TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Deze regeling is van toepassing op ambtenaren die aangesteld zijn in een substantieel
bezwarende functie (SB-functie) bij de dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het
Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) of in een substantieel bezwarende functie
bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) binnen de rijksinstelling
voor gesloten jeugdzorg Almata en de rijksinstelling voor gesloten jeugdzorg De Lindenhorst.
SB-functies kennen op grond van artikel 97 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
een vervroegde uittreedleeftijd (rond 60 jaar), hetgeen niet meer in lijn is met het
huidige nationale beleid waarbij mensen langer doorwerken. Daarnaast kan worden gesteld
dat het uitoefenen van een SB-functie een risico voor de gezondheid van de SB-medewerker
betekent. De onderhavige regeling bevat diverse mogelijkheden (arrangementen) die
de overstap naar een andere niet SB-functie of ander functie niet zijnde een functie
buiten de sector Rijk waaraan een functioneel leeftijdsontslag verbonden (FLO-)functie
faciliteren.
Achtergrond en voorgeschiedenis
Al in het onderhandelaarsakkoord CAO Rijk 2005-2006 zijn afspraken gemaakt om de noodzaak
tot vroegtijdige uittreding te verminderen. Afgesproken is dat partijen via twee wegen
zullen werken: inzetten op een mogelijke ‘tweede’ carrière van de medewerkers en inzetten
op het bevorderen van het gezond, fit en weerbaar kunnen werken.
In het genoemde onderhandelaarsakkoord is door sociale partners afgesproken om medewerkers
in SB-functies in de gelegenheid te stellen loopbaanplannen te realiseren en functies
te vervullen die voor de betrokken medewerkers aantrekkelijk zijn om gezond, bekwaam
en plezierig werkzaam te blijven. Betrokkenen krijgen de reële mogelijkheid om op
vrijwillige basis na circa vijftien jaar functie-uitoefening perspectiefvol van functie
of baan te veranderen. Voor zover dat functies zijn binnen het bereik van de sector
Rijk krijgen medewerkers voorrang bij het verwerven van die functies. Er moet een
goede balans worden gevonden tussen het stimuleren, faciliteren en niet-vrijblijvend
omgaan met loopbaanverandering.
De onderhavige regeling is een uitwerking van het genoemde akkoord om in te zetten
op een mogelijke ‘tweede’ carrière van de betreffende medewerkers.
Kern van de nieuwe regelgeving
Tussen het tiende en het twaalfde dienstjaar (in een SB-functie bij V&J of VWS), zal
een gesprek over een mogelijke tweede carrière plaatsvinden.
Dit gesprek zal voornamelijk in het teken staan van de keuze van de werknemer tussen
arrangementen op weg naar een tweede carrière. Deze 3 arrangementen worden hierna
uitgewerkt.
De betrokkenen ambtenaar kan een aanvraag indienen om gebruik te maken van een bepaald
arrangement. Deze vraag kan resulteren in een besluit tot toekenning van een bepaald
arrangement maar de aanvraag kan ook worden afgewezen. Het besluit is vatbaar voor
bezwaar en beroep.
Tussen ambtenaar en werkgever wordt het toegekende arrangement vastgelegd in een door
beiden ondertekend mobiliteitsplan. Aannemelijk dient te zijn dat de keuze tot het
beoogde resultaat zal leiden.
De arrangementen gaan uit van vertrek uit de SB-functie naar een andere functie. Die
andere functie mag niet een binnen de overheid bestaande SB- of FLO-functie zijn.
Het is de bedoeling dat het vertrek naar de andere functie plaatsvindt na een diensttijd
van rond de 15 jaar, doorgebracht in een SB-functie.
Er hoeft niet persé een keuze te worden gemaakt voor uitstroom.
Mobiliteit naar een andere (niet SB-)functie wordt immers bevorderd, maar is niet
verplicht. Er kan dus ook voor worden gekozen om in de SB-functie aangesteld te blijven.
De drie arrangementen zijn:
-
A. Opleiding gericht op nieuwe baan, begeleiding naar nieuwe baan, baangarantie en ‘inkomensgarantie’;
geen loopbaanpremie. Hierbij er vindt intensieve begeleiding plaats (naast het opstellen
van een mobiliteitsplan worden indien nodig alle mogelijke mobiliteitsinstrumenten
ingezet) naar een nieuwe baan en daarnaast wordt een opleiding gevolgd die gericht
is op de overstap naar een andere functie, hierbij geldt een inkomensgarantie (bij
overstap naar niet substantieel bezwarende functie binnen de sector Rijk) dan wel
een aanvulling op inkomen (bij de overstap naar een functie niet zijnde een FLO-functie
buiten de sector Rijk),
-
B. Opleiding gericht op nieuwe baan, geen baangarantie; SBF-loopbaanpremie minus de extra
opleidingskosten. Hierbij wordt er een studie gevolgd gericht op een overstap waarbij
een loopbaanpremie wordt toegekend waarop de met de studie gemaakte scholingskosten
in mindering worden gebracht,
-
C. Geen opleiding gericht op nieuwe baan, geen baangarantie; SBF-loopbaanpremie. De ambtenaar
volgt geen op een andere functie gerichte studie. Er is sprake van de reguliere begeleiding.
De ambtenaar gaat op eigen kracht op zoek naar een andere functie. Indien hij op eigen
kracht een niet substantieel bezwarende functie vindt binnen de sector Rijk, ontvangt
hij een loopbaanpremie. Er zal een benoeming in de nieuwe functie volgen, waarbij
er geen sprake is van ontslag.
Het is echter ook mogelijk dat de ambtenaar, na eervol te zijn ontslagen, een loopbaanpremie
ontvangt indien hij een functie heeft aanvaard buiten de sector Rijk niet zijnde een
FLO-functie. De ambtenaar kan er ook voor kiezen om na eervol te zijn ontslagen geen
andere dienstbetrekking te aanvaarden.
Een keuze voor arrangement A of B sluit de keuze voor arrangement C uit.
De hier beschreven systematiek gaat uit van de keuze voor een bepaald arrangement,
hieraan gekoppelde afspraken over de te volgen route, gevolgd door uitstroom uit de
SB-functie. Indien de ambtenaar, nadat hij gebruik heeft gemaakt van één van de mogelijkheden,
genoemd in artikel 3, weer terug komt in een substantieel bezwarende functie, dient
voorkomen te worden dat betrokkene na ontslag aanspraak maakt op een uitkering op
grond van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006. Via een wijziging
van artikel 60 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zal hierin wettelijk worden
voorzien.
Administratieve lasten
Deze regeling heeft geen lasten voor burger of bedrijf. Er zijn slechts administratieve
lasten voor de werkgever. De uitvoering van deze regeling geschiedt door een loket
dat is ingericht bij het Shared Service Centrum van DJI (SSC-DJI). Dit loket voert
meerdere regelingen van de sector Rijk uit. Het loket informeert de ambtenaar over
de regeling en registreert de aanvragen voor een arrangement. De geldelijke aanspraak
wordt verzorgd door P-Direkt.
Financiële gevolgen
Voor 2012 en verder wordt rekening gehouden met € 9,750 miljoen aan kosten voor de
financiering van de arrangementen uit deze regeling voor de overheid als werkgever.
De werknemers die met deze regeling uitstromen uit hun SB-functie zullen in de toekomst
geen gebruik kunnen maken van de uitkering, als bedoeld in artikel 97, zevende lid,
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (de Regeling uitkering substantieel bezwarende
functies 2006).
De kosten van deze regeling bestaan uit opleidingskosten ten aanzien van de arrangementen
A en B en loopbaanpremies ten aanzien van arrangementen B en C. Daar staat tegenover
dat later op de uitkeringslasten wordt bespaard. De kosten gaan voor de baten uit:
de medewerker die gebruik maakt van de regeling kan later geen gebruik maken van de
Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006.
Consultatie en adviezen
In mei 2012 heeft de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (SOR) ingestemd met de
Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. Dit betreft
de formele vastlegging van al eerder (eind 2008) met de bonden gemaakte afspraken.
Afgesproken is om de regeling terug te laten werken tot en met 1 januari 2009 en om
de regeling te evalueren. Uiterlijk voor de zomer van 2018 zal – aan de hand van de
uitkomsten van de evaluatie – in de SOR worden bezien of en zo ja op welke wijze de
regeling een vervolg zal krijgen. Om die reden is de onderhavige regeling een tijdelijke
regeling en vervalt de regeling met ingang van 1 januari 2019.
Artikelsgewijs
Artikel 3
Deze bepaling beschrijft de drie arrangementen. Tussen het tiende en het twaalfde
dienstjaar in een substantieel bezwarende functie kunnen er afspraken worden gemaakt
tussen ambtenaar en het bevoegd gezag over een overstap naar een niet substantieel
bezwarende functie of niet FLO-functie (tweede carrière).
Dit gesprek zal voornamelijk in het teken staan van de keuze van de ambtenaar tussen
de drie verschillende mogelijkheden (arrangementen) die er zijn voor een overstap.
De arrangementen gaan uit van vertrek uit de substantieel bezwarende functie naar
een andere functie. Die andere functie mag niet een binnen de sector Rijk bestaande
substantieel bezwarende functie of een FLO-functie buiten de sector Rijk zijn.
Mobiliteit naar een andere niet-substantieel bezwarende functie wordt bevorderd, maar
is niet verplicht. Er kan dus ook voor worden gekozen om in de substantieel bezwarende
functie aangesteld te blijven. De drie arrangementen zijn in het algemeen deel van
de toelichting beschreven.
Artikel 4
Indien de ambtenaar kiest voor het arrangement, genoemd in artikel 3, onder a, wordt
er een mobiliteitsplan opgesteld waarin zijn eigen kwaliteiten, ontwikkelpunten, loopbaanwensen
en de te volgen studie worden opgenomen. Dit document wordt door de ambtenaar en het
bevoegd gezag ondertekend. Het mobiliteitsplan wordt binnen vier jaar na het besluit
van het bevoegd gezag ten aanzien van toekenning van arrangement a uitgevoerd. In
die periode biedt het bevoegd gezag een passende functie overeenkomstig artikel 49h,
eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement aan. Deze bepaling bevat een
nadere uitwerking van arrangement A. De ambtenaar wordt intensief begeleid door middel
van het uitzoeken van een studie en daarnaast worden de loopbaanwensen besproken.
Dit is een belangrijk verschil met arrangement B. Het zevende lid regelt dat hiertoe
diverse mobiliteitsinstrumenten worden ingezet. Te denken valt aan een loopbaanscan,
hulp bij het zoeken naar een geschikte opleiding, vacature-analyse of snuffelstages.
De medewerker heeft in dit arrangement recht heeft op een studie gericht op een andere
functie. Die nieuwe functie hoeft niet per se bij de (rijks)overheid te zijn. De opleiding
moet de kansen op de arbeidsmarkt aantoonbaar verhogen en bijdragen aan het realiseren
van de vastgelegde loopbaanafspraken. De studiefaciliteiten zijn overeenkomstig het
bepaalde omtrent opleiding in artikel 59, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, heeft bij de vervulling van vacatures binnen
de sector Rijk een voorrangspositie op andere kandidaten zoals beschreven in de circulaire
van 6 februari 2003 (PMR/AV 02/100674) overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
Artikel 5
Deze bepaling regelt dat de overstap naar een andere functie in arrangement A plaatsvindt
met behoud van de salarisschaal of met een aanvulling van het inkomen. Indien een
andere functie, niet zijnde een substantieel bezwarende functie binnen de sector Rijk
wordt gevonden, geldt het volgende. In geval van een lager gewaardeerde functie, heeft
de medewerker aanspraak op behoud van de eigen salarisschaal (eerste en tweede lid).
Bovendien wordt bij vertrek aan de medewerker gedurende een bepaalde periode een afbouwende
toelage als bedoeld in artikel 18b van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984 meegegeven. De afbouwpercentages bedragen 100%–75%–50%–25% van de verlaging ten
gevolge van het wegvallen van de toelagen.
Indien een andere baan buiten de sector Rijk wordt gevonden, niet zijnde een FLO functie,
geldt het volgende (derde tot en met achtste lid).
Bij het vinden van een baan op een lager salarisniveau, wordt maandelijks een aanvulling
op het inkomen toegekend. De aanvulling wordt berekend op basis van het inkomensverschil
tussen het oude inkomen (salaris, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en toelagen)
en van het nieuwe inkomen (inclusief alle componenten), gerelateerd aan de omvang
van het dienstverband van de medewerker. De aanvulling bedraagt maximaal 30% van het
oude inkomen. De aanvulling bouwt af in 5 jaar. De afbouwpercentages bedragen 100%–80%–60%–40%–20%
van het aan te vullen verschil.
De hoogte van de aanvulling wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld aan de hand van de
feitelijke situatie. De medewerker dient hiertoe een inkomensverklaring over de voorgaande
twaalf maanden over te leggen.
Artikel 6
In arrangement B wordt, net als in arrangement A, een mobiliteitsplan opgesteld, waarbij
de ambtenaar een opleiding volgt gericht op de overstap naar een andere functie. De
studie is gericht op de overstap naar een niet substantieel bezwarende functie of
een niet FLO-functie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.
De ambtenaar krijgt in dit arrangement niet de bij het arrangement A beschreven (extra)
intensieve begeleiding. Naast het mobiliteitsplan en de studie worden geen mobiliteitsinstrumenten
ingezet zoals de loopbaanscan, vacature-analyse of snuffelstages. Hierbij past een
loopbaanpremie, waarop de in verband met de studie gemaakte scholingskosten in mindering
worden gebracht.
Artikel 7
Een ambtenaar die gekozen heeft voor arrangement B of C komt in aanmerking voor een
loopbaanpremie als hij een overstap maakt naar een andere functie. Artikel 7 regelt
de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen.
Voorwaarde voor het verkrijgen van de loopbaanpremie is dat het ontslag van de medewerker
op eigen aanvraag gebeurt waardoor er uit hoofde van dat vrijwillig ontslag geen aanspraak
kan worden gemaakt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet dan wel een bovenwettelijke
uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor
de sector Rijk omdat sprake is van vrijwillig ontslag.
Daarnaast mag er geen aanspraak wordt gemaakt op financiële voorzieningen vastgesteld
op grond van het Besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2008–2012 of hoofdstuk
7 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
In het arrangement, genoemd in artikel 3, onder c, krijgt de ambtenaar geen op een
andere functie gerichte studie en geen (extra) intensieve begeleiding als beschreven
onder a aangeboden. Wel is sprake van de reguliere begeleiding. De ambtenaar gaat
op eigen kracht op zoek naar een andere functie. De ambtenaar ontvangt na het aanvaarden
van een andere niet SB-functie binnen de sector Rijk of na eervol te zijn ontslagen
en het aanvaarden van een andere functie, niet zijnde een FLO-functie buiten de sector
Rijk, een loopbaanpremie . De ambtenaar kan er ook voor kiezen om na het op zijn verzoek
verleende ontslag een loopbaanpremie te ontvangen en daarna geen andere dienstbetrekking
te aanvaarden.
Artikel 8
Deze bepaling bevat regels over de berekening van de grondslag voor de loopbaanpremie.
De grondslag voor de hoogte van de loopbaanpremie is de jaarbezoldiging (salaris tot
ten hoogste het maximumsalaris van schaal 8, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering
en toelagen) van de medewerker op de datum waarop de betrokken ambtenaar op eigen
aanvraag overstapt naar een niet substantieel bezwarende functie of een niet FLO-functie.
De opbouw van de premie bedraagt 8% per vol jaar. De opbouw begint bij een aaneengesloten
diensttijd doorgebracht in een SB-functie.
Als de loopbaanpremie wordt opgenomen binnen een aaneengesloten diensttijd aangesteld
in een substantieel bezwarende functie van twaalf tot en met zeventien dienstjaren
wordt bovenop de loopbaanpremie een bonus verstrekt van 50% van de berekeningsbasis.
De opbouw eindigt bij het bereiken van 100% van de berekeningsgrondslag.
Over de wijze van het beschikbaar stellen van de loopbaanpremie vindt overleg plaats
met de medewerker. De loopbaanpremie kan eenmalig ter beschikking worden gesteld of
in jaarlijkse gelijke termijnbedragen. Bij het laatste geldt een maximum van 5 jaarlijkse
termijnen.
Artikel 10
De terugwerkende kracht van de regeling heeft geen nadelige gevolgen voor de betrokkenen
omdat in de regeling alleen extra voorzieningen zijn afgesproken.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.W.E. Spies.