Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie | Staatscourant 2012, 13373 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie | Staatscourant 2012, 13373 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Gelet op de artikelen 2, 3, 4, 5, 7, 14a, 15 tot en met 19 en 25 van het Kaderbesluit EZ-subsidies;
Besluit:
Paragraaf 3.7 van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vervangen door:
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of zijnde een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen bijlage 3.7.1, met uitzondering van paragraaf 4.4.2, activiteiten 1 tot en met 3.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een wind op zee project.
2. Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit een onderneming en een kennisinstelling.
3. Subsidie kan ook worden verstrekt aan een niet in Nederland gevestigde deelnemer in een samenwerkingsverband waarvan de penvoerder in Nederland is gevestigd.
4. De subsidieontvanger voert het wind op zee project hoofdzakelijk in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.
5. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies kiest een buiten Nederland gevestigde aanvrager voor de berekening van de subsidiabele kosten uit de integrale kostensystematiek of de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, opgenomen in de artikelen 12 onderscheidenlijk 13 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.
1. In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een demonstratieproject wind op zee 40 procent van de subsidiabele kosten, voor zover die kosten betrekking hebben op activiteiten, niet zijnde fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.
2. De subsidie bedraagt voor een wind op zee project:
a. in afwijking van de Regeling steunintensiteit ten hoogste 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;
b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;
c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.
3. Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op een combinatie van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende subsidiabele kosten.
4. De in het eerste en tweede lid genoemde percentages worden, met uitzondering van het percentage genoemd in het tweede lid, onder a, met 10 procentpunten verhoogd, voor zover de aanvrager een MKB-ondernemer is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de MKB-ondernemer.
Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.
Voor zover de projectkosten betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in artikel 3.7.3, eerste lid, is artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing en zijn de artikelen 10, derde lid, 38, eerste lid, onder b t/m d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is vier jaar.
1. Er is een Adviescommissie Wind op Zee die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, aanhef en onder e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 3.7.9, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.7.10.
2. De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.
3. De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste vier jaar benoemd.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. per criterium als bedoeld in artikel 3.7.10 niet minimaal 3 van de maximaal 5 punten zijn verkregen;
b. in totaal voor de gezamenlijke criteria als bedoeld in artikel 3.7.10 niet 14 punten of meer verkregen zijn;
c. de subsidiabele kosten niet minimaal € 1 miljoen en maximaal € 3 miljoen per wind op zee-project bedragen of
d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:
a. het project meer bijdraagt aan de kwantitatieve reductie van de kostprijs van windenergie op zee in 2020;
b. het project meer bijdraagt aan omzet en werkgelegenheid van de Nederlandse windenergie op zee sector in 2020;
c. de samenstelling van het consortium meer kwaliteit heeft, blijkend uit deelname van cruciale partijen uit de waardeketen of van het MKB en naarmate het publicatieplan en de plannen voor het intellectuele eigendom beter zijn;
d. de technische of wetenschappelijke onderzoeksmethode en het projectplan beter zijn en de projectorganisatie effectiever is.
2. Voor de rangschikking tellen de criteria even zwaar.
3. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.
1. Als bijlage 3.7.1 van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vastgesteld: de bij deze regeling behorende bijlage 1.
2. Als bijlage 3.7.2 van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vastgesteld: de bij deze regeling behorende bijlage 2.
3. Als bijlage 3.7.3 van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vastgesteld: de bij deze regeling behorende bijlage 3.
In de tabel in artikel 1 van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2012 wordt regel 5.10 vervangen door:
5.10 |
Subsidieregeling energie en innovatie (Wind op Zee-projecten) |
3.7.2 |
01-07-12 t/m 01-10-12 |
7.000.000 |
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 25 juni 2012
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen.
Het kabinet heeft gekozen voor een nieuw bedrijvenbeleid. Dit nieuwe beleid is uiteengezet in de kamerbrief van 13 september 2011 (32637 nr. 15). In deze brief wordt de ambitie van het nieuwe bedrijvenbeleid uiteengezet:
Door het bundelen en beter op elkaar afstemmen van de inspanningen van betrokken partijen, kunnen we de concurrentiekracht van de BV Nederland versterken. Daarbij past een gezamenlijke ambitie:
1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020);
2. Stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020);
3. Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan tenminste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015).
Het nieuwe bedrijvenbeleid heeft bijzondere aandacht voor negen topsectoren van de Nederlandse economie: High Tech Systemen en Materialen, Energie, Creatieve Industrie, Logistiek, Agro&Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, Water en Chemie. Hoofdkantoren is als aandachtspunt hieraan toegevoegd omdat het belangrijk is dat Nederland zijn positie als aantrekkelijk hoofdkwartier van internationaal opererende bedrijven verder uitbouwt.
In de EU is afgesproken 80-95% broeikasgasreductie in 2050 te realiseren. Voor de energiesector betekent dit de facto CO2-neutraal in 2050. Dit is de stip op de horizon. Het kabinet zet in op een voorwaardelijke Europese doelstelling van 40% in 2030. De uiteindelijke hoogte is afhankelijk van adequate mondiale actie en een adequate waarborging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Voor de kortere termijn (2020) gelden de volgende concrete doelen voor Nederland:
– 20% minder CO2-uitstoot;
– 14% hernieuwbare energie tegen de laagst mogelijke kosten;
– benutting van het potentieel aan energiebesparing.
Tegelijkertijd staat Nederland voor de uitdaging om onze economie te versterken door naar de top van de kenniseconomie te groeien en de uitgaven voor innovatie te vergroten. De internationale markt voor duurzame energieopties groeit zeer snel. Door een goede innovatieaanpak kan het verdienvermogen van de sector structureel toenemen.
Specifiek voor de energiesector komen daar voor 2020 de volgende doelen bij: concurrerende energieprijzen op zowel korte als lange termijn en sneller en meer concurrerend maken van duurzame energieopties.
De ambities voor verduurzaming van de energiehuishouding en versterking van de economie gaan hand in hand. Succesvolle doorbraken in energieopties dragen immers bij aan betaalbaarheid, versterken de positie van de betreffende bedrijven en brengen de verduurzaming van de energievoorziening dichterbij.
In de kamerbrief van 13 september 2011 is vermeld dat het kabinet de analyse van het topteam deelt voor kansrijke segmenten op basis van eerder gedaan onderzoek: de duurzame energieopties (zon-pv, offshore wind, bioketen), energiebesparing en gas bieden op dit moment kansen voor Nederland en zijn daarmee een goed vertrekpunt voor het opstellen van het innovatiecontract.
Aan de basis van de totstandkoming van de Topconsortia van kennis en innovatie (TKI) ligt het innovatiecontract. In dit innovatiecontract zijn doelstellingen en acties opgenomen waarmee de sector de wereldtop gaat/blijft behoren. De afgelopen periode is gewerkt aan het tot stand komen van de innovatiecontracten. Deze innovatiecontracten zijn als bijlage bij de brief aan de Kamer van 2 april 2012 (32637 nr. 32) aan de Kamer aangeboden. In dit innovatiecontract is onder andere aangekondigd dat er een tender zal komen voor wind op zee. Deze regeling is de uitwerking van deze aankondiging en vervangt de eerdere paragraaf 3.7, getiteld Experimenteerregeling Wind op Zee, die voortkwam uit de Innovatie Agenda Energie.
Specifiek voor windenergie op zee is de doelstelling om een kostenreductie van 40% te realiseren in 2020 te opzichte van 2010. Het type projecten dat de regeling wil ondersteunen heeft betrekking op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en demonstratieprojecten of combinaties daarvan. Projecten moeten passen binnen de onderstaande zes innovatielijnen (zie voor een nadere toelichting eveneens hoofdstuk 4 van het Innovatiecontract Wind op Zee in bijlage 3.7.1):
1. Ondersteuningsconstructies
2. Windturbines en windcentrales
3. Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet
4. Transport, installatie en logistiek
5. Beheer en Onderhoud
6. Windparkontwikkeling
De doelgroep van deze tender bestaat voornamelijk uit bedrijven die vernieuwende activiteiten in de toepassing van offshore windenergie willen realiseren. Daarbij zijn de kostprijsreductie van windenergie op zee, de omzet en werkgelegenheid en de kwaliteit van het consortium en projectplan belangrijk. De rangschikkingcriteria zijn dan ook de verwachte bijdrage aan de kostprijsreductie van windenergie op zee in 2020, de bijdrage aan omzet en werkgelegenheid van de Nederlandse windenergiesector in 2020, de kwaliteit van het samenwerkingsverband en het businessplan en de kwaliteit van het projectplan. Dit wordt nader toegelicht in de toelichting op artikel 3.7.10.
Programmatische sturing is belangrijk binnen het bedrijvenbeleid en vindt plaats op verschillende manieren. Allereerst doordat het TKI Wind op Zee (hierna: TKI-WOZ) verantwoordelijk is voor het opstellen van het programma, zoals verwoord in het innovatiecontract. Ten tweede door het gebruik van afwijzingsgronden om te sturen op voldoende kwaliteit van de projecten.
Het TKI wil bijvoorbeeld projecten met een aanzienlijke omvang hebben, waarvan de te verwachten impact groot is. Daarom is er een minimale projectomvang gedefinieerd van € 1 miljoen euro aan subsidiabele kosten. Om te voorkomen dat één project al het beschikbare budget opmaakt, is er een maximale omvang gedefinieerd van € 3 miljoen aan subsidiabele kosten.
Verder moeten projecten op een schaal van 1–5 minimaal 3 punten scoren per beoordelingscriterium en in totaal minimaal 14 punten scoren. Bij soortgelijke projecten kan het laagst gerangschikte project afgewezen worden ongeacht zijn plaats in de ranking. Ook kan er afgewezen worden als soortgelijke projecten in het verleden al gehonoreerd zijn op grond van deze paragraaf.
Ten derde door het gebruik van de hiervoor genoemde rangschikkingscriteria, waardoor alleen die projecten die het meest bijdragen aan het programma, subsidie krijgen. Op de vierde plaats wordt er gestuurd in de aard van de projecten door samenwerking tussen een kennisinstelling en bedrijf te verplichten en extra subsidie te geven voor deelname van MKB-ondernemingen. Verder organiseert het TKI-WOZ voorafgaand aan sluiting van een tender matchmakingsessies om de kwaliteit van de projectvoorstellen te verhogen door advies en koppeling aan samenwerkingspartners. Het TKI verzorgt voorts de kennisdeling op basis van de publicatieplannen van de consortia en houdt de valorisatie-inspanningen van de diverse projectconsortia bij. Ook doet het TKI een voorstel voor de leden die de Minister in de Adviescommissie benoemt. Tot slot kan het TKI-WOZ de minister adviseren om in een toekomstige tender een programmalijn te sluiten voor inschrijving als er al genoeg activiteiten uit eerdere tenders op gekomen zijn.
De subsidiëring van wind op zeeprojecten wordt opgenomen in de Subsidieregeling energie en innovatie (SEI). Aldus is ervoor gezorgd, dat de feitelijke subsidiëring krachtens de nieuwe paragraaf zal voldoen aan de Algemene groepsvrijstellingsverordening (800/2008, L214) (hierna: AGVV), zoals artikel 1.5 van de SEI aangeeft. Zo wordt onder meer op basis van artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, op welk besluit de SEI is gebaseerd, geregeld dat het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien dat noodzakelijk is op basis van de AGVV. Ook de bepalingen van de nieuwe paragraaf zelf zijn in overeenstemming met de AGVV. Deze paragraaf maakt het mogelijk dat binnen één project meerdere krachtens de AGVV vrijgestelde vormen van steun van toepassing kunnen zijn. Het in artikel 3.7.3, eerste en tweede lid, geformuleerde onderscheid geeft uitvoering aan de voorwaarde van artikel 7, tweede lid, van de AGVV dat het verschillende identificeerbare kosten betreft die in aanmerking komen voor steun; m.a.w. dat de voor steun in aanmerking komende kosten duidelijk gealloceerd kunnen worden. Dit onderscheid is blijkens de door het Agentschap NL verrichte uitvoeringstoets ook in de praktijk uitvoerbaar. De steunpercentages, die in artikel 3.7.3 zijn vastgesteld, en artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, zorgen ervoor dat wordt voldaan aan de eis van artikel 7, derde lid, van de AGVV inhoudende dat bij cumulatie, zoals daar omschreven, de hoogste steunintensiteit niet zal worden overschreden.
De steunintensiteit voor kosten die betrekking hebben op activiteiten die onder het milieubeschermingssteunkader vallen is 40% (50% voor een MKB-ondernemer) respectievelijk 45% (zonder MKB-verhoging). Dit is conform de eis genoemd in artikel 21, tweede lid, van de AGVV inhoudende dat de steunintensiteit ten behoeve van energiebesparende maatregelen niet meer bedraagt dan 60% van de in aanmerking komende kosten respectievelijk conform de eis genoemd in artikel 23, tweede lid, van de AGVV inhoudende dat de steunintensiteit ten behoeve van stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen niet meer dan 45% bedraagt. De berekening van de in aanmerking komende kosten geschiedt met inachtneming van de in artikel 21, derde lid, respectievelijk artikel 23, derde lid, jo. 18, zesde en zevende lid, van de AGVV genoemde methode.
Daar waar het kosten betreft die betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, is de steunintensiteit vastgesteld op ten hoogste 100%, respectievelijk 50 en 25%, met een verhoging van 10% voor MKB-ondernemers. Voor fundamenteel onderzoek geldt deze verhoging niet. Daarmee wordt voldaan aan artikel 31 van de AGVV. De in aanmerking komende kosten zijn gedefinieerd in de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, waarmee wordt voldaan aan artikel 31, vijfde lid, van de AGVV.
Artikel 8 van de AGVV geeft aan dat steun die op grond van de AGVV wordt verleend een stimulerend effect moet hebben. Voor MKB-ondernemingen wordt het stimulerende effect aangenomen als de subsidieaanvraag ingediend wordt voordat de werkzaamheden aan het project zijn begonnen. Grote ondernemingen moeten daarnaast op grond van artikel 8, derde lid, voorafgaand aan de subsidiebeschikking met documenten aantonen dat de subsidie een stimulerend effect zal hebben. Daarbij moeten zij voldoen aan één van de in dit artikel genoemde criteria: er moet sprake zijn van een wezenlijke toename van
a) de omvang of reikwijdte van het project;
b) de totale uitgaven van de onderneming voor het project of
c) de snelheid waarmee het project wordt voltooid.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan doordat Agentschap NL in de uitvoering grote ondernemingen zal vragen om goed onderbouwd – indien mogelijk met kwantitatieve gegevens – met interne documentatie aan te tonen dat door de subsidie aan ten minste één van de drie genoemde criteria is voldaan.
Alle aanvragers van subsidie zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen. Alle Wind op Zee-projecten waaraan subsidie wordt toegekend, zullen daarna met de gebruikelijke administratieve taken worden belast, zoals terug te vinden is in de Subsidieregeling Energie en Innovatie en het Kaderbesluit EZ-subsidies. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er bijvoorbeeld geen voorschotaanvragen te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch worden uitgekeerd. Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen. Hierbij geldt een maximum van één rapportage per jaar conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle hoofdstukken onder de SEI. Er worden 15 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting ca. 10 aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De administratieve lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich brengt, worden in 2012 totaal geschat op € 180.600. Dit is 2,58% van het totale subsidiebedrag van 7 miljoen euro.
Deze wijzigingsregeling treedt op 1 juli 2012 in werking. Daarmee wordt in zoverre afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten dat de regeling niet ten minste twee maanden voorafgaand aan dat tijdstip is gepubliceerd. Dat is in dit geval niet bezwaarlijk omdat de regeling in het belang is van de betrokken bedrijven en zij ervan op de hoogte zijn.
In de nieuwe paragraaf 3.7 van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt het wind op zee- project geïntroduceerd. Dat project wordt in dit artikel gedefinieerd als een project dat bestaat uit de drie klassieke typen van onderzoek of uit een demonstratieproject of een combinatie van die vormen. Het project dient te passen binnen de kaders van het innovatiecontract. Activiteiten 1 tot en met 3 van paragraaf 4.4.2 zijn uitgesloten omdat over de door het TKI Wind op zee voorgestelde R&D op dit gebied eerst nader overleg gevoerd zal worden met het Topteam Energie. Activiteit 4 uit deze paragraaf van het innovatiecontract komt wel in aanmerking voor subsidie. Dit betreft het uitwerken van een nieuwe windparkfilosofie, voor maximale opbrengst en betrouwbaarheid en verbeteren van de kennis van het offshore windklimaat.
In dit artikel is bepaald aan wie op aanvraag subsidie wordt verstrekt. Verstrekking vindt plaats aan een deelnemer in een samenwerkingsverband dat een wind op zee project uitvoert. Onder een aantal voorwaarden die in dit artikel zijn opgenomen, kan een in het buitenland gevestigde deelnemer eveneens subsidie aanvragen. Reden hiervoor is dat windenergie op zee een internationaal speelveld is en de kostprijsreductie van windenergie op zee leidend is in het innovatiecontract. Bij gebrek aan een thuismarkt kan het nuttig en nodig zijn bepaalde technieken in het buitenland te demonstreren of specifieke buitenlandse expertise te benutten. Daarom kan de minister gedeeltelijke uitvoering van het project buiten Nederland toestaan. Als daarvoor inzet van buitenlandse partijen nodig is die voor eigen rekening en risico willen deelnemen, wil deze regeling daar de mogelijkheid voor bieden.
In dit artikel zijn de verschillende percentages opgenomen voor demonstratieprojecten en de drie klassieke typen van onderzoeken.
Voor fundamenteel onderzoek kan 100 procent subsidie worden gegeven. Het staat aanvragers van subsidie vrij om hiervoor minder subsidie te vragen. Dit kan zich voordoen in gevallen waarin een aanvrager over eigen middelen beschikt en bereid is die in te zetten, zodat er vanuit deze regeling mogelijk meer projecten gesubsidieerd kunnen worden.
Dit artikel betreft de cumulatie van subsidie. Voor alle regelingen onder het Kaderbesluit geldt dat door een bestuursorgaan of de Europese Commissie reeds verstrekte subsidies in mindering gebracht worden. Bij de wind op zee projecten tellen daarbij volgende subsidies niet mee:
– Subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE+);
– Subsidies op grond van het Zevende Kaderprogramma van de Europese Commissie (KP7).
Reden om de SDE+ uit te sluiten is in grote lijnen dat de overheid met beide regelingen verschillende doelen wil nastreven, namelijk kostprijsreductie door innovatie (regeling Wind op zee-projecten) en exploitatie (SDE+), waarbij het niet bezwaarlijk is als beide doelen in één project samenkomen. Reden om subsidies uit KP7 uit te sluiten is dat het niet de bedoeling is goede projecten te belemmeren subsidie aan te vragen bij de Europese Commissie.
Artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies ziet er op toe dat cumulatie van subsidies niet in strijd komt met de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Dit artikel bepaalt dat artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing is wanneer er sprake is van projectkosten die betrekking hebben op activiteiten van demonstratieprojecten en dat in dat geval de artikelen 10, derde lid, 38, eerste lid, onder b tot en met d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing zijn. In artikel 14a is bepaald dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor subsidie in aanmerking komen de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de voor subsidie in aanmerking komende maatregel met inachtneming van Punt 80 tot en met 84 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEU 2008 C 82). De eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur mag dan deel uit maken van de subsidiabele kosten.
Voor de subsidies die verstrekt worden op grond van paragraaf 3.7 van de Subsidieregeling energie en innovatie is gekozen voor de rangschikkingsprocedure.
Artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bepaalt dat onze Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie beslist, niet zijnde een subsidie aan een financier, voor zover het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid. In artikel 3.7.7 is bepaald dat deze termijn vier jaar bedraagt.
Door middel van dit artikel is bepaald dat er een adviescommissie is, wat de taak is van die commissie, hoeveel leden er zitting in hebben en wat de zittingstermijn van de leden is.
Dit artikel bepaalt welke aanvullende afwijzingsgronden gelden naast de standaard afwijzingsgronden van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Hiermee kan gestuurd worden op voldoende kwaliteit van de projecten. Deze regeling richt zich bijvoorbeeld op projecten met een aanzienlijke omvang, waarvan de te verwachten impact groot is. Daarom is er een minimale projectomvang gedefinieerd van € 1 miljoen euro aan subsidiabele kosten. Om te voorkomen dat één project al het beschikbare budget opmaakt, is er een maximale omvang gedefinieerd van € 3 miljoen aan subsidiabele kosten. Verder moeten projecten een minimale score per criterium en een minimale totaalscore behalen. Ten aanzien van het minimum aantal te behalen punten per criterium, kan het zijn dat de gemiddelde score van de adviescommissie 2,97 punten oplevert. Daarmee wordt niet voldaan aan het minimum aantal van drie punten. Hetzelfde geldt voor het totale aantal te behalen punten voor een voorstel: een totale gemiddelde score van 13,97 is onvoldoende en is een reden om de aanvraag af te wijzen.
In dit artikel zijn de criteria genoemd waar de projecten aan worden getoetst.
De eerste twee criteria zijn kwantitatieve criteria en de laatste twee zijn kwalitatieve criteria.
Het eerste criterium betreft de verlaging van de kostprijs van windenergie op zee. Dit wil zeggen dat naarmate een wind op zee project meer bijdraagt aan de verlaging van die kostprijs, het project meer punten scoort. De mate waarin wordt bijgedragen aan de kwantitatieve reductie van de kostprijs van windenergie op zee is bij dit criterium maatgevend. De aanvrager drukt de reductie uit in vergelijking met de standaard/norm/gemiddelde van het product of dienst in 2010. Daarbij gebruikt de aanvrager voor de beoordeling van de relatieve invloed van het project op de totale kostprijsreductie het model ‘cost of energy 2010–2020’ van blz. 7 van het innovatiecontract.
Het tweede criterium is de bijdrage aan omzet en werkgelegenheid van Nederlandse partijen in de windenergie op zee markt in 2020. De aanvrager dient dit te onderbouwen. Beslissingen en plannen voor investeringen, vermarkting (een goede beschrijving van de activiteiten voor een doeltreffende vermarkting van de innovaties uit het project) en personeel kunnen hiervoor onder andere dienen. De aanvrager kan de te bereiken kostprijsreductie volgens het eerste criterium mede gebruiken voor de onderbouwing.
Het derde criterium betreft de kwaliteit van het samenwerkingsverband. Het project scoort beter naarmate
– meer cruciale partijen uit de waardeketen of MKB-bedrijven deelnemen. Dit blijkt o.a. uit de samenwerkingsovereenkomst tussen de projectdeelnemers. Deelname van MKB-bedrijven scoort beter dan deelname van andere partijen, omdat de sector veel MKB-bedrijven telt die veel innovaties genereren;
– het publicatieplan dat bijdraagt aan de doelstelling van het TKI-WOZ beter is. Dit blijkt o.a. uit een goede beschrijving van de activiteiten van geplande wetenschappelijke en technische publicaties, minimaal een inhoudelijke jaarrapportage aan het TKI-WOZ en verplichte medewerking aan TKI kennisoverdrachtsactiviteiten, in relatie tot de doelstellingen van het TKI-WOZ.
– het intellectuele eigendom (IE) in de fasen van het project beter geregeld is en past bij die fasen. Dit blijkt o.a. bijvoorbeeld uit regelingen over voorgrondkennis, achtergrondkennis, eventueel zijgrondkennis, licenties, geheimhouding en beveiliging van informatie, besluitvormingprocedures over IE, kostenverdeling voor IE rechten, eventueel een geschilbeslechtingsregeling, aanstelling van een IE-manager. Het TKI-WOZ zal een voorbeeld van een samenwerkingsovereenkomst ter beschikking stellen.
Het vierde criterium bepaalt dat een project hoger scoort naarmate
– de technische en/of wetenschappelijke onderzoeksmethode beter is;
– het projectplan de achtergrond van het probleem, de probleemdefinitie, de doelen, de technische aanpak, de per partner uit te voeren activiteiten, de te gebruiken middelen en de resultaten beter beschrijft;
– de projectorganisatie effectiever is, blijkend uit een goede beschrijving van de rol van iedere partner, interne en externe projectcommunicatie, een SMART beschrijving van de mijlpalen en de go/no-go beslispunten, een heldere beschrijving van de budgetplanning per partner en een beschrijving van de risico’s en risicobeheersing.
De vier criteria wegen even zwaar, daar het TKI-WOZ ze even belangrijk acht. De tender beoogt kwalitatief goede projecten te honoreren. Daarom dient een project op een schaal van 1 tot 5 op elk criterium minimaal 3 punten te scoren. De totale score dient 14 punten of meer te bedragen. Als dat niet het geval is, zal de minister het project afwijzen.
In dit artikel worden enkele verplichtingen opgelegd aan de subsidie-ontvanger. Zo dient het project binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening te worden gestart. Daarnaast dient de subsidie-ontvanger zorg te dragen voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project conform het publicatieplan, zoals beschreven bij de toelichting op het derde rangschikkingscriterium, de kwaliteit van het samenwerkingsverband. Ook kan er medewerking gevraagd worden aan andere kennisoverdrachtsactiviteiten.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-13373.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.