van een combinatie van de standaardverklaring met een indicatiebesluit die resulteert in een totaal van tien of meer uren per week zorg, waardoor recht op TOG bestaat.

In de Beleidsregel ‘Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg’ van de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) is voor behandeling van zintuiglijk gehandicapten de voorwaarde opgenomen dat deze behandeling moet worden geboden door zorgaanbieders met erkende deskundigheid op het gebied van zintuiglijk gehandicapten. Het gaat hierbij om instellingen die kunnen aantonen dat zij productieafspraken met het zorgkantoor hebben gemaakt voor de prestaties H333 of H332 (prestaties voor respectievelijk Behandeling auditief en Behandeling visueel). Deze zorgaanbieders houden zich aan de criteria conform de beleidsregels indicatiestelling AWBZ, die door het ministerie van VWS zijn vastgesteld. Op basis van deze criteria verantwoorden zij zich aan de zorgkantoren, die de AWBZ-zorg financieren. Met de zorgkantoren zijn specifieke afspraken gemaakt over het rechtmatig leveren van behandeling door deze zorgaanbieders.

Onderdeel B

In artikel 6, vijfde lid, van de TOG-regeling is bepaald dat de tegemoetkoming niet eerder kan ingaan dan de eerste dag van het kwartaal tijdens welk de aanvraag om een tegemoetkoming werd ingediend. Deze bepaling staat in de weg aan het verstrekken van tegemoetkomingen op basis van de in artikel 2, derde lid, bedoelde met terugwerkende kracht vanaf 18 april 2011 afgegeven verklaringen. Daarom is een overgangsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt om in afwijking van artikel 6, vijfde lid, met terugwerkende kracht tegemoetkomingen te verstrekken vanaf het tweede kwartaal 2011.

Aanvragen om een tegemoetkoming waarbij de verklaring, bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt overgelegd, en die met terugwerkende kracht betrekking hebben op kwartalen vanaf het tweede kwartaal 2011 moeten voor 1 januari 2013 bij de SVB worden ingediend. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat nog vele jaren lang aanvragen met terugwerkende kracht zouden kunnen worden ingediend.

Artikel II

Deze regeling werkt terug tot het tijdstip van inwerkingtreding en terugwerking van artikel I, onderdeel A, van het Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het Zorgindicatiebesluit in verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ (Stb. 516). Bedoeld artikel I, onderdeel A, trad in werking met ingang van 11 november 2011 en werkte terug tot en met 18 april 2011, zodat deze regeling eveneens terugwerkt tot en met 18 april 2011.

In de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 174) is voorgeschreven dat een ministeriële regeling in werking moet treden met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober en dat de termijn tussen de publicatiedatum van een ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden moet zijn. Op de vaste verandermomenten of de minimuminvoeringstermijn kan echter een uitzondering worden gemaakt onder meer voor zover het reparatieregelgeving betreft. In deze regeling worden de onbedoelde gevolgen gerepareerd van het Besluit van 24 oktober 2011, houdende wijziging van het Zorgindicatiebesluit in verband met beperking van de werkzaamheden door het CIZ (Stb. 516). Met dit besluit werd in artikel 2, onderdeel b, van het Zorgindicatiebesluit, de zorg, bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ die in verband met een zintuigelijke handicap wordt verleend, uitgezonderd van de aanwijzing als vorm van zorg waarvoor een besluit van een indicatieorgaan (indicatiebesluit) als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ is voorgeschreven. Omdat in artikel 2, eerste lid, juncto artikel 1, van de TOG-regeling is bepaald dat men om recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van die regeling in het bezit moet zijn van een indicatiebesluit, heeft het genoemde besluit van 24 oktober 2011 als onvoorzien, onbedoeld en ongewenst gevolg gehad dat ouders met een thuiswonend kind met een zintuigelijke handicap geen recht meer hebben op een tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling, hoewel het kind wel recht heeft op 10 uren of meer AWBZ-zorg. Omdat deze regeling er toe strekt dit gevolg met terugwerkende kracht te repareren, mag voor de inwerkingtreding van deze regeling worden afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp.

Naar boven