Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 21 juni 2012, nr. WBV 2012/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 Informatie en contactgegevens

De organisaties die belast zijn met de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving dragen ieder zorg voor het organiseren en geven van specifieke voorlichting over de door hen uit te voeren taken.

De vreemdelingenwet- en regelgeving wordt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK geformuleerd.

De afdeling Publieksvoorlichting van het Ministerie van BZK is ondergebracht bij de Informatiedienst van de Rijksoverheid.

Iedereen kan voor vragen aan de Rijksoverheid op maandag t/m vrijdag van 8.00 tot 20.00 uur bellen naar telefoonnummer 1400.

Voor informatie over verblijfsaanvragen wordt verwezen naar de IND.

Overheidsinstanties die werkzaam zijn binnen de vreemdelingenketen kunnen de website www.vreemdelingenketen.nl bezoeken, welke de onderlinge informatie-uitwisseling tussen deze overheidsinstanties als doel heeft.

Hieronder is een alfabetische lijst opgenomen van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving. Daarnaast worden organisaties genoemd met een directe relatie tot de vreemdelingenketen en/of die rechtsbijstand of andere ondersteuning verlenen aan vreemdelingen. In het overzicht zijn opgenomen:

  • een korte beschrijving van de werkzaamheden;

  • de taken van de organisaties (voor zover deze zien op vreemdelingen);

  • de contactgegevens van de betreffende organisaties ten behoeve van vreemdelingen en externen.

ACVZ

De ACVZ is een onafhankelijk adviescollege dat adviezen uitbrengt inzake het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid. Zij adviseert daarover gevraagd en ongevraagd aan de Regering en aan het Parlement.

COA

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Het COA zorgt voor onderdak gedurende de asielprocedure en bereidt asielzoekers voor op een verblijf in Nederland, terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie.

  • Telefoon: 0800-023 80 23 (gratis)

  • Internet: www.coa.nl

DJI

De DJI is verantwoordelijk voor de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, waaronder de vreemdelingenbewaring.

  • Telefoon Informatielijn: 070-370 27 34

  • Internet: www.dji.nl

Directie Inburgering en Integratie

De directie Inburgering en Integratie van het Ministerie van BZK richt zich op de totstandkoming van een samenleving, waarin de in Nederland verblijvende leden van etnische groepen op basis van volwaardig en gedeeld burgerschap kunnen deelnemen. De directie ontwikkelt onder andere het beleid met betrekking tot de inburgering en de Remigratiewet.

De directie Inburgering en Integratie van het Ministerie van BZK is bereikbaar via:

Directie Migratiebeleid

De Directie Migratiebeleid van het Ministerie van BZK draagt zorg voor de nationale en internationale beleidsontwikkeling op het asiel- en immigratieterrein, alsmede op het terrein van opvang van asielzoekers. Het aandachtsveld van de directie bestaat aldus uit toelating, verblijf, toezicht, terugkeer, grensbewaking, visumbeleid, opvang en de coördinatie van het beleid tot het tegengaan van illegaal verblijf.

DT&V

De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving terzake vertrek en uitzetting. De DT&V bevordert, organiseert en realiseert het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor. De DT&V voert haar taak uit in samenwerking met andere ketenpartners van de overheid die een taak hebben in het vertrekproces. De DT&V regisseert het vertrekproces op operationeel niveau. Taken die wettelijk zijn voorbehouden aan ambtenaren belast met het toezicht of de grensbewaking, worden niet verricht door de DT&V.

Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel

Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is een samenwerkingsverband tussen de Dienst Nationale Recherche en DNRI van het KLPD, de KMar, de IND en de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst van het Ministerie van SZW.

Het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel heeft als doel: het verschaffen van inzicht en overzicht in de criminaliteit in relatie tot mensenhandel & mensensmokkel, ten bate van de opsporing en het tegenhouden van deze en gerelateerde misdrijven.

Daartoe is het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel een centrale plek waar informatie, kennis en ervaring op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel wordt verzameld, veredeld en geëxploiteerd.

  • Telefoon Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel 038-4963555 (na kantooruren wordt u doorgeschakeld naar de piketfunctionaris)

  • Email: Emm@klpd.politie.nl

IND

De IND is onder meer verantwoordelijk voor de beoordeling van alle aanvragen voor toelating en naturalisatie van vreemdelingen.

  • Informatielijn IND (beschikbaar voor publiek): 0900-12 34 561 (0,10 euro pm)

  • Informatielijn IND vanuit het buitenland: +31 20 8893045

  • Telefoon IND Ketenservice (beschikbaar voor ketenpartners): 070-888 00 00

  • Piketnummer (buiten kantooruren op werkdagen bereikbaar van 17.00 tot 23.00 uur en in het weekeinde van 7.00 tot 23.00 uur): 070-370 60 60

  • Internet: www.ind.nl

IOM

IOM richt zich op velerlei migratievraagstukken. Zo biedt IOM ondersteuning aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland vrijwillig willen verlaten, organiseren zij het vervoer van personen naar of uit Nederland en richten zij zich op (her)integratie, bestrijding van mensenhandel, arbeidsmigratie, migratie en ontwikkeling en migratie en gezondheid.

KMar

De KMar is op de luchthavens en in de zeehavens in Nederland alsmede op zee belast met de grensbewaking. De grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd door de ZHP (zie hierna onder ZHP), met uitzondering van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/ Europoort. In het kader van de grensbewaking verstrekt de KMar in voorkomende gevallen visa aan de buitengrens. Aan de binnengrens met België en Duitsland en op de luchthavens is de KMar belast met de uitvoering van het MTV. Voorts is de KMar verantwoordelijk voor de uitzetting en begeleiding van uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland en van aan de grens geweigerde personen.

  • Telefoon KMar voorlichting: 070-318 83 57

  • Internet: www.kmar.nl

Ministerie van BuZa, inclusief ambassades en consulaten

Het Ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor de behandeling van visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden en mvv’s. Indien ambassades en consulaten niet zelfstandig kunnen of mogen beslissen, worden de visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden – als het gaat om zakenbezoeken, diplomaten, politieke bezoeken, het verrichten van technische werkzaamheden, deelname aan/bijwonen van een congres, conferentie of sportmanifestatie, bezoeken van wetenschappelijke aard, aanvragen van personen uit de voormalige Sovjetrepublieken, bezoeken van personen die geregistreerd staan in het SIS of op een visumsanctielijst – voorgelegd aan de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van de directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid van het Ministerie van BuZa (zie voor overige visumaanvragen hierna onder Visadienst).

Het Ministerie van BuZa is tevens verantwoordelijk voor algemene en individuele ambtsberichten, welke door de Minister gebruikt worden als informatiebron onder andere bij de beoordeling van asielaanvragen.

Daarnaast is het Ministerie van Buza verantwoordelijk voor het afnemen van het basisexamen inburgering in het buitenland op de Nederlandse posten.

  • Telefoon Visuminformatie: 070-348 4844

  • Telefoon algemeen: 070-348 64 86

  • Internet: www.minbuza.nl

NVVB

De NVVB biedt een platform aan leidinggevenden en medewerkers van organisaties, die zich binnen en buiten de overheid professioneel bezig houden met het brede terrein van burgerzaken. Onder burgerzaken vallen activiteiten op het terrein van de GBA en de loketfunctie voor vreemdelingen die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning willen indienen.

De NVVB heeft voor haar gemeentelijke leden een adviesfunctie op het gehele terrein van burgerzaken in de vorm van een helpdesk.

  • Telefoon helpdesk (voor gemeenten): 020-551 90 07 of 020-551 90 09

  • Internet: www.nvvb.nl

Politie

De (vreemdelingen)politie houdt toezicht op personen die in Nederland verblijven, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben en is onder meer verantwoordelijk voor het opsporen, staande houden, inbewaring stellen, het vertrek onder toezicht alsmede het vaststellen van de identiteit van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen.

De Taakorganisatie Vreemdelingen is een landelijk werkend bureau dat de politie adviseert en ondersteunt bij de ontwikkeling van de visie, de strategie en het beleid van de politiële vreemdelingentaak. Daarbij is zij tevens het landelijk aanspreekpunt van waaruit de belangenbehartiging ten behoeve van de vreemdelingenpolitie plaatsvindt en het knooppunt in de communicatie en informatie-uitwisseling tussen de vreemdelingenpolitie onderling en van en naar ketenpartners.

  • Telefoon politie algemeen: 0900-8844 (lokaal tarief)

  • Telefoon Taakorganisatie Vreemdelingen: 030-635 33 44

  • Internet: www.politie.nl

RvS

De RvS is naast onafhankelijk adviseur van de regering over wetgeving en bestuur ook hoogste algemene bestuursrechter van het land. De ABRvS spreekt recht in hoogste instantie in geschillen tussen de burger en de overheid. Sinds de inwerkingtreding van de Vw geldt dit ook voor vreemdelingrechtelijke geschillen.

  • Telefoon publieksvoorlichting: 070-426 42 51 of 070-426 46 43

  • Telefoon (algemeen en spoedeisende zaken): 070-426 44 26

  • Internet: www.raadvanstate.nl

Raad voor Rechtsbijstand

De Raden voor Rechtsbijstand geven uitvoering aan de Wet op de rechtsbijstand, waarin de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen is geregeld. De raden subsidiëren de Stichting Rechtsbijstand Asiel en zien ook toe op de kwaliteit en voldoende beschikbaarheid van de rechtsbijstandverlening. Voor juridische informatie en advies is er het Juridisch Loket.

  • Telefoon Juridisch Loket: 0900-8020 (10 cent pm)

  • Internet: www.rvr.org

Visadienst

De Visadienst is onderdeel van het Ministerie van BuZa. De Minister van BuZa heeft het Hoofd van de IND en het plaatsvervangend Hoofd van de IND mandaat verleend voor het nemen en ondertekenen van besluiten die door hen in hun functie van Hoofd van de Visadienst, respectievelijk plaatsvervangend Hoofd van de Visadienst, namens hem worden genomen. Ondermandaat is verleend aan de ambtenaar belast met de grensbewaking en het toezicht en specifieke functionarissen van de IND voorzover zij besluiten nemen of handelingen verrichten namens het Hoofd van de Visadienst.

De Visadienst behandelt namens de Minister van BuZa alle door de ambassades en consulaten voorgelegde aanvragen voor mvv’s en visumaanvragen voor toerisme, familie- en privé-bezoek, artiesten, studenten, personen die gesignaleerd staan in het OPS of SIS, stagiaires en medische bezoeken, met uitzondering van personen uit de voormalige Sovjetrepublieken. De laatste categorie personen dient zich te wenden tot het Ministerie van BuZa (zie hiervoor onder Ministerie van Buza). Bovendien behandelt de Visadienst aanvragen voor visumverlenging en verlening van terugkeervisa.

  • Contactinformatie: zie IND

VNG

De VNG verzorgt de belangenbehartiging van alle gemeenten bij andere overheden. Bij de gemeenten worden aanvragen voor verblijfsvergunningen regulier en naturalisatie ingediend. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor de registratie van persoonsgegevens in de GBA.

  • Telefoon: 070-373 83 93

  • Internet: www.vng.nl

Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland

De Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers die zich in Nederland bevinden.

Vreemdelingenkamers

De vreemdelingenkamers zijn onderdeel van een rechtbank en houden zich uitsluitend bezig met het behandelen van vreemdelingenrechtelijke geschillen. Formeel behandelt de rechtbank ’s-Gravenhage deze geschillen, maar binnen alle negentien rechtbanken in Nederland zijn zogeheten nevenzittingsplaatsen aangewezen.

Het Landelijk Stafbureau Vreemdelingenkamers biedt ondersteuning op het gebied van juridische en organisatorische coördinatie aan de vreemdelingenkamers.

Bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken dienen vreemdelingenzaken te worden ingediend, waarop deze door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken zo evenwichtig mogelijk over de nevenzittingsplaatsen worden verdeeld.

  • Pikettelefoon van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken: 023-512 66 20

  • Internet: www.rechtspraak.nl

ZHP

De ZHP is belast met de grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond alsmede op zee, het havengerelateerde vreemdelingentoezicht en de bestrijding van (migratie)criminaliteit in de Rotterdamse havens. Daarnaast verzorgt de ZHP in voorkomende gevallen de verlening en verlenging van visa voor in de politieregio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden.

  • Telefoon: 010-2747471

  • Faxnummer: 010-2750121

Internet: www.dutch-immigration.nl

B

Paragraaf A4/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Inleiding

In hoofdstuk 4 Vw zijn regels opgenomen over onder meer het vertrek en de uitzetting van de vreemdeling. Deze regels zijn deels ook van toepassing op EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede en derde, Vb en de vreemdelingen als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb, die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben. Er dient echter wel rekening mee te worden gehouden dat op EU-/EER-onderdanen toch nog het Europees Vestigingsverdrag (zie B11/4) van toepassing kan zijn. Dit Verdrag verschaft de onderdanen van alle verdragsluitende partijen (in de praktijk alleen de Turkse onderdanen) (extra) procedurele waarborgen in geval van voorgenomen verblijfsbeëindiging bij rechtmatig verblijf van ten minste twee respectievelijk tien jaar.

Ten aanzien van vreemdelingen die dienen te vertrekken naar een land buiten de Unie geldt dat zij een schriftelijk terugkeerbesluit dienen te ontvangen, waaruit blijkt dat de vreemdeling de Unie dient te verlaten. Het terugkeerbesluit kan tevens een inreisverbod inhouden (artikel 66a Vw, zie ook A5/1).

De Vw kent slechts de begrippen vertrek en uitzetting. Vertrek wordt behandeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, artikel 61, 62 en 62a Vw. Uitzetting wordt behandeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, artikel 63 tot en met 66 Vw.

Vertrek

Van vertrek is sprake indien een vreemdeling, al dan niet aantoonbaar, zelfstandig of gedwongen vertrekt uit Nederland. Zelfstandig vertrek wordt onder andere gefaciliteerd door IOM in Nederland. Hiertoe biedt IOM een vertrekregeling aan (zie A4/5).

Uitzetting

De wet bevat geen definitie van het begrip uitzetting. De term uitzetting wordt gebruikt voor alle gevallen van ‘verwijdering met de sterke arm uit Nederland’. Dit impliceert dat er geen sprake is van uitzetting als een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld ons land op een door hem verkozen wijze te verlaten.

Verwijdering

Het begrip verwijdering, dat niet voorkomt in de Vw, omvat alle overheidshandelingen en handelingen van vervoerders die erop gericht zijn om een vreemdeling die Nederland moet verlaten daadwerkelijk te doen vertrekken. Hieronder vallen de begrippen (zelfstandig) vertrek en uitzetting. De handelingen van vervoerders zien enkel op vreemdelingen ten aanzien van wie zij op grond van artikel 65 Vw een terugvoerverplichting hebben.

Terugkeerbesluit

De administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of die illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgelegd. Onder terugkeer wordt verstaan: terugkeer naar een derde land, gelegen buiten de Europese Unie (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland), de Europese Economische Ruimte en Zwitserland.

Onderdaan van een derde land

Eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag en die geen persoon is, die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt, als bepaald in artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode.

C

Paragraaf A4/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 De rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten

Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging moet verlaten. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn vertrek uit Nederland. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 61, eerste lid, Vw. De verplichting om Nederland te verlaten is ingevolge dat artikel afhankelijk van de rechtmatigheid van het verblijf. Welke vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, is opgenomen in artikel 8 Vw.

De rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Dit wordt in voorkomende gevallen door middel van een meeromvattende beschikking die tevens geldt als een terugkeerbesluit aan de vreemdeling kenbaar gemaakt. Conform artikelen 27 en 45 Vw heeft deze meeromvattende beschikking een vertrekplicht tot gevolg. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten is vastgesteld in artikel 62 Vw. De vreemdeling die na afloop van de termijn die vermeld is in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten kan worden uitgezet. In aanvulling op het genomen terugkeerbesluit krijgt hij in overeenstemming met A5/1 een inreisverbod opgelegd (zie artikel 66a Vw en zie A5/1). In het geval uitzetting niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling zich aan toezicht heeft onttrokken, wordt eveneens in aanvulling op het terugkeerbesluit een inreisverbod uitgevaardigd. In dat geval moet van de beschikking mededeling worden gedaan in de Stcrt (artikel 66a, vijfde lid, Vw). Voor personen die Nederland legaal zijn ingereisd voor een bepaalde duur en waarvan de termijn voor verblijf in Nederland is verlopen, geldt ook dat een terugkeerbesluit wordt uitgereikt, dat tevens een inreisverbod (zie artikel 66a Vw en zie A5/1) zal inhouden.

Vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft, krijgen in geval van aantreffen een terugkeerbesluit, waarmee zij van de op hen rustende vertrekplicht in kennis worden gesteld. Alvorens tot het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt overgegaan, wordt de vreemdeling eerst hieromtrent gehoord. Als uit dat gehoor blijkt dat het voornemen van de vreemdeling bestaat asiel te vragen wordt de vreemdeling de gelegenheid gegeven een dergelijke aanvraag in te dienen en wordt pas een terugkeerbesluit uitgevaardigd als hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt. Voor zover blijkt dat vreemdeling om andere redenen verblijf hier te lande wenst, wordt de vreemdeling erop gewezen dat een verblijfsvergunning regulier ingediend kan worden. In laatstgenoemde situatie bestaat er geen aanleiding om het uitbrengen van een terugkeerbesluit achterwege te laten. In het terugkeerbesluit kan worden bepaald dat de vreemdeling de Unie – en daarmee ook Nederland – moet verlaten binnen vier weken. De vreemdeling die na afloop van de termijn vermeld in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten kan worden uitgezet en krijgt onder intrekking of wijziging van het genomen terugkeerbesluit een nieuw terugkeerbesluit dat tevens een inreisverbod inhoudt (zie artikel 66a Vw en zie A5/1).

Ingeval echter een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan een vertrektermijn worden onthouden. In dat geval moet de vreemdeling de Unie onmiddellijk verlaten en wordt in het terugkeerbesluit als regel een inreisverbod opgenomen (zie A5/1).

Voor vreemdelingen die een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking niet opschort, ontstaat de rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag. Als bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking opschort, dan ontstaat de rechtsplicht nadat de opschorting is geëindigd. Hetzelfde geldt indien het rechtsmiddel (waaronder hoger beroep) op grond van een rechterlijk oordeel mag worden afgewacht.

Voor vreemdelingen uit derde landen die illegaal in Nederland verblijven en in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, geldt dat zij een aanzegging krijgen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Wanneer deze aanzegging niet wordt nageleefd, of uit de verklaringen of gedragingen van de vreemdeling aannemelijk kan worden geacht dat hij deze aanzegging niet zal opvolgen of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdelingen vereist is, zal wel een terugkeerbesluit worden uitgereikt. Van openbare orde aspecten in de vorige zin is in ieder geval sprake indien de vreemdeling is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit. Dat de nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek vereist kan ondermeer uit een ambtsbericht van de AIVD volgen. Nadat de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgereikt, zal een terugkeerprocedure worden opgestart die in beginsel is gericht op de terugkeer naar het land van herkomst. Indien de vreemdeling alsnog – al dan niet gefaciliteerd door de overheid – bereid en in staat is terug te keren naar de lidstaat die hem een vergunning heeft verleend, dan wordt hij begeleid in de terugkeer naar dat land. Op dit punt wordt in dat geval ten gunste van de vreemdeling afgeweken van de richtlijn 2008/115.

Indien de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de Unie wordt geen inreisverbod uitgevaardigd aangezien deze vreemdelingen immers wel elders in de Unie verblijf heeft. Alvorens een terugkeerbesluit uit te reiken dat tevens een inreisverbod inhoudt, zal in dit geval (via Sirene) contact opgenomen moeten worden met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Pas indien de betreffende lidstaat over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, kan een inreisverbod worden opgelegd. Indien hieruit geconcludeerd moet worden dat het uitvaardigen van het terugkeerbesluit strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd.

Vreemdelingen uit derde landen die illegaal in Nederland verblijven en kunnen worden overgedragen aan een andere lidstaat op grond van een bilaterale overeenkomst of regeling, die al van kracht was op 13 januari 2009, ontvangen ook geen terugkeerbesluit, omdat zij de Unie niet verlaten.

Vreemdelingen die voldoen aan de uit het terugkeerbesluit voortvloeiende terugkeerverplichting en die opnieuw Nederland binnenkomen krijgen een nieuw terugkeerbesluit, voor zover hun verblijfsrechtelijke positie daar aanleiding toe geeft, bijvoorbeeld indien een verblijfsaanvraag wordt afgewezen, maar ook indien de vreemdeling zonder het indienen van een aanvraag als illegaal wordt aangetroffen.

Vreemdelingen wier verblijfsvergunning wordt ingetrokken of van wie de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunning niet wordt verlengd, krijgen eveneens een terugkeerbesluit.

Zie B14 in geval de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

D

Paragraaf A4/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3 Verkorten of onthouden van de vertrektermijn

Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 62, tweede lid, Vw de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten dan wel te bepalen dat de vreemdeling Nederland (het grondgebied van de Unie) onmiddellijk moet verlaten. De Korpschef, dan wel de Commandant der KMar kan ingevolge artikel 1.4 Vb zelfstandig tot verkorting van de vertrektermijn besluiten.

De vertrektermijn wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw, onthouden indien:

  • een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken;

  • de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens; of

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

Een risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken wordt op grond van artikel 6.1, lid 1 en 2, Vb aangenomen ten minste twee van de feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b Vb op de vreemdeling van toepassing zijn. Een dergelijk risico zal niet worden aangenomen bij een eerste asielaanvraag.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, lid 1 onder j, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en Vc B1/4.3.3.

Van de mogelijkheid om de vertrektermijn te onthouden wegens kennelijke ongegrondheid van de verblijfsaanvraag wordt geen gebruik gemaakt, aangezien kennelijke ongegrondheid van de verblijfsaanvraag als afwijzingsgrond niet is beschreven in de nationale wetgeving.

Als gevaar voor de openbare orde wordt hier aangemerkt iedere verdenking of veroordeling ter zake van een misdrijf. Ook het aanvaarden van een transactie ter zake van een misdrijf wordt aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde. Een verdenking moet kunnen worden bevestigd door de Korpschef.

Om te kunnen spreken van gevaar voor de nationale veiligheid is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere de Dienst Nationale Recherche, ((inter)nationale) ministeries of inlichtingendiensten.

Bij EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, is verkorting of onthouding van de vertrektermijn alleen mogelijk in naar behoren aantoonbare dringende gevallen (zie artikel 8.24, derde lid, Vb en A6/5.3.3.7). Hiervan is slechts sprake bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde

(AbRS, 15 juli 2005, 200505057/1).

De verkorting of onthouding van de vertrektermijn kan op twee manieren door de rechter worden beoordeeld:

  • indien de Minister de vertrektermijn tegelijk met de afwijzing van de aanvraag verkort of een vertrektermijn onthoudt, dan zal de rechter die kortere vertrektermijn, als onderdeel van het bij de meeromvattende beschikking horende terugkeerbesluit, kunnen beoordelen;

  • indien de Minister pas na afloop van het beroep op de rechter de vertrektermijn verkort, dan wordt dit gezien als heroverweging van het eerdere terugkeerbesluit, waar ingevolge artikel 75 Vw beroep tegen open staat.

Het verkorten of onthouden van de vertrektermijn heeft overigens geen gevolg voor de termijn waarbinnen de vreemdeling bezwaar of beroep kan instellen. Deze termijn blijft in genoemde situaties in het algemeen vier weken, tenzij de aanvraag in de algemene asielprocedure wordt afgedaan, in welk geval de beroepstermijn een week bedraagt (zie artikel 69, eerste en tweede lid, Vw).

De vreemdeling die reeds eerder een terugkeerbesluit heeft gehad en niet heeft voldaan aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting (inclusief vertrektermijn) krijgt op grond van artikel 62a, eerste lid, en onder a, Vw in beginsel niet opnieuw een vertrektermijn. De gedachte hierachter is dat deze vreemdeling een eerder opgelegde vertrektermijn ongebruikt heeft laten verstrijken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een vreemdeling die een opvolgende aanvraag indient, terwijl niet gebleken is dat hij gehoor heeft gegeven aan een eerder opgelegd terugkeerbesluit met vertrektermijn. Indien de aanvraag van de vreemdeling wordt afgewezen, wordt een nieuw terugkeerbesluit uitgevaardigd waarin de vertrektermijn wordt onthouden en een inreisverbod wordt opgelegd in overeenstemming met A5/1 (zie artikel 66a Vw en zie A5/1).

E

Paragraaf A4/3.4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4.2.2 Voorwaarden

De voorwaarden voor het verlengen van de vrijwillige vertrektermijn staan beschreven in artikel 6.3 VV. Het verlengen van de vrijwillige vertrektermijn is bedoeld voor de vreemdeling, die zijn terugkeermogelijkheid in de vrijwillige vertrektermijn heeft gerealiseerd, maar vanwege individuele omstandigheden tijdelijk nog niet kan vertrekken. De verlenging van de vrijwillige vertrektermijn zal daarom ook slechts voor beperkte duur plaatsvinden.

Indien voorzienbaar is dat de reden voor het vragen van uitstel van het vertrek betrekking heeft op een langere tijd, volgt uit het systeem van de wet dat voor dat doel een verblijfsvergunning dient te worden aangevraagd. Om die reden kan in beginsel geen verlenging van de vertrektermijn voor meer dan drie maanden aan de orde zijn. Indien vertrek binnen de beoogde vertrektermijn niet voldoende verzekerd is, wordt het verzoek om een langere vertrektermijn afgewezen.

De individuele omstandigheden kunnen gelegen zijn in de verblijfsduur, het feit dat er schoolgaande kinderen zijn en het bestaan van andere gezinsbanden en sociale banden. Hierbij kan worden gedacht aan de begrafenis van een familielid of het vertrek tijdens schoolvakanties. Hierbij dient echter ook voldaan te worden aan het overigens gestelde in deze paragraaf.

De vreemdeling dient (op korte termijn) te beschikken over documenten, waarmee hij daadwerkelijk Nederland uit kan reizen. De verlenging van de vrijwillige vertrektermijn is niet bedoeld om voor onbepaalde duur te werken aan het verkrijgen van reisdocumenten. Wanneer een (vervangend) reisdocument aanwezig is en de geldigheidsduur van het betreffende document beperkt is, zal de vertrektermijn in beginsel niet langer verlengd worden dan tot enkele dagen voor het aflopen van de geldigheid van dit (vervangende) reisdocument.

Een vreemdeling komt in ieder geval niet in aanmerking voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn, indien hem geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegestaan.

De vertrektermijn wordt niet verlengd om redenen van medische aard. Indien er een medisch beletsel is om te vertrekken, wordt de procedure inzake artikel 64 Vw doorlopen.

Tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn staat bezwaar open. Het indienen van een bezwaarschrift schort de vertrektermijn niet op. Ook een eventueel in te dienen verzoek om voorlopige voorziening schort de vertrektermijn niet op.

F

Paragraaf A5/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Het inreisverbod

Binnen het vreemdelingenbeleid bestaan verschillende maatregelen, die ten doel hebben bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren.

Dit zijn:

  • a. het inreisverbod (artikel 66a Vw);

  • b. de signalering tot ongewenst vreemdeling;

  • c. de ongewenstverklaring van de vreemdeling (artikel 67 Vw).

Het inreisverbod wordt of kan worden opgelegd aan derdelanders, niet zijnde gemeenschapsonderdanen. Dit inreisverbod, dat tezamen met een terugkeerbesluit wordt opgelegd door de Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee, ZHP of de IND, wordt geregistreerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS).

Met de invoering van het inreisverbod zal de verklaring tot ongewenst vreemdeling nog zelden voorkomen. Dit is bijvoorbeeld nog wel mogelijk indien een vreemdeling de toegang is geweigerd. De ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw zal in beginsel beperkt blijven tot gemeenschapsonderdanen en vreemdelingen die niet in Nederland verblijven of aan wie de toegang is geweigerd.

De signalering tot ongewenst vreemdeling is een uitvoeringsmaatregel die genomen wordt in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid. Deze signalering wordt toegepast ten aanzien van de vreemdeling aan wie geen inreisverbod ex artikel 66a Vw kan worden opgelegd en op wie evenmin de maatregel ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw van toepassing is (zie A3/9.2.3)

G

Paragraaf A5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Het inreisverbod (artikel 66a Vw)

2.1 Voorwaarden

De gronden waarop een inreisverbod kan worden opgelegd staan vermeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, Vw.

Op grond van artikel 66a, eerste lid, Vw krijgt een vreemdeling een inreisverbod indien:

  • hij Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid, Vw;

  • hij Nederland niet binnen de hem opgelegde vertrektermijn uit eigen beweging heeft verlaten.

De gronden uit artikel 66a, eerste lid, Vw zijn imperatief. Op grond van artikel 66a, achtste lid, Vw is het echter mogelijk om vanwege humanitaire of andere redenen af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod.

Daarnaast kan op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw een inreisverbod worden opgelegd aan de vreemdeling, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten.

Hierbij kan gedacht worden aan een vreemdeling die een gevaar is voor de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid, indien er redenen bestaan om in een dergelijk geval de vreemdeling – in afwijking van artikel 62, tweede lid, onder c Vw – een vertrektermijn te gunnen dan wel indien er redenen bestaan (de ratio van) artikel 64 Vw op hem van toepassing te achten.

De in artikel 66a, tweede lid neergelegde bevoegdheid wordt toegepast overeenkomstig het beleid zoals dat geldt ten aanzien van de ongewenstverklaring (paragraaf A5/10 Vc).

2.2 Geen rechtmatig verblijf

Op grond van artikel 66a, zesde lid, Vw kan de vreemdeling die een inreisverbod heeft ontvangen of die is gesignaleerd ter fine van weigering van de toegang geen rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8 Vw.

Uitzonderingen hierop zijn:

  • het rechtmatig verblijf hangende de beslissing op een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28;

  • de situatie waarin het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen, bedoeld in artikel 64;

  • indien de uitzetting van de vreemdeling op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of beroepschrift is beslist.

Door middel van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt gewaarborgd dat de rechtsgevolgen van het inreisverbod voor het rechtmatig verblijf vergelijkbaar zijn met de gevolgen voor het rechtmatig verblijf in geval de vreemdeling ongewenst (ex art. 67 Vw 2000) zou zijn verklaard. Voor het overige is gewaarborgd dat het inreisverbod in vergelijkbare gevallen kan worden gegeven als waarin een ongewenstverklaring kan worden gegeven, doordat in het zevende lid de gronden voor de ongewenstverklaring, beschreven in artikel 67, eerste lid, onder b tot en met e, zijn overgenomen in artikel 66a, zevende lid, onderdelen a tot en met d. Ten aanzien van artikel 67, eerste lid, onder a, Vw geldt dat overeenkomstig het geldende beleid voor de ongewenstverklaring in een dergelijke situatie ook een inreisverbod wordt opgelegd. Voor een uitleg bij de onderdelen a, b en d van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt verwezen naar A5/10.2 ad b tot en met e.

Het inreisverbod betekent dus dat behoudens genoemde uitzonderingen artikel 8 Vw niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat deze vreemdelingen – zolang het inreisverbod van kracht blijft – niet gedurende de ‘vrije termijn’ in Nederland mogen verblijven. Dit betekent ook dat in het kader van de grensbewaking aan deze vreemdelingen de toegang tot het grondgebied zal worden geweigerd. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een aanvraag in Nederland af te wachten.

Vreemdelingen die een inreisverbod hebben en op wie artikel 66a, zevende lid, Vw niet van toepassing is, kunnen een verblijfsaanvraag indienen die verband houdt met een verblijfsdoel dat wordt genoemd in art. 6.5(2) Vb. Dit geldt ook verblijfsaanvragen voor gezinshereniging/-vorming. Indien aan alle voorwaarden voor verblijf wordt voldaan, dan bestaat aanleiding het lichte inreisverbod op te heffen.

De vreemdeling aan wie een inreisverbod is opgelegd, wordt gesignaleerd in (N)SIS (zie A3/9).

2.3 Strafbaarheid

Het verblijf in en de illegale terugkeer naar Nederland van de vreemdeling, die een inreisverbod heeft gekregen, is strafbaar, omdat de vreemdeling zich daardoor schuldig maakt aan een overtreding of een misdrijf.

De vreemdeling die een inreisverbod heeft gekregen met toepassing van artikel 66a, lid 7 Vw, is strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (misdrijf). Indien het inreisverbod is uitgevaardigd anders dan met toepassing van artikel 66a, lid 7, Vw, is de vreemdeling strafbaar op grond van artikel 108 Vw (overtreding).

H

Paragraaf A5/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 Aan wie wordt geen inreisverbod opgelegd

Op grond van artikel 66a, eerste lid, Vw wordt geen inreisverbod opgelegd aan diegene die gemeenschapsonderdaan is of op wie artikel 64 Vw van toepassing is.

Daarnaast wordt ook geen inreisverbod uitgevaardigd, als:

  • de vreemdeling onderwerp is van de Dublin-verordening (claim uit-procedure);

  • de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning afgegeven door een andere lidstaat. Enkel indien de andere lidstaat er na consultatie via SIRENE mee instemt de verblijfsvergunning in te trekken, kan aan de vreemdeling een inreisverbod worden opgelegd;

  • de vreemdeling niet in Nederland verblijft.

Een inreisverbod kan wel uitgevaardigd worden bij uitreis uit Nederland.

Verder wordt geen inreisverbod uitgevaardigd in de situatie als beschreven in artikel 6.5, eerste of tweede lid, Vb, tenzij de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

Ook wordt geen inreisverbod uitgevaardigd, indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 EVRM betekent. Dit betekent dat bij het uitvaardigen van een inreisverbod rekening gehouden moet worden met artikel 8 EVRM aspecten (zie B2/10 Vc2000).

Als de vreemdeling in bovengenoemde situaties al eerder een inreisverbod is opgelegd, dan wordt dit inreisverbod inclusief de signalering opgeheven.

I

Paragraaf A5/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5 Duur van het inreisverbod

Op grond van artikel 66a, vierde lid, Vw, bedraagt de duur van een inreisverbod niet langer dan vijf jaren, tenzij het inreisverbod is gegeven op grond dat de vreemdeling naar het oordeel van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een ernstige bedreiging vormt van de openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid.

Om te voldoen aan de verplichting die is neergelegd in de Terugkeerrichtlijn om de duur te bepalen volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval, is in artikel 6.5a Vb opgenomen dat de duur niet meer mag bedragen dan de daar vermelde maximumduur. De maximum duur is afhankelijk is van de reden waarom het inreisverbod wordt opgelegd.

De maximale duur van het inreisverbod is afhankelijk van het bepaalde in artikel 6.5a Vb. In dit artikel is reeds verdisconteerd de ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan. Om die reden wordt, behoudens door de vreemdeling aangevoerde en nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden, de maximale duur opgelegd zoals die in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a Vb staan genoemd.

Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld.

Volgens artikel 6.5a, lid 4, aanhef en onder d, Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren indien de vreemdeling zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was. Dit houdt in dat, indien een vreemdeling Nederland en daarmee de EU (met uitzondering van VK en Ierland), EER en Zwitserland niet heeft verlaten, en zich dus in weerwil van het inreisverbod op het grondgebied bevindt, de duur van het inreisverbod wordt verhoogd naar vijf jaren. Ook betekent dit dat indien een vreemdeling Nederland en daarmee de EU (met uitzondering van VK en Ierland), EER en Zwitserland wél heeft verlaten, maar zich vervolgens wederom op het grondgebied bevindt terwijl een inreisverbod van kracht is, de duur van het inreisverbod tevens wordt verhoogd naar vijf jaren.

J

Paragraaf A5/6.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.6 Bezwaar en beroep

Op grond van artikel 75, onder c, Vw staat tegen een terugkeerbesluit dat wordt aangevuld met een inreisverbod beroep open bij de rechtbank ’s-Gravenhage (de vreemdelingenkamer). Het indienen van een beroepschrift leidt er niet toe dat de werking van de beschikking hangende de behandeling van het beroepsschrift wordt opgeschort. De beschikking heeft dus onmiddellijke werking (zie artikel 6:16 Awb).

Indien het inreisverbod deel uitmaakt van een meeromvattende beschikking in een toelatingsprocedure wordt de bezwaar- en/of beroepsmogelijkheid gevolgd van de hoofdprocedure.

K

Paragraaf A5/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7 Opheffing of tijdelijke opheffing van het inreisverbod

7.1 Algemeen

Ingevolge artikel 66b, eerste lid, Vw kan ambtshalve dan wel op aanvraag worden beslist tot opheffing of tijdelijke opheffing van het inreisverbod. De redenen voor een mogelijke opheffing staan beschreven in artikel 6.5b Vb.

Daarnaast worden ook in artikel 6.5, tweede lid, Vb redenen genoemd, die tot opheffen van een inreisverbod kunnen leiden.

7.2 De vorm van de aanvraag

De aanvraag om opheffing van het inreisverbod wordt ingediend bij de IND, wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het volledige adres van de vreemdeling, de dagtekening en de aanduiding dat verzocht wordt om opheffing van de maatregel van het inreisverbod (zie A5/4).

De door een vreemdeling, aan wie een inreisverbod is uitgevaardigd, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd wordt niet ambtshalve aangemerkt als aanvraag om opheffing van het inreisverbod.

7.3 De inhoud van de aanvraag

Bij de aanvraag dient de vreemdeling in ieder geval de informatie te leveren als voorgeschreven in artikel 6.5b Vb.

7.4 Beoordeling van de aanvraag

7.4.1 Algemeen

De aanvraag tot opheffing van het inreisverbod wordt afgewezen, indien de gegevens bedoeld in artikel 6.5b Vb niet zijn aangeleverd of indien blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6.5b Vb.

Tevens geldt dat op grond van artikel 6.5, tweede lid, Vb, het inreisverbod wordt opgeheven, indien zich een van de gevallen uit het tweede lid van artikel 6.5 Vb voordoet, tenzij er sprake van is dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid (artikel 6.5, vierde lid, Vb)

Paragraaf 10.4.4 is verder van overeenkomstige toepassing.

7.4.2 Verzoek om opheffing inreisverbod bij gevaar nationale veiligheid

Een verzoek om opheffing van een inreisverbod dat is gegeven op grond van een ernstig gevaar voor de nationale veiligheid, als bedoeld in artikel 6.5a, zesde lid, Vb, kan alleen worden ingewilligd indien de vreemdeling sinds het inreisverbod en het vertrek uit Nederland ten minste tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven. Indien op grond van een ambtsbericht van de AIVD kan worden vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds een ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid, dan zal het inreisverbod worden gehandhaafd door het te verlengen. De signalering wordt in dat geval gehandhaafd.

In voorkomende gevallen kan ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

7.5 De beslissing op de aanvraag en de signalering

De IND beslist op een aanvraag om opheffing van het inreisverbod. Indien de aanvraag niet wordt ingewilligd kan de vreemdeling of zijn gemachtigde hiertegen beroep instellen bij de rechtbank.

Aangezien een wettelijke beslistermijn ontbreekt, wordt een beschikking op een aanvraag om opheffing van het inreisverbod binnen een redelijke termijn gegeven. Deze termijn wordt gesteld op acht weken. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt de IND dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt de IND een termijn waarbinnen de beslissing alsnog tegemoet kan worden gezien. Verwezen wordt naar art. 4:13-4:15 Awb.

Indien de aanvraag wordt ingewilligd, wordt de signalering uit de systemen verwijderd (zie A3/9.2).

L

Paragraaf B1/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3.1 Arbeidsmarktaantekeningen

Verschillende arbeidsmarktaantekeningen

Op het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, kunnen verschillende arbeidsmarktaantekeningen worden geplaatst. Voor de vreemdeling is het van groot belang dat de juiste arbeidsmarktaantekening zo spoedig mogelijk wordt geplaatst op zijn document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Een verkeerde aantekening kan immers grote gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. Het is van belang dat de Korpschef de vreemdeling wijst op de rechten die voortvloeien uit deze aantekening.

Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist

De vreemdeling is met deze aantekening volledig vrij op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat hij dit recht behoudt gedurende de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur of tijdens de bezwaar- of beroepsprocedure. Wanneer de beperking wijzigt waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan hem is verleend, blijft de arbeidsmarktaantekening ongewijzigd (bijv. indien de beperking van een verblijfsvergunning bij Nederlandse echtgenoot wijzigt in een verblijfsvergunning voor studie).

EU/EER-onderdanen (zie B10/8) en onderdanen van Zwitserland mogen op grond van het EG-Verdrag vrij in Nederland werken. Daarom mag voor het laten werken van een EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland geen TWV worden verlangd.

Op het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf aan gemeenschapsonderdanen die zelf geen EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland zijn, dient de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ te worden geplaatst (zie B10/2.7).

Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV

De vreemdeling heeft hiermee een beperkt recht om zich op de arbeidsmarkt te begeven. Slechts indien zijn (feitelijke) werkgever beschikt over een TWV ten behoeve van zijn tewerkstelling is het de vreemdeling toegestaan om arbeid te verrichten (bijvoorbeeld vreemdelingen die in het kader van het verrichten van arbeid in loondienst tot Nederland worden toegelaten alsmede hun gezinsleden krijgen deze aantekening). Deze aantekening kan echter wijzigen.

Indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met deze aantekening, heeft hij recht op de aantekening ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan

De vreemdeling met deze aantekening kan zich slechts op een specifiek omschreven deel van de arbeidsmarkt begeven onder de voorwaarde dat zijn (feitelijke) werkgever beschikt over een TWV ten behoeve van zijn tewerkstelling. Het is niet toegestaan om andere arbeid te verrichten dan de arbeid waarvoor toestemming is verleend.

Arbeid niet toegestaan

Het is de vreemdeling niet toegestaan arbeid in Nederland te verrichten (bijvoorbeeld vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning verband houdende met verblijf als au pair is verleend).

Arbeid toegestaan. TWV alleen gedurende eerste twaalf maanden vereist

Deze aantekening wordt gebruikt in geval een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgegeven aan de houder van de door een andere lidstaat afgegeven EG-verblijfsvergunning langdurig ingezetene. De verplichting om te beschikken over een tewerkstellingsvergunning blijft gedurende de eerste twaalf maanden bestaan.

TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan

Met deze aantekening wordt uitgedrukt dat de vreemdeling de arbeid in verband waarmee de verblijfsvergunning is afgegeven mag verrichten zonder TWV. Hij mag echter geen andere arbeid verrichten dan die waarvoor de verblijfsvergunning is verleend. Als de vreemdeling andere arbeid wil gaan verrichten zal hij een wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning moeten aanvragen. Deze arbeidsmarktaantekening wordt gebruikt bij bijvoorbeeld kennismigranten en onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers.

Arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV

Deze arbeidsmarktaantekening wordt gebruikt als iemand in Nederland verblijft om arbeid als zelfstandige te verrichten. Deze vreemdelingen mogen naast hun werkzaamheden als zelfstandige arbeid in loondienst verrichten, maar alleen als hiervoor een TWV is afgegeven.

Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV

Deze arbeidsmarktaantekening wordt momenteel alleen gebruikt in het geval van een niet-geprivilegieerd NAVO-vreemdeling. Deze vreemdeling mag naast zijn werkzaamheden als NAVO-vreemdeling andere arbeid verrichten als daar een TWV voor is afgegeven. Het onderscheid met de hiervoor genoemde aantekening is erin gelegen dat de werkzaamheden van de NAVO-vreemdeling in loondienst plaatsvinden. Als de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’ zou worden gebruikt, zou hiermee de indruk kunnen worden gewekt dat voor de werkzaamheden als NAVO-vreemdeling een TWV vereist zou zijn.

M

Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1 Mvv-vereiste

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Als hoofdregel schrijft artikel 3.71 Vb voor dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.

Alleen de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van een mvv. Dat betekent dat het ontbreken van een mvv geen betekenis heeft voor de beoordeling van de volgende aanvragen:

  • aanvragen tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw);

  • een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie artikel 28 Vw);

  • een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (zie artikel 33 Vw).

Het ontbreken van een mvv is evenmin van betekenis bij de vraag of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de volgende categorieën ambtshalve verleend kan worden:

  • aan de alleenstaande minderjarige asielzoeker (zie B14);

  • aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama, als bedoeld in B14/2.10.3.3;

  • de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B14);

  • de asielzoeker die drie jaren in procedure is (zie B14).

N

Paragraaf B1/4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1.1 Vrijstellingen

Vrijstelling op grond van de Vw

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:

  • a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;

Toelichting

Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.

Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.

  • b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;

Toelichting

Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).

  • c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;

Toelichting

Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling, al dan niet onder voorwaarden, in staat is te reizen. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/3.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/3.

  • d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;

Toelichting

Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel en dat slachtoffers op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte of dat het slachtoffer afziet van het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.

Ingeval het noodzakelijk is dat de getuige-aangever in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is.

Aan het slachtoffer van mensenhandel die aangifte doet of op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan wel de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte nog niet heeft plaatsgevonden.

Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen.

In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

  • e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw;

  • f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning;

Toelichting e en f

Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaar na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).

  • g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;

  • h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat;

De geregistreerde partner van de langdurig ingezetene en het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan wel het kind van die echtgeno(o)t(e).

Vrijstellingen op grond van het Vb

Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:

  • a. (vervallen)

  • b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:

    • sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of

    • op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

Toelichting

Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind.

Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.

  • c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;

Toelichting

Onderdeel c ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.

Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).

Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.

Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.

  • d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

Toelichting

Onderdeel d ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlands deel van het Continentaal Plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.

  • e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80;

Toelichting

Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80 kunnen voortvloeien.

  • f. (vervallen)

  • g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;

Toelichting

De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.

  • h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.

Toelichting

Dit onderdeel h is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn 2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.

  • i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn 2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de echtgenoot, geregistreerd partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was gevormd in die andere staat.

Toelichting

Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, geregistreerd partner, minderjarig kind) van de onderzoeker, met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.

  • j. die binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, voor zover de gezinsband reeds bestond voordat de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had en er geen gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Toelichting

Een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd komt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het gezinslid dat niet voldoet aan alle in voornoemd artikel genoemde voorwaarden kan, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Een van de voorwaarden is dat het gezinslid in het bezit is van een mvv. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat deze voorwaarde, in situaties waarin het gezinslid enkel door het bezit van een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon, mogelijk tot – bij nader inzien – onbillijk te achten situaties leidt, met name in het geval dat het gezinslid dat tegelijk met de hoofdpersoon naar Nederland is gekomen om internationale bescherming te zoeken, zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Om deze situaties te voorkomen en de eenheid van het gezin in die gevallen te bewaren, is onderdeel j in artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 opgenomen.

  • k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.

Toelichting

Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onderdeel b, Vb 2000 wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan minderjarigen van twaalf jaar of jonger, die een aanvraag tot gezinshereniging indienen omdat zij in Nederland zijn geboren uit een ouder die rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van de geboorte van het kind, en vanaf de geboorte onafgebroken verblijf hebben. Er komt regelmatig voor dat minderjarigen ouder dan twaalf jaar, of minderjarigen die niet in Nederland zijn geboren, na een aanzienlijke periode van feitelijk verblijf in Nederland een verblijfsaanvraag indienen in het kader van gezinshereniging met de hoofdpersoon. Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in deze gevallen- bij nader inzien – tot onbillijk te achten situaties leidt, waarin het kind, dat na geruime tijd feitelijk te hebben verbleven bij een legaal verblijvende hoofdpersoon, mogelijk zonder de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan te vragen. Het betreft een kwetsbare groep vreemdelingen die in de regel afhankelijk is van de keuzes die volwassenen voor hen maken.

Zij zijn voorts veelal geworteld in de Nederlandse maatschappij en gaan hier te lande naar school.

  • l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn.

Toelichting

In de toelichting op de regels over de vrijstelling van het mvv-vereiste (artikel 3.71 Vb 2000) is reeds aangegeven dat vanzelfsprekend het ontbreken van een geldige mvv niet kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet. Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Wanneer toetsing aan artikel 8 EVRM aan de orde is, vergt dit een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval.

Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.

De weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft van rechtswege tot gevolg dat de vreemdeling Nederland eigener beweging moet verlaten en bij gebreke daarvan kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Vw 2000). Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM, dat onder meer recht op respect voor het familie- en gezinsleven garandeert.

Mvv-vrijstelling voor Turkse zelfstandigen

De Turkse onderdaan van wie uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), of het Associatiebesluit 1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Toelichting

Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de Turkse onderdaan voldoende aan te tonen dat hij daadwerkelijk voornemens is arbeid als zelfstandige te gaan verrichten. Dit is alleen voldoende aangetoond als een ondernemingsplan van de zelfstandige als bedoeld in B5/7.3.3 wordt overgelegd. Aan de hand van dit ondernemingsplan kan vervolgens worden getoetst of de Turkse onderdaan voldoet aan het beleid voor het verrichten van arbeid als zelfstandige als bedoeld in B5/7. Indien dit het geval is wordt de Turkse onderdaan, voor de in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning, vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Mvv-vereiste godsdienstleraren en geestelijk voorgangers

De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).

Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.

Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.

Toetsing van de vrijstellingscategorie

De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Dit dient direct aan het IND-loket te gebeuren. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van de telefonische afspraak.

Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.

De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden.

Hardheidsclausule

In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).

De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding van een telefonische afspraak.

Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb, afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.

Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, geldt in ieder geval voor de vreemdeling:

  • van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B8/2.1);

  • die een minderjarige is die, op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort (zie B3/2.6 en 2.6.1) ;

  • die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake eergerelateerd geweld zoals neergelegd in hoofdstuk B20;

  • die een minderjarig kind is van een in het kader van eergerelateerd geweld toegelaten vreemdeling;

  • die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel onder de beperking ‘conform beschikking Minister’;

  • die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer mensenhandel conform beschikking Minister toegelaten vreemdeling;

  • die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van huiselijk geweld, onder de beperking ‘conform beschikking Minister’;

  • die een minderjarig kind is van een in het kader van verblijf als slachtoffer van huiselijk geweld conform beschikking Minister toegelaten vreemdeling.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:

  • stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);

  • het beroep niet heeft gemotiveerd;

  • het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

  • stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat -hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;

  • aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;

  • niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.

In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.

Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte mvv

Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de van het mvv-vereiste vrijgestelde categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv.

O

Paragraaf B1/7.1.11.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.11.3 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

In artikel 3.96a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en onderbouwt dit zo veel als mogelijk met bewijsstukken.

Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.96a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragrafen.

A. Minderjarige vreemdelingen

Van minderjarige vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het inburgeringsexamen behalen. Minderjarige vreemdelingen vallen om deze reden onder de hardheidsclausule.

B. Vreemdelingen die in aanmerking komen voor wedertoelating

Het gaat om de volgende groepen vreemdelingen:

  • a. De oud-Nederlander van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder d, Rijkswet op het Nederlanderschap is ingetrokken omdat hij na verlening of verkrijging van het Nederlanderschap heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen of de oud-Nederlander die op grond van artikel 15, onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap afstand heeft gedaan van het Nederlanderschap voordat deze zou worden ingetrokken omdat niet al het mogelijke was gedaan om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen èn die voorafgaand aan het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend vijf jaar aaneengesloten op grond van artikel 8, onder a, b, e of l, Vw in Nederland heeft verbleven;

  • b. De vreemdeling die binnen een jaar na terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet een aanvraag indient om wedertoelating en voorafgaand aan de remigratie als Nederlander in Nederland verbleef, in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd of gedurende een ononderbroken periode van tenminste vijf jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e of l, Vw in Nederland had;

  • c. De meerderjarige vreemdeling die tussen zijn vierde en 19e levensjaar tenminste tien jaar op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven en voor zijn 23e levensjaar een aanvraag in het kader van wedertoelating heeft ingediend en de vreemdeling die voor zijn 19e levensjaar tenminste vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven en voor wie Nederland het meest aangewezen land is.

Ad a.

Met betrekking tot deze oud-Nederlanders geldt dat zij, gelet op de duur van hun eerder rechtmatig verblijf en de omstandigheid dat zij op enig moment Nederlander zijn geweest, worden geacht ingeburgerd te zijn in de Nederlandse samenleving.

Ad b.

Ook voor de vreemdelingen die in het kader van de Remigratiewet zijn teruggekeerd geldt dat zij, gelet op de daaraan voorafgaande verblijfsduur en rechtspositie, geacht worden nauwe banden te hebben met de Nederlandse samenleving en te zijn ingeburgerd. Bovendien moeten zij, om voor wedertoelating in aanmerking te komen, binnen een jaar na emigratie naar Nederland terugkeren.

Ad c.

Voor deze categorie vreemdelingen geldt dat zij, gelet op hun leeftijd, geacht worden geen bewuste keuze te hebben gemaakt voor terugkeer naar het land van herkomst en dat zij geacht worden nauwere banden met Nederland te hebben dan met het land van herkomst.

C. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen

De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Minister voor I&A op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

B1/4.7.2.3, kopje B. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen is van overeenkomstige toepassing.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.

Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.

P

Paragraaf B1/9.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.6 Leges

Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en verder VV.

Terzake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:

  • tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (zie artikel 24, tweede lid, Vw).

Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.

Het legestarief terzake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een mvv voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, is vastgelegd in artikel 3.34, eerste lid, Vw.

De leges terzake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een mvv beschikken, van vreemdelingen die een mvv hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd

en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen zijn vastgelegd in het VV. Voor een overzicht van de verschillende legesbedragen zie ook de IND website.

De toepasselijke legestarieven zijn voor:

  • gezinshereniging en gezinsvorming en familiebezoek vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV;

  • vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV;

  • arbeid, studie, verblijf in het kader van uitwisseling en au pair vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, onder a, VV;

  • kennismigrant vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;

  • een gezinslid en een in Nederland geboren kind en de overige verblijfsdoelen vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid onder d, VV;

  • de overige verblijfsdoelen, vastgelegd in artikel 3.34, tweede lid, VV;

  • artikel 8 Remigratiewet en verblijf in het kader van Working Holiday Scheme, Working Holiday Programme en Young Workers Exchange Programme vastgelegd in artikel 3.34a VV;

  • EU en EER vastgelegd in artikel 3.34h VV.

Gezinshereniging of gezinsvorming

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn: een standaardtarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV en een gezinstarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder c of d, VV. Het gezinstarief is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het standaardtarief verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief (artikel 3.34, tweede lid, onder d, VV). In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het gezinstarief. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel (artikel 3.34, tweede lid, onder c, VV). Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is het tarief van artikel 3.34, tweede lid, onder e, VV van toepassing.

Artikel 8 EVRM

Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM. Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.

Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.

Indien de vreemdeling bij het doen van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming een beroep op vrijstelling van de leges doet maar niet heeft aangetoond niet te (kunnen) beschikken over financiële middelen om de verschuldigde leges te betalen, wordt hem herstel verzuim geboden zodat hij dat alsnog kan aantonen en wordt hem tegelijkertijd de gelegenheid geboden om de verschuldigde leges te voldoen. Indien de vreemdeling niet alsnog heeft aangetoond dat hij de verschuldigde leges niet kan betalen en evenmin leges heeft betaald, krijgt hij nog éénmaal de gelegenheid om de leges te voldoen. Indien de vreemdeling vervolgens niet de verschuldigde leges betaalt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd. Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Vrijstellingen

De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan, alsmede slachtoffers van dreigend eergerelateerd geweld en hun minderjarige kinderen. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vb; de vreemdeling die een aanvraag in dient in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel of als slachtoffer van huiselijk geweld onder de beperking ‘conform beschikking Minister’ en zijn minderjarige kinderen.

Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van Richtlijn 2001/55 de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

Verlenging

Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vastgelegd in de aanhef van artikel 3.34d VV, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie is vastgelegd in artikel 3.34d, onder a, VV. Artikel 3.34d, onder b, VV bepaalt de leges in het geval van aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging met de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’.

De toepassing van het gezinstarief bij verlengingsaanvragen is niet afhankelijk van de vraag of er sprake is van meerdere gelijktijdig ingediende aanvragen. Alle – individueel ingediende – verlengingsaanvragen voor het verblijfsdoel gezinshereniging, met de beperking ‘(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’, komen voor het gezinstarief in aanmerking.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor het doorbrengen van verlof, van werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, is vastgelegd in artikel 3.34d, onder a, VV.

Cumulatie van legesheffingen

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.

Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.

Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.

Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van ‘de voorbereiding op studie’ in ‘het volgen van studie’ of in ‘arbeid in loondienst’, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of ‘voortgezet verblijf’.

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.

Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.

In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de IND en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.

Q

Paragraaf B2/5.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2.1 Adoptiefkinderen en adoptiekinderen

Adoptiefkinderen en adoptiekinderen worden aangemerkt als juridische kinderen in de zin van artikel 3.14 Vb.

Het verblijf van kinderen die reeds zijn geadopteerd of nog moeten worden geadopteerd, wordt beheerst door de regels betreffende gezinshereniging en gezinsvorming voorzover artikel 3.26 en 3.27 Vb daar niet op zien (zie B3).

In deze paragraaf wordt ingegaan op het vaststellen van de familierechtelijke relatie tussen de adoptie(f)kinderen en de hoofdpersoon op grond van de over te leggen bescheiden. De enkele erkenning van de adoptiebeslissing houdt op zichzelf niet in dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk. Immers naast de erkenning van de familierechtelijke relatie tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind dient tevens te zijn voldaan aan de overige voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij ouder(s).

Adopties

Erkenning van een buitenlandse adoptie is mogelijk op grond van het Haags Adoptieverdrag of op grond artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad) komen te vervallen. Met ingang van die datum is artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW van toepassing.

Heeft een van de adoptanten het Nederlanderschap, dan is het mogelijk dat het adoptiefkind door de adoptie van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen. Het navolgende is van toepassing op het geval dat het kind weliswaar bij een in Nederland te erkennen adoptie is geadopteerd, maar (nog) niet het Nederlanderschap heeft verkregen.

R

Paragraaf B2/5.2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.2.1.2 Niet-verdragsadopties

De erkenning van een adoptiebeslissing die is gegeven in een niet-verdragsland, wordt beheerst door de Nederlandse internationaal privaatrechtelijke conflictregels aangaande adoptie. Met ingang van 1 januari 2012 is artikel 10:103 tot en met artikel 10:112 BW van toepassing.

De artikelen 10:108 BW en 10:109 BW bepalen de omstandigheden waaronder een adoptiebeslissing in de Nederlandse rechtsorde kan worden erkend. Erkenning op grond van de eerdergenoemde artikelen is alleen mogelijk indien de buitenlandse adoptie tot stand is gekomen (d.w.z. kracht van gewijsde heeft gekregen) op of na 1 januari 2004.

Ingevolge artikel 10:108 BW, komt adoptie voor erkenning in aanmerking indien de adoptiefouders of het kind of beiden, ten tijde van het verzoek tot adoptie en de uitspraak, hun gewone verblijfplaats hadden in de staat waar de beslissing tot stand is gekomen, en deze is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit. Erkenning wordt onthouden indien aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of, in geval niet zowel de adoptiefouders als het kind hun gewone verblijfsplaats hadden in de staat waar de beslissing is tot stand gekomen, indien de beslissing niet is erkend in die staat. Aan de beslissing wordt in ieder geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft of kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Van kennelijke strijd met de openbare orde is, ingevolge artikel 10:108, vierde lid, BW, geen sprake indien op de adoptie een ander recht is toegepast dan het recht dat door de artikelen 10:105 en 10:106 BW is aangewezen: het verbod van de conflictenrechtelijke toets.

Een in het kader van dit hoofdstuk veel voorkomende situatie – die van de in Nederland wonende hoofdpersoon die een buitenlandse adoptiebeslissing overlegt – wordt bestreken door artikel 10:109 BW. Het eerste lid van dit artikel bevat voor de hoofdpersoon die zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de adoptie-uitspraak zijn gewone verblijfsplaats in Nederland had de belangrijke voorwaarde dat aan de bepalingen van de Wobka moet zijn voldaan (zie B3/2.3). Op grond van het tweede lid van artikel 10:109 BW dient in de door het eerste lid bestreken gevallen de Nederlandse rechter vast te stellen of aan de daar genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan.

Om te kunnen vaststellen of op grond van de buitenlandse adoptiebeslissing een familierechtelijke relatie bestaat tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind zal bij het indienen van een aanvraag in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming dus naast de op de in B2/8 beschreven wijze gelegaliseerde buitenlandse adoptiebeslissing tevens de beslissing van de Nederlandse rechter moeten worden overgelegd.

S

Paragraaf B2/10.2.2. Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.2.2 Inmenging

Inmenging op het familie- en gezinsleven, dan wel het privé-leven wordt aangenomen, indien de vreemdeling:

  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst wordt verklaard (ook indien sprake is van eerste toelating!), tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten;

  • met toepassing van artikel 66a, eerste en tweede lid, Vw een inreisverbod krijgt uitgevaardigd (ook indien sprake is van eerste toelating!), tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten;

  • gedurende lange tijd als tweede generatie migrant in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; of

  • het verblijf van de vreemdeling wordt beëindigd, dat wil zeggen in alle gevallen (asiel en regulier, ongeacht de grond waarop verblijf is verleend) waarin voortgezette toelating wordt geweigerd of de verblijfsvergunning wordt ingetrokken.

Eerste verblijfsaanvaarding

In het algemeen vormt de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van een vreemdeling die niet eerder een verblijfsvergunning in Nederland had, geen inmenging in het recht op respect voor het gezinsleven of privé-leven, ook niet indien de vreemdeling feitelijk al enige tijd in Nederland verblijft en hier feitelijk gezins- dan wel privé-leven onderhoudt. Indien de vreemdeling tijdens de vrije termijn of in afwachting van een beslissing, gezinsleven is gaan uitoefenen, doet hij dat als het ware op eigen risico en in de wetenschap dat hij Nederland na de vrije termijn, dan wel een negatieve beslissing op de lopende aanvraag, weer zal dienen te verlaten. In dergelijke gevallen heeft de Nederlandse overheid niet door de verlening van een verblijfsvergunning nadrukkelijk ingestemd met het bestendige verblijf van die vreemdeling in Nederland en hem in de gelegenheid gesteld dat gezinsleven uit te oefenen. Evenmin is sprake van inmenging in het geval een verblijfsvergunning is verleend op grond van door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens of door de vreemdeling achtergehouden gegevens die tot afwijzing van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid.

Echter, indien de vreemdeling eerder rechtmatig verblijf heeft gehad en de redelijke termijn voor voortzetting van verblijf is overschreden, is wel sprake van inmenging. In dit geval zal het eerder rechtmatig verblijf, de duur en de reden van de termijnoverschrijding in de belangenafweging betrokken dienen te worden.

Ook indien geen sprake is van inmenging dient een belangenafweging tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling plaats te vinden. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf zal ten nadele van de vreemdeling worden betrokken bij deze belangenafweging. Bij illegaal verblijf zal slechts in zeer uitzonderlijke situaties sprake zijn van een schending van artikel 8 EVRM (zie de uitspraak van het EHRM inzake Rodrigues da Silva van 31 januari 2006, nr. 50435/99).

Gerechtvaardigde inmenging

Indien er sprake is van inmenging, wordt beoordeeld of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM. Die beoordeling bestaat uit drie stappen.

  • a. is de inmenging in de regelgeving voorzien (provided by law)? Onder regelgeving wordt in dit verband in ieder geval verstaan de Vw, het Vb, het VV en de Vc;

  • b. vervolgens wordt beoordeeld of de inmenging (de verblijfsbeëindiging) plaatsvindt in het belang van een of meer van de gronden genoemd in artikel, 8 tweede lid, EVRM:

    • de openbare orde en nationale veiligheid;

    • het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten;

    • de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden;

    • de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen; en

    • het economisch welzijn van het land.

  • c. ten slotte wordt beoordeeld of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving.

Het feit dat de afwijzende beslissing (a) is gebaseerd op de regelgeving en (b) in het belang is van een of meer van de gronden genoemd in het tweede lid van artikel 8 EVRM, vormt op zichzelf niet zonder meer voldoende rechtvaardiging. De inmenging moet ook noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De beoordeling vergt een belangenafweging en komt neer op een evenredigheidstoetsing. Daarbij is de betreffende (afwijzings)grond slechts een van de meerdere wegingsfactoren. Het enkele beroep op de algemene middelen of de enkele inbreuk op de openbare orde hoeft op zichzelf dus niet doorslaggevend te zijn om de inmenging (met een beroep op het economisch welzijn van Nederland, respectievelijk het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten) te rechtvaardigen. Er zal telkens een op de concrete zaak toegespitste afweging dienen plaats te vinden van de algemene belangen van de samenleving enerzijds en de individuele belangen van de vreemdeling en – indien daarvan sprake is – zijn gezinsleden anderzijds.

Verder is van belang dat het economisch welzijn meer omvat dan slechts de bescherming van de algemene middelen. Ook indien de vreemdeling die niet (meer) voldoet aan de beperking waaronder hem verblijf in Nederland was toegestaan en die ook niet voldoet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf, op enig moment wel beschikt over een arbeidsplaats, is het economisch welzijn van Nederland in geding. Het economisch welzijn strekt zich ook uit tot, bijvoorbeeld, de bescherming van de arbeidsmarkt (de vreemdeling werkt weliswaar, maar er is prioriteitgenietend aanbod) en de uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten (onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en dergelijke).

Tenslotte is van belang dat zowel bij eerste toelating als bij inmenging een volledige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij het gewicht dat aan de verschillende belangen toekomt mede bepaald wordt door de omstandigheid of sprake is van eerste toelating of van inmenging.

T

Paragraaf B3/2.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2.2 Erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing

Erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing kan van rechtswege geschieden of door tussenkomst van de Nederlandse rechter. In de drie hieronder beschreven situaties zijn de bepalingen van B2 op de aanvraag van toepassing in plaats van de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk, uiteraard voor zover het kind ten gevolge van de in het buitenland uitgesproken adoptie niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

Een adoptie die conform het verdrag tot stand is gekomen en is uitgesproken in een land dat is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag wordt in alle andere verdragssluitende landen van rechtswege erkend, mits aan alle vereisten van beide landen is voldaan (zie B2/5.2.1.1). Een dergelijke adoptie is in Nederland direct rechtsgeldig.

In de situatie waarin de adoptie wél in het buitenland is uitgesproken, maar het land niet is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag, is geen sprake van erkenning van rechtswege. Erkenning dient dan te geschieden door de Nederlandse rechter. In artikel 10:103 t/m artikel 10:112 BW is vastgelegd onder welke voorwaarden tot erkenning kan worden overgegaan (zie B2/5.2.1.2). Eén van de voorwaarden is dat de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen. B2 is in dit geval alleen van toepassing indien (bij inreis van het kind) de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter reeds voor handen is.

Als de procedure ingevolge de Wobka niet is gevolgd door adoptanten die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, kan aan het kind desondanks een verblijfsvergunning worden verleend op grond van het bepaalde in B2. Hiertoe is dan in ieder geval wel vereist dat bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter is bepaald dat de in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is.

U

Paragraaf B3/2.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2.3 De bepalingen van B3 zijn van toepassing op de aanvraag.

Veelal zal de in het buitenland uitgesproken adoptie in Nederland kunnen worden erkend, hetzij op grond van het Haags Adoptieverdrag, hetzij op grond van 10:103 t/m artikel 10:112 BW.

Het is echter mogelijk dat in Nederland (alsnog) in de adoptie moeten worden voorzien middels een adoptie naar Nederland recht. Hiervan kan sprake zijn indien het kind afkomstig is uit een land waarvan het nationale recht niet vereist dat de adoptiebeslissing ter plekke wordt uitgesproken. Er is dan wel voldaan aan de vereisten voor adoptie in het gezin in Nederland, maar er is nog geen adoptiebeslissing genomen. De adoptie vindt pas plaats nadat het kind gedurende een proefperiode (bijvoorbeeld een jaar) in het gezin van de aspirant-adoptiefouders is opgenomen geweest. Indien aan de vereisten voor adoptie is voldaan, neemt de buitenlandse autoriteit een besluit tot opname van het buitenlandse kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouder(s) ter adoptie. Alsdan wordt ten behoeve van het kind een verblijfsvergunning verleend, in afwachting van de adoptie (zie B3/2.3 en verder). Ook in de situatie waarin de in het buitenland uitgesproken adoptie noch op grond van het Haags Adoptieverdrag, noch op grond van artikel 10:103 t/m artikel 10:112 BW kan worden erkend, wordt de beslissing op de aanvraag beheerst door de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk. De bepalingen van onderhavig hoofdstuk zijn eveneens van toepassing op de aanvraag van een kind ten aanzien waarvan de bepalingen van de Wobka door de in Nederland woonachtige aspirant-adoptiefouders niet in acht zijn genomen en niet bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter is bepaald dat die in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is.

V

Paragraaf B4/3.2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2.1.1 Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) kan onder de beperking verband houdende met wedertoelating worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. wiens aanvraag om wedertoelating op grond van de terugkeerregeling op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 van de Remigratiewet is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet (zie artikel 3.55, eerste lid, Vb);

  • b. die niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling; en

  • c. die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland:

  • 1. gedurende een ononderbroken periode van ten minste drie jaren rechtmatig in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 of 28 Vw en artikel 3.55, eerste lid, onder a, Vb); of

  • 2. in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning verbleef als minderjarig kind van een persoon die zelf op grond van de Remigratiewet in aanmerking wordt gebracht voor wedertoelating, voorzover beiden tegelijkertijd uit Nederland zijn geremigreerd en beiden tegelijkertijd om wedertoelating hebben gevraagd (zie artikel 3.55, eerste lid, onder b, Vb);

  • 3. in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning verbleef als minderjarig kind van de persoon genoemd onder c, sub 1°, met die persoon uit Nederland is geremigreerd op grond van artikel 8 Remigratiewet, binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en die binnen dat jaar om wedertoelating heeft gevraagd (zie artikel 3.55, eerste lid, onder c, Vb).

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.55, tweede lid, Vb).

Ad a.

Uit de Remigratiewet volgt dat het moet gaan om remigratie op grond van die wet. Vreemdelingen die eerder of anders zijn geremigreerd, kunnen aan de terugkeeroptie op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 Remigratiewet geen aanspraken op wedertoelating ontlenen.

Ad c, 1.

Bij de berekening van de periode van drie jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vw rechtmatig in Nederland verbleef als houder van een vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vw (oud).

W

Paragraaf B4/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1 Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning kan aan de minderjarige vreemdeling worden verleend indien:

  • a. in diens opvang en wettelijke vertegenwoordiging in Nederland is voorzien (zie artikel 3.54, eerste lid, Vb); en

  • b. vanaf zijn vierde levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of als Nederlander (zie artikel 3.54, eerste lid, onder a, Vb); of

  • c. vóór indiening van de aanvraag vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of als Nederlander, en voor wie Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is (zie artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb).

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.54, derde lid, Vb).

Ad b.

Ten aanzien van de onder b bedoelde groep wordt, door de jeugdige leeftijd waarop de betrokken vreemdeling Nederland heeft verlaten, aangenomen dat de beslissing om Nederland te verlaten niet bewust en weloverwogen is gemaakt. Tevens wordt a priori aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. De betrokken vreemdeling heeft na het vierde levensjaar ten minste tien jaren rechtmatig in Nederland verbleven en in die periode het grootste deel van zijn schoolopleiding in Nederland gevolgd. Overigens behoeft het rechtmatig verblijf op grond van onderdeel a. niet aaneengesloten te zijn. Evenmin is noodzakelijk dat het rechtmatig verblijf is begonnen toen de vreemdeling vier jaar oud was. Voldoende is, dat de vreemdeling tien jaar rechtmatig heeft verbleven tussen het vierde jaar en zijn meerderjarigheid. Het vereiste dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning moet zijn ontvangen voordat de vreemdeling meerderjarig wordt, stelt veilig dat de banden met het land van herkomst – die mettertijd sterker zullen worden naarmate het verblijf van de vreemdeling aldaar duurt – minder sterk zijn dan de banden met Nederland.

Ad c.

Ten aanzien van de onder c bedoelde categorie vreemdelingen, kan niet voorshands worden aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. Voor een dergelijk oordeel zijn aanvullende feiten en omstandigheden van belang. In de hierbedoelde gevallen zal van geval tot geval worden beoordeeld of Nederland het meest aangewezen land is voor de desbetreffende vreemdeling. Bij die beoordeling kunnen worden betrokken de reden van de remigratie, de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst, de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding, de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring en de kennis van de Nederlandse taal. De vreemdeling is de meest gerede partij om over deze factoren zo veel mogelijk gegevens te verstrekken.

Ad b en c.

Bij de berekening van de perioden van vijf respectievelijk tien jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vw rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9 of 10 Vw (oud).

X

Paragraaf B5/7.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3.4 Het ondernemingsplan

Uit het ondernemingsplan zelf moet in ieder geval het volgende blijken:

Persoonlijke gegevens

Hieronder vallen de personalia van de vreemdeling, maar ook zijn gezins- en inkomenssituatie, financiële verplichtingen, opleidingen (onderbouwd met behaalde diploma’s) en beroepservaring;

Bedrijfsgegevens

Een samenvatting van het ondernemingsplan waarin gegevens worden opgenomen over het bedrijf dat de vreemdeling gaat oprichten en over de branche waarin de vreemdeling gaat opereren. Tevens dient informatie te worden verschaft over de startdatum, de vestigingsplaats, enzovoort;

Juridische zaken

Hierbij dient aandacht te worden besteed aan zaken als de rechtsvorm van de onderneming, de handelsnaam, aanwezigheid van eventuele vestigings- en overige vergunningen, de aansprakelijkheden, de verzekeringen en de leveringsvoorwaarden;

Commercieel plan

Hierbij dient een omschrijving te worden gegeven van het type product of dienst, van de markt waarop de vreemdeling actief wil worden, wat de doelgroep is van de beoogde ondernemingsactiviteit (de afnemers), welke concurrenten er zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en wat de bijzondere kenmerken van de vreemdeling dan wel van diens producten of diensten zijn. Tevens dient te worden ingegaan op de wijze waarop de vreemdeling de markt gaat bewerken (presentatie naar buiten, promotiemiddelen, wijze van adverteren, enzovoort). Eén en ander wordt zo mogelijk onderbouwd met contracten of referenties van afnemers, afzetprognoses en dergelijke);

Managementplan

Hierbij wordt een omschrijving gegeven van de omvang van het benodigde personeel, de wijze van werven en de beoogde organisatie;

Financieel plan

Dit bevat onder andere een investeringsbegroting, een financieringsplan en een aflossingsplan (zo mogelijk onderbouwd met bankcontracten), een exploitatiebegroting en een liquiditeitsprognose (incl. berekeningen).

Y

Paragraaf B16/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

7 Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

Indien de eerdere verblijfsvergunning was verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’. Deze arbeidsmarktaantekening geldt ook voor het gezinslid aan wie eerder een verblijfsvergunning was verleend voor verblijf bij een houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’. In de overige gevallen luidt de arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Z

Paragraaf C2/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3 Uitgangspunten beoordeling vervolging

AA

Paragraaf C2/2.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7.1 Godsdienst

In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.36 VV kan vervolging om reden van godsdienst zich ook nog op andere manieren voordoen, denk bijvoorbeeld aan het verbod op godsdienstuitoefening en godsdienstonderwijs en ernstige discriminerende maatregelen tegen personen met een bepaalde godsdienstige overtuiging.

Er bestaat geen verplichting om een vreemdeling bescherming te bieden op grond van het Vluchtelingenverdrag indien de betreffende vreemdeling in zijn/haar land van herkomst zijn godsdienst niet op gelijke wijze kan uitoefenen als hier te lande. Een enkele beperking of ingreep in de vrijheid van godsdienst zal daarom op zichzelf niet snel als daad van vervolging worden aangemerkt. Slechts indien er sprake is van ernstige schending van de godsdienstvrijheid is er sprake van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Of er sprake is van een ernstige schending zal afhangen van het specifieke geval en zal moeten worden beoordeeld tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is over de situatie van aanhangers van een bepaalde godsdienst.

Van personen die in het land van herkomst een (minderheids)godsdienst aanhangen wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden.

De omstandigheid dat de algehele situatie met zich brengt dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op vergelijkbare wijze als in Nederland zijn geloof kan uitoefenen, is onvoldoende om voor verblijf in aanmerking te komen. Het is immers niet aan Nederland om te garanderen dat de hier te lande bestaande vrijheden ook bestaan in het land van herkomst. De situatie in het land van herkomst kan met zich meebrengen dat de vreemdeling een bepaalde mate van terughoudendheid betracht bij het uitoefenen van het geloof om ernstige schendingen van diens grondrechten te voorkomen, o.a. wat betreft het actief willen uitoefenen van bekeringsactiviteiten in het land van herkomst. Deze terughoudendheid mag echter niet dusdanig ver strekken, dat geoordeeld wordt dat de vreemdeling niet op betekenisvolle wijze zijn geloof kan uitoefenen.

AB

Paragraaf C2/2.10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.10.2 Gender (gerelateerde aspecten)

Vervolging van homoseksuelen

Deze paragraaf ziet naast de homoseksuele asielzoeker ook op beoordeling van de asielaanvraag van de lesbische, biseksuele en transseksuele asielzoeker.

Indien een asielzoeker zich erop beroept dat hij of zij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn of haar (toegedichte) homoseksuele geaardheid, kan dit onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat betrokkene vluchteling is in de zin van het Verdrag.

Bij de toets of de homoseksuele asielzoeker wordt aangemerkt als Vluchteling wordt eerst door de IND beoordeeld of betrokkene op grond van zijn seksuele geaardheid is, of dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld zo ernstig van aard dat zij een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen.

Indien daar geen sprake van is, wordt beoordeeld of ten aanzien van de asielzoeker op grond van de seksuele geaardheid maatregelen worden uitgevoerd die discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd en voldoende ernstig zijn om te spreken van daden van vervolging in de zin van het Vluchtelingverdrag.

Voor deze beoordeling van de daden wordt verwezen naar artikel 3.36 VV(zie ook paragraaf C2/2.3.2).

De IND beoordeelt of en in welke mate aan de homoseksuele asielzoeker beperkingen worden opgelegd bij het bekend zijn of worden van de seksuele geaardheid in de directe (leef)omgeving van de asielzoeker. Indien uit de verklaringen van de vreemdeling danwel uit algemene informatie kan worden afgeleid dat de positie van homoseksuelen dusdanig is dat bij het bekend geraken van de seksuele geaardheid de vreemdeling een voorzienbaar risico loopt te worden blootgesteld aan daden van geweld die zo ernstig van aard zijn dat zij een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen, komt de vreemdeling in aanmerking voor bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag.

Van een homoseksuele asielzoeker wordt niet verlangd dat hij zijn geaardheid verborgen houdt, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geaardheid verborgen heeft gehouden.

De omstandigheid dat de algehele situatie met zich brengt dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op vergelijkbare wijze als in Nederland uiting kan geven aan diens homoseksualiteit, is onvoldoende om voor verblijf in aanmerking te komen. Het is immers niet aan Nederland om te garanderen dat de hier te lande bestaande vrijheden ook bestaan in het land van herkomst. De situatie in het land van herkomst kan dan ook met zich meebrengen dat de vreemdeling een bepaalde mate van terughoudendheid betracht bij het uiting geven aan zijn homoseksuele geaardheid om ernstige schendingen van diens grondrechten te voorkomen. Deze terughoudendheid mag echter niet dusdanig ver strekken, dat geoordeeld wordt dat de vreemdeling niet op betekenisvolle wijze invulling kan geven aan zijn seksuele geaardheid.

Strafrechtelijke maatregel

Indien sprake is van een bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is dit een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. Hierbij is van belang of uit algemene informatie blijkt of de autoriteiten in het land van herkomst homoseksuelen of homoseksuelen handelingen actief (strafrechtelijk) vervolgen. Voorts moet de asielzoeker aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging en dat er sprake is van een bestraffingsmaatregel van een zeker gewicht. Zo zal een enkele boete veelal onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap.

Ten slotte geldt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten tegen daden van geweld om redenen van de seksuele geaardheid niet wordt verlangd in de gevallen waarin homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst, ongeacht het gewicht van de bestraffingsmaatregel.

Sekse

Sekse kan niet het enige criterium zijn op grond waarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van het behoren tot een ‘bepaalde sociale groep’. Vrouwen in het algemeen vormen niet een bepaalde sociale groep, omdat zij als sociale groep te divers van samenstelling zijn. In het asielbeleid is het individualiseringsvereiste het uitgangspunt.

AC

Paragraaf C4/2.2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

2.2.5 Bewijslast

Bij de beoordeling van de mogelijkheid van effectieve bescherming is het in eerste instantie aan de vreemdeling zelf om aannemelijk te maken dat effectieve bescherming niet kan worden geboden. Afhankelijk van de individuele situatie van de vreemdeling en de algehele situatie in het land van herkomst kan de bewijslast echter meer naar de zijde van de Nederlandse overheid verschuiven. De bewijslastverdeling wordt derhalve bepaald door de individuele omstandigheden van de vreemdeling, mede in het licht van de algehele situatie in het land van herkomst.

Bij de beoordeling van de mogelijkheid van effectieve bescherming wordt door de IND onderzocht of in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij wordt door de IND informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties betrokken.

Indien er in het land van herkomst in het algemeen bescherming wordt geboden is het in eerste instantie aan de vreemdeling zelf om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien dat laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.

Indien uit algemene informatie over het land van herkomst blijkt dat bescherming niet eenvoudig kan worden verkregen, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat bescherming in zijn geval in het geheel niet kan worden verkregen. Wel kan in dat geval de algemene informatie aanleiding zijn sneller te oordelen dat de vreemdeling voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bescherming niet mogelijk is. Ook in die gevallen dat de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, maar dit niet reeds uit openbare bron blijkt, is het aan de vreemdeling om dit voor zijn individuele situatie voldoende aannemelijk te maken.

Wanneer uit algemene informatie over het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is, zal in beginsel niet verder van de vreemdeling worden verlangd voor zijn individuele situatie aannemelijk te maken dat bescherming niet kan worden geboden. Voorgaande kan anders zijn indien uit het individuele relaas blijkt dat de autoriteiten – in weerwil van de algemene informatie – de betreffende vreemdeling bescherming hebben geboden of daartoe bereid waren.

Ook bijzondere aspecten van het individuele relaas kunnen aanleiding vormen om in redelijkheid niet van de vreemdeling te verlangen aannemelijk te maken dat bescherming niet mogelijk is. Zo kan een acute vluchtsituatie aanleiding zijn om te oordelen dat het zoeken van bescherming niet zonder gevaar mogelijk was. Dit laat overigens onverlet dat bescherming op een later moment alsnog kan worden gezocht, nadat de vreemdeling zich aan de acute vluchtsituatie heeft onttrokken.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 juni 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

In dit onderdeel was opgenomen dat de afdeling Publieksvoorlichting van BZK was ondergebracht bij de Postbus 51 Informatiedienst. Dat is gewijzigd in de Rijksoverheid.

B

Artikel 62a Vw stond abusievelijk niet vermeld. Verder is ter verduidelijking aangegeven welk gebied wordt bedoeld bij terugkeer.

C

Als iemand een verblijfsvergunning in een andere lidstaat heeft, kan door Nederland geen inreisverbod worden opgelegd. Dit stond niet correct vermeld.

Verder stond niet duidelijk vermeld wanneer vreemdelingen een nieuw terugkeerbesluit ontvingen.

D

Door deze herformulering ontstaat een beleidsregel en wordt de facultatieve bevoegdheid van art. 62, tweede lid, Vw concreet ingevuld. Bovendien moet uit deze beleidsregel blijken dat vertrektermijnen niet worden bekort maar worden onthouden. Verder is verduidelijkt dat eerste asielaanvragen worden uitgesloten van het onthouden van de vertrektermijn vanwege een risico op onttrekken aan toezicht.

Daarnaast zijn de in artikel 62, tweede lid, Vw genoemde gronden nader verduidelijkt.

E

Er staat tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen beroep, maar bezwaar open.

F

Abusievelijk stond de Zeehavenpolitie niet vermeld als instantie om een inreisverbod op te leggen.

G

Het is niet mogelijk om op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw een inreisverbod op te leggen. Beoogd is om de rechtsgevolgen in het leven te roepen die vergelijkbaar zijn met de gevolgen voor het rechtmatig verblijf in geval de vreemdeling ongewenst zou worden verklaard.

H

Indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 EVRM betekent, wordt geen inreisverbod uitgevaardigd.

I

Niet uitgeschreven stond of met vrijheidsstraf een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke straf werd bedoeld. Dit is nu verduidelijkt. Tevens is verduidelijkt wanneer de duur van een inreisverbod verhoogt wordt naar vijf jaar, indien sprake is van de omstandigheid dat de vreemdeling zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was.

J

Om onduidelijkheden weg te nemen is de volgorde van de tekst veranderd.

K

Abusievelijk was vermeld dat een inreisverbod ingetrokken kon worden. Het betreffende artikel spreekt echter over het opheffen van het inreisverbod. Verder bleek dat de wettelijke beslistermijn voor verzoeken tot opheffen van het inreisverbod ontbreekt. Hierin wordt derhalve duidelijk gemaakt wat de beslistermijn is.

L

Op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is per 1/1/2012 de arbeidsmarktaantekening voor studenten gewijzigd in 'Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV'. Abusievelijk was deze wijziging niet opgenomen in B1/2.3.1.

M

De Regeling Afwikkeling Nalatenschap Vreemdelingenwet waar in deze paragraaf naar wordt verwezen is per 1 januari 2009 komen te vervallen (WBV 2008/31). Dit brengt met zich mee dat de verwijzing naar het ontbreken van betekenis van een mvv bij de vraag of ambtshalve een verblijfsvergunning in het kader van bovengenoemde regeling verleend kan worden sinds die datum niet meer relevant is.

O

Het betreft hier geen aanscherping van dit beleid, maar een verduidelijking.

N, V, W

Het mvv-vereiste niet van toepassing op aanvragen die aangemerkt worden als aanvragen om voortzetting van verblijf en niet als eerste toelating (art. 17 eerste lid onder f, art. 3.81 Vb en paragraaf B1/5.1 Vc). Een aparte vrijstelling van het mvv-vereiste voor vreemdelingen die in aanmerking komen voor voortgezet verblijf op grond van het overgangsrecht als bedoeld in B16/5.1 Vc (bij WBV 2009/28 van 26 november 2009 vernummerd tot B16/3.3 Vc) is gelet hierop niet nodig.

Voorts is het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) gewijzigd (Stb. 2012, 147), waarmee twee mvv-vrijstellingen komen te vervallen. De Vreemdelingencirculaire is overeenkomstig aangepast. Voor de toelichting wordt verwezen naar de nota van wijziging bij het Vb.

P

Een onjuiste verwijzing naar de Wet op de rechtsbijstand is gecorrigeerd. Voorts hoeft de vreemdeling of de hoofdpersoon in het kader van een beroep op vrijstelling van de leges bij een gerechtvaardigd beroep op artikel 8 EVRM niet langer aan te tonen dat hij de afgelopen drie jaar alles in het werk heeft gesteld om over de vereiste middelen te beschikken om de leges te voldoen. Hiermee is dit beleid in lijn gebracht met het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 12 januari 2012 (G.R.).

Q, R, T, U

De Wet Conflictenrecht adopties is per 1 januari 2012 komen te vervallen. Vanaf 1 januari 2012 is boek 10 BW van toepassing. De Vreemdelingencirculaire is hierop aangepast.

S

Het opleggen van een inreisverbod kan ook een inmenging in het familie- en gezinsleven, dan wel het privé-leven betekenen.

X

Betreft een verduidelijking waaruit een ondernemingsplan moet bestaan.

Y

Hiermee is verduidelijkt welke arbeidsmarktaantekening van toepassing is op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voorgezet verblijf’ na in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf bij een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’.

Z

Bij voorgaande beleidsaanpassing (WBV 2011/12) is deze tekst abusievelijk blijven staan. De koptekst blijft wel staan omdat er nog een aantal andere subparagrafen onder vallen. De paragraaf heeft een meer algemeen kopje gekregen.

AA

Het beleidsstandpunt ten aanzien van de discretie is verduidelijkt.

AB

Beleidsstandpunt ten aanzien van homoseksuelen is verduidelijkt en in lijn gebracht met eerdere communicatie van de Minister aan de Tweede Kamer in reactie op rapport COC en VU: Fleeing Homophobia’ (brief kenmerk: 5710139/11).

AC

Mede naar aanleiding van afdelingsjurisprudentie (200708107/1 en 201110164/1/V2) is beleidstekst aangepast en verduidelijkt.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven