Regeling van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 26 juni 2012, nummer 2012-0000355923, houdende wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Uitsluiting EU-burgers en vreemdelingen met inreisverbod)

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, zesde lid komt te luiden:

  • 6. Er ontstaat geen recht op opvang indien de asielaanvraag is ingediend door een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, de Economische Ruimte of Zwitserland.

B

Artikel 4, tweede lid komt te luiden:

  • 2. Er bestaat geen recht op opvang indien de asielzoeker tot ongewenst vreemdeling als bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 is verklaard, of indien jegens de asielzoeker een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a van die wet geldt en de vreemdeling uit dien hoofde geen rechtmatig verblijf heeft.

C

Artikel 7, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. indien een asielzoeker tot ongewenst vreemdeling als bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 is verklaard of indien het een asielzoeker betreft jegens wie een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van die wet geldt en de vreemdeling uit dien hoofde geen rechtmatig verblijf heeft: onmiddellijk;

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G.B.M. Leers.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling wordt een tweetal categorieën vreemdelingen uitgesloten van de mogelijkheid van het verkrijgen van opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005. Het betreft enerzijds de onderdanen van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland en anderzijds de vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd. De vreemdeling met een zogenaamd ‘zwaar inreisverbod’, die niet een eerste asielaanvraag heeft ingediend, wordt in de Rva 2005 ten aanzien van het eindigen van het recht op opvang gelijk gesteld aan de ongewenst verklaarde vreemdeling.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

A

Gezien het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol 24 inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie beschouwen de lidstaten van de EU elkaar als veilige landen van oorsprong voor alle juridische en praktische doeleinden. Hoofdregel is dat een asielaanvraag van een onderdaan van de EU niet kan worden ingewilligd.

Om oneigenlijk gebruik of misbruik van de opvang van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers en daarmee gepaard gaand misbruik van de asielprocedure door onderdanen van de EU, de EER of Zwitserland te voorkomen, is thans expliciet in de regelgeving opgenomen dat geen recht op opvang ontstaat voor deze vreemdelingen.

De uitsluiting van onderdanen van de EU, de EER of Zwitserland van het recht op opvang komt in de plaats van de uitsluiting van dat recht van de vreemdeling die een zogenaamde 14-1 brief heeft geschreven, waarop nog niet is beslist. Deze 14-1 brieven konden tussen 14 januari 2003 en 17 maart 2005 aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden verzonden. De omstandigheid dat een vreemdeling nog geen beslissing op een dergelijke brief van de IND heeft ontvangen en op grond van die brief rechtmatig verblijf heeft, kan thans niet meer voorkomen.

B

Met de omzetting van richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) is het inreisverbod geïntroduceerd. Artikel 66a, eerste lid van de Vw2000 bepaalt dat tegen de vreemdeling die onmiddellijk Nederland dient te verlaten of de vreemdeling die na ommekomst van de vertrektermijn Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten, een inreisverbod wordt uitgevaardigd. In andere gevallen kan op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw2000 een inreisverbod worden uitgevaardigd. In het zesde en het zevende lid van dat artikel onderscheiden zich twee vormen van het inreisverbod. Het zesde lid beschrijft de situaties waarbij ondanks het uitgevaardigde inreisverbod op bepaalde gronden, waaronder het indienen van een eerste asielaanvraag, toch rechtmatig verblijf kan worden verkregen. Het zevende lid, dat van toepassing is op ‑ kort gezegd ‑ criminele vreemdelingen sluit de mogelijkheid van het verkrijgen van rechtmatig verblijf geheel uit voor de daar genoemde categorieën vreemdelingen met een inreisverbod, met uitzondering van rechtmatig verblijf gedurende de behandeling van een eerste asielaanvraag.

Artikel 4 van de Rva 2005 bepaalt dat de ongewenst verklaarde vreemdeling geen recht heeft op opvang. Met onderhavige wijziging geldt die uitsluiting eveneens voor de vreemdelingen met een inreisverbod. Het kan zowel gaan om een inreisverbod als bedoeld in het zesde lid als om een inreisverbod als bedoeld in het zevende lid van artikel 66a Vw2000. De uitsluiting van opvang geldt slechts voor de vreemdeling die vanwege het inreisverbod geen rechtmatig verblijf heeft. De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd en die toch op grond van de Vw2000 rechtmatig verblijf heeft, kan in aanmerking komen voor opvang. Indien artikel 3 van de Rva 2005 van toepassing is heeft de vreemdeling recht op opvang. Dit betekent dat de vreemdeling die een eerste asielaanvraag heeft ingediend en op die grond gezien artikel 66a, zesde of zevende lid, Vw2000 rechtmatig verblijf kan hebben, in beginsel wel opvang kan krijgen. Dat geldt met betrekking tot vreemdelingen tegen wie op grond van artikel 66a, zesde lid, van de Vw2000 een ‘licht’ inreisverbod is uitgevaardigd, eveneens voor de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 64 Vw2000 en voor de asielzoeker van wie de rechter het verzoek om voorlopige voorziening heeft toegewezen en heeft bepaald dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaar of beroep is beslist. Artikel 66a, zesde lid, Vw2000 bepaalt, in tegenstelling tot het zevende lid van dat artikel, dat ook in die gevallen de vreemdeling met een licht inreisverbod rechtmatig verblijf kan hebben.

Artikel 66b, eerste lid, Vw2000 regelt dat het inreisverbod ambtshalve of wegens gewijzigde omstandigheden dan wel op aanvraag van de vreemdeling (tijdelijk) kan worden opgeheven. In geval van een dergelijke (tijdelijke) opheffing van het inreisverbod geldt het inreisverbod niet voor de duur van de opheffing en valt de vreemdeling om die reden niet onder het hier bepaalde.

C

De categorieën vreemdelingen jegens wie een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw2000 (ofwel een ‘zwaar inreisverbod’) kan worden uitgevaardigd zijn grotendeels gelijk aan de categorieën die voor de inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn voor ongewenst verklaring op grond van artikel 67 Vw2000 in aanmerking kwamen. Met onderhavige wijziging wordt de asielzoeker met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw2000, die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van een eerste asielaanvraag, gelijkgesteld met de ongewenst verklaarde asielzoeker ten aanzien van het moment van het eindigen van het recht op opvang. Het recht op opvang eindigt in die gevallen onmiddellijk.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G.B.M. Leers.

Naar boven