Regeling tot wijziging van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen van 5 juli 2012, nr. IENM/BSK-2012/129015, in verband met de vaststelling van eisen voor de erkenning van onderhoudswerkplaatsen

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 48, tweede lid, van de Spoorwegwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 29 van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De eisen, bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de wet, zijn de eisen van bijlage I, onder 2, van verordening 445/2011.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van Artikel III, onderdeel H, van de wet van 19 april 2012 tot wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 in verband met de uitvoering van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’ (Stb. 213).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Algemeen

In artikel 48, eerste lid, van de Spoorwegwet is bepaald dat het verboden is onderhoud en herstel te laten uitvoeren door anderen dan daartoe door Onze Minister erkende natuurlijke personen of rechtspersonen. In het tweede lid van dat artikel (nieuw)1 is bepaald dat deze erkenning wordt verleend indien wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen. Onderhavige regeling benoemt die eisen, waardoor ze onderdeel worden van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Bij de vaststelling van eisen is aangesloten bij Verordening 445/2011 van de Commissie van 10 mei 2011 betreffende een systeem voor de certificering van met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 653/2007 (PbEU L 122) (hierna: verordening). In bijlage I van deze verordening is bepaald welke beginselen gelden voor organisaties die in opdracht van een met onderhoud belaste entiteit onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan goederenwagons. Deze beginselen komen feitelijk neer op de eisen waaraan onderhoudswerkplaatsen moeten voldoen als zij onderhoudswerkzaamheden aan goederenwagons uitvoeren. Er is nog geen Europese regelgeving ten aanzien van onderhoudswerkplaatsen die andere spoorvoertuigen onderhouden dan goederenwagons. Deze eisen voor overige spoorvoertuigen worden nationaal vastgesteld. Nederland is van oordeel dat de eisen zoals deze gelden voor onderhoudswerkplaatsen van goederenwagons goed toepasbaar zijn op onderhoudswerkplaatsen voor andere spoorvoertuigen. De eisen sluiten aan op de reeds gebruikte eisen zoals deze golden vóór inwerkingtreding van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen.

In bijlage I, onder 2, van de verordening is vastgesteld dat de volgende eisen en beoordelingscriteria van bijlage III van de verordening gelden:

  • a) de eisen en beoordelingscriteria in deel I van bijlage III, aangepast aan de specifieke activiteit van de onderhoudswerkplaats die de onderhoudswerkzaamheden uitvoert;

  • b) de processen die de onderhoudsfuncties beschrijven.

In de praktijk zal het voornamelijk gaan om de eisen, zoals bepaald in onderdelen I en IV, van bijlage III, van de verordening. Onderdeel I, van bijlage III heeft onder meer betrekking op het kwaliteitszorgsysteem ten behoeve van de in het onderhoudsbedrijf uit te voeren werkzaamheden. Van een dergelijk systeem is sprake wanneer een aanvrager voldoet aan NEN-EN-ISO 9001:2000, of een gelijkwaardig systeem. In onderdeel IV, van bijlage III worden eisen en beoordelingscriteria gesteld voor de uitvoering van het onderhoud.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is, als veiligheidsautoriteit namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, belast met de erkenning van de onderhoudswerkplaatsen. De ILT zal per onderhoudswerkplaats beoordelen welke onderdelen van deze eisen van toepassing zijn. Onderhavige regeling leidt niet tot extra administratieve lasten omdat deze regeling een in hoofdzaak nadere formalisering is van de bestaande praktijk.

Artikel II

Naar verwachting treedt artikel III, onderdeel H, van de wet van 19 april 2012 tot wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 in verband met de uitvoering van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’ op 15 juli 2012 in werking. Deze wetswijziging maakt het mogelijk om de eisen aan onderhoudswerkplaatsen bij ministeriële regeling vast te stellen.

De gelijktijdige inwerkingtreding heeft tot gevolg dat deze wijzigingsregeling in werking treedt buiten de vaste verandermomenten om die het kabinet heeft vastgesteld. Reden hiervoor is dat vaststelling van deze eisen urgentie heeft. Bij de ILT liggen op dit moment aanvragen van onderhoudswerkplaatsen voor erkenning. Op dit moment zijn er geen eisen vastgesteld. Dit betekent dat de ILT nu geen eisen heeft waaraan aanvragen voor erkenning kunnen worden getoetst. Zonder erkenning mogen de onderhoudsbedrijven, ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Spoorwegwet geen onderhoud- of herstelwerkzaamheden verrichten. Dit is een ongewenste situatie, die zo snel mogelijk dient te worden ondervangen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.


X Noot
1

Wet van 19 april 2012 tot wijziging van de Spoorwegwet en de wet personenvervoer 2000 in verband met de uitvoering van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’, (Stb. 2012, 213).

Naar boven